UREN MET DE RUYTER Nederlands ais eindexamenvak op middelbare school in Australië Afrik aanse nieuwe Leraren zijn er niet DRIE NIEUWE FRANSE ROMANS MAAR TOCH.... „Kastelendag 1957*' VERSLAG VAN GEMAAKTE VORDERINGEN T ekening van Vicky, oorspronkelijk verschenen in de London Daily Mirror NA DE BISMARCK-IIARING THANS DE VICT OKI A-HAR ING RESTEN VAN ROMEINSE LEGIOENEN Theater van Versailles (Van onze correspondent in Australië) VOOR HET eerst zijn er in Nieuw Zuid Wales eindexamens middelbare school af genomen, waarbij ook Nederlands als examenvak voorkwam. Van de tweedui zend leerlingen, die tegelijkertijd in Syd ney werden geëxamineerd, waren er een goede twintig, die zich opgegeven hadden voor Nederlands en dit gold ook als examenvak voor toelating tot de universi teit. Het merkwaardige is echter, dat Ne derlands op nog geen enkele middelbare school wordt onderwezen en er aan de universiteit van Sydney geen leerstoel voor Nederlands bestaat. De jongens en meisjes van de middelbare scholen in Australië hebben het heel wat gemakkelijker dan hun broers en zusters in Nederland. Het aantal leervakken komt voor het eindexa men niet boven de zes uit met als regel niet meer dan twee talen, waarvan slechts één vreemde taal. De leerling kan zelf een keus maken. Frans en Duits zijn de beide moderne talen, die het meest worden ge kozen, maar één ervan is voldoende. Men kan daarnaast nog Latijn of Grieks ne men, maar Latijn, Grieks, Frans en Duits samen, zoals wij in Nederland kennen op de gymnasia, is hier niet eens toegestaan. Het is zelfs niet vereist een vreemde taal 1e leren, ook niet als voorbereiding voor de universiteit. DE LEERLING van de middelbare school in Australië geniet grote vrijheid bij zijn keuze van de vakken, waarin hij wenst te studeren en daar hij met vijf vakken kan volstaan, luidt het algemene oordeel van de ouders van Nederlandse kinderen hier te lande al spoedig, dat het onderwijs in Australië slechter is dan in Nederland. In werkelijkheid is dit niet het geval. Het De Nederlandse Kastelenstichting houdt op zaterdag 27 april in de grafelijke zalen van het Binnenhof in Den Haag een „Kastelendag 1957", waarop deskundigen inleidingen zullen houden over onderwer pen met betrekking tot het kasteel. Onder meer zullen het woord voeren de heer J. G. N. Renaud, conservator aan de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort, over „Het middeleeuwse kasteel in de archeologie" en dr. C. de Wit, conservator bij de afdeling Haagse Historie van de Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten van het Gemeentemuseum in Den Haag over „Het ontstaan van het Binnenhof". VAN DE RUYTERS vroegste daden is ook op de thans aan hem gewijde tentoon stelling in het Rijksmuseum te Amster dam weinig te vinden. Dat is vermoede lijk hieraan toe te schrijven, dat er in Vlissingen in zijn tijd nog geen rapporten over de jeugdbaldadigheid verschenen. Er is vrijwel niets meer bekend dan zijn to renbeklimming en dat is natuurlijk slechts een hoogtepunt geweest temidden van een groot aantal andere feiten. En wanneer de meesters der lagere scholen ons deze fi guur voorhielden, hebben zij gelukkig nooit verzwegen, dat het een belhamel was. Zoiets sterkte je toch, als je met een heel stel op het bureau van politie moest is een feit, dat het onderwijs hier een minder zware last op de schouders der schooljeugd legt, maar al wordt er dus min der van haar geëist, minder in kwali teit in het onderwijs niet. Het beweegt zich wel op een ander vlak dan in Nederland en dat vlak is in overeenstemming met de aard en de ligging van het land. Veel hangt ook af van de vakken, die de leerling kiest, en van de vraag of hij zich pienter genoeg acht zich niet alleen voor het normale examen voor te berei den, maar ook voor „honours". Dat wil zeggen, dat hij in het laatste geval voor zwaardere examenopgaven wordt ge plaatst dan de andere leerlingen, en wel op eigen verzoek, hoewel „honours" geen enkel bijzonder recht geven ten aanzien van toelating tot de universiteit. Wie naar de universiteit wil behoeft slechts te slagen voor één vak meer dan degene, die met het eindexamendiploma genoegen wil ne men. En zelfs dat ene extra vak is over bodig, als men een combinatie van vijf studievakken heeft gekozen. „Honours" spelen een belangrijke rol voor degenen, die willen uitblinken. Uitblinkers kunnen gemakkelijk in aanmerking komen voor een studiebeurs. Er zijn vele studiebeur zen. Elk jaar geeft de federale regering er drieduizend weg. Daarnaast zijn er nog ettelijke tientallen andere studiebeurzen ter beschikking vanwege bepaalde stich tingen en beurzen, die versterkt worden door de regeringen der staten. Zulke studiebeurzen omvatten dikwijls niet alleen de college-gelden, maar ook een toelage van dertig tot veertig gulden per week, waarvan de student boeken en reiskosten kan betalen. Er zijn studiebeur zen voor de laatste twee jaar van de mid delbare school die overigens als staats school kosteloos is teneinde te voorko men, dat ouders intelligente kinderen op vijftienjarige leeftijd van school nemen (na het driejarige intermediaire examen), omdat zij op die leeftijd al een behoor lijk loon kunnen verdienen. De middelbare school heet hier evenals in de Verenigde Staten Highschool, wat natuurlijk geen „hogeschool" is, maar evenmin hogere burgerschool, zoals wij die in Nederland kennen. Het is een mengsel van mulo en hbs. In de eerste drie jaren is er bovendien een beetje ambachtschool aan toegevoegd, want op de Highschool in Australië kan men ook metaalbewerking, houtbewerking, landbouwmachinerie, wol klassering en muziek als vakken kiezen. VEEL MEER dan in Nederland is het onderricht op de middelbare scholen in Australië gericht op de praktijk. Dit blijkt niet alleen uit de ambachtsvakken, die wij hebben opgesomd, maar ook uit het feit, dat er, voor wie dit wenst, gelegenheid be staat Italiaans te leren (er zijn honderd duizend Italianen in Australië) en, aange zien China en Japan niet zo ver van Aus tralië verwijderd liggen, Chinees en Japans en zelfs Russisch, vermoedelijk vanwege de rol, die Rusland in de wereldpolitiek speelt. Italiaans is belangrijker dan Frans en Duits, want er zijn grote Italiaanse „nederzettingen" in Queensland en in de Murray-vallei. Er zijn dus tolken nodig en een ambtenaar, die Italiaans kan spreken, is goud waard. Hoewel de beschikbaarheid van bekwame leraren in deze talen aan de middelbare scholen in twijfel kan worden getrokken, kan men aan de universiteiten in deze vakken wel verder studei-en, maar met het Nederlands staat het uitgezon- dei'd in Melbourne anders. Hoewel er tachtigduizend Nederlandei-s in Australië wonen en het Nederlands als examenvak voor het toelatingsexamen tot de univer siteit wordt erkend, bestaat er in Sydney geen gelegenheid om er verder in te stu deren. Het wordt trouwens in geen enkele middelbare school in Nieuw Zuid Wales onderwezen. Dat behalve de taal, ook de geschiedenis van Nederlands bestudeerd moest zijn, blijkt uit de opgave voor het opstel: Joost van den Vondel, Jacob Cats, Willem van Oranje, Hugo de Groot en Koningin Wil- helmina waren de onderwerpen waaruit de leerling een keuze kon doen. Onder de boe ken, die bestudeerd en geraadpleegd moe ten worden voor deze 'studie, somt het mi nisterie van Onderwijs onder meer op die van Verdam, Franck van Wijck. Rijpma en Schuringa, en het spellingsgidsje van Buiskool. Over de jongste spellingsver andering maakte men zich hier niet druk. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Ook staan er een hele sei'ie boeken over litte ratuur op de lijst: Prinsen, De Vooys, Griss en De Raaf, K. ter Laan (woordenboeken), „De kleine Johannes" van .Frederik van Éiden, „De kleine Rudolf" van Aart van der Leeuw en „Het Fregatschip Johanna Maria" van Arthur van Schendel. Als wij komen. Er ontstond een solidariteit dwars door drie eeuwen heen, die je als jongetje reeds van harte bereid maakte de inspan ningen van een zeeslag met deze man van vuur en staal te delen. Je zou hem zelfs gaarne onverwacht met een modern vlieg tuig, vurend uit alle boordwapens, te hulp zijn gekomen en het was altijd weer een teleurstelling, wanneer je de historische onmogelijkheid daarvan inzag. Zo wordt de De Ruytertentoonstelling voor menigeen een confrontatie met de visioenen, die eens in een schoollokaal door welke onderwijzer dan ook zijn opgeroe pen. En men zit wat verwezen op een lek kere zachte bank tegenover de slag bij Solebay, starend in de vlammen van de Royal James die door een brander van De Ruyter is aangestoken. De lucht is bloedrood gekleurd en doffe salvo's dave ren over het water. Dan wandelt er een suppoost voor langs, gevolgd door drie meisjes met rock-'n-i-oll- kousen en de herinnering is verbroken. Er zijn zoveel jaren verstreken sinds ik bij Solebay heb meegevochten. Ik kan me niet herinneren, dat ik er ooit nog met vrienden over heb gesproken. Ik heb een paar diplo ma's gehaald en een paar blauwtjes gelo pen. Daarna ben ik pacifist geworden. In die tijd heb ik rondverteld, dat die zee oorlogen met de Engelsen eigenlijk een soort verschei'pte concurrentiestrijd waren en een groot deel van de Algerijnse zee rovers gedroste Nederlandse matrozen. Ik vernam zulke dingen gaarne om ze door te geven met de weemoedige lach van iemand, die alles in zijn proporties meent te zijn gaan zien. Vanwaar dan deze opwinding voor de slag bij Solebay? Ik doe een stap nader en zie een aantal mannen in dikke rood-baaien kielen, die zich vastklampen aan een af geschoten ra in de golven. Heb ik dat niet gezien, toen ik er -als schooljongen in heb meegevochten? In een dik rood-baaien hemd vechten op een warme junidag! Op een overbevolkt schip met het blote rapier! Gewond raken zonder peniciline en ver- dovingsmiddelen! Ik. die er reeds eerder met huivering aan gedacht heb, wat het moest betekenen in die tijd om een kies te laten trekken zonder verdoven! De Ruyter kreeg in 1606 bij Boulogne een gloeiende pluis van 'n lont in zijn keel. Toen in 1667 de wondkooi-tsen nog na werkten commandeerde hij de tocht naar Chatham en ik sta me hier, ruim drie eeuwen later, zorgen te maken over het toenmalige ontbreken van pijnstillende middelen. Ligt hier het verschil tussen dit tijdperk en het heldentijdperk, tussen mijn volwassenheid en mijn school-leeftijd? Ergens hebben deze uren met De Ruyter in het Rijksmuseum wel zin gehad. Maar het was alles onwezenlijker dan weleer. En toen ik door de Leidsestraat liep was ik het nog niet met mezelf eens of wij de „Karei Doorman" ondanks haar hoge kos ten moeten handhaven. Ko Brti''hier dan verder zien, dat Den Doolaards „Drui venplukkers" en „Het verjaagde water" worden genoemd, dan blijkt duidelijk, dat voor het overige de moderne schrijvers schitteren door afwezigheid. HET GEBREK aan moderne auteurs op deze lijst is niet zo heel belangrijk. Het punt waarom het gaat is of er voldoende belangstelling voor het Nederlands kan worden opgewekt om te zijner tijd leraren in de Nederlandse taal en letterkunde te kunnen benoemen aan de middelbare scho len en tenslotte een leerstoel te vestigen aan de universiteit van Sydney. Het is te betreuren, dat voor de twin tig leerlingen, die nu het examen hebben afgelegd, geen gelegenheid bestaat zich verder in het Nederlands te bekwamen onder universitaire leiding in hun land. V/E KUNNEN HET ATOOM 5PUTSEN - VE KUNNEN AARDSATELUETEN LANCEREN Ut WJNNEN PW33ECTIEJLEN GELEIDEN MAAR (Bijzondere medewerking) IK STA met Zablon Bolo niet ver van de plaats Kisoemoe aan de oever van de Golf van Kavirondo, een zowat zeshonderd vier- kante kilometer beslaande inham van Afrika's grootste binnen zee, het Victoriameer. Ik sta daar met Zablon Bolo te wachten op de thuiskomst van de vissersvloot van een der kustdorpjes. Zablon Bolo is namelijk van beroep opperviswachter, zoals wij in Nederland boswachters kennen. Op en om het Victoriameer doen in totaal negentig „viswachters" en daarboven nog een paar „opperviswachters" dienst. Hun taak is het. de vangsten te controleren en te letten op de vismetheden. Het gebruik van zegen of treknet bij voorbeeld is streng verboden. Dan zijn er de visstropers, want wel zijn er dertigduizend visvergunningen uit gereikt, maar stroperij komt in Afrika evenzeer als in Europa voor. Daarom patrouillei-en Zablon Bolo en zijn collega's langs de oevers en op de wijde wateren van het meer. Die controle is nodig en nuttig. Immers, het Victoriameer is voor grote delen van Oost-Afrika een zeer belangrijke en voortdurende bron van voedsel. De opbrengst der visvangst bedraagt jaarlijks vijftien miljoen gulden. Tot in ver verwijderde plaatsen, bij voorbeeld tot in Kenya's hoofdstad Nairobi, ja tot in Mombasa een op achthonderd kilometer afstand van het Victoriameer gelegen havenstad aan de Indische Oceaan komt tegenwoordig verse „meervis". DICHT BIJ de plaats, waar ik met Zablon Bolo sta, zijn don kere, stoere vissers bezig, hun netten naar het strand te bren gen. Zij hebben reeds sleepnetten en met wat geluk vangen zij binnen een half uur tijd honderd kilo vis. Nog niet zo heel lang geleden versmaadden de Afrikanen in de buurt van het grote meery „Voedende Moeder" noemen sommige stammen het tal van vissoorten, die toch zeer eetbaar zijn. Omzichtig ge geven adviezen hielpen de mensen over menig eet-vooroordeel heen, zodat hun vismenu thans een tamelijk rijke verscheiden heid kan bieden. Mede om het „nuttig effect" van de visvangst te vergroten, propageert men de laatste jaren het gebruik van tamelijk fijngemaasde netten, omdat er enige kleine vissoorten zijn, die zeer wel eetbaar zijn, doch vroeger door de Afrikanen als „katvis" werden afgekeurd. George Waswa, de Afrikaanse „nettenexpert" van het-visserij-proefstation te Jinja, bewees de vissers reeds menige nuttige dienst en onderricht hen in het maken van goede netten. Hoe gi'oot de verscheidenheid der vissoorten van het Victoria meer is, zag men pas goed in, toen de heer P. IT. Greenwood (eveneens aan het proefstation verbonden) enigermate op dreef kwam met zijn onderzoekingen naar de visstand in het meer. Zijn vangsten en proeven wezen uit, dat de in de diepere gedeel ten voorkomende soort Mormyrus uitstekend als „haring" dienst kan doen. En zo werd deze ..Mormvrus-haring" tot de Afrikaan se zoetwater-haring bij uitstek. Evenzeer als een „Hollandse Nieuwe" uitstekend valt in Nederlandse mond, kunnen donkere Afrikanen thans van hun „Afrikaanse Nieuwe" smullen. We kennen reeds de Bismarck-haring, merkte een der onderzoekers schertsend op, waarom zouden we dan ook niet een Victoria- haring uitvinden? Tot de niet-eetbare vissooi-ten behoort een merkwaardig type longvis, ademend als een zoogdier, de Pro- topterus, die met omzichtigheid moet worden aangepakt. Toch heeft deze bizarre meerbewoner zijn nut, want hij wordt in de laboratoria gebruikt voor proefnemingen met sommige medische preparaten. DRIE GEBIEDEN zijn voor hun visvoeding voor een belang rijk deel afhankelijk van de opbrengst van het Victoriameer: Kenya, Oeganda en Tanganyika. Hoe lang het meer zijn taak als visleverancier nog zal kunnen volbrengen, weet ik niet. Ik vroeg het aan Zablon Bolo, maar hij wist het ook niet en zei: Dat weten de vissers niet. Dat moeten de blanke mannen der wetenschap maar uitmaken. En zij moeten zorgen, dat de vis nog lang reikt, voegde de Afrikaanse viswachter er aan toe. Welnu, de laatste jaren hebben de mannen der wetenschap langs, op en in het Victoriameer niet stilgezeten. Te Jinja be schikken zij over een proefstation met uitstekend ingerichte laboratoria. Zij verzamelen feiten en cijfermateriaal, op grond waarvan de theoretici hun theorieën opstellen en pi-aktische ad viezen verstrekken kunnen. Behalve het Victoriameer staan nog andere Afrikaanse meren op het program. Enige jaren heeft In Salzburg zijn de laatste dagen nieuwe ruïnes opgegraven, die dateren uit de Romeinse tijd. Oostenrijkse oudheidkundigen zijn bezig met op- en uitgravingen in de omgeving van de ka thedraal en zijn daarbij gestoten op verbazingswekkende bouw resten, die dateren uit de tijd toen Romeinse legioenen de Alpen overstaken. Als gevolg van deze ontdekkingen menen de archeologen, dat de grootste kathedraal noordelijk van de Alpen in de Romeinse tijd nabij Mozart's geboorteplaats stond. Londen het onderzoek betaald, maar nu wordt de Oost-Afri kaanse visserij-onderzoek-organisatie gezamenlijk door Kenya, Oeganda en Tanganyika gefinancierd en in stand gehouden. In 1946 kwam die organisatie er op papier, maar pas in 1950 begon zij met haar werkzaamheden. Temperatuurwaarnemingen, bestudering van stromen en wind, van flora en fauna, van bodem en oevers leidden reeds tot enige ontdekkingen, die economisch en praktisch van belang zijn voor de vissex's en hun oogst. Zo kwam men tot het inzicht, dat de vangsten groter zouden zijn als de vissers hun netten minder aan de oppervlakte en meer op de bodem der niet te diepe ge deelten uitzetten. De ontdekking van de Afrikaanse Haring ver meldde ik reeds. Jinja ligt nabij de bronnen van de Witte Nijl en is niet slechts de wetenschappelijke hoofdstad, maar tevens zetel van de (nauw met het proefstation samenwerkende) dienst der Visserij van het Victoriameer. Deze dienst verstrekt advie zen aan de vissers, regelt de vangst, geeft visvergunningen uit en is de „baas" der viswachters. Mijn metgezel, de opperviswachter, wijst mij op de naderende bootjes, sierlijke dhows, welker type de Arabische oorsprong onmiskenbaar vertoont en teruggaat tot de dagen nu reeds vele eeuwen geleden dat geloofsijverige Mohammedanen van de oostelijke oevers der Rode Zee hun weg naar het Victoria meer vonden. Rank en geruisloos glijden de scheepjes naar het strand, rank en toch zwaar geladen met vis. Dan schrijden Zablon Bolo en twee van zijn ondergeschikten naar de kant om de rijke oogst in ogenschouw te nemen. Zij wisselen menige kwinkslag met de vissers, maar letten er tegelijk angstvallig op, hun waardigheid als ambtsdrager hoog te houden. Toen ik in Jinja afscheid nam van Zablon Bolo, bood hij aan, mij een „longvis" als aandenken aan onze tocht te bezorgen. Het was een aanbod, dat even lachend werd afgewezen als gedaan. Op 9 april zal in tegenwoordigheid van koningin Elisabeth van Engeland het Ko ninklijk Theater van Veisailles weei in gebruik genomen worden. Dit theater, dat onbetwist een der schoonste ter wereld is, werd in de loop van de negentiende eeuw zeer geschonden. Gedurende de laatste drie jaren werden echter in het restaura tieprogramma van het Paleis van Versailes herstelwei'kzaamheden verricht, zodat het theater in oude luister kon herrijzen. DE laatste maanden zijn enige romans verschenen, die interessant zijn voor de pogingen om een zoge naamde „crise du roman" waarover men in Frankrijk spreekt te doorbreken. Nu moet deze crisis van de roman niet te tragisch opgevat wor den. Sedert de oorlog is er periodiek sprake van, maar de roman bloeit weliger dan ooit, zij het, dat de oogst aan waarlijk grote werken beduidend ge ringer is dan in de jaren „tussen de twee oorlogen". Al is er dan geen crisis, niettemin bezinnen zich thans vele jongeren op de vraag hoe de roman naar vorm en uitdrukkingswijze vernieuwd zou kunnen worden. „Les Orphelins d'Auteuil" van Franpois Nourissier (een uitgave van Pion) is een voorbeeld van een der aspecten van deze drang naar verandering. Waarschijnlijk als reactie op Sartre en diens na volgers, die de vorm opofferden aan de 'inhoud, heeft Nourissier zijn grootste zorg besteed aan vorm en formulering. Het gegeven van zijn kleine roman is eenvoudig en overbekend: zelfs in hun intiemste ogenblikken zijn de mensen vreemden voor elkaar en merken zij, dat zij niets gemeen hebben. Roland, jong romancier, wiens geaardheid hem steeds er toe drijft te verliezen wat hij bezit, breekt met zijn grillige maitresse Laurence, wier „lichaam de schaamteloze kuisheid heeft van een klassieke zin, die, zoals men weet, alles kan uitdrukken zon der aanstoot te geven". Hij zoekt een wankel geluk bij Cécile, vluchthaven voor zoekende gevoelens, gaat na een jaar terug naar Laurence om na een herhaalde mislukking bij de burgerlijk-veilige Cé cile terug te keren. Nourissier heeft dit verras- singsloze thema van op misverstand berustende passie behandeld met welbewuste weglating van uiterlijke verwikkelingen. Bovendien is zijn hoofd figuur Roland, een Adolphe anno 1957, weinig inte ressant. Toch heeft de auteur met deze ondankbare, geringe materie een bijzonder fijn boekje gemaakt. Nourissier is een moralist in de zeventiende-eeuwse betekenis en zijn roman schaart zich in de rij der psychologische analyses, waarvan de Princesse de Clèves een der voorbeelden is. Het cynisme van de schrijver, evenals zijn merkbaar welbehagen in het spel van zijn intelligentie, dat hij dikwijls in de plaats stelt van het warme leven, irriteren soms. De virtuositeit echter, waarmee de auteur op het uiterst sobere thema fijnzinnige variaties borduurt, zijn verzorgde, heldere stijl en bijzonder gelukkige formuleringen maken de lectuur van „Les Orphe lins" bijna voortdurend tot een intellectueel genot. PRETENTIELOZER, niet bewust op vernieuwing gericht, maar zeer aantrekkelijk is de roman van mevrouw Ferny Besson: „La Boiteuse du lac Vat teen" (bij Albin Michel verschenen). Ferny Bes son schrijft goed, helder, onderhoudend, zonder jacht naar effect. Het grootste gedeelte van haar roman speelt zich af in een Zweden waar de frigi- daire de droom nog niet verdreven heeft en waar in het landschap rond eenzame, maar van het modern ste comfort voorziene woningen nog beangstigende gnomen ï-ondwaren. Niet echter om een evocatie van deze folkloristische en schilderachtige buiten wereld is het de auteur te doen geweest. In deze omgeving plaatst zij personen, wier hartstochten en in zich zelf gekeerde zielen tijdens lange, donkere winters vluchten in fantastische dromen of losbre ken in duivelse machinaties. De ware hoofdfiguur is de wonderlijke, freudiaanse „kreupele van het meer Vattern" de jonge vrouw Karin, een psy chisch gestoord, geheimzinnig wezen, aards en ver geestelijkt, lichamelijk en ongrijpbaar, een heftig getourmenteerde ziel in een ijle verschijning. Ter- wille van deze raadselachtige Karin vergeeft men de schrijfster gaarne de weinig overtuigende wijze waarop zij de andere personen getekend heeft. ONRUST1 ook kwelt Julie, de hoofdpersoon uit de roman van Renée Massip: „La petite Anglaise" (door Gallimard uitgegeven). Het is de smartelijke onrust, gewekt door de jaloezie, in het hart van een oudere vrouw, die zich te sterk gehecht heeft aan haar veel jongere minnaar. De voorvallen, die deze verhouding onafwendbaar tot een breuk leiden, spelen zich af in een van de typisch-Franse pro vinciemilieus, waar ook thans nog wel het onder brengen van zoon of dochter in een huwelijk etn voorwerp van voortdurende en berekenende ouder lijke zorg is. In de bespreking van Renée Massip's eerste roman „La Régente" hebben wij gewezen op haar rake, ironisch getinte schildering van portret ten en milieus. Deze kant van haar talent komt ook in haar nieuwe roman op gelukkige wijze tot uiting en maakt deze, ondanks het schijnbaar afgesleten gegeven, tot prettige lectuur. S. Elte Ranke „dhows" zeilen op het Victoria meer, bemand door krachtige Afri kaanse vissers. Reeds eeuwenlang „oogsten" zij vis uit dit diepe water, dat twee keer zo groot als Nederland is. Mannen der wetenschap hebben sinds enkele jaren de taak op zich genomen ervoor te zorgen dat de Afri kaanse visoogst niet vroeg of laat zal worden tot een Afrikaanse misoogst. Onderstaande speciale reportage be helst een beschrijving van het werk van de proefstations en van de „vis wachters". Een portret van de „hoofd- viswachter" Zablon Bolo ziet men hiernaast. Daaronder een foto, die het onderzoek van een gevangen longvis door de specialisten Holmes en Moor- house van de wetenschappelijke staf van de visserij-inspectie in beeld brengt. Alleen al voor het Victoriameer zijn dertigduizend vergunningen tot visvangst uitgereikt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16