De macht van
het getal
DE EERSTE BOVENGRONDSE CHRISTELIJKE KERK
In Glastonbury stondah schuilplaats van de heilige Graal
MONOLOOG
smaakt maar wijm
EEN VAN de belangrijkste problemen,
die de programmaleiding van iedere radio-
omroep bij de vaststelling van de grote
lijn van de radioprogramma's onder het
oog heeft te zien, is de vraag welke de
wensen .van het luisterend publiek zijn en
in hoeverre met deze wensen rekening
moet worden gehouden. Vooral ten aan
zien van de uitstippeling van nieuwe pro
gramma's voor zomer of winter klemt dit
vraagstuk, want het is dan, dat er beslist
gaat worden welke percentages van de
omroeptijd moeten worden uitgetrokken
voor muziek, ontspanning en gesproken
woord, waarbij er ten aanzien van de mu
ziek weer een onderscheid gemaakt kan
worden tussen lichte en serieuze muziek.
Het enigszins betrouwbare peilen van da
smaak van het publiek is een hachelijke
zaak en kan slechts geschieden, indien
men met behulp van
enquêtes aan een zo
veelzijdig mogelijk Vnnr do
samengesteld publiek
vragen stelt over de microfoon
uitgezonden pro- 1
gramma's en de op V
deze manier onder
vraagden uitnodigt suggesties te doen ten
aanzien van bepaalde nog niet gehono
reerde verlangens op dit gebied. Voor zo
ver wij weten, is het in Nederland alleen
de VPRO geweest, die zich tijdens een
periode van enige opeenvolgende weken
met een enquête tot haar luisteraars
richtte, waarbij de vragenformulieren te
gelijk met de luistergids werden verstrekt.
Tot bepaalde vastomlijnde uitspraken is
men echter niet kunnen komen, hetgeen
misschien verklaard kan worden uit de vrij
eenzijdige samenstelling van de onder
vraagde luisteraars, die zich allen tot een
meer „intellectualistisch" ingestelde radio-
omroep voelden aangetrokken. Deze luis
teraars toonden zich in het algemeen te
vreden over de door hun omroepvereni
ging verzorgde programma's en de VPRO
heeft dan ook geen aanleiding gezien haar
uitzendingen tengevolge van de resultaten
van deze enquête ingrijpend te wijzigen.
Anders ligt het probleem bij de grotere
omroepen, die met een meer gevarieerd
publiek te maken hebben. Het vaststellen
van de „gemiddelde" smaak is hier aan
zienlijk moeilijker en het bepalen van de
onderlinge verhouding van de program
ma-onderdelen berust hier voor een groot
deel op giswerk. Nu is het merkwaardig,
dat in Nederland één der grote omroep
verenigingen met name de AVRO
lange tijd het standpunt heeft gehuldigd,
dat de grote meerderheid van het luiste
rend publiek „lichte kost" verlangde. Zij
heeft haar uitzendingen aan deze al dan
niet vermeende wens aangepast. Nu is het
bij alle giswerk wel waarschijnlijk, dat de
grote meerderheid der luisteraars inder
daad lichte muziek „als achtergrond" pre
fereert, maar het blijft de vraag of het
de taak van de omroepvereniging is aan
deze wens doorslaggevend tegemoet te ko
men, omdat zulk een concessie aan het
publiek alleen maar gerechtvaardigd kan
worden door die te baseren op de macht
van het getal, met andere woorden op
verlangens van de helft plus één,
hoe democratisch dit overigens ook moge
wezen. De radio heeft echter ook een op
voedende taak, die vaak in de zucht naar
het winnen van „luistervinkjes" op de
achtergrond dreigt te verschuiven.
Gelukkig schijnt er een kentering op
komst te zijn. De geruchtmakende zaak
van het door de AVRO aantrekken van
artiesten, die tot dusverre voor dé VARA-
microfoon werkten, wijst er op, dat de
neutrale radio-omroepvereniging ernstig
van plan is althans de amusementspro
gramma's wat op te hevelen. De leuze
„licht, lichter, lichtst" die de BBC nu
ook heeft aangeheven blijkt toch niet
de remedie te zijn voor de elkaar becon
currerende Nederlandse omroepvereni
gingen, omdat gebleken is, dat de luiste
raars op alle gebied slechts goede pro
gramma's wensen.
Vooralsnog blijft echter in de verhou
ding licht-serieus in Nederland de macht
van het getal heersen, omdat men het aan
tal luisteraars, dat een licht amusements
programma wenst waarschijnlijk te
recht hoger schat, dan het getal leden,
dat een meer serieus programma prefe
reert, waardoor bijvoorbeeld de program
ma's van klassieke muziek nogal eens in
de knel komen, of naar abnormaal late
uitzenduren worden verwezen.
Slaagt men er in ook op dit gebied da
macht van het getal te overwinnen dan
zijn wij wat de evenwichtige samenstel
ling van de programma's betreft al een
flink eind op de goede weg. Waarbij het
jammer is, dat een nationale omroep als
de BBC juist nu zo'n slecht voorbeeld
moet geven.
F. Dekker
„Ziezo", zei moeder Lapsuli, het
vrouwtje van de Paashaas, „en nu in
het bad!"
Ze droeg een tobbetje warm water
naar buiten en daar gingen alle hazen-
kinderen van hun pootjes tot hun lange
oren toe, in. Nou, het was ook wel no
dig, hoor! De hele paashazenfamilie zat
van onder tot boven vol verf. Dat kon
ook niet anders, want iedereen had die
laatste dagen meegeholpen met eieren
verven, eieren vervoeren, bezorgen en
verstoppen.
Toen de kleintjes schoon waren en
moeder Lapsuli zelf ook een badje geno
men had, begonnen de familieleden te
komen.
„Is Lapsus nog niet terug?" vroeg
neef Sprint verbaasd aan Lapsuli, die
net een lichtgroen lintje om haar rech
teroor strikte.
„Nee", zei Lapsuli, „maar hij zal zo
wel komen".
„Mam.mammie", vroegen de klei.
ne haasjes, „mogen wij vader niet tege
moet gaan?"
Moeder Lapsuli keek een beetje be
denkelijk. „Nou kinderen, het is al zo
donker en het duurt nog een hele poos
voor de maan opkomt. Ik ben bang dat
jullie verdwalen of je weer vuil maakt
aan de bomen.
„Hè toezeurden de kleine haas.
jes.
„Nou vooruit", zei moeder Lapsuli,
per slot van rekening hadden de kleine
haasjes deze week hun vader en moeder
zó goed geholpen. „Maar niet verder
dan de sloot voor het weiland, hoor!",
riep ze hen nog na.
„Nee mammie", schreeuwden de
haasjes, die het al op een lopen hadden
gezet. Moeder Lapsuli lachte.
De kleine haasjes deden precies wat
hun moeder gezegd had. Ze wipten, zon.
der één keer stil te staan tot aan de
rand van het bos, liepen toen langzamer
over het stukje gras tussen het bos en
de sloot en daar, vlakbij de waterkant
gingen ze op een rijtje zitten wachten.
Door het hoge riet heen konden ze net
de boerderij van Lammerse zien. Daar
was hun vader; van die kant zouden ze
hem straks zien komen.
„Ziezo", zuchtte vader Lapsus en hij
trok de schuurdeur achter zich dicht,
„ziezo, dat was het -dan. Mietje, Grietje
en Pietje hebben morgenochtend hun
ei, net als alle anderen. Nu naar huis,
naar het Paashazenfeest. „Auzei
hij opeens, want hij stootte zijn neus te
gen een hark, die op het erf stond. De
hark viel kletterend om en meteen be
gon Buil, de waakhond als een dolle te
blaffen en te janken, want hij dacht dat
er onraad was. „Ik moet hier weg",
fluisterde Lapsus angstig.
Maar het was al te laat. Net op het
ogenblik dat hij het erf wilde overste
ken in de richting van de boerderij, ging
de keukendeur open en viel er een
straal licht op het grint. Was Lapsus nu
maar doorgerend, maar nee, hij schrok
zó dat hij een seconde lang onbeweeg
lijk stil bleef zitten met zijn oren plat
tegen zijn kop. En dat kwam hem duur
te staan, want iemand gooide een jas
of een kiel precies over Lapsus heen en
voor hij daar onderuit kon kruipen was
hij al opgepakt. Er was geen uitweg.
„Wel alsjemenou", zie de boer, „hoe
vind je die Truus?"
„Truus?" dacht Lapsus, die spartelde
onder de arm van de boer, „wie is nou
Truus?"
„Tjazei de boer, „het was mijn
eigen schuld geweest als ik jou kwijt
was, want ik had de grendel van je
hokje al veel eerder moeten maken".
„Ik begrijp niet wat hij bedoelt",
dacht Lapsus, maar hij had ook geen
tijd om er over na te denken, want het
enige waar hij aan dacht was hoe hij
weg kon komen.
„Ziezo", zei de boer, „en nou niet
meer weglopen hoor. Je krijgt trouwens
de kans ook niet".
Het was pikdonker in de schuur en
Lapsus kon dus helemaal niet zien wat
er nu eigenlijk met hem gebeurde. Maar
voelen des te beter! Hij werd in een
klein hokje geduwd, een deurtje klapte
dicht en om hem niet te laten ontsnap
pen zette de boer een stevige schop te
gen de grendel.
„Lieve help", bibberde hij, toen hij
zijn stem'had teruggevonden, „wat een
belediging! De paashaas opgesloten in
een hokje!
„Ben jij de Paashaas?" vroeg een
nieuwsgierige stem vlakbij hem. Lapsus
kromp in elkaar van schrik. Wie was
dat nou weer?
„Ik ben Truus, het konijn", zei de
stem, „ik geloof dat de boer dacht, dat
ik er vandoor was gegaan, Maar waar
om zou ik?"
De oren van Lapsus gingen heen en
weer van woede. „Voor een konijn!
Voor een konijn hadden ze hem aange
zien, hem, de koning van alle vrije
hazen!"
„Nou ja", zei Truus, het konijn, „het
was erg donker. Hij heeft helemaal niet
kunnen zien dat jij het was. We heb
ben trouwens allebei een bruin vel!"
Lapsus slikte maar in wat hij alle
maal wilde zeggen over het verschil tus
sen hazen en konijnen.
„Luister eens Truus", zei hij, „jij
moet me helpen. Ik heb me wekenlang
een ongeluk gewerkt voor de mensen
en nu, net nu ik eindelijk ook eens feest
ga vieren, sluiten ze me op".
„Ja", knikte Truus dom, „maar wat
zal je er aan doen? Ik zit al mijn hele
leven opgesloten!"
„Truus!" riep de Paashaas, „zeg, wat
ik doen moet!"
„Maar hoe weet ik dat nou?", vroeg
ze.
„Heb je hier vrienden?" vroeg Lap
sus, want hij begreep dat hij alles zelf
zou moeten doen. „Och", zei Truus, „de
kippen komen wel eens aan, maar ze
zijn me te lawaaierig, de mussen ko
men hier veel, maar die zijn me te bru
taal. En ja, dan de duiven, maar ik
word altijd zo treurig van hun gekoer.
Nee, vrienden heb ik eigenlijk niet!"
„Waar zijn die duiven?", vroeg Lap
sus. Met duiven had hij wel meer kar
weitjes opgeknapt. „Ze slapen", zei
Truus, „maar als u heel hard roept wor
den ze misschien wakker".
Lapsus begon te roepen.
„Zie je nou wel?" riep één van de ha-
zenkinderen bij de sloot, „daar heb je
de maan! Ik zei toch al dat ik hem zag
aankomen achter de wolken!"
Ze knipperden allemaal met hun ogen
tegen het gouden licht, maar toen ze er
aan gewend waren, keken ze elkaar op
eens aan.
„Vader....", begon er één, „hij
zou. zei een tweede, „hij moest er
al lang zijn", riep de derde angstig. Ze
tuurden over het water het donkere
weiland in, maar tot aan de botfrderij
was alles verlicht en nergens waren een
paar lange oren te zien. „Als er maar
niets gebeurd is", zuchtte er één.
„Er is iets gebeurd, ik vóel het",
piepte het kleinste hazenmeisje bang.
Ze had het nog niet gezegd, of boven
hun oren hoorden de haasjes opeens een
gefladder en geruis van veren. „Koeke.
roe, koekeroe", ging het „kom mee, kom
mee, de Paashaas is in gevaar!"
Zonder zich één ogenblik te beden
ken namen de haasjes een sprong en
volgden de duifjes die voor hen uit over
het weiland vlogen naar de boerderij.
De grote hazen, die eerst geduldig
hadden gewacht, waren natuurlijk ook
al lang onrustig geworden. Op het laatst
hield moeder Lapsuli het niet meer uit.
„Laten we naar de sloot gaan en vragen
of de kinderen al iets gezien hebben",
zei ze met een bevende stem.
Toen alles wat haas was bij de sloot
aankwam, kregen ze een nieuwe schrik.
De kinderen waren verdwenen! Rade
loos liep moeder Lapsuli heen en weer
langs het water. Waar was haar man en
waar waren de kinderen?
Net toen ze besloten om het weiland
in te gaan, hoorden ze in de verte la
waai. Boven het gekoekeroe van duiven
uit klonk een vrolijk hazenlied en ja, in
het licht van de maan zagen ze een
menigte lange oren door het weiland
komen. Voorop de Paashaas en om hem
heen alle hazenkinderen met hun poot
jes aan hun wangen, want ze hadden al
lemaal pijn in hun tanden. De spijlen
van een konijnenhok knaag je niet zo
maar door, hoor!
Dag Hanneke, dag!
Wat ga jij, als ik vragen mag,
morgen met de Pasen doen?
„Op visite bij de bomen,
bij de bomen in 't plantsoen,
kijken naar hun jas van groen."
Dag Petertje, dag!
Wat ga jij, als ik vragen mag,
morgen met de Pasen doen?
„Op visite bij de bloemen,
morgen zijn er meer dan ooit,
morgen ruiken ze als nooit."
Dag Saskia, dag!
Wat ga jij, als ik vragen mag,
morgen met de Pasen doen?
„Op visite bij de vogels,
luisteren naar het orkest
van de vogels op hun nest."
Dag allemaal, dag!
Gaan jullie als ik vragen mag
morgen allemaal ook mee
naar de bomen, naar de bloemen,
naar de vogels of de zee?
Veel plezier hoor en misschien
zullen wij elkaar nog zien.
Mies Bouhtiijs
31 MEI 1957
WIE OOK maar enigszins bekend is
met de christelijke cultuur en de
Europese litteratuur, heeft wel over
de heilige Graal gelezen of horen
spreken. Dichters herschreven de
verhalen, die sedert het begin
onzer jaartelling met dat gewijde
voorwerp werden verbonden. Me
nig epos is aldus ontstaan, dat tot
de meesterwerken der westerse
beschaving behoort. Mag het dan
verwonderlijk heten, dat een tocht
door het „Land van de Heilige
Graal" voor zeer velen een bijzon
dere bekoring heeft?
ONS RELAAS zowel als zo'n tocht be
gint op het met kiezelstenen bezaaide
strand van Marazion in Cornwall, niet ver
van Land's End gelegen, Europa's weste
lijkste punt. De naam Marazion, een ver
bastering van Market-Zion, betekent let
terlijk „Markt der Joden" een histo
rische naam, want in de grijze oudheid
kwamen de Phoeniciërs per schip naar
Cornwall om handel te drijven met de
rauwe Britten, die daar toen woonden.
Deze mensen ruilden de delfstoffen van
hun land tegen zijden stoffen en mooi
vaatwerk. Zo verleenden zij kleur en be
schaving aan hun primitieve, lemen of van
takken gevlochten, woningen. Een der
Palestijnse kooplieden, die naar Cornwall,
naar Marazion kwam, was Jozef van Ari-
mathea, de vrome man, die zorgde voor
Jezus' graf na de kruiziging. Er zijn zelfs
veel mensen, die menen dat Jezus zelf in
zijn jonge jaren in gezelschap van Jozef
van Arimathea in Cornwall is geweest.
Voorts bestaat er een hardnekkige over
levering, volgens welke Jozef, toen hij
van koopman tot verkondiger des geloofs
was geworden, de door Jezus gebruikte
kelk van het Laatste Avondmaal naar de
tegenover Marazion gelegen St. Michels-
heuvel heeft gebracht. Dit zou gebeurd
zijn omstreeks 44 na Christus en die kelk
zou zijn geweest de beroemde Heilige
Graal.
Nu moet men weten, dat deze St.
Michelsheuvel uit zee oprijst als ware deze
een betoverd eiland. Geen wonder dus, dat
hij van de oudste tijden af als het ware
gedrenkt was in legenden en romantische
verhalen. Eens leefde op die heuvel de
verschrikkelijke reus Cormorand, die ge
dood werd door een der helden, die de
Engelse kinderverbeelding bevolken, door
Jack de Reuzendoder namelijk. Uit de ge
schreven geschiedenis weten wij, dat in
de zestiende eeuw stoutmoedige boeren op
die heuvel koning Hendrik VIII trotseer
den en daarvoor op last van de vorst op de
St. Michelsheuvel ter dood werden ge
bracht. Tegenwoordig woont in het slot
boven op de heuvel Lord. St. Levan en is
het kasteel een bij toeristen in trek zijnde
bezienswaardigheid.
Naar deze heuvel (wij volgen de legende)
bracht Jozef de graal en vervolgens is hij
er mede over de sombere heidevelden en
door de moerassen van het oude Cornwall
naar Camelford en Tintagel getrokken.
Tenslotte bracht Jozef van Arimathea de
graal naar Glastonbury in het graafschap
Somerset.
DE VROEGE middeleeuwen (400-900)
hulden Engeland in nevelen van on
wetendheid en waren een tijdperk van
bloedige gebeurtenissen. Alle geschreven
bronnen nopens Cornwall's vroegste ver
leden gingen in die jaren verloren. Niette
min is bekend, dat de bevolking van Corn
wall afstammelingen van de oude Brit
ten een zware strijd moesten leveren
tegen vreemde invallers en dat hun held
haftige koning Arthur bij hen hoog in aan
zien stond. Tegenover het geweld der
vreemdelingen stelde koning Arthur zijn
ridderlijkheid en moed. Toen deze strijd
geschiedenis was geworden, begon de
menselijke verbeelding haar borduurwerk
en weldra zongen de minstreels, dat ko
ning Arthur zijn gunsteling Sir Lancelot
uitstuurde om de Graal, die immers alles
wat edel is symboliseerde, te gaan zoeken.
Lancelot echter, bezoedeld door zijn zon
dige liefde voor Arthur's gemalin Guine
vere, beleefde wel veel avonturen, doch
vond de Graal niet. Zijn zoon Sir Galahad,
eveneens een van Arthurs ridders, slaagde
wel, omdat zijn hart rein was.
Groot waren de bekoring en de aantrek
kingskracht, die van de oudste tijden af
de graallegenden hadden voor de Engelse
schrijvers en dichters. Malory verzamelde
mensen uit de streek. De soldaten legden
hun wapenen op de dam, die langs het
kerkje liep. Nu nog weet men, waar die
dam lag, namelijk waar tegenwoordig de
hoofdstraat van Glastonbury loopt.
Merkwaardige dingen zijn er in en rond
Glastonbury te zien. Nabij het stadje ligt
Chalice Hill (de Graalheuvel) zogeheten,
omdat er een stroompje met bloedrood
■■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■a
■■■■■■■■■■■•■■■•■■■■■■■■a
De afbeelding op deze pagina toont
de kathedraal van Wells op ongeveer
tien kilometer van Glastonbury ge-
legen. Met de bouw van deze kerk
werd in 1174 begonnen. Meer dan drie-
honderd middeleeuwse beeldbouw-
werken in nissen sieren de gevels.
■■«••■••■••«•■■■iiiiinaatiiitj
Er zijn vele historische aanwijzingen, s
dat er tussen het Palestina der loden
en het gebied van Cornwall omstreeks j
het begin van onze tijdrekening tame- j
lijk hechte handelsrelaties bestonden.
Talrijke kleurige, dichterlijk bewerkte j
legenden hangen hiermee samen.
■••■«■••(•«■•■•■ui
«■•■«■au
■■■«■■■■■■«■•■■•■■■■■■aas
heel veel schriftelijk en mondeling over
geleverde verhalen, toen de minnezangers
der middeleeuwen de geschiedenis van de
Graal reeds in geheel Europa bekend had
den gemaakt. De bekende dichter Swin
burne reisde in de tijd van koningin Vic
toria naar Tintagel, waar de ruïnes van
Arthurs slot liggen. Een geestelijke in
Cornwall sprak dagen lang met Swin
burne, die prachtige verzen uit deze ge
sprekken liet voortvloeien. Later kwam
G. K. Chesterton naar de „Smuggler's Inn"
in Camelford, waar hij gegevens bijeen
bracht voor zijn laatste grote werk, een
—helaas onvoltooid gebleven gedicht
over genoemde koning. De beroemdste
„Graal"-dichter echter was Tennyson, die
eerst naar Tintagel toog en vervolgens
naar Glastonbury om inspiratie op te doen.
GEEN WONDER, dat Tennyson enige
tijd in Glastonbury wilde verwijlen, want
dit stadje is een brandpunt van sagen, le
genden en traditie. In de grijze oudheid
was Glastonbury een eilandje en hier ver
rees omstreeks 50 na Christus dus toen
de christenen in Rome hun godsdienst nog
beleden in de catacomben een kerkje,
dat als de eerste bovengrondse christelijke
kerk op aarde geldt. Jozef van Arimathea
was de bouwheer. Het materiaal bestond
uit leem en twijgen. Jozefs eerste bekeer
lingen waren zowel Romeinse soldaten als
node afscheid van neemt. Veel, heel veel
zelfs ware er over die streek nog te ver
tellen. Nog geen tien kilometer van Glas
tonbury ligt het oude stadje Wells met een
der mooiste nog bewaard gebleven mid
deleeuwse kathedralen. Vlak bij deze ka
thedraal staat het, door een gracht omge
ven, bisschoppelijke paleis. Eveneens nabij
Glastonbury liggen de geheimzinnige grot
ten van Wookey Hole met hun onderaard
se pracht en hun mysterieuze onderaardse
orgels en stemmen. En dan is er nog
Doch genoeg ditmaal. Glastonbury is ge
legen in het Land van de Heilige Graal,
in een streek, die geladen is met traditie,
overleveringen, sagen en legenden en die
de „invalspoort" was van de christelijke
leer in Groot-Brittannië.
water ontspringt, dat naar wijn smaakt,
zozeer zelfs, dat men de wijnsmaak nog
proeft uren nadat men van het water ge
dronken heeft. In de tuinen van de Abdij
kan men de Heilige Doorn van Glaston
bury zien, naar men zegt een nakomeling
van de boom, die op wonderbaarlijke
wijze ontsproot uit de staf, die Jozef van
Arimathea in de grond stak nadat hij voet
aan wal had gezet.
Nog steeds is de ruïne van de grote
middeleeuwse abdij in Glastonbury een
trekpleister voor toeristen en pelgrims. In
1303 werd die abdij voltooid. Hendrik VIII
hief het klooster in 1539 op en sedertdien
geraakte het bouwwerk in verval. Glas
tonbury ook wel geheten Avalon of
Appeleiland was het punt, waar koning
Arthurs gedachten zich op concentreerden,
toen hij gewond bij de stille wateren van
de Poel van Dozmare op de heide van
Bodwin terneer lag. En nog heden ten
dage ziet men in Glastonbury voor het
vervallen hoogaltaar een open boomstam
graf, waarin in 1177 een slanke, edele
krijgsman werd gevonden naast het lijk
van een goudblonde vrouw. Deze beide
mensen aldus gelooft men in Glaston
bury en omgeving waren koning Arthur
en zijn lieftallige gemalin Guinevere.
ZO GROOT is de bekoring van Glaston
bury en het omliggende land, dat men er
AMSTERDAM, APRIL Het hebben van
kinderen (dit klinkt ongewild een beetje
als „het hebben van een auto" of het heb
ben van een stofzuiger"), werkt het schrij
ven van kinderen sterk in de hand. Dus
daarom vandaag nog wat meer.
Ik heb mijn dochter vanmiddag namelijk
bij haar eerste bezoek aan een dameskap
per mogen vergezellen. Dat was er één in
Haarlem, omdat die ons zo doordringend
was aanbevolen. Deze kapper heeft geen
gemakkelijke middag gehad. Hij begon zijn
zeer jeugdige klant in een soort luxueuze
kinderstoel te zetten. Zij nam dat echter
niet. Zij wilde wandelen en alle wonder
baarlijke instrumenten zien, waar een kap
perswinkel zo vol mee staat. Deze kapper
was een begrijpend man en hij zette haar
dus weer op de grond. Niettemin moest hij
haar nog knippen. Hij heeft dat gedaan,
rondhuppend door zijn eigen lokalen.
Veel aardiger is het spel, dat ik gisteren
gadesloeg in de tuin van mijn buren. Zij
hebben een dochtertje van een jaar of vijf
of misschien ook wel zes. Haar ouders heb
ben een maand of wat geleden zo'n papier
tje aan de deur gehad waarin stond, dat
namens de inspecteur van belastingen be
slag was gelegd op al hun bezittingen. Hij
had blijkbaar niet genoeg en niet op tijd
betaald. Nu is beslag leggen in deze goede
stad iets van zó alledaagse orde, dat men
er nauwelijks op let. Er zijn zoveel beslag
leggingen onder handen, dat er vrijwel
nooit een wordt uitgevoerd. Onze boven
buurvrouw, die pas kort geleden uit Dor
drecht naar Amsterdam was gemigreerd,
was ernstig geschokt vooral toen zij de
betreffende buurman het papiertje onmid-
delijk na het vertrek van de beslaglegger
zag verscheuren. Maar de andere omwo
nenden namen het stoïcijns op. Dat is alles
echter verleden tijd. Misschien heeft hij in
middels zelfs al wel betaald.
Gisteren speelde zijn dochtertje toneel
in de tuin. Ze had voor dit doel blijkbaar
een vriendje uitgenodigd, omdat ook zij wel
beseft dat de grootste actrice het zelden
zonder tegenspeler kan stellen. Haar rol
was echter een monoloog. De enkele keren,
dat het vriendje er een woordje tussen
probeerde te krijgen, werd hij in oud-thea
trale stijl afgesnauwd. Nadat zij een tijdje
bijna onhoorbaar voor mij een ver
haal had afgestoken, richtte zij zich in
eens op, keek haar bezoeker vernietigend
aan en zei luid: „Natuurlijk moet ik geld
hebben. Denk je, dat ik dit huis voor niks
kan laten eten. Praat toch niet zo dom,
spaar liever eens. En nou moet je die auto
ook maar eens verkopen. Daar hebben we
toch niks aan. Als jij geen benzine kocht,
kon ik een werkster betalen...." Op de
plaats van deze stippeltjes, sprak zij nog
een paar vrij kernachtige woorden, die
waarschijlijk een even nauwkeurige imi
tatie van haar moeder waren. Op dat mo
ment riep het jongetje: „Nou, ik ga naar
huis,hoor. Ik vind er niks an".
Tot besluit van dit stukje wil ik u nog
slechts mededelen, dat de auto van de
buurman sinds een dag of tien na de be
slaglegging geheel van het terrein is ver
dwenen. Maar misschien heeft hij het ding
alleen maar verstopt.
A. S. H.