HET OERWOUD ALS
LUNAPARK
MODDEREN
Organ fttr praj
de verwekker der tuberculose
Kentering in Afrika
Dciekuiad eeuux geieden
ontdekte Jio&eit JCoch
De „Stad van tiet geluk"
Blijmoedig en impulsief
Explosieve geldingsdrang
Montig, den 10. April 1382.
DE TIJD, dat een tocht dwars door Afrika een avontuur op
leven en dood was, is voorbij. Tegenwoordig kan men in
het droge seizoen over autowegen en bospaden in minder
dan twee weken van Algiers naar Kaapstad rijden met
niet meer ongerief dan de hitte en wat insektenbeten. Wel
iswaar heeft men dan weinig kans leeuwen of ander grof
wild tegen te komen, maar daar staat tegenover dat vrijwel
ieder dorp een tankstation en een cocacolastalletje rijk is.
Bovendien kunt ge desgewenst elke avond eten in een
restaurant.
NATUURLIJK is er ook een andere en belangwekkender
manier om Afrika te „doen". Want zodra men van de hoofd
wegen afwijkt, is er romantiek en avontuur genoeg te beleven.
Hoewel ook dat niet allemaal echt meer is. Dr. Olie Strandberg,
de bekende Zweedse arts en wereldreiziger, vertelt in zijn
laatste boek „Jambo" hoe, ten gerieve van de toeristen,
zelfs het oerwoud in een soort lunapark herschapen wordt.
Ondernemende hoteleigenaars organiseren gevaarloze jachtpar
tijen in de'jungle, waar hun gasten, beschermd door ervaren
beroeps jagers, raison van honderden dollars een leeuw, een
neushoorn en een paar antilopen mogen neerknallen. Er zijn
ook excursies naar de nederzettingen der inboorlingen, waar de
toerist genieten kan van de „authentieke" dansen en woeste
rituelen van bosnegers of pygmeeën. En ondernemende brood
jager in Tanganyika exploiteert zelfs een hele menagerie van
dierlijke fotomodellen, daarbij inbegrepen een makke leeuw,
die op bevel gaat „doodliggen".
Strandbergs boek „Jambo" is een confrontatie met dit Afrika
op de kentering een werelddeel waarin de oertijd en de
moderne atoombeschaving, de rhinoceros en de benzinemotor,
de koloniale en de nationalistische gedachten voortdurend met
elkaar in botsing komen. Soms, zoals in Kenya en Algiers, is
dat een uitermate bloedige botsing, maar dikwijls ook zijn de
tegenstellingen tussen oud en nieuw alleen maar absurd, bizar
en vermakelijk. Strandberg en zijn tochtgenoot Hassler, een
Franse fotograaf, komen bijvoorbeeld op hun zwerftocht in een
jungledorp Dassa, in het hart van Frans Equatoriaal Afrika,
aangelegd tussen omgevallen boom
stammen, waarvan de wortels zich
als inktvisarmen om de armelijke
hutten slingeren. Tegen alle ver
wachting in vonden zij middenin dit
druipend tegenbos een luxe-restau
rant. Strandberg beschrijft het als
volgt: „De Fransen hebben sinds on
heugelijke tijden het plan om een
spoorweg dwars door Afrika tus
sen de Middellandse Zee en de
Atlantische Oceaan aan te leg
gen. Op eten gestelde mensen
als zij zijn, begonnen zij alvast met het bouwen van spoorweg-
restaurants de rest van het plan is in deze eeuw van het
vliegtuig meer en meer op de achtergrond geraakt. We ge
bruikten een luxueuse maaltijd, geserveerd door een neger in
conducteursuniform en constateerden dat het vaatwerk met
„Train Bleu" gemerkt was. Op de veranda zat een oude stations
chef zijn kopje koffie te drinken, in afwachting van de dag,
dat men ergens in Algiers een begin met de spoorwegaanleg
zou maken. Onder de veranda zat een reserve-machinist een
zojuist gevangen python te villen. Alles ademde vrede en een
rustig vertrouwen, dat de Franse Spoorwegen zich niet zouden
haasten en we sliepen dan ook diep en onbekommerd tussen
sneeuwwitte lakens die „Wagons Lits" waren gemerkt. Geeste
lijk gesterkt door deze ontmoeting met de eeuw der techniek
vervolgden we 's morgens onze tocht".
STRANDBERG EN HASSLER zijn hun Afrika-reis in de
Sahara begonnen. Vóór zij het Land van de Dorst binnenrijden,
brengen zij een bezoek aan Bou-Saada, alias de Stad van het
Geluk, die in heel de Arabische wereld vermaard is om zijn
buikdanseressen. De jongedames, die- deze tak van kunst om
den brode beoefenen, komen voor het merendeel uit de pro
vincie Ouled-Nail, waar de vrouwen volgens de kenners on
overtroffen zijn wat de beweeglijkheid van de navel en de
reinheid des gemoeds betreft. Tot meerdere zekerheid zijn zij
onder toezicht van de plaatselijke politie gesteld, die een
speciaal kaartsysteem van hun verrichtingen bijhoudt. Men
moet schriftelijk toestemming verzoeken om een voorstelling
bij te wonen: „Deze begon tegen zonsondergang. De meisjes
waren een paar pokdalige, indolente schoonheden, gekleed in
geborduurde japonnen en getooid met rinkelende sieraden. Na
dat de muzikanten waren geïnstalleerd, begonnen Malika en
Fatima aan haar inspannende, maar ontegenzeggelijk mono
tone kunstuiting. Het was net of haar gezichten vrij maar
onbewegelijk in de lucht zweefden, terwijl haar lichamen zich
krampachtig verwrongen. Hoe haar navels zich gedroegen,
konden wij ons alleen maar voorstellen, want dit optreden
bleef keurig netjes gekleed. Haar ogen bliksemden zo vervaar
lijk, dat Hassner haar slechts waagde te fotograferen met een
telelens die voor grof wild bedoeld is. Ik zelf zat angstig op
de grond als een konijntje, dat door twee dansende cobra's
gehypnotiseerd is. Na een uur hadden we onze bekomst en
namen een kostbaar afscheid van Ibrahim, de „grand old man"
van de buikdanserij. Fatima en Malika bleven intussen statio
nair draaien. „Het duurt soms wel een halfuur voor haar buik
blijft stilstaan", zei de leraar en lachte in zijn baard".
IN IDABAN in Nigeria, de grootste inboorlingenstad van
Afrika, zijn de twee reizigers voor de eerste keer getuige van
de wonderlijke, soms bijna hysterische reactie, die de blanke
in de binnenlanden van donker Afrika verwekt. In een hevig
onweer zijn zij des nachts de „stad" een eindeloos labyrinth
van plaatijzeren hutten binnengereden en bij ontstentenis
Naar aanleiding van
het reisboek „Jambo"
door Olie Strandberg,
dat met vijftig foto's
van Rune Hassler bij
de uitgeverij C. de
Boer te Amsterdam is
verschenen.
Bloemenventer aan de kant van de weg bij Durban
van een goed hotel besluiten zij in de auto te overnachten. De
volgende ochtend ontwaken ze middenin een begrafenis. „De
lijkstoet, bestaande uit klaagvrouwen, trommelslagers, met leem
besmeerde jammerende bloedverwanten en begrafeniszangers
in bonte gewaden, liet zonder meer het lijk in de steek, zodra
zij ons gewaar werd. En toen men zag, dat wij in de auto lagen
te slapen, was het verdriet overgegaan in een verbaasd ge
snater. De gedempte trommelslag maakte plaats voor een luid
ruchtig en opgewekt dansritme en even later waren wij en de
auto omringd door een joelende, heupwiegende lijkstatie met
brede glimlach en rollende ogen. Overal waar de blanke geen
dagelijkse verschijning is, kan men hetzelfde zien gebeuren:
waar hij opdoemt, beginnen de negers met een verschrikte
grimas op het gezicht te dansen. Kleine kinderen staan aan
de kant van de weg en schokken met de schouders, vrouwen
zetten haar kalebassen neer en beginnen soepel met de heupen
te rollen, terwijl de mannen in een barbaarse dans wild met de
voeten stampen. Ik ken de oorzaak van dit gedrag niet. Mis
schien zien wij blanken er buitengewoon komiek uit, misschien
is het het oude Afrika, dat ontwaakt, wanneer het christen-
bloed ruikt, of misschien en dat is het waarschijnlijkst
is het alleen het blijmoedige, impulsieve Afrika, dat iedere
gelegenheid tot dansen aangrijpt, wanneer de dagelijkse sleur
door iets ongewoons wordt doorbroken. Ngoma, de dans, is het
symbool van hun leven geworden, de afspiegeling van de
kinderlijke kortzichtigheid en het optimisme, waarmee de neger
erin slaagde, in deze grimmige wereld vol ziekte, wilde dieren
en blanken het leven te behouden."
DE BEIDE REIZIGERS leren op hun zwerftocht van twee
jaar vele Afrikaanse volken en stammen kennen: de zielige
broodmagere pygmeeën, die eigenlijk nog in het steentijdperk
leven, de trotse, aristocratische reuzen van de Watoetsi, die
zich uitsluitend voeden met de twee „levenssappen": melk en
bloed. In Kenya zijn zij ooggetuigen van de bloedige terreur
daden der Kikuju's tegen de Britten en op de zuidelijke hel
lingen van de besneeuwde Kilimandsjaro maken zij kennis met
de nijvere en goedhartige Chagga's, die zichzelf op vreedzame
wijze van het blanke juk bevrijd hebben: door de stichting van
een coöperatieve economie, gebaseerd op de koffiecultuur die
zij eerst van de Europeanen afgekeken hebben. Vaak waren
het vluchtige kennismakingen, maar dikwijls ook werd het
tweetal reizigers gastvrij in de stamgemeenschap opgenomen
om er dagen achtereen het leven der inboorlingen mee te leven,
hun vreemde rituelen mee te maken en zelfs hun armelijke
hutten te delen. Dat was zelden een pretje vanwege de stank
en het ongedierte en de voor een Europees verhemelte
bepaald stuitende inheemse keukenprestaties, maar wel een
leerzame ervaring. Nergens echter hebben wij, zo zegt dr.
Strandberg, bewijzen gevonden voor de theorie van de koloniale
„diehards" dat de neger van nature lui, dom, onbetrouwbaar
en verraderlijk is. Als een neger u bedriegt of besteelt, of mis
schien wel uit een hinderlaag probeert te vermoorden, dan is
dit waarschijnlijk niet anders dan een explosieve geldingsdrang:
een logisch uitvloeisel van de opgekropte haat tegen de over
heersing, de uitbuiting en de vernederingen, die hij en zijn
rasgenoten zich nu al eeuwenlang door de blanken moesten
laten welgevallen. In die streken waar het kolonialisme of de
rassendiscriminatie nog hoogtij vieren, zoals Kenya en Zuid-
Afrika, leidt die haat tot troebelen en terreuracties op grote
schaal. Maar waar men de neger toestond, zijn eigen leven in
te richten, zoals in het coöperatie-paradijs van Chagga, daar
ontpopt hij zich als een vreedzaam, hardwerkend en kinderlijk
gelukkig mens, waaraan de beschaafde Europeaan in menig
opzicht een voorbeeld kan nemen.
Strandbergs boek, dat helaas zijn zwanenzang werd onlangs
is de auteur bij het duiken naar een wrak in de Oostzee ver
ongelukt is prima lectuur. De Zweedse wereldreiziger ver
stond als weinigen de kunst, een situatie of een karakter in een
paar woorden te typeren en welke spannende belevenissen
en ontmoetingen hij ook beschrijft, steeds weer klinkt er in
zijn verhaal een ondertoon van milde zelfspot door, die wel
dadig aandoet na a! de snoeverige avonturenromans van andere
Afrika-reizigers. Een der beste reisverhalen die wij in lange
tijd lazen.
H. Croesen
AMSTERDAM, maart. - Een paar maan
den geleden heb ik voor het eerst op deze
plaats geschreven, dat ik wel eens voor
puur plezier op zondagmiddag naar een
voetbalwedstrijd ga kijken. Zeer kort
daarop kreeg ik drie brieven van mensen,
die hun teleurstelling uitspraken over het
feit dat ik daar nou plezier in zou vinden.
Ze hadden beter verwacht, schreven zij.
En één, met wie ik op school had gezeten,
liet me weten: „Ik dacht, dat je daar nu
wel over heen zou zijn. Kun je niets be-
langrijkers bedenken voor je zondagmid
dagen?"
Met mijn excuses aan deze lezers - mis
schien, trouwens, zijn ze dat ook al niet
meer sinds die tijd - wil ik u mededelen,
dat wij afgelopen zondag naar Ajax
Feijenoord zijn gaan kijken. Ik wil er
ogenblikkelijk bij vertellen, dat ik wél iets
belangrijker zou kunnen bedenken voor
een zondagmiddag en zelfs ook voor deze
verleden zondagmiddag. Maar ik doe al
zeseneenhalve dag per week bijna voort
durend belangrijk en bij Ajax kan het nie
mand iets schelen. Dat is zo opluchtend.
Ajax is mijn buurtclub. Onze dokter komt
er en de slager, maar ook de buurman, die
hóóg is bij de B B. en een zeer groot kunst
recensent, die hier achter woont. Ik vertel
hun allen, dat ik de B.V.C. „Amsterdam"
toch eigenlijk beter vind dan Ajax en dan
zijn we voor de rest van de middag al weer
verzekerd van een opgewekte discussie. We
doen misschien nog wel belangrijk, maar
dat toch niet meer over slachten of gene
zen, kunst, leuke stukjes of branden blus
sen.
Deze zondag zaten we op het allervoorste
rijtje van de overdekte tribune en dat was
geenszins voldoende om de regen, die ge
durig neerplensde van ons af te houden.
Maar de bevriende zakenman en de pianist,
die achter ons zaten en die eigenlijk vurige
Amsterdam-aanhangers zijn, gooiden ons
hun kussentjes toe en die hebben we knus
boven onze hoofden gehouden. Vlak in de
buurt ook zat de kastelein van een naburig
café, die in onze kringen is geaccepteerd
ondanks het feit, dat hij zijn Rotterdamse
afkomst alleen tegen zéér chauvinistische
klanten bereid is te verloochenen. Hij
gokte consumpties in zijn bedrijf op een
overwinning van Feijenoord.
Toen dit allemaal geregeld was, kon het
feest beginnen. Er stonden decimeterdiepa
plassen op het veld, maar de algemene,
harde opinie van de aanhangers was dat de
spelers voor dit soort grappen tenslotte be
taald waren en dat ze dus maar door moes
ten modderen. Dat hebben ze gedaan. De
modder vloog hun om de oren en sommigen
moesten zich door verzorgers de ogen laten
reinigen, omdat ze de bal niet zo goed meer
konden zien. Maar doelpunten kwamen er
nog niet zo hard van af. Echte Amster
damse grapjes komen, volgens oude tradi
tie, altijd van tramconducteurs. Toen we
dus in de rust, bij de stand 0-0, iemand
hoorden zeggen: „Voor hetzelfde geld zou
het andersom kunnen zijn" en achterom
keken, waren we niet verbaasd daar een
geüniformeerde tramconducteur te vinden.
Hij had alleen een Rotterdams accent. On
ze kunstrecensent zag hierin de nieuwe
mogelijkheid tot een geanimeerde discussie
en merkte luid op, dat Rotterdam nu toch
wel het lelijkste warenhuis van Europa
binnen zijn grenzen heeft gekregen en
toen waren we weer even onder de pannen.
Het voornaamste is namelijk, dat u zich
bij voetbalwedstrijden niet te veel laat
meeslepen in het kijken naar het voetbal
len. Dat gaat toch wel door en het is altijd
wel zo ongeveer hetzelfde. Als u even niet
kijkt, kunt u toch aan het gejuich horen
wat er ongeveer gebeurt. Eventuele belang
rijke evenementen worden steevast op het
scoringbord aangetekend. We hebben dus
eerst een tijdje over Rotterdam gepraat en
daarna, omdat het toch ook wel een dank
baar onderwerp is, over de IJ-tunnel, het
RAI-gebouw, het Qperagebouw, het stad
huis en de Zaan, die ook meent een tunnel
waard te zijn. (Hoe wordt men trouwens
een tunnel waard?) Waarom heeft Jutphaas
niet een tunnel onder het Amsterdam-Rijn
kanaal en Den Haag er wel één onder da
Hofvijver, ten behoeve van de Kamerleden?
Zegt u niet, dat dit onredelijke opmerkin-
gen zijn. Dat weet ik ook wel, maar wa
kunnen tenslotte niet alles tegelijk doen,
zoals de inspecteur van de directe belastin
gen mij onlangs nog teleurgesteld toe
voegde.
Daarna hebben we nog een tijdje naar
het voetbal gekeken en wat gepraat over
de regen, Zuid-Frankrijk, paraplu's en
stomerijen. Vervolgens was het afgelopen.
Toen bleek ook, dat Ajax had gewonnen.
Als dit laatste niet het geval was geweest,
dan had de redactie dit stukje wel eerder
van mij ontvangen. Ik had echter een aan
tal weddenschappen met de kastelein ge
wonnen. A. S. H.
„Speelweek" - Van 23 tot 27 april houdt
de Volkshogeschool ,,'t Oude Hof" in
Bergen (Noordholland) een „speelweek",
waarin de leerlingen dans, toneel, muziek
en handenarbeid zullen beoefenen. De lei-
ding hiervan is in handen van specialisten. O
tte teUut «NttiwM
Btcte* tét ÖUtrit* w» wm>&»H IWfw «r. 4.
Mjt»v ytrmttiiffK aafrïïaiE-
gfMKF pM ip
tMwl PftitT1 Wff-
KLINISCHE "Wö
Mit Berüekaichtigung der preusaiaeheri Medi
asefe atstlfekea
Redacteur: ftémt Br. C. 1 Iwaü
IsiuH: i. K<u*b: Die Actiolegtc der Tuberculose. IU Muller: I
l'uhvru-rb&itde ("Fehluss). 1Y- Verfeftndiungeo irttheher
(Mak;malda«ntabelk der Wutrreaevpixss (icrtoaima, ed, II
•■..w», -jcwrvmrm ttt. rrsa- .mt.r»
I. Hie Aeiidfegie der fi&eretdfese.
(S«cfe ei»em in der j>by»iolojrisclieu Ge.vAEeliaft %u Berlin
24. Mint cr. geUalteofen Vorlrage.)
Dr. Msfeert Stoelt,
UegleruBgsrstb m Ksviwsrl. MeswuMieilftsmt,
l»i« vao Vil ie mi» gemaebte Esttkckaog, 4*m
culm* Tbiere Sfeer» rapbar iet, feat feekaautJirh vMheta
Itatijjuag, aim mét w»feffe»gr*Met«m
so «te*» es bi» vof weotges Jalmm
OP 24 maart 1882 hield de jon
ge geleerde Robert Koch een le
zing voor het „Fysiologisch Ge
nootschap" te Berlijn. Hij had en
kele stukjes, afkomstig van knob
beltjes in longen of beenderen
van mensen die aan tering gestor
ven waren, meegebracht. Hij ge
loofde, dat hij in al deze knob
beltjes, waar hij ze ook in het li
chaam maar had aangetroffen, ba
cillen kan aantonen. Inderdaad
ontdekte men kleine blauwe
staafjes in de preparaten, die Ro
bert Koch liet zien. Elke tering,
aldus was de gedachtengang van
Robert Koch, wordt veroorzaakt
door deze staafjes. Het zijn deze
staafachtige bacillen, die in de
longen, maar ook in de beenderen,
in de ogeii, in de huid of de lever,
de knobbeltjes doen ontstaan, die
men als tuberkels reeds lang
kende. Deze knobbeltjes werden
volgens Koch veroorzaakt door
de bacillen die hij, voor het eerst
in de geschiedenis, nu onder de
microscoop zichtbaar had ge
maakt.
Virchow, de man die het groot
ste gezag had in medische krin
gen in Duitsland, was die avond
niet aanwezig. Hij was thuis ge
bleven. Een verkoudheid had hem
het bed doen houden. Gelukkig
maar misschien.... Want Vir
chow, die had verklaard, dat hij
niet geloofde dat alle tering door
tuberculose veroorzaakt werd, zou
de discussie, die op de voordracht
van Robert Koch volgde, wellicht
hebben tegengehouden of hebben
bekort. Nu duurde de discussie tot
midden in de nacht. Koch kreeg
genoeg gelegenheid zijn collega's
duidelijk te maken, waarom hij
meende, dat de blauwe staafjes,
die men in zijn preparaten kon
zien, nü inderdaad de verwekkers
van de tuberculose waren.
Een van de artsen, die de voor
dracht van Robert Koch bijwoon
de, was Paul Ehrlich, arts en
scheikundige. Meer dan iemand
anders speurde hij naar middelen
om met behulp van ingewikkelde
kleurstoffen, bacteriën en bacil
len duidelijk zichtbaar te maken
onder de microscoop. Want de
moeilijkheid voor de onderzoeker
bestond hierin, dat men de aan
wezigheid van bepaalde bacillen
alleen kon vermoeden. Men moest
de bacilten ook zichtbaar kunnen
maken. Dit gebeurt in de praktijk
zo, dat een stukje weefsel, waar
in men de aanwezigheid van ba
cillen vermoedt, gekleurd wordt,
bij voorbeeld met een rode kleur
stof. Daarna wordt de kleur weg
gewassen of een andere kleur, bij
voorbeeld blauw, toegevoegd.
Houden de bacillen nu de eerste
rode kleur vast, waarmee het ge
heel werd gekleurd, maar neemt
de rest van het preparaat de blau-
O we kleurstof op, welke men bij
as»
Reproduktie van de eerste publi-
katie der ontdekking van de
tuberkelbacil, een door Koch ge
schreven artikel in het Berliner
Klinische Wochenschrift van
10 april 1882,
de tweede kleuring heeft ge
bruikt, dan ziet men onder de mi
croscoop de bacillen als rode
staafjes op een blauwe achter
grond.
Paul Ehrlich had met stijgende
belangstelling de voordracht van
Robert Koch aangehoord. Die
blauwe staafjes, die Koch had la
ten zien, de tuberkelbacillen zo
als hij ze genoemd had, had hij,
Ehrlich, toch ook gezien. Jaren
geleden had hij met een enigszins
onzuivere blauwe stof monsters
van een nier en lever met tuber
culose gekleurd. Hij had toen
eigenlijk dezelfde beelden gezien
als Koch nu gedemonstreerd had,
maar er verder geen aandacht aan
geschonken. Die nacht kon Paul
Ehrlich niet slapen. Zijn geest liet
hem niet met rust. Midden in de
nacht stond hij op en ging naar
het grote ziekenhuis in Berlijn, de
Charité, waar hij het sputumglas
van een ernstige tuberculosepa
tiënt nam.Een beetje van het
taaie sputum (slijm) haalde hij
er uit en perste het tussen twee
glaasjes. Voorzichtig trok hij de
twee glaasjes van elkaar. Toen
DE TUBERCULOSE is wel een van de oudste plagen van de mens
heid: bij Egptische mummies van mensen, die duizenden jaren
geleden gestorven zijn, heeft men de doodsoorzaak kunnen vast
stellen. In vele gevallen bleek dit tuberculose te zijn. De beroemde
Griekse geneesheer Hippocrates (nog steeds leeft zijn naam in de
geneeskunde voort in de zogenaamde eed van Hippocrates, die
iedere arts aflegt op het ogenblik dat hij het laatste examen achter
de rug heeft) beschreef al mensen, die lijdende waren aan hoesten
en bloedopgeven. Ongetwijfeld zouden zijn gevallen in onze tijd
als tuberculose beschouwd worden. Het zou echter eeuwen duren,
alvorens de wetenschappelijke bestudering van de tuberculose
voortgang maakt. In de zeventiende eeuw ontdekte de Franse
geleerde Sylvius, dat bij mensen die door een bepaalde longaan
doening gestorven waren, knobbeltjes, door hem „tuberkels" ge
noemd, in de longen voorkwamen. Steeds bleek, dat dergelijke
knobbeltjes gevonden werden bij mensen die aan een slepende
ziekte, ook wel tering genoemd, te gronde waren gegaan. Meestal
vond men de knobbeltjes in de longen, maar toch ook wel in de
gewrichten, in de huid, in de ogen, in de beenderen. De oorzaak
van deze tuberkels bleef nog onbekend. Zelfs meende de bekende
Duitse geleerde Virchow nog in 1881 „dat het een dwaling van de
medische wetenschap is geweest, dat elke tering gepaard zou
gaan met het optreden van tuberkels en tuberculose zou zijn".
SUCCESRIJKE STRIJD TEGEN DE VOORDIEN
ONZICHTBARE VIJAND DER MENSHEID
had hij een uiterst dun laagje spu
tum op de beide glaasjes. Die
kleurde hij met verschillende
kleurstoffen, na elkaar. De hele
nacht bleef Paul Ehrlich aan het
werk in het ziekenhuis. Maar hij
had gevonden, waarnaar hij had
gezocht: duidelijk, veel duidelij
ker dan in de preparaten van
Koch het geval was geweest, zag
Ehrlich de staafjes in de micros
coop.
Vroeg in de morgen ging hij
naar Koch, toonde hem zijn pre
paraten en vertelde, welke kleur-
middelen hij had gebruikt. De
tuberkelbacil is bestand tegen zu
ren. Ehrlich veronderstelde, dat
de tuberkelbacil een stevig om
hulsel heeft, dat de zuren tegen
houdt. Zeventig jaar later kon
men met behulp van een elektro
nenmicroscoop de veronderstel
ling van Ehrlich bevestigen. Koch
erkende de grote praktische be
tekenis van de ontdekking van
Ehrlich en schreef in het Duits
Geneeskundig Weekblad onder
meer:
„Het was spoedig gebleken, dat
met behulp van de kleurings
methode van Paul Ehrlich het
aantonen van tuberkelbacillen in
de praktijk mogelijk is en alleen
hieraan is het te danken, dat men
zich algemeen met het opsporen
van bacillen in het sputum heeft
bezig gehouden, terwijl zich anders
maar weinig onderzoekers met de
studie van de tuberkelbacil zou
den hebben kunnen bezig hou
den".
DE tuberkelbacil is een staafje,
ongeveer één tot vier duizendste
millimeter groot, ongeveer een
halve duizendste millimeter
breed. In alle door tuberculose
aangetaste organen vindt men de
tuberkelbacil terug. Niet altijd
lukt het de aanwezigheid van de
tuberkelbacil aan te tonen, ook
al vermoedt men of weet men
praktisch zeker, dat iemand tu
berculose heeft. Als iemand
„open" tuberculose heeft, bete
kent, dit, dat hij met het ophoes
ten tuberkelbacillen opgeeft. Zijn
sputum bevat dan wel haast altijd
tuberkelbacillen. Heeft iemand
„gesloten" tuberculose, dan bete
kent dit, dat de tuberkelbacillen
ergens afgekapseld in zijn lichaam
aanwezig zijn, bij voorbeeld in de
longen of in de lever of in andere
organen. Zo iemand is dan niet
besmettelijk voor zijn omgeving.
Bij hoesten komen geen tuberkel
bacillen mee naar buiten.
NA ZIJN ontdekking van de
tuberkelbacil zette Koch de strijd
tegen de tuberculose voort. Nu
zocht hij naar een geneesmiddel
tegen deze gevreesde, slopende
ziekte. Hij meende het gevonden
te hebben. Enkele jaren na zijn
ontdekking van de tuberkelbacil
hield Koch wederom in Berlijn
een voordracht. Een uitgelezen
gezelschap medici was aanwezig.
Koch deelde mee dat hij een ge
neesmiddel tegen tuberculose ge
vonden had, bereid uit verzwak
te tuberkelbacillen. Hij had het
middel eerst op zich zelf gepro
beerd, alvorens hij het zijn pa
tiënten gegeven had. Hij had
koorts gekregen nadat hij het
middel had ingenomen, maar da
koorts was verdwenen. Het mid
del was dus, naar hij aannam,
onschadelijk. Echter, de verwach
tingen kwamen bedrogen uit: bij
tuberculosepatiënten bleek het
middel niet als geneesmiddel
dienst te kunnen doen. Wel kan
het middel gebruikt worden om
na te gaan, of iemand tuberculose
heeft gehad of niet. Koch zelf er
kende dat zijn verwachtingen niet
waren vervuld. Het geneesmiddel
tegen tuberculose was nog niet
gevonden.
WEER zouden tientallen jaren
voorbijgaan in de strijd tegen
tuberculose. Na de tweede we
reldoorlog volgden bestrijdings
middelen van de tuberkelbacil el
kaar op. Uit schimmels bereidde
de Amerikaan Waksman strepto-
mycine, dat in staat was de tuber
kelbacil aan te tasten. Streptomy-
cine bleek minder onschuldig te
zijn dan penicilline, dat eveneens
uit schimmels wordt bereid. Ook
andere middelen zijn gevonden,
welke met succes de strijd kunnen
aanbinden tegen tuberculose.
NOG STEEDS worden in ons
land meer dan vijftienduizend ge
vallen van tuberculose per jaar
ontdekt.- Dank zij het regelmatig
bevolkingsonderzoek wordt tu
berculose nu reeds opgespoord,
heel vaak voordat de mensen zich
er van bewust zijn dat ze ziek
zijn. Dan zijn de genezingskansen
ook het grootst. Toch sterven nog
jaarlijks meer dan duizend men
sen in ons land aan tuberculose,
meestal nog door longtuberculose.
Maar enkele tientallen jaren ge
leden, omstreeks 1925, was dit
aantal nog veel groter. De Duitse
bezetting en de hongerwinter
hebben de tuberculose een grote
kans gegeven: want hoe geringer
de weerstand van iemand is, door
ondervoeding en andere slechte
omstandigheden, des te meer kans
is er dat de tuberkelbacillen zich
blijvend in zijn lichaam kunnen
nestelen.
De verbeterde sociale omstan
digheden na de oorlog hebben er
ook toe bijgedragen, de tubercu
lose terug te dringen. Het aantal
sterfgevallen door tuberculose is
nu minder dan twee van elke
honderd sterfgevallen in ons
land. Omstreeks 1925 werden nog
tien van elke honderd sterfgeval
len door tuberculose veroorzaakt.
Het is dank zij de ontdekking
van Robert Koch geweest, dat de
strijd tegen de voordien inzicht-
berkelbacil gevoerd kon worden,
tegen een vijand, die men zicht
baar kon maken en daardoor be
ter kon bestuderen en beter kon
aanvallen. Het werk van Koch is
van grote waarde, nog steeds,
voor de gehele mensheid.
J. Z. Baruch
lleze oude foto toont het in 1903
door dr. Rollier te Leysin ge
stichte sanatorium voor tubercu
losepatiënten, waar voor het eerst
zonnetherapie werd toegepast.