Ingrijpende veranderingen na de oorlog
veroorzaken nieuwe problemen
LIEVER GEEN CONCESSIES
Doelbewuste
richting
ontbreekt
ROBERT DE VRIES
DISTRIBUTIE OF DECENTRALISATIE?
VOLDONGEN FEITEN
directeur der toneelgroep
„Theater" te Arnhem
GEEFT ZIJN MENING
ZATERDAG 27 APRIL 1957
E R B IJ 2
DE SITUATIE van het toneel in Ne
derland is sinds het einde van de tweede
wereldoorlog wel grondig veranderd. De
belangstelling is opvallend toegenomen,
zowel by het publiek als by de over
heid. Dat laatste betekent tevens: een
verruiming der subsidiëring. Dit alles
wil echter niet zeggen, dat Nederland
een toneelland geworden is: een verge
lijking met het buitenland wyst ondub
belzinnig uit dat wy als volk nog verre
van „theatre-minded" zyn. Bovendien
kan men eigenlijk alleen maar spreken
over toneel in Nederland, niet over
Nederlands toneel, zolang wy geen
eigen toneelschryfkunst bezitten. Dit
gemis wordt in ons land in feite niet
gevoeld, noch door het schouwburg
publiek, dat zich vrijwel alleen tot
vreemde namen voelt aangetrokken,
noch door de meeste toneeldirecteuren,
die zich in de grond van de zaak geluk
kig voelen by de verklaring dat men
geen tien moderne, Nederlandse stuk
ken van enige importantie zou kunnen
opnoemen. Dit argument is afdoende en
bespaart hun verdere narigheid. Inder
daad mist ons land de traditie van eigen
veelgespeelde en by het publiek bekend
geworden toneelschrijvers. Dit gebrek
aan traditie is langzaamaan een beden
kelijk soort traditie geworden,
Wij zyn daarmee in een zo dode hoek
geraakt, dat het nauwelijks zin heeft er
verder over uit te weiden. Het zy dus
duidelijk dat in de beschouwing, die
hier volgt, alleen van toneel in Neder
land sprake is. In de „grote" tijd van
„sterren" als Theo Mann en Louis
Bouwmeester kon nog geen twee percent
van de Nederlandse bevolking tot „ge
regelde" schouwburgbezoekers worden
gerekend. Na de tweede wereldoorlog
werd verbetering merkbaar. De belang
stelling nam langzaam doch gestadig
toe, de overheid ging inzien dat het
moreel en financieel steunen van kunst
toch wel regeringszaak is. Uit de prak
tijk dezer bemoeiingen is een woord
opgedoken dat, naar men geloofde, een
„Sesam open u" zou blijken te zyn voor
alle moeilijkheden, de toverformule
„cultuurspreiding". Wat cultuursprei
ding betekent, behoeft nauwelijks be
toogd te worden: er wordt onder ver
staan dat het voornaamste wat ons land
presteert op alle gebieden van kunst en
cultuur wordt uitgedragen, opdat zoveel
mogelijk „cultuurconsumenten" de ge
legenheid krygen van het werk der
„cultuurproducenten" te genieten.
In de praktijk blijkt het woord tot
niet geringe misverstanden aanleiding te
geven. Er is namelijk de mogelijkheid
om van de klassieke bakermat aller
culturen, de metropool, te spreiden naar
de minder cultureel-creatieve delen des
lands: de provincie. De overtuiging dat
Amsterdam hèt culturele centrum van
ons land is, leeft by velen, ook buiten
de hoofdstad. Maar ook de opvatting
dat het gebied, dat men zo langzaamaan
met „de randstad Holland" gaat aan
duiden, culturele hegemonie heeft uit
geoefend op het noorden, oosten en zui
den des lands en dat niet alleen in het
verleden doch ook voor de toekomst,
treft men vry algemeen aan. Uit dit
standpunt gezien betekent cultuursprei
ding - voor wat het toneel betreft -
dus het scheppen van mogelijkheden om
opvoeringen die gezelschappen in Am
sterdam, casu quo in „Holland" geven,
ook naar andere delen des lands te
brengen,
Er is echter nog een tweede' standpunt
dat men zou kunnen innemen, namelijk
dit: dat cultuurspreiding betekent: door
een doelbewust streven en door leiders
(die men aanvankelijk wel uit het wes
ten zal moeten halen) bepaalde belang
rijke en sterk levende centra in de pro
vincie tot grotere zelfwerkzaamheid te
stimuleren. Hierdoor zullen zy op den
duur eigen creatiéve krachten in het
culturele leven van ons land, speciaal
dan van het eigen gewest, kunnen in
schakelen om zo te komen tot een eigen
kunstleven. Op muziekgebied is men
daar reeds lang - en met goede resul
taten - toe over gegaan. Groningen,
Utrecht, Haarlem en Arnhem kregen al
veel vroeger eigen orkesten,
Deze tweede vorm van cultuursprei
ding nu, die der gewestelijke zelfwerk
zaamheid, is ook op het toneel toegepast.
De stad Arnhem speelde daarbij van
oudsher een baanbrekende rol. Zy heeft
thans - voor de derde keer - getracht
een eigen centrum van toneelspeelkunst
te vormen, die over het gehele oosten
des lands zou kunnen worden uitgedra
gen en aan dat deel ten goede komen.
Dat het daartoe moest komen, kón niet
uitblijven. Op zichzelf hebben de „offi
ciële" gezelschappen in Holland (de
vaste bespelers van de schouwburgen in
Amsterdam, Den Haag en Rotterdam)
tegen de vorming van een meer gewes
telijk toneel geen bezwaar gevoeld, hoe
wel niet valt te ontkennen dat in de
westelijke toneelkringen de verschijning
van „Theater" als een hachelijk avon
tuur werd beschouwd, dat men geen
lang leven voorspelde. De „officiële" ge
zelschappen zijn eigenlijk het vele en
vermoeiende reizen en het daaraan ver
bonden systeem van doubleren en tri
pleren al lang beu. Bovendien beseffen
zy drommels goed dat dit hun werk en
prestaties in de eigen schouwburg op
den duur beslist niet ten goede komt.
Toch neemt men in die toneelkringen
vaak een ietwat onzekere houding aan
en dat is begrijpelijk. Reeds vóór de
oorlog reisden de Hollandse ensembles
van Groningen tot Maastricht en de
„uitkopen" uit de provincie maakten
niet zelden zeventig percent van hun
inkomsten uit.
De tijden veranderen niet zo snel of
er blijft nog wel iets hangen van het
oude gevoel van zekerheid, dat die uit
kopen eens hebben geschonken (hoezeer
zy ook tot een nonchalant en overhaast
„schmieren" aanleiding hebben gege
ven). En zo is het systeem van toneel
spreiding in hoofdzaak nog steeds een
reizen van Holland uit naar schouw
burgen elders in het land, met stukken
die men er brengen „kan" - met het
natuurlijke gevolg, dat toneelliefhebbers
in de provincie het met de keus van dat
repertoire lang niet altijd eens blyken
Er zal wel niemand zyn, die zou durven
beweren, dat de toneelspreiding ideaal
werkt, hoezeer ieder ook tracht haar te
laten slagen. Zij bezit geen vaste lijn,
kent geen doelbewuste richtingen en
helpt ons tot dusver slechts provisorisch
uit de impasse. De problemen zijn zeer
gecompliceerd. Vrijwel alle partyen
klagen, maar de klachten verschillen.
De bekende schrijver en toneelcriticus Ben van Eysselsteijn heeft in een reeks
artikelen, waarvan wij hierbij het eerste gedeelte publiceren, een probleem be
handeld dat in stijgende mate het uitgaande publiek in het westen des lands en
„in de provincie" bezighoudt: de zogenaamde toneelspreiding. Steeds meer botsin
gen doen zich dienaangaande voor tussen de meningen der leiders van de grote
gesubsidieerde gezelschappen en de toneelliefhebbers buiten de vestigingsplaatsen.
De kwestie is door het recente ingrijpen van minister Cals in de plannen van de
stichting Toneelcoördinatie zelfs bijzonder actueel geworden. De heer Van Eyssel
steijn heeft besprekingen gevoerd in talrijke plaatsen van Nederland met vertegen
woordigers van betrokken partijen en ook met directies van theaters in buurlanden.
Guus Oster, een der directeuren van
de Nederlandse Comedie.
HET IS UITERST moeilijk een probleem als de cul
tuurspreiding zo gecompliceerd en zo afhankelijk van
tal van omstandigheden over een langere periode dan
één of twee seizoenen te beschouwen. Ieder seizoen kan
ons immers voor nieuwe, onverwachte vraagstukken
stellen, die het nodig maken de koers te wijzigen. Daar
toe kunnen stormen en tegenweer, ijsbergen of een tor
nado een schip ook dwingen, doch al zou het nog zulk
een ogenschijnlijk planloos varen worden, de gezagvoer
der weet zeer wel waar hij uiteindelijk moet binnen
vallen: in Hammerfest, Rio de Janeiro of elders. Dat
weten wij bij de toneelspreiding niet. Richting en koers
ontbreken. Wij weten niet welke haven wij bezeilen. Er
zijn zelfs bij deze spreiding betrokkenen, die beweren dat
wij dat nooit zullen weten, omdat kunst geen doel kent
Lies Franken en Cruys Voorbergh, die de voorstelling
ook heeft geregisseerd, in „Pygmalion" van George
Bernard Shaw (bij de Toneelgroep Theater).
en misschien alleen maar een doel vindt in zichzelf. Die
zo denken verwarren cultuur en cultuurspreiding. Het
mogelijk maken van toneelopvoeringen buiten een metro
pool, in de „kleinere grote" centra van een land, is niet
allereerst een kwestie van kunst, doch van organisatie.
En organisatie vraagt doelbewuste lijnen. Men zal niet
kunnen ontkennen dat de situatie van het culturele leven
in ons land nauw verband houdt met die van het econo
mische leven. Zij die menen dat alleen wereldsteden kans
hebben op geestelijk creatief en cultureel leven, ontlenen
hun overtuiging aan die wetenschap. Het kan niemand
ontgaan zijn, dat in ons land het een en ander is geschied
sinds het einde van de tweede wereldoorlog. Voorheen
was Nederland een welvarend imperium, met uitgestrekte
en belangrijke koloniën, zó financieel krachtig, dat me
nige toneelgroep er „en passant" een lieve duit vandaan
wist te slepen. De malaise bracht daarin voor het eerst
verandering. Na enige jaren gingen de tournees van be
kende Nederlandse acteurs langs de kunstkringen in
Indonesië weer geanimeerd verder.
Nederland was eens een koloniale mogendheid, cultu
reel sterk geconcentreerd op het Hollandse deel. Die tijd
is voorgoed voorbij. De positie van ons land gaat naar
binnen en naar buiten een andere worden. Nederland
verlegt onder meer de koers in de richting der industria
lisatie, die zich niet alleen in de randstad Holland vol
trekt. Op tal van plaatsen ontstaan nieuwe, belangrijke
centra, gepaard met een sterke toeneming der bevolking,
met het aanleggen van moderne stadscomplexen. De ge
volgen blijven niet uit. Waar vele honderden, soms dui
zenden, in nieuwe wooncentra samenkomen en het stads
leven „opofferen" voor een bestaan in de provincie, wenst
men zoveel mogelijk het contact met de cultuur uit het
westen te bewaren. Daar wellicht nog meer dan in Hol
land, snakt men naar goede muziek, goed toneel, even
tueel naar goede ontspanning en amusement. Logisch is
het dus dat men reeds nu van die zijde met aandrang
om dit alles vraagt, waarbij men wel eens klaagt, dat
„Holland" de provincie niet begrijpt.
Te betreuren is het echter, dat men in de provincie de
situatie in het westen ook niet altijd lijkt te begrijpen.
Want ook daar heeft men moeilijkheden genoeg. Het
eerste dat dient te gelden als een conditio sine qua non
voor toneelspreiding ishet kunnen aanbieden van
een goede schouwburg met een ruime accommodatie en
goede kleedkamers, die de spelers tenminste enig comfort
en hygiëne geven. De vraag of een publiek daarbij in een
mooie, moderne schouwburgzaal zit, legt geen gewicht in
de schaal voor de bespelende; toneelgezelschappen. Men
ziet dit ten del^ in de provincie ook heel goed in. Van
daar dat men er, vaak met steun van de industrie die
„hun" centrum graag aanlokkelijk willen maken voor
komende bewoners, theaters en concertzalen bouwt. Dat
wij tegenwoordig met een bouwstop te kampen hebben,
kan aan dit gebeuren in principe niets veranderen. Het
kan een regelmatige en logische voortgang der dingen
ten hoogste ongewenst stagneren en dientengevolge steeds
urgenter maken. Er zullen binnen enkele decennia in ons
land heel wat nieuwe centra bestaan, die hun aandeel in
de cultuurspreiding gaan verlangen.
In de „Randstad Holland" is de toestand echter veel
In een gesprek met de auteur van deze reeks
artikelen formuleerde jhr. mr. P. J. Wde Brauw,
vice-voorzitter en vertegenwoordiger van de ge
meente Den Haag in de stichting Toneelcoördi
natie, dezer dagen met de andere leden van het
dagelijks bestuur afgetreden, zijn mening over het
probleem der „bediening" van de provincie
WAT? Over decennia? Niet eens over één decennium.
Over vijf jaar zitten we al tot over de oren in de moei
lijkheden Er is geen crisis op komst, de crisis is er al,
we merken dat ieder seizoen erger. De provincie is „wak
ker" geworden. Welke oorzaken daaraan medewerkten,
is voor het moment niet zo belangrijk als de wetenschap
dat men buiten de grote Hollandse steden steeds meer
en steeds dringender om toneel gaat vragen. Er is daarbij
echter een maar. Dat vergeet men helaas al te vaak: de
smaak in de provincie is onloochenbaar anders dan in
de stad. in het westen. Let wel: ik zeg niet dat de smaak
in de provincie minder zou zijn, ik kan me zelfs voor
stellen dat er mensen zijn, die zeggen zullen dat de
smaak in de provincie „gezonder" is dan in de grote ste
den. Maar men dient goed te begrijpen dat zij anders is
dan in het westen. Een stuk als „Een maan voor de mis-
deelden" van Eugene O'Neill is waarschijnlijk niets voor
de provincie, men zal daar wel iets anders wensen. Ik
weet bijvoorbeeld dat tijdens een opvoering van dit stuk
ergens in een grote provinciestad er op het moment, dat
Paul Steenbergen en Myra Ward het huis binnengingen
en de deur openden u zult zich herinneren dat het
moderne decor het huis toonde zonder muur een dave
rend gelach in de zaal opging, zo „oerkomisch" vond men
het dat er een deur opengemaakt werd, terwijl men toch
zomaar door de muur kon binnenstappen.Men vond
dat een „gekke" situatie. Omgekeerd heb ik van stad
genoten, uit Den Haag, gehoord dat ze de opvoering van
„Home sweet home" eenvoudig onverteerbaar vonden,
omdat er veel te nadrukkelijk en overladen toneel-
gespeeld werd. „Die voorstelling is bedorven in de pro
vincie", zei men. Dit neemt niet weg, dat de provincie
wel degelijk eigen smaak, eigen voorkeur en eigen im
pulsen bezit, waar men niet blind voor mag blijven.
Het klinkt voor provinciale oren misschien hard, maar
in kunst in het algemeen en dat geldt wel zeer bijzonder
voor het toneel, is de „top" verreweg het belangrijkste,
omdat deze bepalend geacht moet worden voor het niveau
van de toneelkunst in ons land. Dit houdt in dat, als we
de provincie gaan versterken, zulks absoluut ten koste
van het toneelniveau in het westen zal geschieden. En
dat mag onder geen enkele conditie gebeuren. Het spijt
me voor de provincie, maar men zal ginds genoegen moe
ten nemen met wat wij hen voorzetten en dat nog wel
alleen in de beste schouwburgen, die zij bezitten. Allee:
zo zullen wij het hier bereikte peil kunnen handhaven.
Voor de rest moet men ons dan maar in die, technisch
nog het best geoutilleerde theaters gaan zien en met
auto's en bussen uit andere delen van de provincie dal
centrum gaan opzoeken. Het zal er dan op den duur wel
licht van komen, dat men ginds een eigen toneel-ensem
ble in een eigen groot provinciaal centrum wil gaan vor
men. Daarmee neemt men het risico en aanvankelijk
zelfs de zekerheid dat men niet dadelijk zo goed als
het toneel in Holland zal kunnen zijn. Dat dienen de
toneelvrienden in de provincie zich wél voor ogen te
houden. Maar zij zullen zich ginds, als hun toneel slaagt,
kunnen wreken. Zij brengen dan inderdaad hun eigen
toneelspeelkunst en kunnen verder de beste stukken uit
„Holland" zien als onze gezelschappen ginds op tournee
komen. Me'n zou zo zelfs een uitwisseling kunnen be
reiken.
Zover zijn we echter nog lang niet en zolang het die
kant niet uitgaat, zal men er in de grote steden bij blij
ven: Goed, af en toe ginds eens spelen in de beste
schouwburgen, die er bestaan, maar voor de rest geen
concessies, die ons niveau zouden kunnen bedreigen.
ingewikkelder dan men zich in de provincie kan voor
stellen. Men zegt wel eens, dat het in de tijd waarin wij
leven geen zin heeft, plannen-op-lange-termijn te maken.
Dit is een volkomen fout en negatief, zelfs destructief
standpunt. Als ooit een wereldkatastrofe of de waanzin
van een atoomoorlog over onze, zich moeizaam herstel
lende samenleving zou losbarsten, heeft niets meer zin,
zelfs onee ademhaling niet, maar dit zal ons nu niet be
letten door te gaan met ademhalen en met plannen
maken en deze te realiseren. Zij die een van beide na
laten, zullen binnen zeer korte tijd stikken. Zonder oor
log of katastrofe zal over enige decennia de bevolking
in de grote Hollandse steden enorm zijn toegenomen.
Reeds thans bestaat er in het westen eerder een tekort
dan een teveel aan schouwburgen. Tijdens een pers
conferentie door de Haagse wethouder voor Onderwijs
en Kunstzaken, de heer J. van Zwijndregt belegd, sprak
deze er zijn verontrusting over uit dat men voor een
tweede schouwburg in de residentie wel het publiek,
maar niet de toneelkunstenaars zal kunnen vinden
Er is op het ogenblik een ernstig tekort aan talentrijke
toneelkrachten. Er is een dubbel tekort, zowel aan spelers
als aan theaters. Dat ziet er voor de om cultuurspreiding
roepende grote provinciecentra weinig hoopvol uit!
Bovendien laten nog andere factoren in steeds dringen
der mate hun invloed gelden. De radio heeft haar ver
zadigingspunt nog steeds niet bereikt. Hoorspelen vragen
om medewerking van actrices en acteurs, die alweer uit
het westen betrokken moeten worden. De televisie neemt
snel in betekenis en invloedssfeer toe en ook daarbuiten
zullen actuers van talent en speelervaring meer en meer
gevraagd wordenuit Holland! Om van de straks, met
regeringssteun gesubsidieerde, nieuwe Hollandse film
industrie nog maar te zwijgen. Radio, televisie en film
helpen dus mee om de kansen voor een stijgende toneel
spreiding in de provincie te belemmerenMaar om
gekeerd zijn het juist de radio en film en vooral de steeds
aan invloed winnende televisie, die in gemechaniseerde
vorm de Nederlandse toneelspeelkunst binnenkort tot in
de verste uithoeken van het land zullen uitdragen. Reeds
nu begint ook daar het verlangen te ontwaken om toneel
maar dan goed toneel en eventueel goed amuse
ment, in de eigen streek te kunnen bezoeken.
Daartegenover staat de mening van dr. P. H,
Schroder, algemeen secretaris van de Maatschap
pij tot Nut van 't Algemeen en voorzitter van de
Vereniging van culturele organisaties in Neder
land, een zeer met de praktijk van het theater
leven vertrouwde woordvoerder van de „uit-
kopers" van het toneel in „de provincie" dus:
ONZE ORGANISATIE omvat een dikke vijftig uit
koopverenigingen, merendeels uit de provincie. Men zou
kunnen zeggen, dat wij de consumentenstem uit de pro
vincie vertegenwoordigen. De klagers kwamen midden
in de „randstad Holland" samen. Vroeger reisden de grote
en kleinere toneelensembles uit Holland graag naar de
provincie. Zeventig percent van hun inkomsten was im
mers van „uitkopen" afkomstig. Die tijd is voorbij. De
toepemende belangstelling in de grote steden en in Hol
land zelf voor de grote gezelschappen wordt echter moor-
Albert van Dalsum (met Chris Baay op de achtergrond)
in de door Jan Retèl geregisseerde opvoering van „De
zwarte rechter" van M. Hutton Squire.
dend voor het toneel in de provincie. Men krijgt in onze
kringen in toenemende mate de indruk dat men eigenlijk
niet zo graag meer komen wil. Tot op zekere hoogte is
er zelfs een tendens om de voorstellingen in de provincie
te gaan verminderen inplaats van ze te vermeerderen en
dat laatste zou bij de groeiende aanvragen uit het noor
den, oosten en zuiden des lands voor de hand liggen!
Eigenlijk zou men het liefst alleen reizen naar makkelijk
bereikbare plaatsen en de rest eenvoudig laten schieten.
Het valt niet te ontkennen dat wij in onze kringen over
het algemeen nog wel het gewenste aantal voorstellingen
halen, maar er doen zich voortdurend moeilijkheden voor.
De voorstellingen worden door de gecoördineerde gezel
schappen, het Zuidelijk Toneel hier en daar, of de toneel
groep Studio en de groep van Johan Kaart gegeven. Soms
ook wel het Koninklijk Nationaal Toneel van België (de
K.N.S. te Antwerpen) of niet-beroepsspelers als De
Plankeniers.
De grote voorkeur van de provincie gaat echter uit
naar gezelschappen als de Nederlandse Comedie en de
Haagse Comedie en tegelijk zijn de klachten, dat deze
gezelschappen niet kunnen of willen, in ieder geval wei
geren op te treden, legio. De bezwaren tegen beperkte
keuze zijn groot. Men krijgt wel eens het gevoel dat er
nauwelijks meer van keuze sprake kan. zijn en dat de uit
kooporganisaties voor voldongen feiten worden geplaatst.
Bovendien biedt dat wat men brengt allerminst een
weerspiegeling van hetgeen het toneel in Holland in zijn
totaliteit betekent. Men meent dat „luchtige niemendal
letjes" wel voldoende zijn en dit kan men toch met de
beste wil geen cultuurspreiding noemen! Hoe dankbaar
we ook zijn voor goed amusement.... Men vreest in
„Holland" dat het algemene artistieke niveau zal zakken
bij een toenemende spreiding over de provincie. We
onderschatten dat argument geenszins, maar stellen er
tegenover dat de belangstelling voor goed toneel in de
provincie niet alleen maar een tijdsverschijnsel of mode
is, doch op bijna angstwekkende wijze toeneemt, of men
dat in Amsterdam en Den Haag geloven wil of niet. Als
er op den duur geen gesubsidieerde spreidingsgezelschap
pen komen, zullen er privé-troepen ontstaanMet
alle voor de provincie verbonden gevaren.
Worden er wel genoeg kansen gegeven voor het op
komen van jongere krachten, speciaal ook in de provin
cie? In ieder geval zal de houding der grote, gesub
sidieerde gezelschappen uit het westen des lands tot
moeilijkheden* aanleiding gaan geven als er enkel en
alleen „gespreid" blijft worden naar die enkele plaatsen
waar zij heen wensen te gaan.
„HOE MEER mensen men spreekt over
toneelspreiding, hoe meer meningen
men te horen krijgt. Ik kan de mijne
dan ook alleen maar in alle subjectivi
teit geven, maar dan toch een subjec
tiviteit die uit de praktijk en door de
ervaring van ons werken in het oosten
van het land is gevormd. Men ziet het
probleem in Amsterdam, Den Haag en
Rotterdam wel eens te eenvoudig. Het
is veel te gecompliceerd om met een
„vanzelfsprekend" oordeel van Hol
land uit afgedaan te worden. Men ver
gist zich namelijk als men in toneel
spreiding ziet: een zoveel mogelijk
be ienen van plaatsen in de provincie,
die op toneelgebied niets bezitten. Dat
is het niet. Toneelspreiding vraagt een
zich verdiepen in de culturele belang
stelling en de geaardheid der bevol
king in bepaalde delen van ons land.
Men moet in zulk een deel weten door
te dringen, de mogelijkheden ervan
bestuderen, op de hoogte zijn van de
voornaamste centra, die van de directe
omgeving uit gemakkelijk te bereiken
zijn. Men zal daarbij moeten komen tot
het activeren van die bevolking. Dit al
les schijnt een misschien moeilijk, on
getwijfeld langdurig en voor de Hol
landse mentaliteit wellicht zelfs aller-
vreemdsoortigst werk te zijn, doch het
is in wezen absoluut nodig, omdat wij
de opgave hebben ons volk voor ons
aandeel in de nationale cultuur: het
toneel, meer en meer geïnteresseerd
te maken. Dit houdt in dat men zich op
den duur niet zal kunnen onttrekken
aan het scheppen van eigen gezel
schappen in de grootste provinciale
centra van ons land.
Toneelspreiding is daarom zo moei
lijk, omdat zij niet van vandaag of gis
teren dateert. Men confronteert de
provincie allerminst voor de eerste
keer met toneelkunst. Al voor de oor
log werd zij immers van Holland uit
bediend. En dit bedienen kreeg na de
oorlog een steeds hoger peil. Zo kon
men in de provincie een toneelkunst
savoureren, vaak beter dan wanneer
men zich daar zelf zou hebben be
diend. Dat geldt dus zeker ook voor de
overgangstijd, indien men zelf met een
eigen gezelschap begint. De provincie
vraagt echter beslist meer dan acteurs
en actrices van het tweede of derde
plan. Daarom zijn bepaalde plannen
om bijvoorbeeld het zuiden te helpen
aan toneel met dergelijke krachten ab
soluut fout. Men moet in de provincie
bouwen op een publiek, dat eerste-
plantoneel gewend is, door wat het
voorheen aan opvoeringen kreeg voor
gezet, ook door de invloed van televi
sie, radio en film. Zelfs de buitenland
se films hebben in dit opzicht onmis
kenbaar hun invloed doen gelden. Men
kan niet ontkennen, dat zij onze eigen
toneelspeelkunst beïnvloeden. En nu
weer de televisiel Al deze dingen
brengen het publiek tot de gave des
onderscheids: in de provincie even
goed als in de grote steden van het
westen. De grenzen vallen meer en
meer weg. Daarom draagt de televisie
in ons land zulk een enorme verant
woordelijkheid. Zij mag het niveau niet
laten zakken. Daarmee zou zij de
smaak in de provincie langzaamaan
kunnen bederven. Bovendien komt er,
door de industrialisatie en het toene
men van middelbaar en voorbereidend
hoger onderwijs in andere centra, een
nieuw intellect in de provincie, dat
uiterst critisch zal blijken te staan te
genover alles dat onder het peil van
de toneelkunst in de grote steden
blijft. Daar kan men zeker van zijn. Men
zal dus uiterst voorzichtig dienen te
zijn met het terugtrekken van de to
neelkunst uit het westen en langzaam
te werk moeten gaan met het oprich
ten van gezelschappen in de provincie,
opdat er geen ernstig afglijden van
het niveau plaats vindt. In feite is de
hele toneelspreiding een probleem
van niveau en van het vinden van jon
ge krachten!
Op den duur zal men in Holland en
in de provincie bij een groter weder
zijds begrip van eikaars bedoeiingen
tot een inniger samenwerking moe
ten geraken binnen het gehele com
plex van de cultuurspreiding. De grote
gezelschappen kunnen daarbij prach
tig, niveau-bepalend werk doen door
met hun beste prestaties af en toe de
grote centra in de provincie te be
zoeken. Omgekeerd zal het een uit
drukkelijk verlangen blijven van de
provinciale toneelensembles om zich
af en toe eens in Amsterdam, Den
Haag en Rotterdam te laten zien. Dit
zal hun artistieke eerzucht prikkelen
en ook de belangstelling voor het
landelijke toneel in de grote steden
stimuleren.
Deze samenwerking binnen een groot
organisatorisch plan, dat in ons land
mogelijk wordt gemaakt door de rela
tief kleine afstanden, maar waarvan
verwezenlijking niet vandaag of mor
gen, zelfs niet overmorgen tot stand
kan komen, is voor wat het toneel
in de provincie betreft niet te reali
seren zonder het inschakelei. van ac
teurs en medewerkers uit de betrok
ken streek zelf. Dat wil dus zeggen:
een oprichten van toneelscholen, die
de gezelschappen in de provincie van
nieuwe, jonge krachten kunnen voor
zien. Dit vraagt drie dingen: tijd, geld
en veel geduld. Het niveau van zulk
een, „provinciaal" ensemble dient
voort te duren totdat zijn school vruch
ten gaat afwerpen. Het is immers dui
delijk dat iedere acteur, die op de
planken staat voor „zijn" publiek, zijn
hart wat sneller voelt klopoen. Dat
geldt voor Amsterdammers niet meer
dan voor acteurs uit de provincie. Op
den duur zal ook de lokale trots in de
betrokken provinciale centra gaan
meespelen. Het is dan ook een moei
lijkheid, waarmee men het sterkst in
het beginstadium te kampen zal heb
ben: het weten te winnen van acteurs
voor de provincie. Men trekt daarover
in het westen ongelovig de schouders
op. Maar daar ziet men niet hoe snel
alles verandert. Het verkeer ontsluit
delen van het land, waar men vroeger
zelden kwam, er is bevolkingstoene
ming, ook dank zij nieuwe of thans
weer uitdijende industriecentra. Ook
geestelijk verandert er veel. Er is een
reveil, zelfs in calvinistische kringen,
die vroeger principieel afkerig waren
van kunst en toneel.
Al deze factoren, in het westen om""
(Zie verder de volgende pagina)