In Queensland kan men veel geld verdienen
Het is er echter stoffig
en ongelooflijk heet
ONZE PUZZEL
FRANSE BOEKEN IN SERIE
SYMFONIE-ORKEST
DER VROUWEN
VAN MONTREAL
Ouverture
tot een
discotheek
WOESTE VERLATENHEID EN VERDROOGDE RIVIEREN
Een dienstmeisje speelt
hobo, een mannequin
klarinet, een huismoeder
bedient de pauken in het
Water genoegmaar diep onder de grond
Vijf Nederlanders
Tsjechoslowakije zoekt
vermogende jagers
T erruckAerriek
Artesische lbroe
SALOMO'S OORDEEL
HET BEGON op 18 januari 1940. De
Canadese violiste Ethel Stark, die na een
afwezigheid van acht jaren was terugge
keerd in haar geboorteplaats Montreal om
een paar concerten voor de radio te geven,
werd onverwacht door Madge Bowen, de
echtgenote van één der directeuren van
Canadian Pacific Railway, opgebeld. Of
Miss Stark even langs zou willen komen,
want mevrouw Bowen had iets belangrijks
met haar te bespreken.
Ethel Stark accepteerde de uitnodiging
en luisterde de volgende avond, eerst ver
rast, toen sceptisch, maar tenslotte, enthou
siast, naar het plan dat haar gastvrouw
voor haar ontvouwde. Mevrouw Bowen
wilde in Canada een symfonisch orkest
oprichten, dat alleen uit vrouwen bestond.
Ze had gehoord, dat Miss Stark niet alleen
een uitstekende violiste was, maar ook
verscheidene keren de dirigeerstok had ge
hanteerd. Zij zou derhalve de aangewezen
persoon zijn om dit orkest te leiden. Aan
talent ontbrak het niet in Montreal, er
moest alleen iemand komen, die het orkest
op poten kon zetten.
Ethel Stark voelde veel voor het idee,
maar ze wilde eerst wel eens kennis ma
ken met het „talent". Dat kon de volgen
de avond gebeuren, zei mevrouw Bowen
en toen de violiste op de afgesproken
tijd terugkwam, vond zij de salon van haar
gastvrouw gevuld met veertig dames, die
allen één of ander instrument bespeelden.
Het was een zeer gemengd gezelschap. Er
waren fabrieksarbeidsters bij en fotomo
dellen, dienstmeisjes en huisvrouwen, da
mes uit de „society" van Montreal en vrou
wen van tramconducteurs, matrones en
middelbare leeftijd en leerlingen van mid
delbare scholen. En er waren ook een paar
negerinnen. Slechts enkelen hadden ooit op
een podium gestaan, verreweg de meesten
waren amateurs. Ethel Stark sprak met
allen en merkte, dat het in ieder geval
niemand aan goede wil en geestdrift ont
brak. „Goed", zei ze aan het einde van
de avond, „ik zal het met u proberen".
ER WAREN ontelbare moeilijkheden op
te lossen. Er moest een ruimte gevonden
worden om te repeteren. Die ruimte was
er niet en daarom werd voorlopig maar
in kleine groepen bij leden van het orkest
thuis gerepeteerd. Later kon het hele or
kest bijeenkomen in een kerk en tenslotte
kreeg men de beschikkig over een leeg
winkelpand. Maar toen moesten er stoelen
komen. Mevrouw Bowen wist vijftig stoe
len voor slechts tien dollar op de kop te
tikken. Iedereen was dolgelukkig over dit
koopje, totdat de stoelen arriveerden: ze
waren zo gammel, dat mevrouw Bowen
nog eens veertig dollar extra moest beta
len om ze te laten repareren.
Er waren ook andere, ernstigere pro
blemen. Het bleek, dat Montreal een over
vloed van vrouwelijke pianisten en violisten
kon opleveren, maar dat er in de stad geen
enkele slagwerkster of bespeelster van
houten en koperen blaasinstrumenten te
vinden was. Dus moesten met veel tact en
goede woorden talrijke orkestleden over
gehaald worden een ander instrument te
gaan bespelen. Katherine Schulls, een or-
ganiste, schakelde over op de pauken en
de typiste Dora Bacall, die goed piano
speelde, leerde blazen op een waldhoorn.
En toen deze eerste schapen over de dam
waren, volgden weldra vele anderen.
Het bleek bijzonder moeilijk te zijn om
aan goede instrumenten te komen. Het
was immers oorlog en in de muziekwinkels
was zelfs geen mondharmonica meer te
krijgen. Ethel Stark liep alle uitdragers
en pandhuizen van Montreal af. Ze zocht
contact met alle muziekleraren om de
adressen te krijgen van leerlingen, die hun
studie hadden opgegeven en misschien be-
heid waren om hun instrument te verko
pen. En zo, na veel moeite, kreeg zij toch
een volledig orkest van tachtig leden bij
elkaar.
Toen werd de winkel verhuurd aan een
kruidenier en moest men weer gaan zoe
ken naar een andere repetitielokaliteit.
Mevrouw Bowen wist haar man te bepra
ten en deze zorgde er voor, dat een sta
tionswachtkamer gedurende de nacht door
het orkest gebruikt kon worden. De akoe
stiek was niet best en stoomfluiten zorg
den nu en dan voor de nodige dissonan
ten, maar niemand liet zich daardoor uit
het veld slaan. Zelfs het gebrek aan slaap
vermocht het enthousiasme van de orkest
leden niet te beïnvloeden.
Er werd door iedereen zo ijverig en
Het geheel vrouwelijke symfonie-orkest van Montreal in Canada repeteert onder
leiding van de violiste Ethel Stark, die nog steeds droomt van een bezoek aan
de grote muziekcentra van Europa.
In elke regel zit een Noordhollandse
plaatsnaam verborgen, die men vindt door
de letters in de juiste volgorde te plaatsen.
Bij juiste oplossing vormen de beginletters,
van boven naar beneden gelezen, de naam
van een landstreek in onze provincie,
wijk dak
zoemen gedaan
dan aren
sen ès
meters hei
lied idem
kiezen hun
rond spar
dans merel
leer maas
uren aan
min eed
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5.en
f 2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17 uur
de oplossing te zenden aan een van onze
bureaus in Haarlem, Grote Houstraat 93 en
Soendaplein: in IJmuiden: Kcnnemerlaan
186.
Men wordt verzocht de oplossingen uit
sluitend per briefkaart in te zenden, met
duidelijke vermelding: „Puzzel".
Oplossing vorige puzzel: Lucy gaat tussen
Liesbeth en Lilly staan. Zo begint het aftel
rijmpje dus bij Liesbeth.
Prijswinnaars: 7.50 J. Marasso, Allard
Piersonstraat 12, Haarlem; 5.- M. Zwart-
Eelman, Tollenslaan 3, Driehuis; 2.50 J.
Krug, Prins Hendriklaan 117, Overveen.
trouw gerepeteerd, dat Ethel Stark reeds
na zes maanden durfde aan te kondigen,
dat het orkest gereed was voor het eerste
concert. Onmiddellijk kwamen er waar
schuwingen van goedbedoelende beroeps
musici. Het orkest zou nooit kunnen con
curreren met beroepsorkesten. Ja, het was
waar, dat er in Montreal nog geen enkel
goed symfonie-orkest bestond, maar de
muziekliefhebbers waren toch al verwend
door de radio en de grammofoonplaten.
Natuurlijk speelden de dames van juf
frouw Stark heel aardig, maar was het
niet verstandiger om alleen maar op "te
treden voor kleine besloten gezelschappen
van familieleden en vrienden?
De stad had kennelijk weinig vertrou
wen in The Montreal Women's Symphony
Orchestra, maar toch trokken op een
avond in juli zevenduizend mensen naar
de top van Mount Royal, waar in de Cha
let de la Montagne het eerste concert door
het orkest van Ethel Stark gegeven zou
worden. Het was namelijk een zeer warme
avond en de meeste mensen maakten de
tocht meer om een luchtje te scheppen,
dan om naar muziek te gaan luisteren.
„Slechts" vijfduizend personen konden in
de zaal worden toegelaten, maar dezen
keerden zonder uitzondering enthousiast
terug naar huis. Er was een wonder ge
beurd in Montreal, schreven de kranten de
volgende dag.
SINDS dat eerste gedenkwaardige con
cert is de faam van het orkest snel ge
groeid. De leden zijn nu geen amateurs
meer, maar allen aangesloten bij het vak
verbond van beroepsmusici. Herhaaldelijk
trad het orkest op voor de radio. In okto-
ver 1947 kwam de glorieuze dag, waarop
het orkest een gala-concert in het Ameri
kaanse „heiligdom" van de muziek: Carne
gie Hall in New York mocht geven. Met
angst en beven opende Ethel Stark de
volgende morgen in haar hotelkamer de
New Yorkse ochtendbladen. Zij wist, dat
er in New York, waar de groten der aarde
plegen te concerteren, andere eisen aan
een orkest werden gesteld, dan in Mon
treal.
Maar de critieken waren op-zijn minst
welwillend en vaak zelfs lovend. De
New York Times schreef: „Miss Stark en
haar orkest gaven eed prijzenswaardige
en gedistingeerde uitvoering". De New
York Hereld Tribune: „De solisten bereik
ten een behoorlijk peil. Miss Stark's lei
ding getuigde van vakmanschap en autori
teit". De New Yorker: „Men is geneigd
om consideratie te betonen bij het beoor
delen van de prestaties van een symfonie
orkest, dat geheel uit vrouwen bestaat,
maar in dit geval is dat niet nodig. De
dames uit Montreal vormen in alle opzich
ten een goed orkest".
Ethel Stark droomt nog steeds van een
tournee door Europa. Zij heeft uitnodi
gingen gehad uit België, Frankrijk en
Engeland, maar de reiskosten vormden tot
dusver een onoverkomelijk bezwaar. In
middels voorziet zij met haar kunstzusters
in het cultuurarme Canada in een zeer
grote behoefte en dat geeft haar meer vol
doening, dan alle triomfen, die zij als
soliste heeft behaald en misschien nog had
kunnen behalen.
Naar Parijs. Enige gevorderde leerlin
gen (Marti van Kerkhoff, alt, en Frans
Bocxe, bariton) van de Franse zangeres
mevrouw Noemi Perugia, lerares aan het
Amsterdamse Muzieklyceum, zullen met
Maarten Bon, piano, begin maart optreden
in een concert in het onlangs gestichte In-
stitut Néerlandais in Parijs, voorts voor de
Ecole normale en voor de radio aldaar.
VELE deeltjes zijn ver
schenen in de voortreffe
lijke collectie „Ecrivains de
Toujours" (Editions du
Seuil) sinds deze hier het
laatst besproken is. Zij be
treffen schrijvers uit de ze
ventiende, achttiende, ne
gentiende en twintigste
eeuw. Een van de belang
rijkste is de onlangs met de
Prix de la Critique be
kroonde studie van S-. de
Sacy: „Descartes par lui-
même". Dit boek is voor
de Nederlandse lezer bij
zonder belangwekkend
door de talrijke reproduk-
ties van portretten, platen
en schilderijen uit onze
gouden eeuw. De schrijver
„ont-cartesianeert" Des
cartes, dat wil zeggen: hij
neemt de misvormende
trekken weg, die mythe en
legende de grote wijsgeer
gegeven hebben. Hij ont
doet hem van alles, wat
men, door Descartes' na
volgers, in het algemeen
onder „cartesiaans" is gaan
verstaan en toont ons een
hevig levend en vrijheids
lievend mens uit de tijd
van Lodewijk de dertiende.
In de Sacy's analyse wordt
het beroemde in ons land
geschreven en uitgegeven
boekje „Discours de la mé
thode" tot de biografie
ener gedachte.
Zij die genoten hebben
van de voorstellingen van
de toneelstukken van Ma-
rivaux zullen met genoe
gen de studie lezen, die
Paul Gazagne in „Mari-
vauz par lui-même" aan de
achttiende-eeuwse blijspel
dichter gewijd heeft. Ga
zagne rekent terecht en
terdege af met de veelver
breide mening, die aan
Marivaux, auteur van de
ontluikende sensualiteit,
het vaderschap toeschrijft
van dat intellectuele spel,
dat men „marivaudage
noemt. Gaëtan Picon toont
in „Balzac par lui-même"
met de scherpzinnigheid
die zijn „Malraux" siert,
de eenheid van Balzac's
wereld aan en de op de
totaliteit gerichte schep
pingsdrang van de schrij
ver van „La Comédie hu-
maine". Maurice Barrès,
van wiens „Cahiers" zo
juist bij Pion het veertien
de en laatste deel versche
nen is, wordt in deze serie
zeer objectief door J. M.
Domenach getekend. Na
Darrès' dood, in 1923, is
van de grote invloed, die
hij tijdens zijn leven heeft
uitgeoefend, weinig over
gebleven. Het zou niet ver
wonderen als, dank zij de
zich aftekenende neo-ro-
mantiek en het tengevolge
van de politieke omstan
digheden opkomend neo-
nationalisme, Barrès weer
meer gelezen zou worden.
Eenzelfde verminderde be
langstelling is het lot van
Anatole France geweest.
De hoofdgedachten van de
ze droefgeestige en ironi
sche epicurist zijn door
Jacques Stuf fel uitstekend
uiteengezet. Het lezen van
de werken van Anatole
France schenkt nog steeds
een esthetisch genot. Maar
het is de vraag of zijn ont
goochelde wijsheid de hui
dige jongeren veel te zeg
gen heeft.
De contemporaine littera
tuur is door Sartre en An-
toine de Saint-Exupéry ver
tegenwoordigd. De aanwe
zige, maar niet aan de op
pervlakte liggende eenheid
van Sartre's existentiële
denken is door Francis
Jeanson wel erg systema
tisch, doch daardoor helder
uiteengezet. Hij baseert zich
daarbij terecht op Sartre's
toneelstukken, die hij ach
tereenvolgens uitvoerig
ontleedt. Het boekje vormt
tot de theorieën van de
veelomstreden schrijver
van „Huis Clos". een uitste
kende introductie. Luc
Estang heeft aan de vele
aan Saint-Exupéry gewijde
werken een gevoelig ge
schreven studie toegevoegd.
De analyses en talrijke do
cumenten geven een boei
end beeld van hem in
wiens werk de mensen el
kaar herkennen in hun ge
meenschappelijke gelijke
nis.
„Tchékhov par lui-mê
me" en „Virginia Woolf par
elle-même" zijn de laatst
verschenen deelties. In 1903
zei de schrijver van „De
Kersentuin" nog: „Waarom
moet mijn stuk in het
Frans vertaald worden? De
Fransen zullen het niet be
grijpen en zij zullen zich
vervelen". Thans vijftig
jaar later, neemt de invloed
van Tsjechov op de heden
daagse Franse letteren
steeds toe. Monique Nathan
heeft een voortreffelijk,
fijn en beheerst werk over
de auteur van „The Haun
ted House" geschreven .Zij
toont ons de vrouw in de
romancière en plaats deze
op geslaagde wijze in haar
tijd en omgeving en temid
den van de natuur waarin
zij haar eerste .inspiratie
vond.
HET SUCCES van de col
lectie „Ecrivains de Tou
jours" heeft de uitgever er
toe gebracht twee nieuwe
series te doen verschijnen:
„Maitres spirituels" en
„Solfèges" volgens dezelfde
beproefde methode: een
biografische en critische
studie met zorg gekozen en
dikwijls weinig bekende
teksten, talrijke fraaie en
suggestieve illustraties.
„Maitres spirituels" tonen
ons figuren wie woorden
en daden scheppende
kracht hadden en wier
geestelijk licht nog schijnt
in deze wereld. Zij plaatsen
dezen" voor ons in hun tijd,
beschrijven de omstandig
heden waaronder zij leef
den en de strijd die zij stre
den. Verschenen zijn: „Ma-
hornet et la tradition isla-
migue" met vele miniatu
ren, dat ook, hoewel be
knopt, de jongste hervor
mingen aangeeft, vervol
gens „St Jean-Baptiste et
la spiritualité du désert".
en „St. Augustin et l'augus-
tinisme".
De serie „Solfèges" is ge
wijd aan het leven en het
werk van grote componis
ten. Elke studie wordt ge
volgd door een critische
discografie. Pierre Citron
behandelt „Couperin" en
mede dank zij de iconogra
fie is deze beschrijving van
de organist van de Eglise
Saint-Gervais en latere
componist van het Konink
lijk Hof een fleurig beeld
van het muziekleven tij
dens Lodewijk XIV gewor
den. De filosoof tevens psy
choloog en musicoloog Jan-*
kélévitch geeft in „Ravel"
behalve een gedetailleerde
studie van de melodische
en ritmische systemen een
„portrait sentimental" van
deze ongrijpbare componist,
die zelf intuïtief zo diep in
het gevoelsleven van ande
ren kon indringen.
Als laatste deel is een
buitengewoon nuttig boek
je verschenen „Ouverture
pour une discothèqué". De
schrijver, Roland de Candé,
geeft eerst een beknopt
overzicht van de geschiede
nis der muziek en behan
delt dan allerlei vragen be
treffende muziekweten
schap, technische termen,
instrumenten, platen. Elke
kronieke van een eeuw of
periode wordt gevolgd door
een sychronistisch overzicht
en een lijst van de beste
opnamen der voornaamste
werken. Een handig werk,
met veel feiten en wetens
waardigheden, nuttig voor
hen die aanwijzingen wen
sen bij hun discotheek.
S. Elte
gen de inboorlingen (veel-veel). Nauwe
lijks dertig jaar geleden graasden er twee
honderd vijftigduizend schapen, die eigen
dom van de vader van de tegenwoordige
minister van Buitenlandse Zaken, mr. Ca
sey, waren. Sindsdien is het verkocht en
verdeeld in twee stukken, elk meer dan
honderdduizend hectaren groot. Wij reden
er uit Blackall heen in de auto van Harry,
dwars door de Ravenbourne, de Hope, de
Valentine, de Boree, de Barcoo, allemaal
„rivieren", zo droog als de Sahara. Het
stof van de ruwe „wegen" omhulde onze
auto en bedekte ons. Het kroop in mijn
neus, in mijn oren en gaf mijn witte
shirt een kleur alsof Helen Rubinstein in
haar grootste doos okerpoeder had gebla
zen. Achter ons was geen uitzicht.
Wij reden kilometers langs een grote,
lange draadheg, die kangoeroes en dingo's
(wilde honden), wilde varkens en vossen
op een afstand moet houden. Dingo's zijn
gevreesde vijanden van de lammeren:
veertig percent valt aan hen ten offer.
„Terrick-terrick" betaalt honderdzestig
gulden voor elke scalp.
In de middag zagen we emu's, vogels
zo groot als mensen, die niet kunnen vlie
gen en op struisvogels lijken.
Het kincl: „Geloof ze maar niet.
Geen van beiden is mijn moeder!"
Een diesel-elektrisch motortje pompt kokend water op uit de artesische bron bij
Blackall, Queensland, in de buurt. Het water wordt door open geulen ver het
binnenland ingeleid. Een andere artesische bron levert het drinkwater voor de
tweeduizend inwoners van dit dorp in de „outback" (het achterland) waar in een
omtrek van tweehonderd kilometer slechts zeshonderd mensen wonen.
De hitte werd in de middag ondragelijk.
Het landschap was afwisselend: met gi-
dyeas (accacia's), coolibahs (gombomen) en
Mitchellgras op de vlakten, waarboven een
strakke, bijna witblauw glinsterende he
mel. Na vele uren rijden dook ergens de
„Homestead" op (hoofdgebouw van een
schapenfarm) en daarachter zag ik plots
een verhoging, die op een dijk leek. „Wa
ter?" vroeg ik.
„Ja", zei Harry, „daarachter ligt hon
derdtwintig miljoen liter water, besloten
door een rechthoek van dijken. Het is het
grootste waterreservoir van Queensland,
nauwelijks voldoende, voor de irrigatie
van één hectare verdroogde grond".
TEGEN de avond bereikten we weer
Blackall. Daar ontvingen ons de notabelen
in een clubgebouw, dat zo uit Hilversum
kon zijn overgeplaatst: fraai van architec
tuur, het interieur licht en gevarieerd van
kleur, ruime zalen, een bibliotheek, een
leeszaal en een ruim grasveld. Kort ge
leden aangelegd door een Nederlander, de
uit Amsterdam afkomstige Henk Leyten.
De ultra moderne verlichting en elek
trische installatie werden verzorgd door
een andere Nederlander, Tom Borsboom.
„Wat bracht u er toe om u in Blackall
te vestigen, zo ver van de wereld?"
„Hier, in centraal Queensland, wonen
de rijke schapenboeren. Zij zijn miljonairs.
En waar bet geld is, valt geld te ver
dienen", zei Tom, die met een Australische
vrouw is getrouwd. Er wonen nu vijf Ne
derlandse gezinnen in Blackall, maar toen
ik een Australische „grazier" (schapen
farmer) vroeg of hij ook Nederlanders als
schapenscheerders had, zei hij: „Ik had
twee Dutchies (Hollanders) flinke jon
gens, die hun vak verstonden, maar na zes
maanden zijn ze weggegaan. Het was hen
hier te heet.
Het beheer van de staatsdomeinen in
Tsjecho Slowakije heeft aan elf gasten uit
Stockholm, Brussel, Parijs en Londen ver-
günning gegeven om drie dagen lang op
fazanten- en hazenjacht te gaan. Aan toe
slagen, hotelkosten en jachtvergunningen
werden 4000 dollar betaald, maar het ge
schoten wild bleef in het bezit van de staat.
Het was een goed zaakje, vooral vanwege
de dollars. Het bosbeheer heeft daarom con
tact opgenomen met een reisbureau om
propaganda voor de jacht in Tsjecho Slo
wakije te maken. Het blad „Lidova Demo-
kracie" droomt al van de dollarstroom en
schrijft: „Wanneer slechts een tiende van
al onze jachtterreinen voor buitenlandse
gasten wordt opengesteld, zou het jaarlijk
se bedrag meer dan twee miljoen dollar
uitmaken".
(Van onze correspondent in Sydney)
IN EEN LAND zo groot als Duitsland,
Frankrijk, Italië en Spanje samen, wonen
één miljoen driehonderdduizend mensen,
waarvan negenhonderdduizend in de ste
den aan de kust. De rest woont in het bin
nenland, verspreid over de hoge vlakten,
in de bergen en dalen. Dat land is Queens
land, gelegen in het noordoosten van Aus
tralië aan de Stille Zuidzee, de Koraalzee,
de Torresstraat en de Golf van Carpen
taria, genoemd naar een gouverneur-gene
raal van Oost-Indië uit de zeventiende
eeuw. In het centrum van Queensland ligt
op twaalfhonderd kilometer van de kust
af het binnenland in en op vijftienhonderd
kilometer verwijderd van Sydney in het
zuiden Blackall, ruim honderd kilometer
onder de steenbokskeerkring.
Onze Skymaster was in Dubbo opge
stegen met een afstand van twaalfhonderd
kilometer voor de boeg. Het was half tien
in de ochtend. Na een half uur vlogen we
over uitgestrekte vlakten, soms doorsne
den door een slingerend zilveren lint
een rivier en spaarzaam hier en daar
een dorp, dat verloren leek te liggen in
de wildernis met enkele smalle gelige
linten snijdend door het landschap, wegen,
die leiden naar een niemandsland.
Wij vlogen over het land van Thomas
Mitchell, die ruim honderd jaar geleden
een doorgang trachtte te vinden naar het
noorden, waar het water van de Golf van
Carpentaria de kust van Australië be-
spoelt en waar namen van rivieren nog
aan stoutmoedige tochten van onze Neder
landse voorvaderlijke ontdekkingsreizi
gers: Bataviarivier, Coenrivier, Nassauri-
vier en Staatenrivier herinneren. Thomas
Mitchell meende in 1845 in Centraal
Queensland een rivier te hebben gevonden
die naar het noorden, naar de Golf van
Carpentaria stroomde. Hij noemde haar
Victoria, maar latere ontdekkingsreizigers
stelden vast dat deze rivier, die de inlan
ders Barcoo noemden, met een boog naar
het zuiden gaat.
De viermotorige Skymaster, die ons
naar deze Barcoo bracht, vloog in vier uur
over het land, dat Mitchell doorkruiste in
vele maanden van ontbering. Het was één
uur in de middag toe de wielen van het
vliegtuig de grond van Blackall aan de
Barcoo raakten, niet ver van de plek waar
de Duitse ontdekkingsreiziger Ludwig
Leichhardt in 1850 zijn kamp opsloeg voor
zijn zes metgezellen, vijftig ossen, twintig
muildieren en zeven paarden en sindsdien
met dit gezelschap spoorloos is verdwenen.
De zon scheen witheet over de vlakte,
maar het was 65 graden in het vliegtuig.
Ik was de eerste die uitstapte en stond het
volgende ogenblik vastgenageld. Een bran
dende hitte sloeg in mijn gezicht en ik
voelde mij in vlammen gewikkeld. Een
man kwam op mij toe. Ik sloot mijn ogen,
maar ik hoorde hem zeggen: „Een beetje
warm vandaag. Het is 110 graden.
Honderden mannen, vrouwen en kinde
ren verdrongen zich plotseling om het
vliegtuig. De kinderen liepen op blote voe
ten. De brandende grond scheen hen niet
te deren. De man, die mij begroet had,
leidde mij met twee collega's naar zijn
auto en reed ons naar Blackall: tweedui
zend inwoners, drie banken en zes hotels,
elk met vijftig kamers. „Allemaal bezet als
er hier paardenrennen zijn", zei onze gast
heer, voorstellend hem maar Harry te
noemen. Harry bleek directeur te zijn van
een der banken. Ik hoorde al spoedig van
hem, dat een „gemiddelde schapenboer"
tienduizend schapen heeft, gemiddeld per
jaar honderdzestigduizend gulden ver
dient en daarvan tachtigduizend gulden
belasting betaalt. De „gemiddelde loon
trekker" verdient in Australië krapaan
achtduizend gulden bruto.
„De naastgelegen plaats ligt hier twee
honderd kilometer vandaan. Dat is Long-
reach. Waar de geiten in de straten lopen,
want melkvee is er niet. Blackall heeft dat
wèl."
„Maar Longreach heeft warm en koud
stromend water in alle huizen, zo uit de
grond", zei ik.
„Blackall doet het niet minder", zei hij.
„Er zijn hier twee artesische bronnen."
meter lang is en naar enkele schapenfarms
leidt. Ik wilde mijn hand in het water
steken, maar Harry riep: „Pas op, het is
kokend heet!"
Blackall krijgt zijn drinkwater van
een taveede bron. Er is waterleiding
in alle huizen. Het wordt gekoeld in tanks
voor het zwembad. Toen ik in het hotel
kwam, nam ik een dronk van dit artesi
sche water. Het smaakte zoet en zacht en
wrang tegelijk en ik kreeg sterk de indruk
dat het geneeskrachtige werking moest
uitoefenen. Driekwart van Australië gaat
negen maanden van het jaar en langer
..gebukt" onder een droogte, terwijl zich
diep in de aarde geweldige massa's water
bevinden. Zij vormen het grote artesische
bassin, dat een oppervlakte zo groot als
half Europa beslaat. Drie vijfde deel hier
van ligt in Queensland. Het is het grootste
artesische bassin ter wereld en de weten
schapsmensen hebben de geheimen ervan
nog niet geheel kunnen doorgronden of
zijn het over de verklaringen niet met el
kaar eens. De blanke mensen, die voor het
eerst de woestijnen doorkruisten, zouden
van dorst zijn omgekomen als inboorlin
gen hen niet de weg hadden gewezen naar
plekken, waar zij konden graven om dan
verrast te worden met opborrelend water,
dat hun het leven redde. Blanken zijn in
derdaad van dorst omgekomen in streken
waar inboorlingen wel degelijk water kon
den vinden. Er zijn ontelbare rivieren, die
ergens ontspringen en tien of twintig of
honderd kilometer verder plotseling ver
dwijnen.
De eerste artesische bron, die door blan
ken werd aangeboord, dateert van 1878.
Sindsdien zijn er op meer dan tweehon
derdduizend plaatsen dergelijke bronnen
geslagen, waar het water door hydrostati
sche druk vanzelf naar boven komt of
waar een windmolen of een elektrisch mo
tortje het gloeiend hete water naar de op
pervlakte brengt. Per dag vloeit er in
Australië meer dan anderhalf miljard li
ter water uit de grond, maar negentig
percent gaat door verdamping verloren of
zakt weer in de grond voordat het kan
worden verzameld.
Meer dan tweehondervijftigduizend
Amerikaanse windmolens, waarin met de
afvoerbuizen een kapitaal van ruim vijf
honderd miljoen gulden is belegd, torsen
hun soms tien meter brede wiekrad toren
hoog. Het land is echter zo wijd, dat het
oog zelden meer dan één molen met een
enkele blik kan ontwaren.
BLACKALL is de „outback" het
achterland. Hier graast één schaap op elke
hectare en dat noemt men dan nog een
„vruchtbaar land", „terrick-terrick", zeg-
WE REDEN er heen, tien kilometer bui
ten het dorp. Het is geen romantische
plaats. Een kleine motor pompt het water
tweeduizend voet uit de grond en stort per
dag meer dan twee-en-een-half miljoen
liter water in een geul, die dertig kilo-
(Akhbar El-Yom, Cairo)