ADMIRAAL EN GRONDLEGGER VAN DE VLOOT
DE HONGAARSE STRIJD
TEGEN HET WATER
r
Voorzichtig en standvastigdapper en eenvoudig
v
Van koopman
tot bevelhebber
Een nieuwe methode
voor landwinning
Eén bijdrage ter herdenking van..» Michiel Adriaanszccn de Ruiter, cj Euyter ef de Ruljter?
De familie
TE VEEL EN
TE WEINIG
SCHOOL VOOR TWEEELINCEN
On 24 maart zal op allerlei plaatsen in het land, in Amsterdam in het b "zonder, het feit worden herdacht dat driehonderdvpftig
jaar geleden de grondlegger van de Nederlandse vloot werd geboren. Ieder schoolkind heeft met galmende uithalen zijn jeugd in
de lijnbaan bezongen, waar zijn jongenshart onder de blauwgeruite kiel ondragelijke smart leed, iedereen kent de hoogtepunten
uit de loopbaan van de admiraal, die een avontuurlijke ondernemingsdrang met vaderlandse deugden verenigde. Maar hoe moei
men de naam van deze Michiel Adriaanszoon nu eigenlijk schrijven? De Ruijter zegt het comité te zijner herdenking. De Ruyter
vindt men in de meeste leerboeken. Maar Brandt, de eerste biograaf van de zeeheld, spelt consequent De Ruiter en verklaarl
deze naam ook: „In den jaare MDCI is hij (Michiels vader) getrout met een maagd Alida Jans van Middelburg die den
bijnaam van de Ruiter voerde. Eenigen zeggen dat haar vader den Lande voor Ruiter had gedient". Brandt voegt daaraan toe,
dat „zeker Deensch geslachtreekenaar" wel had gepoogd aan te tonen, dat Alida „uit het oud en zeer edel geslacht van Reuther,
dat in Denemarken zijn verblijf had, was gesprooten" maar omdat de bewijzen hem ontbraken houdt hij het „aan dien ande
ren oorsprong, geloovende dat haar vader ruiter was geweest". Nu was de spelling van toenamen en eigennamen in vroeger
tijd zeer willekeurig, maar er is geen enkele reden om af te wijken van de schrijfwijze De Ruiter, waarmee hij zelf zijn brieven
tekende. In het onderstaande herdenkingsartikel van dr. P. H. Schroder is dan ook deze spelling aangehouden.
„Hij had zegt Brandt in zijn „Leven
en Bedrijf van den Heere Michiel de Rui
ter" een lichaam van middelbare leng
te, wel gezet, vlug, gezwind, sterk en als
tot arbeid geboren. Zijn voorhoofd was
breed en zijn aanschijn blozend en hoog
rood van kleur. In zijn doordringende
ogen scheen de schranderheid van zijn
geest uit te blinken, dezelve waren bruin,
en ook haar en baard, eer het door ouder
dom grijs werd. Hij droeg, dikke opstaan
de knevels, op zijn oud zeemans".
DIT IS het vertrouwenwekkende portret
van de zeeheld, die meer dan wie ook zelfs
in onze tijd tot de verbeelding, in het bij
zonder van de jeugd, spreekt van de
admiraal die in het bijzijn van grote per
sonages gaarne vertelde hoe hij in de torei
van Vlissingen was geklommen, wegens
„vechten en smijten" van school was ge
jaagd, in de lijnbaan waar hij een stuiver
daags verdiende, voortging in zijn „kinder
lijke buitensporigheden" en „nergens toe
dogt (deugde) dan om ter zee te varen",
Het is het portret van de rakker, die het op
eigen kracht tot de hoogste bedieningen
bracht, maar zelfs als admiraal van de
vloot niet schroomde daags na een zeeslag
zelf zijn hut aan te vegen en zijn kippen
te voeren.
Eenvoud, dapperheid gepaard aan voor
zichtigheid, rondborstigheid zonder vrij
postigheid, een ernstig geloof en een goede
neus voor zaken, dat zijn enige van de
typisch-Hollandse karaktertrekken die De
Ruiter kenmerken. Zijn woning, eerst in
Vlissingen, daarna aan het IJ te Amster
dam, was zo eenvoudig als die van een
gewoon burger, maar reeds in 1633, als
stuurman op De Groene Leeuw, legde hi j
zesduizend gulden opzij en bij zijn dood
liet hij ruim drie ton na. Daar zij onmid
dellijk aan toegevoegd dat hij verschei
dene malen de diaconie der Hervormde
Gemeente in Vlissingen met bedragen van
driehonderd en zeshonderd gulden be
dacht en aan die instelling bij testament
tweeduizend gulden vermaakte. Mildheid
behoorde dus ook tot zijn deugden.
Waar kwam dat geld vandaan, is men
geneigd zich af te vragen. In de eerste
plaats van zijn aandeel in de opbrengst
van buitgemaakte schepen, niet ten on
rechte „prijzen" genoemd. Voorts uit wat
hij, ter koopvaardij varend, door particu
liere handel won. Tekenend is in dit op
zicht het bekende verhaal van de Sant
van Salee, die voor een stuk Engels
kastanjebruin laken Brandt is merk
waardig nauwkeurig in zulke bijzonderhe-
Michiel Adriaanszoon de
Ruiter en zijn gezin in
1662, door Jurriaan Ja-
cobson geschilderd. Men
ziet van links naar
rechts: Engel de Ruiter,
de zittende admiraal,
zijn vrouw Anna van
Gelder, haar voorzoon
Jan van Gelder, Alida
de Ruiter en op de voor
grond de kinderen Mar-
garetha en Anna uit zijn
derde huwelijk met tus
sen haar beiden het een
jarige kleinzoontje Cor-
nelis de Witte, wiens ou
ders Johan de Witte en
Cornelia de Ruiter, ge
heel rechts staan. De
door de hoofdpersoon
gedragen orde van St.
Michiel werd later bij
geschilderd. Het schil
derij bevindt zich in het
Rijksmuseum te Amster
dam, evenals het boven
dit artikel staande por
tret van De Ruiter door
Ferdinand Bol uit 1667.
den een lagere prijs wilde geven dan De
Ruiter bedong. Hierover rezen hoge en
scherpe woorden, maar de koopman hield
voet bij stuk. Toen de Sant begon te drei
gen, bood De Ruiter hem de lap ten ge
schenke aan „ter nood en om erger te ont
gaan". De Sant, geroérd door zoveel trouw
bij een Christen, gaf de volle prijs en ook
verder legde dit beleid de zeeman geen
windeieren: sedert die tijd was hij bij de
Moren zo hoog geacht, dat zij bijna met
geen andere schippers wilden handelen en
als hij kwam was hij zijn waren zó ras
kwijt, dat hij somtijds twee reizen kon
doen tegen een ander een. En tenslotte be
droeg De Ruiters inkomen als luitenant
admiraal van Holland en West-Friesland
duizend gulden per maand. Die drie fac
toren verklaren zijn rijkdom.
UIT de eerste periode van De Ruiters le
ven weten wij, behoudens enkele anek
dotes, bijzonder weinig. Hij was toen een
zeeman als zovelen, wellicht met slechts
dit onderscheid dat hij, die het op de
schoolbanken niet kon uithouden, zich op
zee vlijtig in de stuurmanskunst oefende,
lengte en breedte leerde meten en wat tot
het beleid der zeevaar^ meer wordt ver-
eist. Maar wat onze kennis van die jaren
nog meer beperkt is dat hij „uit wonder
bare zedigheid" allerlei schrifturen, brie
ven en scheepsjournalen heeft vernietigd
„gevende geen andere reden, dan dat hij
niets en God alles had gedaan", zoals
Brandt mededeelt. Pas wanneer hij, in
1652, tijdens de Eerste Engelse oorlog in
's Lands dienst treedt en zich in de slag bij
Pleimuiden (Plymouth) onderscheidt,
wordt de berichtgeving uitvoeriger en
nauwgezetter. Evenwel mag niet uit het
oog verloren worden, dat zijn biograaf,
Brandt, zich in zijn werk liet leiden door
de Nederlandse Historieën van Hooft, die
op zijn beurt weer Tacitus volgde. Men
had toen van geschiedschrijving een heel
andere opvatting dan de historicus van nu.
Brandt laat zijn held bij onderscheiden ge
legenheden voor de aanvang van grote zee
slagen redevoeringen houden tot zijn ka
piteins, waarvan met zekerheid kan wor
den vastgesteld, dat De Ruiter ze zó met
kan hebben uitgesproken. Het zijn voor
beelden van kunstige kanselredenen, die
gemakkelijker uit de pen van de predikant
Brandt dan uit de mond van de eenvou
dige en ongeletterde zeebonk vloeiden. Zo
moet er ook wel enige twijfel rijzen over
de historiciteit van De Ruiters sterven, dat
eigenlijk iets tè voorbeeldig was om waar
te kunnen zijn. Men krijgt, al lezende, de
indruk dat Brandt zijn held laat inslapen,
zoals naar zijn mening zulk een man moet
zijn ingeslapen, denkende aan zijn gewon
de matrozen, aan het heil des lands en aan
dat van zijn eigen ziel. Maar de renais
sancistische geschiedschrijving wilde
het zo.
Mag dan, naar de eis des tijds en de per
soonlijkheid van de auteur, De Ruiters le
ven en bedrijf wat zijn opgesierd en ver
fraaid, daar staat tegenover dat men, zij
het met enige moeite, uit Brandt wel de
bijzondere betekenis van juist déze admi
raal kan puren. De Ruiter is de grondleg
ger geweest van de Nederlandse vloot.
Reeds eerder had Maarten Harpertszoon
Tromp pogingen daartoe aangewend maar
hij miste de hulp die De Ruiter vond: de
hulp van raadspensionaris Johan de Witt.
Zij beiden hebben van een aantal haastig
voor oorlogvoering in gereedheid gebrachte
Nederlandse koopvaardijschepen een een
heid gemaakt. Zij hebben het centrale ge
zag over die vloot moeizaam trachten te
versterken, zowel te land als ter zee, zij
zorgden voor een soort opleiding, voor
een betere proviandering en betere am-
munitievoorziening. Maar vooral: zij ver
sterkten het gezag van de vlootvoogd. Dat
is de oorzaak van het befaamde conflict
tussen De Ruiter en Cornelis Tromp ge
worden. Tromp was een vechtjas van de
oude stempel, al was hij jaren jonger dan
zijn commandant. Na de slag bij Schone-
veld schrijft hij: „Wij hebben ons hart
weer eens opgehaald als koningen. Ik ben
op mijn vierde schip en meen vandaag een
brave dans te dansen". Voor Tromp is de
individuele aanval van schip tegen schip
bet ideaal. Van een gezamenlijk optreden,
van op commando zwenken, oploeven of
manoeuvreren weet hij niets, wil hij niets
weten. Rauwelijks de vijand op het lijf
vallen, hem in de grond schieten, verbran
den of veroveren, dat is meent Tromp
een zeeslag leveren. Zo komt het dat hij
in de tweedaagse zeeslag voor Duinkerken,
in zijn ijver om het tegenover hem liggen
de smaldeel te achtervolgen, de samen
hang van het geheel volkomen uit het oog
verliest en De Ruiter in de steek laat. In
de ontmoeting tussen beiden kort na de
slag waren woorden als hondsvot en
schelm niet van de lucht, want De Ruiter
was een ongemakkelijk en kortaangebon
den heerschap en hij joeg Tromp zonder
pardon van „De Zeven Provinciën" met
het verbod er ooit weer eens voet op te
zetten. Een politicus als Willem III was
nodig om na zeven jaar de twee
zeerobben te verzoenen. Ondanks zijn
Oranjegezindheid moest Tromp bukken:
slechts na verkregen belofte De Ruiter „te
zullen bejegenen met behoorlijk respect en
gehoorzaamheid" laat Willem hem weer op
de vloot toe, de vloot die juist in de laatste
jaren zoveel veranderingen had ondergaan
en die nu zijn taak, de Nederlandse kust
tegen een landing te beschermen, kon vol
voeren. Dat Nederland in het rampjaar
niet onder de voet gelopen is, dankt het
aan die vloot en aan zijn bevelhebber.
(Zie verder pagina 5)
GOD SCHIEP de wereld, maar Holland werd geschapen door
de Hollanders zelf. Dit is een oude zegswijze, waarin op enigs
zins overdreven wijze uiting wordt gegeven aan onze gevoelens
van nationale trots over de op de zee behaalde overwinningen.
Een overigens te rechtvaardigen trots: de keiharde strijd, die
we als volk in de nog maar kort achter ons liggende jaren
tegen het water hebben gevoerd, is daar een nieuw bewijs voor
geweest. We zullen echter nu niet de loftrompet over onszelf
gaan steken. Er is nog een ander Europees volk, dat eveneens
eeuwenlang een dergelijke strijd had te leveren, het Hon
gaarse namelijk. Dank zij een krachtig intiatiefnemer, graaf
Stephan Széchenyé in zijn vaderland bekend als „de
grootste Hongaar" is het gevaar van het water er nu voor
een groot deel bezworen.
Het is de mens eigen om vergelijkingen te maken. Bij zaken
van gelijke aard zoekt hij naar een onderscheid, bij zaken van
uiteenlopend karakter naar een overeenkomst. Het laatste
doen we als we de Nederlandse en de Hongaarse volksgroepen
met elkaar vergelijken. We
constateren dan vele verschil
len: in taal, in zeden en ge
woonten, in temperament, in
vele andere opzichten. Ze ko
men echter hierin overeen, dat
ze beide steeds bedreigd zijn
geworden door het water, hun
aartsvijand. Toch is in deze
overeenkomst weer een onderscheid te signaleren. De „water
vijand" van Nederland is de zee. Het gevaar komt van buiten
de grenzen. Bij Hongarije werkt het van binnen uit als een
soort vijfde colonne. Het wordt er gevormd door de beide mach
tige rivieren: Donau en Theiss.
Een Nederlander, die Hongarije bezoekt, zal worden ge
troffen door de aanblik van het land: wijde vlakten, verre
einders en forse rivieren. Typisch Hollands bijna. Maar dat
is slechts het aanzicht. Sappige groene weiden kent het Hon
gaarse landschap niet, wel vele dorre, alkalihoudende poesta's,
waarin vaak grote stukken wit afsteken, doortrokken als ze zijn
van soda en zout. Nu is het ook weer niet zo, dat Hongarije
uit niets anders dan poesta's bestaat. Maar ook de betere
stukken liggen vaak te verdrogen. Voor het bruikbare land
zowel als voor de steppen zou een goed irrigatiesysteem de
uitkomst zijn. Het klimaat is voor de boeren in dat land een
zeer onbetrouwbaar element. Over het algemeen is het er
vrij droog en de neerslag daardoor te gering om te kunnen
leiden tot vruchtbare landbouwgrond of voor de veeteelt ge
schikte weiden. Ontbreekt hierdoor enerzijds het zo hoognodige
water, anderzijds zorgen de Donau en Theiss met hun vele
armen en zijrivieren op gezette tijden voor een teveel. Het
gevolg is dat 's zomers het land vaak ligt te verdrogen en
dat 's winters overstromingen plaats heben, die maandenlang
duren en bovendien nog ongezonde moerassen nalaten.
HONGARIJE ligt in een soort dal, gevormd door de grote
Karpatenboog, uitlopers van de Alpen en bergen van het Bal
kanschiereiland. Het land is verdeeld in de Grote en de
Kleine Hongaarse Laagvlakte en bestaat voornamelijk uit
laagland. De Donau, die in Donaueschingen in Duitsland ont
springt, stroomt door de Grote Laagvlakte; de Theiss ontstaat
in de Woudkarpaten en komt bij Titel als zijrivier in de Donau
terecht. Het water van deze rivieren, waarvan de Theiss maar
liefst negenhonderdzeventig kilometer lang en de Donau na de
Wolga de grootste rivier van Europa is, komt in de Zwarte
Zee uit. Het moet echter eerst de vrij nauwe doorgang van
de IJzeren Poort voorbij. Vooral in tijden waarin veel water
zich gaat verplaatsen regenperioden, dooi en dergelijke
kunnen de rivieren het door hun geringe verval en hun
ontelbare kronkelingen niet meer verwerken en treden puiten
hun oevers. Dit is nog erger, als in de bochten het kruiende
ijs zich weer vastzet. Vóór de zestiende eeuw schijnt het nogal
te zijn gegaan met de last die de Hongaarse bevolking van
die overstromingen had, maar toen tijdens de Turkse oorlogen
van 1526 tot ongeveer 1700 de Turken bijna onherstelbare
verwoestingen hadden aangebracht, werd het een zware
opgave om nog wat tegen de macht van het water te doen.
Veel schade werd elk jaar berokkend aan landbouw en vee
teelt, veel mensenlevens gingen steeds verloren. De moerassen
breidden zich met de jaren uit met als gevolg weer toe
nemen van koortsen en andere narigheden. Jaarlijks werden
om en nabij de vier miljoen hectaren overstroomd. Voor het
toch al kapitaalarme land dus wel een voortdurende onder
mijning van de bestaansmogelijkheden.
RUIM HONDERD JAAR geleden heeft in Hongarije een be
weging de kop opgestoken, die zich ging beijveren op doel
treffende wijze het water te bestrijden en er gelijktijdig profijt
(Vervolg van pagina 4)
In het Engelse plaatsje Laindon in Essex
staat een lagere school met speciale klas
sen voor tweelingen en drielingen. De
onderwijzeressen hebben daar altijd last
voor twee (of drie uiteraard) maar dat
weerhoudt de leiding er niet van zoveel
mogelijk nieuwe tweelingen en drielingen
in de school op te nemen. De hoofdonder
wijzeres zegt, dat zij de kinderen bij el
kaar wil houden, omdat het tot moeilijkhe
den thuis kan leiden als de één in een
hogere klas zit dan de ander Op die
school wordt deze cursus aan twaalf twee
lingen en een drieling lesgegeven. Hoe
het er toegaat, toont de foto hiernaast.
DAN ECHTER voltrekken zich veran
deringen, waarvan De Ruiter het slachtof
fer is geworden. Wie Willem III noemt,
zegt: Europees evenwicht. En dat even
wicht vindt andere steunpunten dan de
Nederlandse vloot. Reeds drie jaar later
blijkt dat duidelijk. De met de Republiek
verenigde Spanjaarden riepen toen de hu'p
der Staten tegen de Franse vloot in Mid
dellandse Zee in. Mén besloot die hulp te
zenden en zelfs te voldoen aan de Spaanse
smeekbede toch vooral De Ruiter met het
opperbevel te belasten „als hem houdende
voor de grootste zeeoverste der gehele we
reld". Maar voor het overige is het: zuinig
aan, mondjesmaat. Het is dan dat de acht-
enzestigjarige, zich beklagend over de ge
ringe sterkte der expeditie, zich de vraag
hoort toevoegen: „Ik denk niet, mijn Heer,
dat gij nu, in uw oude dagen, begint be
vreesd te worden en de rpoed laat vallen?"
De Ruiter daarop: „Neen, ik begin de moed
niet te laten vallen. Ik heb mijn leven veil
voor de staat. Maar ik ben verwonderd en
't is mij leed dat de Heren de vlag van de
staat zo veil hebben en wagen".
Van zulk een antwoord willen wij aan
nemen dat het authentiek is. Het tekent de
man. Maar invloed op het besluit der Sta
ten heeft het niet gehad. Misschien heeft
het hen alleen geprikkeld en is dat de re
den dat hem, toen hij kwam melden reis
vaardig te zijn, slechts een „gemene (ge
wone) stoel zonder armen" werd aangebo
den en hem slechts vaarwel en geluk werd
toegewenst zonder verdere discussie.
Van de tocht naar de Middellandse Zee
is De Ruiter niet levend weergekeerd. Op
het toppunt van zijn roem is hij gevallen,
29 april 1676. In juni bereikte de tijding
van zijn overlijden het vaderland en in
maart 1677 had de plechtige bijzetting
plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam
met een vorstelijke staatsie als Nederland
nog nimmer had gekend, daar „elk de dode
met geen klein bewijs van grondig harten
wee betreurde".
ZO WAS, in enkele trekken, het leven
van een eenvoudig, een ongecompliceerd
man, die zijn plicht deed met alle krach
ten van verstand en geloof en karakter
vastheid. Hij begon als koopman, als ka-
per-koopman wellicht, maar groeide uit
tot een leidsman en de bouwer van de
vloot. Dat is zijn verdienste.
P. II. Schroder
Een ingenieur uit Bochum in Duitsland
heeft blijkens officiële berichten in de
Wiesbadener Industrie Fressedienst een
nieuwe methode uitgewerkt om land te
winnen. Duitse regeringsinstanties nemen
reeds uitgebreide proeven met deze werk
wijze. Deze nieuwe methode zou aanzien
lijk goedkoper zijn dan de oude manier,
die door middel van indijken geschiedt. De
opzet is om voor de Noordzeekust in wes
telijk Duitsland aan aantal bouwdammen
in zee te maken. Binnen deze dammen
wordt vervolgens machinaal uit in elkaar
grijpende bouwstenen een dam opgewor
pen, een soort muur, die parallel aan de
oever loopt. Deze muur wordt opnieuw on
derverdeeld door uitstekende kleinere dam
men waardoor een vakwerk ontstaat. De
betonnen bouwstenen zijn zo gemaakt dat
ze zonder cement in en aan elkaar passen.
Derelijke muren omsluiten dan betrek
kelijk kleine bassins die door pompinstal-
laties kunnen worden worden drooggelegd.
De drooggelegde stukken worden met aarde
opgevuld en beplant. Dit op deze wijze
nieuw gewonnen land ligt ook bij de vloed
dan boven de zeespiegel. Men heeft erin
voorzien om het afvalvuil van de grote
Noordduitse steden ten dele voor de op-
0 vulling van de bassins te gebruiken.
van te trekken. De grote man in deze beweging was de reeds
genoemde graaf Stephan Széchenyé, onder wiens leiding men
begon aan de droogleggingswerkzaamheden. Dit geschiedde na
de overstromingsramp van 1838. De graaf heeft bovendien
nog andere nationale prestaties geleverd. Hij was het die
Boeda met Pest verbond door een brug. Hij was het ook die
tot de eerste stoombootvaart op de Donau het initiatief nam.
Hij was verder regeringsvertegenwoordiger, toneelschrijver,
bouwer van een meelfabriek, stichter van de Academie van
Wetenschappen en hij bezat ook nog belangstelling voor vele
andere zaken.
Sedert dat eerste begin is er al veel in Hongarije tot stand
gebracht. In 1940 waren er meer dan honderdzeventig gemalen
in gebruik, er lagen dijken tot een gezamenlijke lengte van
vierenzestighonderd kilometer en drainagekanalen tot een ge
zamenlijke lengte van zestienduizend kilometer, terwijl een
oppervlakte van drie miljoen achthonderdduizend hectaren
land door de dijken beschermd werd. Deze oppervlakte is
groter dan het gehele Nederlandse grondgebied. Niet meer
dan tienduizend hectaren grond echter werden in genoemde
tijd door het irrigatiesysteem bevloeid. Nog niet zo bijster
veel, als men in aanmerking neemt, dat nog ongeveer vier
honderdduizend hectaren onvruchtbare, alkalihoudende grond,
maar ook bruikbare grond niet beschermd en niet geïrrigeerd
waren. De delen van het land waar met de bodem helemaal
niets was te beginnen, heeft men gebruikt om er visvijvers
in aan te leggen. Voor hengelaars een waar dorado, want de
nu ruim tienduizend hectaren oppervlakte aan visvijvers hebben
zeer goede resultaten opgeleverd.
Hongarije heeft dus een harde strijd gevoerd tegen het
water, dat men er aan de andere kant toch ook zo nodig
heeft. En niet alleen dat men hierdoor tracht te komen tot
grotere veiligheid en tot grotere vruchtbaarheid van het land,
ook industrieel en ten aanzien van communicatie bereikt men
belangrijke vooruitgang. In de door dijken beschermde ge
bieden konden spoorwegen en betere landwegen worden
aangelegd. De regulering van de rivieren het wegwerken
ondermeer van lastige bochten maakte de Theiss vierhon
derdvijftig kilometer korter en daardoor beter bevaarbaar. Door
al dit regulatiewerk was er vóór 1940 al een lengte van
twaalfhonderd kilometer aan bevaarbare waterwegen beschik
baar. Bovendien vloeit het water nu sneller af en blijft het
meer in de door de mensen bepaalde beddingen.
Zo heeft dus het Hongaarse volk gedurende de laatste eeuw
- de periode, waarin het nationale bewustzijn meer en meer
begon te ontwaken - de eerste stappen gezet op de weg naar
betere levensvoorwaarden. In hoeverre de „bevrijding" door de
Russen in 1945 en de daaruit voortgevloeide economische poli
tiek, die er tot nu toe is toegepast, de vooruitgang hebben bevor
derd of belemmerd, kan voorlopig nog niet beoordeeld worden.
Th. G. Schoof