„BUBU DE MONTPARNASSE"
ké Oo
Opt de tecuqmeq-
„IN DE CARAVAN
ONZE NAMEN
Stamvader van de
litteratuur over
souteneurs
w
0 ^8/J
m
Naamsverandering j
is ook thans
mogelijk
ONZE PUZZEL
'frivool aanhancsel van!
het voorbijglijdende nieuws
Over oude
litteratuur
Moeten wij geen resolutie indienen of zoiets
HET FRANS BIJ BETJE WOLFF
EN AAGJE DEKEN
Verwarrend
Geen kosten
Twee veroordeelden uit
Scheveningen ontsnapt
HET IS niet moeilijk meer te begrijpen
waarom Charles-Louis Philippe in het
begin van deze eeuw door velen voor een
groot schrijver werd aangezien. Tussen de
passages van zijn werk, waar zijn betui
gingen van gevoel een ondervinding over
brengen, staan teveel andere waar de ge
voeligheid met voorbedachten rade inge
pompt lijkt. Het is waar dat het sentiment
nog juist door een zekere ironie in be
dwang wordt gehouden, wanneer het in
wolken van sentimentaliteit dreigt op te
gaan. Daardoor kunnen wij in de stijl ten
minste een persoonlijkheid herkennen,
maar wat er verteld wordt heeft niet de
litteraire geloofwaardigheid die vereist is
om de aandacht van de lezer te concen
treren. De enkele scènes uit de boeken van
Philippe die in de herinnering blijven,
hangen als plaatjes aan de wand, zonder
verband met een waar of een verzonnen
leven.
Toch is hij niet in de kelders van de
litteratuurgeschiedenis opgeborgen, op de
onafzienbare rangen der vergeten auteurs.
Wij ontmoeten hem nog steeds boven de
grond. Voor een deel dankt hij dat aan
zijn werk, dat de erkende stamvader is
van een hele litteratuur over de kringen
van souteneurs en kleine misdadigers, die
weer een nageslacht heeft in films zoals
„Ne Touchez pas au Grisbi" en „Du Ri-
fifi chez les hommes". Voor een ander deel
wordt het verklaard door zijn persoonlijk
heid en door zijn vriendschappen, waar
van die met André Gide voor zijn repu
tatie belangrijk was. Wij vinden in het
Journal van Gide tien pagina's aan een
relaas van de dood van Philippe, in 1909,
toen hij vijfendertig was, benevens van
de begrafenis in Cérilly, een klein dorpje
in de streek van Vichy besteed. Daar
wordt de moeder van Philippe in beschre
ven, die wij in zijn eigen werk „La Mère
et l'Enfant" niet te zien krijgen, verborgen
als zij is achter de sentimenten die zij in
haar zoon inspireerde: geen enkele
uitdrukking in de intonatie van haar stem,
maar een verbazende vindingrijkheid in
tedere benamingendan wendt zij zich
om naar een vriend en geeft, zonder van
toon te veranderen, een nauwkeurige aan
wijzing over de begrafeniskosten of de
regeling van het vertrek". Op de begrafe
nis werd het woord gevoerd door een
vriend van de familie uit het dorp, die de
overledene om zijn kleine gestalte be
klaagde en zei: „Je bent misschien geen
groot schrijver geweest, maarGide
heeft op dat ogenblik behoefte om ook het
woord te voeren en uit te leggen dat Phi
lippe van Parijs uit gezien zeer groot lijkt.
Maar dan bedenkt hij, dat die verheffing
waarschijnlijk geen plezier gedaan zou
hebben aan de betrokkene zelf, die zijn
geboortedorp altijd trouw was gebleven.
Er zijn nog een paar andere passages van
het Journal waar Philippe in ter sprake
komt. Een daarvan in 1902, wanneer hij
tegen Gide zelgt: „Wat mij dwars zit als
ik met je praat, dat is dat ik nog niet heb
kunnen begrijpen wanneer je mij interes
sant vindt". Het antwoord van Gide daar
op: „Maar dat is wanneer je me zoiets
zegt, beste Philippe". Met hulp daarvan
kunnen wij ons een beeld van hem vor
men, in aanvulling op de gegevens van
zijn biografie: zijn kinderjaren als zoon
van de klompenmaker in het dorpje, zijn
schooljaren in Montlugon en Moulins, ge
holpen door studiebeurzen, daarna zijn
moeilijke tijd in Parijs, waar hij kleine
baantjes ten stadhuize vervulde, maar
tenslotte dank zij de bemiddeling van
Maurice Barrès een charmante sinecure
kreeg, die hem verplichtte om in het ze
vende arrondissement toe te zien dat win
keliers en caféhouders hun uitstallingen
en stoelen niet te ver over het trottoir lie
ten uitdijen. Daarbij schreef hij als regel
maximaal vijftien regels per dag aan het
werk dat hij onderhanden had. Het is bij
die werkmethode geen wonder dat zijn
romans geen eigen constructie hebben,
alle eenvoudig ingedeeld naar het voor
beeld van de ware geschiedenissen waar
aan zij ontleend zijn.
DE WARE GESCHIEDENIS van de
bovengenoemde roman over zijn jeugd
„La Mère et l'Enfant" laat niet alleen
niets van de moeder zien, maar ook wei
nig van Philippe zelf. Enkele herinnerin
gen, aan een ongeluk, een ziekte en de
eerste dagen op het lyceum, worden ver
drukt door ontboezemingen over het kind
in het algemeen, het moederschap en de
armoede. Aan het begin van het tweede
hoofdstuk verwijt Philippe zichzelf: „Er
is niet genoeg geluk in mijn zinnen, niet
genoeg piëteit in mijn gevoelens" uit
zo'n overweging zou noch voor het dage
lijks leven noch voor de litteratuur iets
goeds kunnen voortkomen. Gelukkig staat
hij zichzelf in het vervolg nu en dan een
afwijking van zijn programma toe, zoals
wanneer hij van een surveillant op het
lyceum zegt dat zijn kaalhoofdigheid zijn
vierentwintig jaar verouderde zoals een
lelijk gevoel onze ziel veroudert. De haat
is voor zulke korte uitvallen een goede
raadsman, maar tenslotte houdt men toch
de indruk over dat het boek zelf ook vol
kale plekken is, als het opgevat wordt als
een getuigenis van verbeeldingskracht.
Het „zachte' materiaal van moederschap
en kinderliefde was Philippe te machtig.
Pas later, als hij zijn gevoeligheid opstelt
tegenover harde gegevens van de realiteit,
worden de resultaten beter.
ZIJN BEKENDSTE WERK, Bubu de
Montparnasse, verwerkt dan ook de hardst
mogelijke gegevens van het sociale leven.
De hoofdpersonen ervan zijn, meer dan
het personage dat als Bubu bekent staat
zelf, de prostituée Berthe en een dubbel
ganger van de auteur genaamd Pierre
Hardy, die een relatie met haar heeft. De
voornaamste elementen van de intrigue
zijn armoede en geslachtsziekte. Pierre
ontmoet Berthe, die er zo vriendelijk uit
ziet dat hij eindelijk zijn vrees van arme
provinciaal in Parijs overwint. Hij onder
houdt geregelde betrekkingen met haar,
totdat zij om de gevreesde ziekte in het
ziekenhuis wordt opgenomen. Als zij daar
eindelijk uitkomt, keert zij, hoewel zij nog
niet genezen is, terug naar Pierre, die haar
gaarne ontvangt en niets liever zou doen
dan haar redden van kwaad en ondeugd
men moet hierbij in aanmerking nemen
dat Philippe een groot lezer was van de
Russische romanciers en dat wij op een
bekend portret een foto van Dostojevski
naast hem aan de wand zien. Berthe wil
wel gered worden en alles lijkt klaar voor
het geluk, als Bubu verschijnt, juist uit de
gevangenis ontslagen, die haar mee terug
neemt naar haar oude leven.
Politieke spotprent uit „Time and Tide" (Londen)
Bubu, eigenlijk Maurice geheten, is niet
het voornaamste, maar wel het meest ge
slaagde personage van de roman. Hij heeft
de oudste rechten op Berthe, die met hem
geleefd heeft terwijl hij een erfenisje op
maakte en vervolgens door hem de straat
op is gestuurd om haar bijdrage te kun
nen leveren in de kosten van hun huis
houding. Hij is niet makkelijk: „Zoals de
keizer Karei de Grote had hij aan één kant
de ideeën gezet die hem niet bevielen en
aan de andere kant de denkbeelden die
hem wel bevielenZoals de keizer Ka-
rel de Grote had hij geen gevoel voor
nuances". Hij geloofde dat de intelligentie
in verband stond met de energie en dat
dientengevolge zijn vrouw niet intelligent
kon zijn, omdat zij zachtmoedig was. Maar
ondanks zijn tekortkomingen en zijn zon
den had hij burgermans-ideeën: „Men
brengt het niet ongestraft tot drie-en-
twintig jaar met een schoon strafregister".
Als hij Berthe aan het slot terug komt ha
len is zijn strafregister natuurlijk niet
schoon meer: hij is veroordeeld voor dief
stal van tabak en postzegels. Men moet
aannemen dat de burgermansideeën van
voorheen nu ook geen invloed meer op
zijn waardering van Berthe zullen hebben.
Zij is voortaan zonder hoop aan de misère
en het verval uitgeleverd, maar Philippe
toont in Bubu tact genoeg als schrijver om
dat vooruitzicht niet in gevoelige woorden
te bezingen. De laatste scène is integen
deel voornamelijk naar de komische kant
uitgewerkt: Bubu verschijnt met een ster
ke vriend, Le Grand Jules, in stijve be
leefdheid eisend dat Madame hen verge
zellen zal. Terzijde put hij zich uit in iro
nische beleefdheden tegen de goede Pierre,
die kleintjes toeziet en pas als hij alleen
is bedenkt dat hij tegenmaatregelen had
moeten nemen.
Men wordt zich dan bewust, dat Bubu
de Montparnasse blijk geeft van meer
schrijverschap dan men onder het lezen
geneigd was te erkennen en dat de aan
vankelijke al te lage waardering misschien
te wijten is aan een voorbijgaande smaak
van deze tijd, zoals de al te hoge vroegere
waardering van vroeger te danken was
aan de smaak van 1900. Die overweging is
de moeite waard, niet in de eerste plaats
als profetie, maar omdat er altijd mensen
zijn die de smaak van hun tijd niet delen,
voor wie Philippes werk misschien nog
dadelijk herkenbaar kan zijn als dat van
een groot schrijver. Het is in ieder geval
waar, dat Bubu in zijn beste passages een
goede roman is en dat Philippe zich niet
te buiten gaat aan de motiveringen, ver
klaringen en verontschuldigingen die zijn
onderwerp aanlokte. Hij was dan ook in
deze tijd al wat sceptischer geworden,
mede dank zij de ervaringen die hij in
Èubu beschrijft. Berthe kende hij inder
daad. Men kan zelfs haar portret vinden
in een van zijn biografieën. Toen Bubu
verschenen was, toonde zij zich gevleid.
Zij leende geld van de auteur om een
nieuw leven te beginnen in Algiers, maar
vertrok korte tijd later naar Buenos Aires,
waar zij haar oude beroep weer opvatte.
Na de geschiedenis met „Berthe" en nog
enkele andere teleurestellingen in de lief
de was Philippe zelfs op weg om Nietz-
cheaan te worden. Men denkt dat ik te
zachtmoedig ben om het leven te ver
duren, schreef hij aan een vriend, maar
het tegendeel is waar: ik ben zeer sterk.
Als hij langer geleefd had, zou hij mis
schien een nog betere schrijver geworden
zijn, in een fusie van zijn oude en zijn
nieuwe persoonlijkheid. Als men ander
zijds aanneemt dat zijn werk toch tot ver
ouderling voorbestemd was is zijn postume
reputatie met zijn vroege dood gediend
geweest. Zijn goede karakter, zijn kleine
gestalte (een meter drie-en-vijftig), zijn
oeuvre en zijn voortijdige einde werken
samen in de wat vage maar hardnekkige
legende van Charles-Louis Philippe
„petit bon sujet" de benaming die zijn
moeder aan zijn sterfbed gebruikte en die
nog steeds op hem wordt toegepast.
Dezer dagen is het tweede deel versche
nen van de door mevrouw dr. H. J. Vieu-
Kuik geschreven studie over „Het gebruik
van Franse woorden bij Wolff en Deken"
(een bijdrage tot de cultuurgeschiedenis
der achttiende eeuw). Deze studie is een
vervolg op en een voortzetting van de dis
sertatie, waarop mevrouw Vieu-Kuik enige
jaren geleden gepromoveerd is. De studie
werd uitgegeven met steun vah de Neder
landse Organisatie voor Zuiver-Weten-
schappelijk Onderzoek.
Schenking Wijlen mevrouw A. E. Hoek-
stra-Cordes heeft aan de Staat der Neder
landen gelegateerd vier grote schilderijen
van Schoemaker Doyer en een klein pa
neeltje. De hoofddirecteur van het Rijks
museum in Amsterdam heeft dit legaat
namens de staat aanvaard.
IN LEIDEN is het gebeurd, dat twee
buren Duizendveld en Melkkan heetten.
Van deze namen kan niet gezegd wor
den, dat ze op elkaar lijken. Daarom
was het zo merkwaardig, dat in beide
huizen een oude afbeelding van precies
hetzelfde familiewapen bewaard werd.
Was er misschien tóch verwantschap?
Er werd een speurtocht gehouden in de
archieven en deze leverde een verras
send resultaat op. Het bleek dat beide
buren tot één geslacht behoorden: ze
stamden van dezelfde voorvader af. Hij
was een der vele Fransen, die na de
herroeping van het edict van Nantes in
1685 naar de Nederlanden kwamen.
DE GEVLUCHTE protestant, die zyn
toevlucht in Leiden zocht, arriveerde
daar met de naam Millechamps. Een
zijner zonen vertaalde deze geslachts-
naam op zijn manier en ging voortaan J
als Duizéndveld door het leven. Een
andere zoon behield de oorspronkelijke
naam. Althans, hjj trachtte dat te doen.
Zjjn medeburgers wisten echter blijk- 5
baar met de uitheemse klanken van
Millechamps geen weg en verbasterden
deze naam tot Melkkan. Terwijl dit alles
met de naam gebeurde, bleef het oude
familiewapen in ere en bracht de af-
stammelingen van de hugenoot tenslotte
weer tot elkaar. Blijkbaar werd de naam i
in vroeger eeuwen dus niet altijd als
het symbool van de familie-eenheid ge-
zien. Soms wordt een genealogisch on- S
derzoek zelfs bemoeilijkt door het feit,
dat de gezochte voorvader onder meer
dan één naam bekend stond. Dat kin- jj
deren uit één gezin verschillende namen
voerden was helemaal geen zeldzaam-
heid. De latere onderzoeker moet dan
maar zien hoe hij de puzzels oplost.
HET IS namelijk wat verwarrend als
een onderzoek in de archivalia van
Wormerveer onthult, dat in de achttien-
de eeuw drie volle broers onder de
namen Melis Willemsz Lakeman, Dirck
Willemsz Breeuwer en Jan Willemsz j
Blauw bekend stonden. Om de maat vol
te maken blijkt, dat hun vader geen
dezer drie namen droeg: hij was de
doopsgezinde „vermaner" Willem Jansz.
Schoen (1673-1745). Zelfs een gezagheb-
bend genealoog zou op ongeloof stuiten
als hij van dit staaltje gewag maakte.
Toch is alle twijfel uitgesloten: tijdge-
noten hebben de onderlinge verwant-
schap dezer lieden nauwkeurig vastge- j
legd. Zo staat het eveneens vast dat de
in 1497 geboren Amsterdammer mr.
Pieter Bicker een zoon van Gerrit van
den Anxter was. En diens vader heette
dan weer Dirck Helmer! Ook in dit ge-
val zorgde de heraldiek, dat het verband 5
zichtbaar bleef. Want de drie helmstok-
ken uit het stamwapen der familie Hel-
mer overleefden al deze naamswisselin-
gen en prijken nog altijd in het blazoen
der Bickers.
OOK NADIEN werd er vaak wonder-
lijk met familienamen omgesprongen.
En nog in 1811, toen alle laatkomers op
bevel van Napoleon een naam moesten j
aannemen, is het herhaaldelijk gebeurd,
dat broers een verschillende keus deden.
Inmiddels had de komst van de Burger-
lijke Stand aan alle vrijheid een eind
gemaakt. Voortaan droegen wettig ge-
boren kinderen de geslachtsnaam van
de vader en was het niet meer toege-
staan willekeurig van naam te veran-
deren. De Deen Jacob Severin Nyegaard,
die zich in de achttiende eeuw in Alk-
maar vestigde en daar merkte, dat het
volk hem Nijdigaard noemde, wijzigde
zijn naam eigenmachtig in Nieuwenhuis.
Deze oplossing is niet meer weggelegd
voor onze medeburgers, die met een
„rare" naam opgescheept zitten. Toch
zijn er voor hen nog mogelijkheden.
Ingevolge artikel 63 van ons Burgerlijk
Wetboek kunnen zij zich met een ver-
zoek om naamsverandering tot H. M. de
Koningin wenden. In deze gevallen
wordt zelfs vaak - door middel van een
bewijs van onvermogen - ontheffing
verleend van de vijfhonderd gulden
zegelrecht, die na bewilliging voor een 5
afschrift van het Koninklijk Besluit
neergeteld dienen te worden.
G. de Boer van der Ley
ER LOOPT beslist een lelijke streep van
lafheid door mijn karakter. Niet alleen om
dat ik als de dood voor muizen ben, maar
vooral ook omdat ik geen afscheid durf
nemen. Tegen mensen van wie ik vrijwel
zeker ben, dat ik ze nooit terug zal zien,
omdat zij naar de binnenlanden van Afrika
vertrekken en ik in Australië blijf wonen,
zeg ik opgeruimd: „Tot ziens hoor!" En ai
heb ik honderd keer tegen mijn moeder en
familieleden betoogd, dat het toch zo heer
lijk was dat we elkaar weer zagen, dat we
dat toch nooit gedacht hadden en dat we
alleen maar reden hadden om dankbaar te
zijn, die dinsdagmiddag ben ik met Ju-
liaantje onder de arm ijlings naar m'n hut
gerend, zonder om te zien. In onze hut ging
de deur bijna niet open vanwege alle kof
fers, pakken van de Gereformeerde Kerken,
pakken van de Hervormde Kerk, pakken
van de Hervormde Emigratie-commissie
enzovoorts. Toen ik over al die pakken
heengeklommen was en Juliaantje met de
beer in haar armen veilig verankerd zat
boven op de Hervormde Kerk, vond ik op
de tafel de meest beeldige bloemen, ver
rassingen, brieven en telegrammen van
magen en bekenden. Dat deed ons allemaal
erg goed en ik zei tegen Juliaantje: „We
gaan vast wel weer eens terug, hoor."
De „Johan" deed verder wel zijn best ons
over het afscheid heen te helpen. Het zag
er allemaal even feestelijk uit met overal
bloemen en planten. Het was een hartelijk
welkom. En toen de schuit eenmaal los was,
slaakten we alle drie een diepe zucht en
zeiden: „En nu naar de kinderen terug."
Juliaantje was ogenblikkelijk thuis. Ze liep
met stevige zeemansbenen trappen op en
af, alsof ze niet weg geweest was. Die
stevige benen waren ook wel nodig, want
de zee was nogal roerig. Niet dat we er
last van hadden, nee, we voelden ons na al
onze omzwervingen doorgewinterde zee
helden. We atenen dronken en keken
meelijdend en ook een klein tikje superieur
naar de mensen, die nu al hard naar de
reling liepen. We sliepen heerlijk, stonden
weer vol moed op, probeerden zo'n beetje
Deze brief van een dominees
vrouw is geschreven aan
boord van de „Johan van Ol-
debarnevelt" op weg naar
Australië, vanwaar het schip
inmiddels reeds voor de
thuisreis vertrok.
de weg te vinden in die mensenmassa. We
zochten schichtig naar een plek waar we
met Juultje konden zitten, want overal staat
„verboden toegang voor kinderen". Ook in
de kinderkamer mocht ze niet. Daar was
ze te klein voor. En in de babykamer
heerste zo'n oorverdovend gekrijs, dat Ju
liaantje me in paniek aankeek en ik haar
gauw zei: „Nee hoor - jij blijft bij moeder."
DE ZEE werd erg roerig. Laat ik het
maar eerlijk opbiechten, het aureool van:
zij kan er zo best tegen, dat al die jaren
om mijn hoofd gezweefd had, werd die
avond wreed afgerukt. We waren alle drie
zeeziek, driekwart van de bevolking lag
in zijn of haar bed, een érg doorzettend
slag mensen liep nog met groene gezichten
rond en een allerlaatste rest zat in grote
gemoedsrust te eten. Juliaantje zei af en
toe uit haar bedje: „Mammie, ik moet me
weer verslikken." Dan sprong ik met de
moed der wanhoop van één hoog naar be
neden, hielp het lieve kind en kon dan
nog net zonder ongelukken de reuzenzwaai
maken terug in mijn bed. Af en toe was
er een soort aardverschuiving onder me,
als ik over de rand keek zag ik de Her
vormde Kerk en de Gereformeerde Kerken
en de hele santekraam daar in de diepte
krijgertje met elkaar spelen.
DE VOLGENDE DAG werden we alle
maal een beetje flinker, de zee bedaarde
wat - de scheepsleiding organiseerde een
massazang, dat fleurde ons allemaal weer
wat op, de stemming kwam er weer in en
we schoten al weer aardig op naar Las
Palmas.
Ja - en toen kwam de lange ruk naar
Kaapstad. Eerst denk je: „Hoe kom ik in
vredesnaam die dagen door". Maar al gauw
heb je zo je eigen bezigheden. De tijd
schiet dan flink op.
MIJN MAN houdt ondertussen elke mor
gen spreekuur, dat altijd druk bezocht
wordt. Het is eigenlijk een allerleukste
boordgemeente - ze komen allemaal trouw
opdraven voor de avondsluiting. We zingen
dikwijls een Engels lied na afloop, om er
wat aan te wennen. En zo langzamerhand
ga je de mensen kennen - de vaders en
moeders die naar hun kinderen in Australië
gaan, de gewone emigranten met hun ge
zinnen, de alleen reizenden enzovoorts. Het
is leuk om met ze te praten. Ik denk dik
wijls met een gevoel van trots: „Wat een
góéde emigranten zullen dat worden." Na
tuurlijk zijn er ook wel van die mensen
van twaalf ambachten en dertien ongeluk
ken bij, voor wie je je hart vasthoudt.
De scheepsleiding organiseert allerlei
avonden om de tijd te doen opschieten en
voor we er erg in hebben zijn we in Kaap
stad. We maken met nog een familie een
enige tocht. Wat is Kaapstad een mooie
stad! We hebben veel plezier om de taal.
Een torpedojager heet een „voor-niks-nie-
bang-nie-boot". Als we in de bus stappen
staat er vermanend op een bordje „moe nie
spu nie". Een reclame van sardientjes ver
meldt: „Uit die see in die blik".
GISTERAVOND hebben we een meer
dan heerlijk „captainsdinner" gehad. U
weet wel, eerst een hors d'oeuvre, dan een
zacht aspergesoepje, malse kapoentjes, met
doperwtjes en confituren, daarna beeldig
opgediend ijs, dat alles afgesloten met fruit
en koffie. Niet zo gek, vindt u wel? Er zijn
dagen waarop we in de pastorie in Mel
bourne eenvoudiger eten. En de nieuwe
emigranten zullen wel eens aan de verwen
nerij op de „Johan" terugdenken.
bel -
bel
- bew -
bla -
dam
- dee -
den -
dig
- ert -
gas -
gel
- gen -
ges -
gew
- hil -
nis -
oen
- ond -
rag -
ten
- vaa -
ven -
ver
- vrij -
V
Van boven naar beneden leest u: „recht
door zee". Nu moet u op de streepjes voor
en na deze spreuk telkens een drietal let
ters invullen uit de serie, die hierbij ge
geven wordt, en wel zo, dat het allemaal
normale woorden worden van 7 letters.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad 7.50, 5.
en 2.50, dient men uiterlijk dinsdag 17
uur de oplossing in zenden aan een van
onze bureaus in Haarlem, Grote Hout
straat 93 en Soendaplein; in IJmuiden:
Lange Nieuwstraat 427.
Oplossing vorige week: dromend, ver
keer, bekende, spreeuw, beduusd, gedrukt,
seconde, hyacint, Slechte, gelofte, liftboy,
dichtbij, nalatig, obelisk, zaliger, gelogen,
oogwenk, energie.
Prijswinnaars zijn: J. S. Swart, Planeten-
laan 221, Haarlem, 7.50; C. R. van
Andel, Allanstraat 76, Haarlem, 5.
A. Vogelenzang, Barbarossastraat 19,
Haarlem, 2.50.
En zo tuffen we dan door naar Austra
lië. Nog drie dagen en we zijn in Perth,
waar ik mijn brief aan u hoop te posten.
En elke avond als ik daar hoog en droog
in mijn kooi lig, luisterend naar de
golven van de zee, waarop ik zo lekker
in slaap geweigd word, denk ik: „En als
ik wakker word, ben ik weer een eindje
dichter bij Melbourne, weer een eindje
dichter bij de kinderen".
J. Geursen—Borst
w w
-v a - a- - •-
Vooraleer wij ons op het
spoor zetten van de ontsnapte
gevangenen, dient ophelde
ring te worden verschaft over
het merkwaardige verschijn
sel in deze rubriek van zater
dag jongstleden, dat naar
aanleiding van een bericht
over Amersfoort een be
schouwing over Apeldoorn
werd gegeven.
Voor velen zal deze naams
verwisseling weinig ter zake
hebben gedaan, aangezien
beide steden hun even lief
zijn. Doch sommige lezers
hebben verbaasd gereageerd.
Het was dan ook wel een
beetje mal, eerlijk gezegd.
Ondertekenaar dezes meende
echter, dat hij zich deze klei
ne verschuiving van het geo
grafische accent wel mocht
veroorloven met het oog op
de toen naderende 1-aprildag,
ofschoon er onmiddellijk aan
moet worden toegevoegd, dat
dat niet de voornaamste re
den was. Welke dan wel?
Haarlem heeft enkele jaren
geleden op het randje af op
voet van regelrechte oorlog
gestaan met Zwolle, naar
aanleiding van een ironisch
stukje in dit blad. Het heeft
er toen echt serieus gespan
nen. Gelukkig is alles goed
afgelopen, maar het is te be
grijpen dat een herhaling van
dergelijke incidenten onge
wenst is. Wat de Apeldoor-
ners ook op het voorgaande
stukje aan te merken hebben,
zij kunnen nu niets onder
nemen, want het ging over
Amersfoort. En wat de
Amersfoorters van plan zijn,
interesseert ons evenmin,
want het ging over Apel
doorn. Zo zit dat.
Wie met deze subtiele rede
nering niet tevreden is, zij ten
overvloede medegedeeld dat
het hele geval op een een
voudige vergissing berustte.
En dan die gevangenen. Ja,
zij lopen maar weg alsof het
de gewoonste zaak van de
andum van
;geerd. In de Ai
dt er voorts
stel O]
he kan$ ïtei'
is mei oor-
jntwoord wordt ir
J als „constructieve
i gezegd, dat het in
voor de kanaalge-
oplossing tot stand
Onvoldoende
Uit de strafgevangenis te Scheveningen
zijn zondagavond de 30-jarige A. H., een
bekend Haags inbreker, en de 27-jarige A.
M. uit Heerlen ontsnapt. Er was die avond
een bridgewedstrijd, waaraan M. niet,
maar H. wel wilde deelnemen. In plaats
van naar de bridgedrive te gaan, getukte
het H. in de cel van M. te komen. De man
nen zijn er toen in geslaagd een spijl van
twee centimeter diameter door te zagen om
vervolgens te ontsnappen door een opening
van 28 bij 32 centimeter. Via -de binnen
plaats en het dak van een in aanbouw zijn
de drukkerij zijn zij de vrijheid tegemoet
gegaan. Op de binnenplaats werd een aan-
~T)e vluchten vat
vaartmaatschappij
sumatraanse hoofc
staakt, nadat in D
ontvangen, dat n
jawa<Uvisie van
formatie" door Pa]
De voorlichting:
Djakarta deelc
vangende
ffTani. naar
ken^ inlichting
te wii
waarn
ontv
ten te
revolutie" in AToori
welke het gezag
na het optreden v;
dant van de provii
Anderzijds wer<
-bericht vnor moge
wereld is. Hoe zij daarin sla
gen, is een volkomen raadsel.
Zij worden iedere dag zorg
vuldig geteld, hun cellen
worden afgesloten, alle deu
ren van de gevangenis wor
den dichtgedaan; overal in
de tuinen van het gevang
staan borden met: „verboden
op het gras te lopen"; in
wekelijkse cursussen door
terzake deskundigen wordt
alle gevangenen systematisch
duidelijk gemaakt dat de
overheid het weglopen als
een ongewenst verschijnsel
beschouwt; er worden iedere
zaterdag aan de gevangenen
zogenaamde „niet-wegloop-
stempels" gegeven, waarvan
ieder tiental recht geeft op
een ballpoint of een tekenca
hier; bij het uitspreken van
het vonnis wordt door de
rechter zeer duidelijk aange
geven welke tijd de delin
quent geacht wordt in de ge
vangenis te zullen doorbren
gen, zodat vergissingen over
de al of niet beëindiging van
het verblijf uitgesloten zijn;
en toch ze vlieden als wa
ter door een mandje.
Er spreekt in de eerste
plaats een grove ondankbaar
heid ten aanzien van de aan
hen bestede goede zorgen uit.
De gevangenisautoriteiten
overwegen dan ook ernstig,
bepaalde faciliteiten te zullen
intrekken en met name sterk
te beknibbelen op de ont
spanningsmiddelen, die aan
de inwonenden worden ver
strekt.
Het bridgen zal voorlopig
wel afgelopen zijn, dunkt mij.
„Geen hartenaas voor het gal
genaas" is thans de leuze,
waartoe de overheid noodge
dwongen en met bloedend
hart dient over te hellen. Het
is trouwens herhaaldelijk ge
bleken, dat het bridgen een
inspiratieve invloed op zwak
ke broeders heeft. Degene,
die als partner van de speler
een heel spel moet stilzitten
na zijn kaarten te hebben
blootgelegd, komt er allicht
toe te gaan mijmeren over de
mogelijkheid op zijn eentje
wat troeven te gaan uitspelen
op het gebied van de ont-
vluchtingssport.
En dan het knutselen.
Knutselen kan je niet doen
zonder knutselwerktuigen.
Voor breien heb je naalden
nodig en wol. Deze eenvou
dige huisvlijtmiddelen wer
den totnutoe met graagte aan
de gevangenen uitgereikt,
omdat men niet ongevoelig
was voor de veredelende in
vloed van deze bezigheid. De
bewakers leefden hartelijk
mee met. de prestaties van
hun pupillen. Zij kwamen van
tijd tot tijd eens vriendelijk
informeren hoe het opschoot
en wat het worden moest.
Zo was een gevangene be
zig uit zwarte wol een
strookje te breien van zes
centimeter breed. De man
breide dag en nacht vol ijver,
en het strookje werd meters
en meters lang. Als de be
waker vroeg, wat het worden
zou, lachte de man schalks en
zei: dat mag je raden. De be
waker was een aardige man
en peinsde zich suf. En het
strookje werd steeds langer.
Op een dag had de ge
vangene het uiteinde van zijn
breiwerkje aan de middelste
tralie van zijn celraam ge
bonden en beproefde de
draagkracht ervan door er
aan te gaan hangen. De be
waker zei vol bewondering
dat het een sterk staaltje van
breiwerk was, maar dat hij
nog steeds niet begreep wat
het worden moest.
Toen het strookje tiep me
ter lang was, begreep de be
waker het. De gevangene is
nooit meer teruggekomen.
Met figuurzaagwerk heeft
men ook bittere ervaringen
opgedaan. Figuurzagen is een
kunstige bezigheid, die vaak
artistieke kwaliteiten ver
raadt. Een gevangene, die tal
van vierkante meters triplex
al zagende had omgezet in al
lerlei sierlijke snuisterijen,
vroeg op een dag zijn be
waker of hij niet eens van
materiaal mocht veranderen.
Dat zou wel kunnen, zei de
goedige man, maar wat voor
materiaal moest dat dan wel
wezen.
Als ik nou espeinsde
de cellist, als ik nou es
dingetjes uit ijzer ging fi
guurzagen?
De bewaker vond dat een
pracht idee en bracht de man
kleine plaatjes ijzer met de
daarbijbehorende ijzerfiguur
zaagjes. Hij was vol verwach
ting over de resultaten, doch
hij heeft ze nooit mogen aan
schouwen. De betreffende ge
vangene was op een kwade
dag spoorloos vertrokken en
niemand begrijpt hoe.
Jammer van die dure ijzer
figuurzaagjes. Maar kom,
daar hebben ze wellicht an
dere gevangenen weer een
plezier mee kunnen doen. In
het bijgaande bericht kan
men lezen dat de dure din
getjes spontaan zijn achter
gelaten. Een staaltje van be
leefdheid, waaraan menigeen
in de burgermaatschappij een
puntje zou kunnen figuur
zagen.
Intussen moet er iets ge
daan worden aan het treu
rige ontsnappingsverschijnsel.
Er wordt over gedacht de ge
streepte pakjes in te voeren,
waardoor de ontvluchte jon
gelui op straat opvallende
verschijningen zouden zijn.
Ook is het idee van het blok
aan het been geopperd, dat
weliswaar uit de Middel
eeuwen stamt doch bij het
kruipen door openingen van
28 bij 32 centimeter hinderlijk
zou kunnen werken.
Ook wil men alle aan de
gevangenis grenzende druk
kerijen doen slopen, aange
zien deze binnenplaatsen en
daken hebben die het vluch
ten vergemakkelijken. „Ik
druk 'm" als geliefde uitroep
van vertrekkende gevange
nen zou daarmee wellicht
uitsterven, doch dat wordt
niet als een overwegend be
zwaar gezien. Het gaat er in
de eerste plaats om, te zorgen
dat de rechter na het veroor
delend vonnis van „zoveel
jaren en zoveel maanden en
zovoort" niet in zijn hemd
wordt gezet en niet meer na
drukkelijk tegen de ge
vangenisautoriteiten hoeft te
zeggen:
„Hierepjunum, maarhou-
wumnou".
Want zoals het nu gaat, is
er van hebben en houen wei
nig sprake meer. We moeten
nu onophoudelijk
R. Agteran