ADMIRAAL EN GRONDLEGGER VAN DE VLOOT DE HONGAARSE STRIJD TEGEN HET WATER r Voorzichtig en standvastigdapper en eenvoudig v Van koopman tot bevelhebber Een nieuwe methode voor landwinning Eén bijdrage ter herdenking van..» Michiel Adriaanszccn de Ruiter, cj Euyter ef de Ruljter? De familie TE VEEL EN TE WEINIG SCHOOL VOOR TWEEELINCEN On 24 maart zal op allerlei plaatsen in het land, in Amsterdam in het b "zonder, het feit worden herdacht dat driehonderdvpftig jaar geleden de grondlegger van de Nederlandse vloot werd geboren. Ieder schoolkind heeft met galmende uithalen zijn jeugd in de lijnbaan bezongen, waar zijn jongenshart onder de blauwgeruite kiel ondragelijke smart leed, iedereen kent de hoogtepunten uit de loopbaan van de admiraal, die een avontuurlijke ondernemingsdrang met vaderlandse deugden verenigde. Maar hoe moei men de naam van deze Michiel Adriaanszoon nu eigenlijk schrijven? De Ruijter zegt het comité te zijner herdenking. De Ruyter vindt men in de meeste leerboeken. Maar Brandt, de eerste biograaf van de zeeheld, spelt consequent De Ruiter en verklaarl deze naam ook: „In den jaare MDCI is hij (Michiels vader) getrout met een maagd Alida Jans van Middelburg die den bijnaam van de Ruiter voerde. Eenigen zeggen dat haar vader den Lande voor Ruiter had gedient". Brandt voegt daaraan toe, dat „zeker Deensch geslachtreekenaar" wel had gepoogd aan te tonen, dat Alida „uit het oud en zeer edel geslacht van Reuther, dat in Denemarken zijn verblijf had, was gesprooten" maar omdat de bewijzen hem ontbraken houdt hij het „aan dien ande ren oorsprong, geloovende dat haar vader ruiter was geweest". Nu was de spelling van toenamen en eigennamen in vroeger tijd zeer willekeurig, maar er is geen enkele reden om af te wijken van de schrijfwijze De Ruiter, waarmee hij zelf zijn brieven tekende. In het onderstaande herdenkingsartikel van dr. P. H. Schroder is dan ook deze spelling aangehouden. „Hij had zegt Brandt in zijn „Leven en Bedrijf van den Heere Michiel de Rui ter" een lichaam van middelbare leng te, wel gezet, vlug, gezwind, sterk en als tot arbeid geboren. Zijn voorhoofd was breed en zijn aanschijn blozend en hoog rood van kleur. In zijn doordringende ogen scheen de schranderheid van zijn geest uit te blinken, dezelve waren bruin, en ook haar en baard, eer het door ouder dom grijs werd. Hij droeg, dikke opstaan de knevels, op zijn oud zeemans". DIT IS het vertrouwenwekkende portret van de zeeheld, die meer dan wie ook zelfs in onze tijd tot de verbeelding, in het bij zonder van de jeugd, spreekt van de admiraal die in het bijzijn van grote per sonages gaarne vertelde hoe hij in de torei van Vlissingen was geklommen, wegens „vechten en smijten" van school was ge jaagd, in de lijnbaan waar hij een stuiver daags verdiende, voortging in zijn „kinder lijke buitensporigheden" en „nergens toe dogt (deugde) dan om ter zee te varen", Het is het portret van de rakker, die het op eigen kracht tot de hoogste bedieningen bracht, maar zelfs als admiraal van de vloot niet schroomde daags na een zeeslag zelf zijn hut aan te vegen en zijn kippen te voeren. Eenvoud, dapperheid gepaard aan voor zichtigheid, rondborstigheid zonder vrij postigheid, een ernstig geloof en een goede neus voor zaken, dat zijn enige van de typisch-Hollandse karaktertrekken die De Ruiter kenmerken. Zijn woning, eerst in Vlissingen, daarna aan het IJ te Amster dam, was zo eenvoudig als die van een gewoon burger, maar reeds in 1633, als stuurman op De Groene Leeuw, legde hi j zesduizend gulden opzij en bij zijn dood liet hij ruim drie ton na. Daar zij onmid dellijk aan toegevoegd dat hij verschei dene malen de diaconie der Hervormde Gemeente in Vlissingen met bedragen van driehonderd en zeshonderd gulden be dacht en aan die instelling bij testament tweeduizend gulden vermaakte. Mildheid behoorde dus ook tot zijn deugden. Waar kwam dat geld vandaan, is men geneigd zich af te vragen. In de eerste plaats van zijn aandeel in de opbrengst van buitgemaakte schepen, niet ten on rechte „prijzen" genoemd. Voorts uit wat hij, ter koopvaardij varend, door particu liere handel won. Tekenend is in dit op zicht het bekende verhaal van de Sant van Salee, die voor een stuk Engels kastanjebruin laken Brandt is merk waardig nauwkeurig in zulke bijzonderhe- Michiel Adriaanszoon de Ruiter en zijn gezin in 1662, door Jurriaan Ja- cobson geschilderd. Men ziet van links naar rechts: Engel de Ruiter, de zittende admiraal, zijn vrouw Anna van Gelder, haar voorzoon Jan van Gelder, Alida de Ruiter en op de voor grond de kinderen Mar- garetha en Anna uit zijn derde huwelijk met tus sen haar beiden het een jarige kleinzoontje Cor- nelis de Witte, wiens ou ders Johan de Witte en Cornelia de Ruiter, ge heel rechts staan. De door de hoofdpersoon gedragen orde van St. Michiel werd later bij geschilderd. Het schil derij bevindt zich in het Rijksmuseum te Amster dam, evenals het boven dit artikel staande por tret van De Ruiter door Ferdinand Bol uit 1667. den een lagere prijs wilde geven dan De Ruiter bedong. Hierover rezen hoge en scherpe woorden, maar de koopman hield voet bij stuk. Toen de Sant begon te drei gen, bood De Ruiter hem de lap ten ge schenke aan „ter nood en om erger te ont gaan". De Sant, geroérd door zoveel trouw bij een Christen, gaf de volle prijs en ook verder legde dit beleid de zeeman geen windeieren: sedert die tijd was hij bij de Moren zo hoog geacht, dat zij bijna met geen andere schippers wilden handelen en als hij kwam was hij zijn waren zó ras kwijt, dat hij somtijds twee reizen kon doen tegen een ander een. En tenslotte be droeg De Ruiters inkomen als luitenant admiraal van Holland en West-Friesland duizend gulden per maand. Die drie fac toren verklaren zijn rijkdom. UIT de eerste periode van De Ruiters le ven weten wij, behoudens enkele anek dotes, bijzonder weinig. Hij was toen een zeeman als zovelen, wellicht met slechts dit onderscheid dat hij, die het op de schoolbanken niet kon uithouden, zich op zee vlijtig in de stuurmanskunst oefende, lengte en breedte leerde meten en wat tot het beleid der zeevaar^ meer wordt ver- eist. Maar wat onze kennis van die jaren nog meer beperkt is dat hij „uit wonder bare zedigheid" allerlei schrifturen, brie ven en scheepsjournalen heeft vernietigd „gevende geen andere reden, dan dat hij niets en God alles had gedaan", zoals Brandt mededeelt. Pas wanneer hij, in 1652, tijdens de Eerste Engelse oorlog in 's Lands dienst treedt en zich in de slag bij Pleimuiden (Plymouth) onderscheidt, wordt de berichtgeving uitvoeriger en nauwgezetter. Evenwel mag niet uit het oog verloren worden, dat zijn biograaf, Brandt, zich in zijn werk liet leiden door de Nederlandse Historieën van Hooft, die op zijn beurt weer Tacitus volgde. Men had toen van geschiedschrijving een heel andere opvatting dan de historicus van nu. Brandt laat zijn held bij onderscheiden ge legenheden voor de aanvang van grote zee slagen redevoeringen houden tot zijn ka piteins, waarvan met zekerheid kan wor den vastgesteld, dat De Ruiter ze zó met kan hebben uitgesproken. Het zijn voor beelden van kunstige kanselredenen, die gemakkelijker uit de pen van de predikant Brandt dan uit de mond van de eenvou dige en ongeletterde zeebonk vloeiden. Zo moet er ook wel enige twijfel rijzen over de historiciteit van De Ruiters sterven, dat eigenlijk iets tè voorbeeldig was om waar te kunnen zijn. Men krijgt, al lezende, de indruk dat Brandt zijn held laat inslapen, zoals naar zijn mening zulk een man moet zijn ingeslapen, denkende aan zijn gewon de matrozen, aan het heil des lands en aan dat van zijn eigen ziel. Maar de renais sancistische geschiedschrijving wilde het zo. Mag dan, naar de eis des tijds en de per soonlijkheid van de auteur, De Ruiters le ven en bedrijf wat zijn opgesierd en ver fraaid, daar staat tegenover dat men, zij het met enige moeite, uit Brandt wel de bijzondere betekenis van juist déze admi raal kan puren. De Ruiter is de grondleg ger geweest van de Nederlandse vloot. Reeds eerder had Maarten Harpertszoon Tromp pogingen daartoe aangewend maar hij miste de hulp die De Ruiter vond: de hulp van raadspensionaris Johan de Witt. Zij beiden hebben van een aantal haastig voor oorlogvoering in gereedheid gebrachte Nederlandse koopvaardijschepen een een heid gemaakt. Zij hebben het centrale ge zag over die vloot moeizaam trachten te versterken, zowel te land als ter zee, zij zorgden voor een soort opleiding, voor een betere proviandering en betere am- munitievoorziening. Maar vooral: zij ver sterkten het gezag van de vlootvoogd. Dat is de oorzaak van het befaamde conflict tussen De Ruiter en Cornelis Tromp ge worden. Tromp was een vechtjas van de oude stempel, al was hij jaren jonger dan zijn commandant. Na de slag bij Schone- veld schrijft hij: „Wij hebben ons hart weer eens opgehaald als koningen. Ik ben op mijn vierde schip en meen vandaag een brave dans te dansen". Voor Tromp is de individuele aanval van schip tegen schip bet ideaal. Van een gezamenlijk optreden, van op commando zwenken, oploeven of manoeuvreren weet hij niets, wil hij niets weten. Rauwelijks de vijand op het lijf vallen, hem in de grond schieten, verbran den of veroveren, dat is meent Tromp een zeeslag leveren. Zo komt het dat hij in de tweedaagse zeeslag voor Duinkerken, in zijn ijver om het tegenover hem liggen de smaldeel te achtervolgen, de samen hang van het geheel volkomen uit het oog verliest en De Ruiter in de steek laat. In de ontmoeting tussen beiden kort na de slag waren woorden als hondsvot en schelm niet van de lucht, want De Ruiter was een ongemakkelijk en kortaangebon den heerschap en hij joeg Tromp zonder pardon van „De Zeven Provinciën" met het verbod er ooit weer eens voet op te zetten. Een politicus als Willem III was nodig om na zeven jaar de twee zeerobben te verzoenen. Ondanks zijn Oranjegezindheid moest Tromp bukken: slechts na verkregen belofte De Ruiter „te zullen bejegenen met behoorlijk respect en gehoorzaamheid" laat Willem hem weer op de vloot toe, de vloot die juist in de laatste jaren zoveel veranderingen had ondergaan en die nu zijn taak, de Nederlandse kust tegen een landing te beschermen, kon vol voeren. Dat Nederland in het rampjaar niet onder de voet gelopen is, dankt het aan die vloot en aan zijn bevelhebber. (Zie verder pagina 5) GOD SCHIEP de wereld, maar Holland werd geschapen door de Hollanders zelf. Dit is een oude zegswijze, waarin op enigs zins overdreven wijze uiting wordt gegeven aan onze gevoelens van nationale trots over de op de zee behaalde overwinningen. Een overigens te rechtvaardigen trots: de keiharde strijd, die we als volk in de nog maar kort achter ons liggende jaren tegen het water hebben gevoerd, is daar een nieuw bewijs voor geweest. We zullen echter nu niet de loftrompet over onszelf gaan steken. Er is nog een ander Europees volk, dat eveneens eeuwenlang een dergelijke strijd had te leveren, het Hon gaarse namelijk. Dank zij een krachtig intiatiefnemer, graaf Stephan Széchenyé in zijn vaderland bekend als „de grootste Hongaar" is het gevaar van het water er nu voor een groot deel bezworen. Het is de mens eigen om vergelijkingen te maken. Bij zaken van gelijke aard zoekt hij naar een onderscheid, bij zaken van uiteenlopend karakter naar een overeenkomst. Het laatste doen we als we de Nederlandse en de Hongaarse volksgroepen met elkaar vergelijken. We constateren dan vele verschil len: in taal, in zeden en ge woonten, in temperament, in vele andere opzichten. Ze ko men echter hierin overeen, dat ze beide steeds bedreigd zijn geworden door het water, hun aartsvijand. Toch is in deze overeenkomst weer een onderscheid te signaleren. De „water vijand" van Nederland is de zee. Het gevaar komt van buiten de grenzen. Bij Hongarije werkt het van binnen uit als een soort vijfde colonne. Het wordt er gevormd door de beide mach tige rivieren: Donau en Theiss. Een Nederlander, die Hongarije bezoekt, zal worden ge troffen door de aanblik van het land: wijde vlakten, verre einders en forse rivieren. Typisch Hollands bijna. Maar dat is slechts het aanzicht. Sappige groene weiden kent het Hon gaarse landschap niet, wel vele dorre, alkalihoudende poesta's, waarin vaak grote stukken wit afsteken, doortrokken als ze zijn van soda en zout. Nu is het ook weer niet zo, dat Hongarije uit niets anders dan poesta's bestaat. Maar ook de betere stukken liggen vaak te verdrogen. Voor het bruikbare land zowel als voor de steppen zou een goed irrigatiesysteem de uitkomst zijn. Het klimaat is voor de boeren in dat land een zeer onbetrouwbaar element. Over het algemeen is het er vrij droog en de neerslag daardoor te gering om te kunnen leiden tot vruchtbare landbouwgrond of voor de veeteelt ge schikte weiden. Ontbreekt hierdoor enerzijds het zo hoognodige water, anderzijds zorgen de Donau en Theiss met hun vele armen en zijrivieren op gezette tijden voor een teveel. Het gevolg is dat 's zomers het land vaak ligt te verdrogen en dat 's winters overstromingen plaats heben, die maandenlang duren en bovendien nog ongezonde moerassen nalaten. HONGARIJE ligt in een soort dal, gevormd door de grote Karpatenboog, uitlopers van de Alpen en bergen van het Bal kanschiereiland. Het land is verdeeld in de Grote en de Kleine Hongaarse Laagvlakte en bestaat voornamelijk uit laagland. De Donau, die in Donaueschingen in Duitsland ont springt, stroomt door de Grote Laagvlakte; de Theiss ontstaat in de Woudkarpaten en komt bij Titel als zijrivier in de Donau terecht. Het water van deze rivieren, waarvan de Theiss maar liefst negenhonderdzeventig kilometer lang en de Donau na de Wolga de grootste rivier van Europa is, komt in de Zwarte Zee uit. Het moet echter eerst de vrij nauwe doorgang van de IJzeren Poort voorbij. Vooral in tijden waarin veel water zich gaat verplaatsen regenperioden, dooi en dergelijke kunnen de rivieren het door hun geringe verval en hun ontelbare kronkelingen niet meer verwerken en treden puiten hun oevers. Dit is nog erger, als in de bochten het kruiende ijs zich weer vastzet. Vóór de zestiende eeuw schijnt het nogal te zijn gegaan met de last die de Hongaarse bevolking van die overstromingen had, maar toen tijdens de Turkse oorlogen van 1526 tot ongeveer 1700 de Turken bijna onherstelbare verwoestingen hadden aangebracht, werd het een zware opgave om nog wat tegen de macht van het water te doen. Veel schade werd elk jaar berokkend aan landbouw en vee teelt, veel mensenlevens gingen steeds verloren. De moerassen breidden zich met de jaren uit met als gevolg weer toe nemen van koortsen en andere narigheden. Jaarlijks werden om en nabij de vier miljoen hectaren overstroomd. Voor het toch al kapitaalarme land dus wel een voortdurende onder mijning van de bestaansmogelijkheden. RUIM HONDERD JAAR geleden heeft in Hongarije een be weging de kop opgestoken, die zich ging beijveren op doel treffende wijze het water te bestrijden en er gelijktijdig profijt (Vervolg van pagina 4) In het Engelse plaatsje Laindon in Essex staat een lagere school met speciale klas sen voor tweelingen en drielingen. De onderwijzeressen hebben daar altijd last voor twee (of drie uiteraard) maar dat weerhoudt de leiding er niet van zoveel mogelijk nieuwe tweelingen en drielingen in de school op te nemen. De hoofdonder wijzeres zegt, dat zij de kinderen bij el kaar wil houden, omdat het tot moeilijkhe den thuis kan leiden als de één in een hogere klas zit dan de ander Op die school wordt deze cursus aan twaalf twee lingen en een drieling lesgegeven. Hoe het er toegaat, toont de foto hiernaast. DAN ECHTER voltrekken zich veran deringen, waarvan De Ruiter het slachtof fer is geworden. Wie Willem III noemt, zegt: Europees evenwicht. En dat even wicht vindt andere steunpunten dan de Nederlandse vloot. Reeds drie jaar later blijkt dat duidelijk. De met de Republiek verenigde Spanjaarden riepen toen de hu'p der Staten tegen de Franse vloot in Mid dellandse Zee in. Mén besloot die hulp te zenden en zelfs te voldoen aan de Spaanse smeekbede toch vooral De Ruiter met het opperbevel te belasten „als hem houdende voor de grootste zeeoverste der gehele we reld". Maar voor het overige is het: zuinig aan, mondjesmaat. Het is dan dat de acht- enzestigjarige, zich beklagend over de ge ringe sterkte der expeditie, zich de vraag hoort toevoegen: „Ik denk niet, mijn Heer, dat gij nu, in uw oude dagen, begint be vreesd te worden en de rpoed laat vallen?" De Ruiter daarop: „Neen, ik begin de moed niet te laten vallen. Ik heb mijn leven veil voor de staat. Maar ik ben verwonderd en 't is mij leed dat de Heren de vlag van de staat zo veil hebben en wagen". Van zulk een antwoord willen wij aan nemen dat het authentiek is. Het tekent de man. Maar invloed op het besluit der Sta ten heeft het niet gehad. Misschien heeft het hen alleen geprikkeld en is dat de re den dat hem, toen hij kwam melden reis vaardig te zijn, slechts een „gemene (ge wone) stoel zonder armen" werd aangebo den en hem slechts vaarwel en geluk werd toegewenst zonder verdere discussie. Van de tocht naar de Middellandse Zee is De Ruiter niet levend weergekeerd. Op het toppunt van zijn roem is hij gevallen, 29 april 1676. In juni bereikte de tijding van zijn overlijden het vaderland en in maart 1677 had de plechtige bijzetting plaats in de Nieuwe Kerk te Amsterdam met een vorstelijke staatsie als Nederland nog nimmer had gekend, daar „elk de dode met geen klein bewijs van grondig harten wee betreurde". ZO WAS, in enkele trekken, het leven van een eenvoudig, een ongecompliceerd man, die zijn plicht deed met alle krach ten van verstand en geloof en karakter vastheid. Hij begon als koopman, als ka- per-koopman wellicht, maar groeide uit tot een leidsman en de bouwer van de vloot. Dat is zijn verdienste. P. II. Schroder Een ingenieur uit Bochum in Duitsland heeft blijkens officiële berichten in de Wiesbadener Industrie Fressedienst een nieuwe methode uitgewerkt om land te winnen. Duitse regeringsinstanties nemen reeds uitgebreide proeven met deze werk wijze. Deze nieuwe methode zou aanzien lijk goedkoper zijn dan de oude manier, die door middel van indijken geschiedt. De opzet is om voor de Noordzeekust in wes telijk Duitsland aan aantal bouwdammen in zee te maken. Binnen deze dammen wordt vervolgens machinaal uit in elkaar grijpende bouwstenen een dam opgewor pen, een soort muur, die parallel aan de oever loopt. Deze muur wordt opnieuw on derverdeeld door uitstekende kleinere dam men waardoor een vakwerk ontstaat. De betonnen bouwstenen zijn zo gemaakt dat ze zonder cement in en aan elkaar passen. Derelijke muren omsluiten dan betrek kelijk kleine bassins die door pompinstal- laties kunnen worden worden drooggelegd. De drooggelegde stukken worden met aarde opgevuld en beplant. Dit op deze wijze nieuw gewonnen land ligt ook bij de vloed dan boven de zeespiegel. Men heeft erin voorzien om het afvalvuil van de grote Noordduitse steden ten dele voor de op- 0 vulling van de bassins te gebruiken. van te trekken. De grote man in deze beweging was de reeds genoemde graaf Stephan Széchenyé, onder wiens leiding men begon aan de droogleggingswerkzaamheden. Dit geschiedde na de overstromingsramp van 1838. De graaf heeft bovendien nog andere nationale prestaties geleverd. Hij was het die Boeda met Pest verbond door een brug. Hij was het ook die tot de eerste stoombootvaart op de Donau het initiatief nam. Hij was verder regeringsvertegenwoordiger, toneelschrijver, bouwer van een meelfabriek, stichter van de Academie van Wetenschappen en hij bezat ook nog belangstelling voor vele andere zaken. Sedert dat eerste begin is er al veel in Hongarije tot stand gebracht. In 1940 waren er meer dan honderdzeventig gemalen in gebruik, er lagen dijken tot een gezamenlijke lengte van vierenzestighonderd kilometer en drainagekanalen tot een ge zamenlijke lengte van zestienduizend kilometer, terwijl een oppervlakte van drie miljoen achthonderdduizend hectaren land door de dijken beschermd werd. Deze oppervlakte is groter dan het gehele Nederlandse grondgebied. Niet meer dan tienduizend hectaren grond echter werden in genoemde tijd door het irrigatiesysteem bevloeid. Nog niet zo bijster veel, als men in aanmerking neemt, dat nog ongeveer vier honderdduizend hectaren onvruchtbare, alkalihoudende grond, maar ook bruikbare grond niet beschermd en niet geïrrigeerd waren. De delen van het land waar met de bodem helemaal niets was te beginnen, heeft men gebruikt om er visvijvers in aan te leggen. Voor hengelaars een waar dorado, want de nu ruim tienduizend hectaren oppervlakte aan visvijvers hebben zeer goede resultaten opgeleverd. Hongarije heeft dus een harde strijd gevoerd tegen het water, dat men er aan de andere kant toch ook zo nodig heeft. En niet alleen dat men hierdoor tracht te komen tot grotere veiligheid en tot grotere vruchtbaarheid van het land, ook industrieel en ten aanzien van communicatie bereikt men belangrijke vooruitgang. In de door dijken beschermde ge bieden konden spoorwegen en betere landwegen worden aangelegd. De regulering van de rivieren het wegwerken ondermeer van lastige bochten maakte de Theiss vierhon derdvijftig kilometer korter en daardoor beter bevaarbaar. Door al dit regulatiewerk was er vóór 1940 al een lengte van twaalfhonderd kilometer aan bevaarbare waterwegen beschik baar. Bovendien vloeit het water nu sneller af en blijft het meer in de door de mensen bepaalde beddingen. Zo heeft dus het Hongaarse volk gedurende de laatste eeuw - de periode, waarin het nationale bewustzijn meer en meer begon te ontwaken - de eerste stappen gezet op de weg naar betere levensvoorwaarden. In hoeverre de „bevrijding" door de Russen in 1945 en de daaruit voortgevloeide economische poli tiek, die er tot nu toe is toegepast, de vooruitgang hebben bevor derd of belemmerd, kan voorlopig nog niet beoordeeld worden. Th. G. Schoof

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16