De jeugd van Amerika
wordt wat bezadigd
Téléclubs
2),e ^mdo-nd Ilea,
Toverschijf
23 MAART 1957
ENGELMUNDUSKERK
IN OUD-VELSEN
ROMEINS BAD OP EEN
BOERENERF
Roetje en Sneeuwwitje waren op de
zelfde dag geboren en op dezelfde dag
ook gingen ze tegelijk naar het weiland
toe. Maar denk niet dat die twee lam
metjes vriendjes waren. O, nee. Want
Roetje was een zwart schaap en
Sneeuwwitje was zo wit als sneeuw.
En daarom vond Sneeuwwitje, dat hij
niet met Roetje kon omgaan. Hij zocht
meteen andere witte lammetjes op en
samen dansten en huppelden ze door
het lichtgroene gras van de voorjaars
wei. Roetje stond eerst met grote ogen
naar ze te kijken, toen nam hij ook een
sprong met vier beentjes van de grond
en huppelde achter de andere witte
lammetjes aan.
„Ga weg", riep Sneeuwwitje, „je
hoort niet bij ons".
„Och laat hem maar", riepen de an
dere lammetjes, maar Sneeuwwitje
fluisterde zoveel lelijks in hun oor over
Roetje en ze geloofden hem zó gauw,
dat ze tenslotte met z'n allen Roetje
naar een hoek van het weiland joegen,
waar hij heel eenzaam en heel treurig
bleef staan, vlak bij de sloot.
„Waarom zijn ze zo" dacht hij, „waar
om willen ze toch niet dat ik met ze
meespeel?"
Er stonden een paar kinderen stil op
de weg. „Kijk de lammetjes eens!" rie
pen ze, „kijk ze eens springen!"
„En wat zijn ze mooi wit", riep een
ander.
Deze schijf maak je van een rond
stukje karton met een middellijn van
ongeveer 7 centimeter. Aan beide kan
ten van deze schijf rchilder je, zoals op
de tekening is aangegeven, de zes
kleuren.
Prik er twee gaatjes in en doe daar
een dun toutje door. Hou het uiteinde
van dit touwtje in je handen en draai
de schijf flink rond. Trek aan het
touwtje en laat het dan vlug weer
schieten. Je zult dan zien, dat deze
schijf wit wordt.
1 s Roe O
jj,a ORANJE
3 w
<f Cjftoert n t
l&LAy w
6 a Paars
<*XXXXXXXXJOOCOOCOOC)OOOOOOCXXXXXXJOCX<XXXKXXXXXXy>AJO< X
„Waarom speelt die kleine zwarte
niet mee?" vroeg de kleinste.
„Zwart?" dacht Roetje, toen hij merk
te dat de kinderen het over hem had
den, „zwart, wat zou dat .zijn?"
Toen de kinderen voorbij waren, op
weg naar school, liep hij voorzichtig
naar de slootkant en probeerde zichzelf
in het water te bekijken. „Ik móet we
ten wat er aan de hand is", zei hij, „ik
moet weten wat het verschil in wit en
zwart is".
„Zeg, wat verbeeld jij je wel?" riep
opeens een stem achter hem. Roetje
deed een stapje terug. Dat was Sneeuw
witje die genoeg had van huppelen en
dansen en nu eens kwam kijken hoe hij
Roetje plagen kon.
„Wat verbeeld jij je?" vroeg hij toen
Roetje geen antwoord gaf, „wat deed
je daar bij de slootkant?"
„Och", zei Roetje verlegen, „ik wou
eens zien hoe ik er uit zag".
„Hoe je er uit ziet?" vroeg Sneeuw
witje, „nou, dat hoef je niet aan de
sloot te vragen. Dat kan ik je ook wel
vertellen. Je bent het lelijkste schaapje
dat er op de wereld rondloopt. Afschu
welijk lelijk ben je".
Roetje kreeg tranen in zijn ogen en
boog zijn kopje naar de grond. Waar
om zei Sneeuwwitje dat allemaal en
waarom deed hij zo onaardig tegen
hem? Hij kon het toch ook niet helpen!
Ondertussen dacht Sneeuwwitje, dat
hij nodig moest zien hoe hij er uit zag.
Net als Roetje stapte hij naar de sloot
kant, maar hij kon er net zo min bij als
hij, want langs de sloot lag een dijkje
van pikzwarte modder, die er gisteren
pas was uitgebaggerd. Sneeuwwitje
hield stil voor het dijkje.
„Jammer", zei hij, „ik kan er net niet
bij en toch wou ik zo graag eens zien
hoe mooi ik wel ben".
Hij keek eens om. De andere lam
metjes huppelden nog steeds in een
kring rond en Roetje stond nog even
treurig naar de grond te kijken. Och,
hij had ze ook niet nodig. Hij kon best
alleen over dat bergje heen komen. Hij
nam een sprongetje en toen.... „Help,
help", schreeuwde Sneeuwwitje, want
de grond zakte onder zijn pootjes weg,
of liever zijn pootjes zakten in de
grond. Maar niet alleen zijn pootjes,
ook zijn buik en zijn ruggetje en toen
zijn kop en zijn oortjes ook. Alleen zijn
neus stak er nog boven uit en hij had
nog net adem genoeg om te roepen:
„help! help!"
De huppelende lammetjes maakten
zo'n lawaai dat ze hem helemaal niet
hoorden, de kinderen op de weg waren
doorgelopen, alleen Roetje was vlakbij.
En die hoorde het. Hij sprong op het
dijkje toe en wist het ene oortje van
Sneeuwwitje te pakken te krijgen. Hij
trok en trok en ja, toen kreeg hij ook
een pootje te pakken. En kijk, daar
stond het hele Sneeuwwitje al weer op
de kant. Hij was er verlegen van, maar
denk nou niet dat hij opeens erg aardig
deed tegen Roetje. O, nee.... „Dank
je.zei hij koeltjes en hij huppelde
weg naar zijn witte vriendjes en hij
besloot om maar niets te vertellen van
zijn avontuur bij het modderdijkje.
Maar o, wat was dat.
Toen hij vrolijk tussen ze insprong
hielden ze opeens op met dansen en
wezen naar hem. „Ga weg", zeiden ze,
„Sneeuwwitje heeft je toch gezegd dat
je niet bij ons mag spelen".
„Maar ik bèn Sneeuwwitje!"
schreeuwde Sneeuwwitje. De anderen
lachten hem uit. „Jij Sneeuwwitje? Een
lammetje, dat zo zwart als roet is? Ben
jij Sneeuwwitje?"
Sneeuwwitje keek naar zijn pootjes
en plotseling stond hij te trillen van
angst. Hij was helemaal geen Sneeuw
witje meer. Hij was roet, roetzwart!
Verschrikt holde hij weg terwijl de an
deren hem van alles naschreeuwden.
Net als het echte Roetje ging hij heel
stil en treurig in een hoekje staan en
boog zijn hoofd. Langs zijn zwarte neus
rolden de tranen.
„Sneeuwwitje, waarom huil je?"
vroeg een stem. Daar was Roetje en hij
keek Sneeuwwitje vriendelijk aan.
„Niemand wil meer met me spelen",
huilde Sneeuwwitje, „ik ben zo alleen
en toch ben ik precies hetzelfde als zij".
„Zullen wij samen gaan spelen?"
vroeg Roetje, „ik heb een heleboel spel
letjes bedacht toen ik straks naar jullie
keek".
„Wat?" vroeg Sneeuwwitje, „wil je
dat? Ben je dan niet boos omdat ik je
er niet bij wou hebben?"
„Och welnee...." lachte Roetje,
„kom maar, we spelen krijgertje!"
Ze speelden heerlijk samen. En een
plezier dat ze hadden. Ze vergaten
helemaal dat ze zwart waren. En de
witte lammetjes die het zagen vonden
het aan de andere kant van het weiland
opeens niet zo leuk meer en kwamen
ook mee spelen. Nergens op de wereld
hadden lammetjes zo'n pret als in dat
weiland. En toen het 's avonds ging re
genen en Sneeuwwitje weer helemaal
schoon spoelde en net zo wit was als
vroeger toen maakte dat helemaal geen
verschil. O, nee„wat doet die kleur
er nou toe?" zei Sneeuwwitje wijs, „als
je maar veel spelletjes weet. Dat is het
voornaamste!"
Mies Bouhutjs
Daar komt een vlugge merel aan.
Waar komt die met zo'n vaart vandaan?
Hij fluit: „Aan 't werk! Aan 't werk!
Kom, roer je pootje en je vlerk!"
De hele dierenschaar van 't bos
Maakt een kring om hem op 't mos.
WaaromWaarom?", vraagt iedereen.
„Waarom aan 't werk? Waarom meteen?"
Hij fluit: „de lente komt er aan.
Ik heb haar 't bos zien binnengaan.
Er moet een erepoort gebouwd
van bomengroen en zonnegoud.
Er moet een welkomstlied geleerd
omdat ze hier is teruggekeerd".
Meteen is iedereen aan 't werk
met snavel, pootje en met vlerk.
Als je de kans hebt raad 'k je aan
vandaag nog naar het bos te gaan.
Dan zie je wat ze doen voor haar.
Maar ga heel gauw. 't Is bijna klaar.
Mies Bouhmjs
Voor de
microfoon
IN ONZE kroniek van de vorige week
beloofden we iets meer te- zullen vertellen
over een typisch Frans verschijnsel: de
televisieclubs ten plattelande. Paul Be-
noist schreef in de Cahiers d'études de
radio-télévison, dat de vorming van de
televisiekijkers door de Téléclub een ge
heel eigenaardig Frans initiatief is, dat
thans door het buitenland wordt over
genomen, in Engeland, Italië en Japan met
name. De gedachte is afkomstig van twee
Franse onderwijzers
uit de provincie en
werd zowel door de
Franse omroep als
door de UNESCO
gesteund. Thans
heeft de Federatie
van plattelandsge
zinnen de televisieclubs onder haar hoede
genomen en de regels voor hun werk
zaamheid bepaald, opdat zij niet enkel en
alleen school, zoals vaak het geval was,
maar van het dorp afhangen.
De werkzaamheid van de Téléclub be
gint als regel, wanneer het betrokken dorp
binnen het bereik van een naburige zen
der is gekomen, met het opwekken van
belangstelling voor de uitzendingen, waar
bij nogal wat weerstanden en vooroor
delen overwonnen moeten worden en de
aanschaffing van een televisietoestel voor
het gezamenlijk zien van één of twee pro
gramma's per week. De voorzitter en se
cretaris zoeken deze programma's zorg
vuldig uit. Men komt samen in dorpshui
zen of scholen, soms zelfs in een oude
koeienstal, welke men op basis van vrij
willige bijdragen heeft verbouwd tot kijk-
zaal. Hieruit volgt, dat de Téléclub het
onderlinge contact en de solidariteit van
een overigens tamelijk individualistische
plattelandsbevolking in niet geringe mate
bevordert. Geld en behuizing vormen dan
ook niet de belangrijkste elementen om
de televisieclub te laten functioneren. Het
voornaamste is de juiste man op de voor-
zittersstoel te krijgen. Nu houdt men er
op het platteland niet van op te vallen,
zodat bijna altijd twee figuren om de voor
rang strijden: de pastoor en de onder
wijzer. Niet voor niets bevatten de statu
ten der televisieclubs de regel, dat ook bij
de beschouwingen over de programma's
elke religieuze of politieke propaganda
achterwege dient te blijven. De leider van
de club heeft een taak van de eerste orde.
Hij immers moet meer begrip voor het
TV-schouwspel wekken door middel van
een korte inleiding en door het animeren
van de gedachtenwisseling achteraf.
En toch komt het daarbij niet eens zo
zeer aan op 's mans kennis van zaken, al
gemene ontwikkeling of belezenheid, maar
veeleer op zijn gezonde moraal, op de rust
en zekerheid van zijn reacties en zijn rede
lijk inzicht. Dergelijke figuren zijn op het
Franse platteland minder zeldzaam dan
men zou denken, het is slechts de kunst
om hen voor dit werk te bezielen. Zo
krijgt de Téléclub een heel wat breder ka
rakter dan dat van een collectief ontspan
ningsmiddel.
Natuurlijk kan de Téléclub haar werk
niet verrichten zonder dat zij daarbij in
de programmakeuze door de omroep
wordt gesteund. Dat wil zeggen, dat men
rekeqing moet houden met zeden, gewoon
ten en smaak van het platteland. De kij
kers in de provincie schuwen de amuse
mentsprogramma's weliswaar niet, maar
de ontwikkelende uitzendingen houden
hen veel meer bezig. Hij lacht graag, maar
het oppervlakkige verveelt hem, zoals een
al te overvloedig gesproken woord hem
afschrikt. Naarmate het Franse televisie
net steeds meer het agrarische gebied gaat
bestrijken, wordt die taak van steeds gro
ter gewicht. De stedelingen waren welis
waar de eerste TV-kijkers, de plattelan
ders vormen het gros der belangstellen
den van morgen.
KYXYX X lOOOOGOOOOOCX V
YVVXyxyTOOOPOOOOOOCX)OOOrxOOOOCXX>aCOOOOOOOOOCXX)OOOrODOOOOOOO XXX)fXKX>.XXXJ( A X <X
Speciaal aanbevolen: Pianorecital door
de Franse pianiste Ginette Doyen (zondag
24 maart, Hilversum I). Voor het Derde
programma van de BBC (464 m), speelt
woensdagavond het Concertgebouworkest
onder Eduard van Beinum de Ouverture
1954 van Henk Badings en de Zevende
van Bruckner. Solist in Ravel (twee han
den) is Cor de Groot. Donderdagavond
28 maart vormt het oratorium „La mort
a Bale" (De dood te Bazel) van de Zwitser
Conrad Beck het voornaamste werk van
het programma van het Orchestre national
onder leiding van Franz André. (Paris
inter 1829 m, ook op 347 en 235 m). Wel
licht biedt het beluisteren daarvan een
interessant vergelijkingsmateriaal met „La
danse des morts" van Honegger, die men
vrijdagavond 29 maart op Hilversum II
kan horen. In de vooravond van vrijdag
zendt Hilversum I onder de titel „We gaan
er onderdoor" een klankbeeld uit over de
Velser tunnel.
Tenslotte nog een verwijzing naar het
concert van Nederlandse muziek op zater
dagmiddag 30 maart via Hilversum I met
werk van Lex van Delden, Ton de Leeuw
(vioolconcert) en Jurriaan Andriessen.
J. H. Bartman
(Van Onze correspondent in Washington)
IN EEN GEZIN, waar ik nogal eens kom,
is een alleraardigste jongen, Bert genaamd.
Hij is zeventien en zit in, wat men in Ne
derland zou noemen, de hoogste klas van
de h.b.s. Dezer dagen vroeg ik aan Berts
moeder of haar zoon het gezellig had op
school en of hij veel aan sport deed, veel
vriendinnetjes had. „Vriendinnetjes?" zei
de moeder. Sinds drie maanden heeft Bert
een vast meisje en eigenlijk vind ik dat wel
prettig". Het wordt meer en meer de ge
woonte onder de Amerikaanse jeijgd. Er
is zich geleidelijk een verandering aan het
voltrekken in het gedrag van de jongeren
en vele boeken, die enkele jaren geleden
gesshreven zijn over Amerikaanse jongens
en meisjes, zijn eigenlijk nu al verouderd.
Europa en Amerika hebben vaak onjuiste
begrippen over elkaar, omdat zowel Euro
peanen als Amerikanen om zo te zeggen
met verouderde foto's van elkaar in hun
zak lopen. Het blijkt heel moeilijk om „bij"
te blijven, als men niet in voortdurend
contact is. Amerikanen, die niet veel rei
zen, stellen zich de bewoners van Europa
soms nog voor, zoals met name de Duitsers
waren omstreeks 1910, en vele Europeanen
hebben zich voorgoed een beeld van Ameri
ka ingeprent, toen zij de boeken lazen van
Sinclair Lewis. Beide werelddelen zijn ech
ter in constante ontwikkeling en dit artikel
wil niets anders zijn dan een meer „re
cente foto" van een aspect van het Ameri
kaanse leven.
ALS OP het ogenblik de ouders die hun
jeugd in een stad hebben doorgebracht hun
kinderen vertellen, hoe zij vroeger uitgin
gen en hun eerste liefdeservaringen opde
den, dan zetten die kinderen soms een be
denkelijk gezicht. Die ouders kwamen dik
wijls in geen jaren toe aan een vast meisje
of een vaste vriend. Zij beroemden er zich
op veel „dates" (afspraakjes) te hebben en
dachten er niet zo gauw aan, om een part
ner voor het leven te zoeken. Het uitgaan
was een plezier op zichzelf, niet in de eerste
plaats een middel tot een doel, een stap
naar het huwelijk. Het was vroeger heel
gebruikelijk om op dansfeestjes een vriend
op de schouder te kloppen. Dat betekende
dat men dansen wilde met zijn gezellin en
men nam het meisje dan eenvoudig over.
Ook werd het niet veroordeeld, wanneer
men op een feestje een afspraakje pro
beerde te maken met een meisje, dat een
ander daarheen had meegebracht. Maar
veel kinderen van deze tijd vinden zulke
manieren maar heel bedenkelijk. Hoe het
dan nu gaat? Daarover heeft prof. Charles
W. Cole, president van de Amherst Univer
siteit, pas uitvoerig geschreven in Harper's
Magazine: „Als een jongen driemaal kort
achter elkaar met een bepaald meisje uit
gaat, hoeft dat nog niets te betekenen, maar
tussen de derde en de zesde „date" zal hij
haar in het algemeen toch vragen om een
vaste relatie- op te zetten „To go steady"
noemt men dat. Dit betekent dat als het
meisje het voorstel aanneemt, dat geen van
beiden meer uit zal gaan met een ander en
dat zij op elkaar als partner rekenen kun
nen bij alle gelegenheden die zich voor
doen: bals, uitstapjes, sportevenementen,
enzovoort.
Men trouwt op het ogenblik heel vroeg
in Amerika. De gemiddelde leeftijd voor
een meisje om te trouwen is twintig jaar en
vier maanden. De jongens zijn doorgaans
wat ouder, maar toch niet veel. Vroeger
was hét zo, dat men trouwen pas verant
woord vond, als de jongeman in staat
was het meisje een goed bestaan te verze
keren, tegenwoordig acht men dat niet
meer zo belangrijk.
Soms springen de ouders een paar jaar
bij, soms werkt het meisje in een of andere
baan, terwijl de jongen afstudeert. Als men
in het algemeen zo jong trouwt, moet men
ook wel heel vroeg beginnen uit te zien
naar een echtgenoot. De weg naar het hu
welijk is volgens de Amerikaanse con
ventie verdeeld in diverse etappen: eerst
besluit men dus „steady" te gaan. Daar kan
men al mee beginnen als men zestien of ze
ventien is. Iets verder komt men weer,
wanneer men zijn vriendin de speld, het
insigne, offreert van de studentenclub,
waartoe men behoort. Dat kan men dus
pas doen, als men van de middelbare school
af is. Het aanbieden van zulk een speld be
tekent zo ongeveer de afspraak om zich
mettertijd te gaan verloven en deze gebeur
tenis wordt soms in intieme kring ook ge
vierd en beklonken. De officiële verloving,
met voor het .meisje doorgaans een heel
kostbare ring, komt meestal enkele maan
den voor het huwelijk en als men zich ver
looft, weet men ook meestal al wel wanneer
het huwelijk zal plaats vinden.
LANG hebben velen zich in Amerika de
limiet gesteld van twee kinderen, maar ook
daarin is een grote verandering gekomen.
Vier of vijf kinderen vinden de jongelui
van thans veel plezieriger. Reeds nu heb
ben de echtparen, die tien jaar geleden de
universiteit hebben verlaten, evenveel kin
deren als zij die vijfentwintig jaar geleden
zijn afgestudeerd. Men spreekt hier wel
van een vloedgolf van kinderen, die zich
aan het vormen is. In 1961 zal die vloedgolf
de middelbare scholen hebben bereikt en
dat zal grote problemen opleveren. Er zijn
namelijk lang niet genoeg scholen en lang
niet genoeg leraren voor al die kinderen.
Het is heel moeilijk om te verklaren, waar
om zulke veranderingen in de gewoonten
van een volk zich Voltrekken. De feestjes
van de tegenwoordige jeugd zijn, met al die
vaste stellen, soms wat bezadigd gewor
den. De veroveringen zijn gemaakt op een
rustige manier en worden niet meer be
streden. Er zijn nu eenmaal ongeveer even
veel jongens als meisje op de wereld en
als ieder gekoppeld is, dan zijn er geen
muurbloempjes en geen loslopende „wol
ven" meer over. Voelt de tegenwoordige
jeugd zich sterk aangetrokken tot een ver
zekerd bestaan? Is men te bezadigd voor
avontuur? Onlangs zag ik een leuze, die
misschien veelzeggend was. Het leger zocht
vrijwilligers en in de oproep lokte men
niet met avontuur, doch met iets heel an
ders: „Ga met pensioen als u zevenender
tig bent!"
Het sfeerrijke dorp oud-Velsen, dat de
laatste tijd uitvoerige discussies gaande
maakt, heeft in verleden en heden menig
schilder en tekenaar tot een uitbeelding
van haar bezonkenheid verleid. Ian
Makkes, de jonge Santpoorter, is er ook
eens heengegaan en kwam onder meer
met deze schets terug: de historische
Engelmunduskerk in haar lijst van hoge
bomen. Mettertijd zal dit beeld gewijzigd
zijn: de restauratieplannen voor dit kerk
gebouw houden onder meer rekening met
een muur rond de dodenakker, waardoor
kerk en kerkhof hun vroegere staat meer
nabij zullen komen.
Een Franse boerenjongen heeft, terwijl
hij aan het spelen was op het erf van zijn
vaders boerderij, in de buurt van Toulouse,
toevallig een volkomen gaaf gebleven ro
meins bad uit de vierde of vijfde eeuw
ontdekt. Het bad bleek na uitgraving van
wit gepolijst marmer te zijn. Het heeft
blijkens de bouw in verbinding gestaan
met een ondergronds verwarmingssysteem.
De lengte is ruim vijf meter, de breedte
ruim tweeëneenhalve meter en de diepte
ruim anderhalve meter.
MONSIEUR LESOURD zei mjj door
de telefoon, dat ik zelf maar moest ko
men kijken. Ik had al veel verhalen
gehoord over de intelligentie van zijn
hond Rex, een Duitse herder, die al in
vijftien films, met onder meer Michèle
Morgan, Mell Ferrer, Daniel Gelin en
Jean Marais is opgetreden. Rex heeft
nu een belangrijke rol in „Les salauds
vont en enfer" (Schurken gaan naar de
hel), die in Parijs werd gemaakt.
Marcel Lesourd woont in een land
huis dertig kilometer van Parijs. Van
zijn woonkamer uit kijkt hij over da
len en heuvels, waarachter de Eiffel-
toren oprjjst. Om het huis heen ligt een
grote tuin met daarin een reeks getra
liede hokken. Hjj hoopt daar een mena
gerie onder te brengen. Zijn kennel be
staat nu alleen nog uit twintig honden,
waaronder de herder Rex en Chita, de
filmchimpansee. Marcel Lesourd kan
zich Frankrijks eerste hondendresseur
noemen. Men moet nu niet onmiddellijk
denken aan zwepen of zelfs pistolen.
Hij heeft een zachtaardige methode om
van honden goedgemanierde huisdieren
te maken. Zijn systeem berust op het
kweken van begrip en vertrouwen tus
sen mens en dier. Hij gaat er van uit,
dat vrijwel geen enkele hond van na
ture vals is. Hij zegt dat valsheid als
eigenschap bij honden even zelden
voorkomt als een misdadig karakter bij
kinderen. Niet iedere hond laat zich
evenwel opvoeden. Ik ben benieuwd
naar een paar staaltjes van z(jn peda
gogiek en dan voegt zich de prachtige
vijfjarige Rex op een onopvallend ge
baar van zjjn baas bij ons. Marcel Le
sourd vindt het nodig Rex eerst bij mij
te excuseren, omdat het voorjaar is en
zelfs Rex niet doof blyft voor de stem
men van de natuur. Niettemin geeft
Rex een reeks verbluffende prestaties
te zien. Hjj klautert als een kat in een
hoge boom, sprint over een hek van
drie meter hoog, rapporteert een fles
melk en zelfs een bord met water zon
der veel te morsen. Marcel vertelt in
tussen, dat Rex 's morgens de post uit
de bus haalt en daarna zjjn kleine witte
poedel als een bezorgde nurse aan de
lijn uitlaat. Rex kan ook nauwkeurig
links en rechts uit elkaar houden. Als
hij voor ons uitloopt slaat hjj precies
de richting in, die zijn baas hem met
een „onhoorbaar" fluitje gebiedt. Dat
fluitje heeft een toon, die voor het men
selijk gehoor niet waarneembaar is, zo
hoog. Dankzij die signalen is Marcel
Lesourd in staat Rex bij een filmop
name alle handelingen te laten uit
voeren, die de regisseur verlangt zon
der dat de toeschouwer later op het
doek iets merkt van een leiding. Zo
kan Rex bijvoorbeeld in „Les salauds
vont en enfer" een even gecompliceer
de als belangrijke rol spelen. Met een
vinnige, maar ongevaarlijke beet in de
kuit van een bandiet weet hij een aan
slag op zijn baas te verijdelen. Even
later wordt hij door tussenkomst van
een derde met de kogel van het leven
beroofd, althans volgens het verhaal.
Dit is een scène, die hij helemaal moet
simuleren. En hij kan het.
Frank Onnen