HET KASTEEL CENHOES In vrijwel ieder mens steekt een genie IN ZUID-LIMBURG MICHAEL GLINKA, UITGAVEN Grobbedonck was een Romeinse sleutelpositie de wonderlijke pionier Tlietuae HYPNOTISEUR BEWEERT: Schaloen verheft zich achter waterwerk Dineer 's morgens ZATERDAG 11 MEI 1957 ERBIJ 4 ZO GE DIT JAAR een vroege vakantie neemt en naar Zuid-Limburg trekt, hebt ge geluk. Want het is niet alleen dat dit land als altijd de moeite waard is door zijn heu velachtigheid en zijn krijtrotsen, die op ons eenzelfde stimulerende invloed hebben als het vertoeven in de vreemde, er is meer. In de afgelopen maanden is het namelijk zo koud geweest, dat de kersen, pruimen en vroege peren pas ruim half april in volle bloei zijn gekomen. Later nog zijn de appel bloesems gaan doorzetten. In dit landschap liggen ook de vele kastelen, die alle om hun uiterlijk schoon aantrekkelijk zijn. Sommige ervan zijn bewoond, zoals bij voorbeeld Eisden, waar men desondanks kan dwalen door de sierlijk aangelegde parken. Weer andere, waaronder Chaloen en Oud-Valkenburg zijn als musea inge richt. In oeroude tijden hoorden deze twee kastelen bij elkaar. Ze waren verenigd on der één heer. Nu is dat niet meer zo. Cha loen is een opmerkelijk kasteel met een grote, op de verbeelding werkende poort als Oud-Valkenburg en zoals ook Rivieren, in middeleeuwse stijl. De geschiedenis van Genhoes (Oud-Val kenburg) gaat nog verder dan die van Val- kenbnurg terug. En wel tot het jaar 968, toen Gerberga, dochter van Keizer Hen drik I en echtgenote van Lodewijk van Overzee, koning van Frankrijk, haar do mein Meerssen aan de abdij te Reims schonk. De grote toren is opgetrokken (vol gens C. A. Huygen) op een onderbouw, waarvan de zeer dikke muren waarschijn lijk dateren uit de elfde eeuw. Er is een vleugel gebouwd omstreeks 1500 en een vleugel uit het midden der achttiende eeuw. Er is veel bekend van de bouw, van de geschiedenis om Valkenburg en Oud- Valkenburg, doch veelal zijn het gegevens, die men als waarschijnlijk aanneemt. Doet men dit, dan zou het omstreeks het jaar 1500 geweest zijn dat Hendrik van Ghoor de toren in de hoofdvleugel liet voltooien. Wij willen overigenis niet de geschiedenis volgen tot het hele leen voor de som van vijfendertigduizend Brabantse guldens ver kocht werd aan Georg baron van Tunder- veld, volgens sommige bronnen een Let, volgens andere een Laplander van geboor te, hetgeen blijkbaar in die tijd door de grote afstand, die ons van beide landen scheidde, niet veel uitmaakte. De geschied vorsers zijn het er wel over eens, dat hij de zoon was van de burggraaf van Narva en generaal-majoor was. En ook dat hij het familiewapen, een kanon waaruit een schot wordt gelost, als rechtgeaarde „ijzervreter" eer aandeed. Na zijn dood echter werd het kasteel aan de lakenfabrikant Thimus uit Aken-Eupen verkocht. De vleugel, die ge keerd is naar de hoeve, die op het terrein ligt, is gebouwd op aanwijzingen van de Akense architect J. J. Couven omstreeks 1750. En dan volgt een lange rij van af stammelingen uit het geslacht van Pelser Berensberg, van wie de eerste de dochter van genoemde Thimus huwde en waarvan de laatsten, twee jonge mannen uit de zij linie, in 1944 ondergedoken zaten in de ge heime ruimten in de torenspits met inge trokken ladders van genoemd kasteel, tot de Amerikanen hen kwamen bevrijden. HET WAS in het jaar 1951, dat de kunst handelaren gebroeders Krijnen uit Utrecht Genhoes huurden, dat met het gehele land goed er omheen in 1955 door de Vereni ging tot behoud van Natuurmonumenten werd aangekocht. En zo wonen de families van de gebroeders Krijnen daar eendrach telijk tussen de golvende bouwlanden, die HET onmetelijke Rusland heeft tot ver in de negentiende eeuw moeten wachten, voordat het een eigen stem kon mengen in de overvloed van muziek, die de wester se volken al eeuwenlang hadden uitge zongen. De feodale structuur van het tsarenland, waar een machtige adel heerste en een andere groep, de boerenbevolking, als lijfeigenen een volkomen afhankelijk leven leidde, kon geen vruchtbare voedings bodem vormen voor een in vrijheid ge boren eigen muziek. De kringen, waar in andere landen de kunstenaars gewoon lijk uit voortkomen, ontbraken. De kerk had haar liturgische zangen en de Rus sische boer, de moesjik, zong zijn zwaar moedige volksliederen. Hof en adel lieten buitenlandse kunstenaars naar Rusland komen en zo weerklonk in de paleizen der vorsten en aristocraten die uitheemse, voornamelijk Italiaanse zoetvloeiendheid, die de Russische componisten tot vóór ongeveer honderdvijftig jaar volkomen in haar ban hield. Wat in het volk aan mu ziek leefde, werd als barbaars beschouwd en veracht. Dit alles stond de emancipatie van de Russische muziek in de weg, want de heilige bronnen, waaruit de levenwek kende krachten voor een eigen kunst moe ten vloeien, bleven eeuwenlang onaange- boord. Toch zou dit ééns gebeuren en wel door componisten die, zelf uit adel of pa triciaat voortgekomen, als eenzamen, of soms ook in gezamenlijk idealisme, de taak volbrachten, hun land een eigen kunst te geven.De eerste van hen was Michael Ivanowitsj Glinka, in 1804 geboren als zoon van een rijk landeigenaar. Een van zijn biografen zegt van Glinka's vader, dat deze „elke vorm van activiteit haatte en dat zijn zoon dezelfde eigenschap in rijke mate had geërfd". Een wonderlijke pionier dus, deze Michael Ivanowitsj, maar die ondanks allerlei geestelijke en lichamelijke remmingen de fundamenten gelegd heeft, waarop Moessorgski, Tjaikofski, Rimski- Korsakov en vele jongeren hebben voort gebouwd. Hij bracht als jongeman enkele jaren door in Italië en nam in Milaan les sen bij Basili, maar het strenge contrapunt verveelde hem. Er waren ook zoveel andere aantrekkelijkheden: de opera, de klaar- blauwe hemel, de zwartogige Italiaanse vrouwen. Bovendien hield overdreven be zorgdheid voor zijn zwakke gezondheid hem terug van ernstige arbeid. Eindelijk, maar toen was Glinka al negenentwintig jaar, trok hij naar Berlijn om daar enkele maanden compositie bij Siegfried Dehn te studeren. Deze uit stekende theoreticus stelde belang in zijn moeilijk te leiden leerling en sprak een verlossend woord: „Ga Russische muziek schrijven". Terug in zijn vaderland staat zijn besluit vast: hij wil meteen maar een Russische opera componeren. „Het voor naamste punt is een goed onderwerp. In ieder geval moet het absoluut nationaal zijn. En niet alleen het gegeven", zo schrijft hij aan een vriend in St. Peters burg, „maar ook de muziek". Baron Rosen, de secretaris van de tsarewitsj, zal de tekst schrijven. Het moet de geschiedenis wor den van de boer Iwan Soesanin, die in 1613 het leven redde van de eerste tsaar uit het geslacht Romanov en daarbij zelf gedood werd. Glinka stortte zich als bezeten in de compositie. Het li bretto was nog niet geschreven,- toen al gehele fragmenten muziek gereed waren! „Rosen was een flinke kerel. Als je om verzen vroeg in dit of dat metrum, dan vond hij het allemaal best en als je de volgende dag terugkwam, dan waren ze er!" Op deze wonderlijke wijze ontstond de eerste echt-Russische opera, die beter was dan haar voorgeschiedenis zou doen verwachten. De componist heeft in zijn „Leven voor de Tsaar" de volksziel doen leven en in verband met het Russisch-Pools gegeven de tegenstellingen tussen de muziek van beide volken scherp gekarakteriseerd. Een rijp meesterwerk kan men het werk niet noemen, daarvoor is de muziek soms te kinderlijk en te primitief. Opvallend is, wat men later ook bij Tsjaikofski zal terugvinden: de terugslag van het milieu, waarin deze componisten opgroeiden, de salonsfeer der patriciërsfamilies, waar een gedistingeerd muziek-amateurisme heerste en elegante Olga's en Sasja's met adellijke officieren dansten op de ritmen van uit heemse dansmuziek. Glinka wendde zich welbewust tot de volkskunst, maar nog gebonden aan afkomst en verleden. „Het Leven voor de Tsaar" waarvan de première werd gegeven te St. Peters burg op 9 december 1836 had onmiddel lijk groot succes. Glinka begon kort daarop aan een nieuwe opera, waarvoor Poesjkin het libretto zou schrijven. Helaas stierf de dichter in 1837 en moest de componist met een minder begaafde tekstdichter genoegen nemen. Deze tweede opera „Roeslann en Ljoedmilla" is ontegenzeggelijk rijper. De muziek is harmonisch interessanter en ondanks de verbondenheid met de volks kunst verfijnder van factuur. Toch heeft dit werk zich nooit in de gunst van het publiek mogen verheugen als Glinka's eersteling. Behalve zijn twee opera's heeft Glinka liederen, orkestwerken en kamermuziek geschreven, waarbij veel dat ongelijk van waarde is. Hij was in latere jaren teleur gesteld in het leven, dat hem enerzijds door zijn onbeheerste zucht tot avontuur Glinka was een echte Don Juan en anderzijds door zijn aangeboren apathie dikwijls in moeilijkheden bracht. Hij stierf in 1857, niet veel ouder dan vijftig jaar. Willem Andriessen (Van onze correspondent in Brussel) DE BELGISCHE hoogleraar prof. J. Mertens leidt op het ogenblik opgravingen in Grobbendonk, een plaatsje in de Bel gische Kempen, waar de ruïnes van een Romeins kamp werden ontdekt. Hierdoor wordt de thesis van vele Belgische en ande re Europese historici als zouden er in de Kempen nooit Romeinse kampen hebben bestaan, weerlegd. Wel werd in 1907 in Vorselaar bij Turnhout een Romeins graf ontdekt, maar men vond dat toentertijd blijkbaar minder belangrijk. Bronzen ver sierselen van Romeinse graven slapen daar in het Museum Taxandria de slaap der eeuwen. In de graven werden toen door een pastoor zwaarden uit de tweede eeuw gevonden. Grobbendonk schijnt niet zo maar een legerplaats, maar een grote Ro meinse stad te zijn geweest, die een scha kel vormde in de keten van Romeinse ne derzettingen op weg tussen Noord-Frank rijk en Dordrecht. Dit is althans het ver moeden van de deskundigen op het gebied der historie van de Romeinse nederzettin gen in West-Europa. In dat geval zou Grobbendonk een groot historisch centrum kunnen worden. Momenteel zijn reeds de fundamenten en het puin ontdekt van een Romaanse kerk, grotendeels van Romeinse stenen vervaardigd. Men acht deze opgra vingen van grote betekenis. Prof. Mertens en zijn assistenten werken voor de Dienst der opgravingen, een afdeling van het Bel gisch Archeologisch Museum. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiitiiiiiiüiiiiiiiiniiüiniiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiüini! omgeven zijn door het Oombosoh en het Leunderbosch vol zeldzame planten als de akelei, de zwarte gifbes, maar ook primu la's, kleurige bosanemonen en grillige or chideeën. Alle bijzonderheden echter uit de geschiedenis, als van zovele kastelen, vallen in het niet bij de herschepping van het interieur, die de gebroeders Krijnen daar hebben bewerkstelligd. In de harde winter van 1951 is een der broers, aanvan kelijk geheel alleen, later geholpen door enige knechtjes, erin geslaagd een deel van het zwaarste werk incluis het puinruimen te verrichten. Men moet wel van jongsaf begiftigd zijn met een sterk gevoel voor traditie, voor al het schone dat geslachten vóór ons tot stand brachten om dit alle bij behorende kostbaarheden te kunnen bij eengaren. Men moet als het ware als een musicus, die de muziek in zijn vingers heeft, aanvoelen wat tegelijk mooi is en van waarde. Een echte verzamelaar ruikt om zo te zeggen waar het door hem zo vurig begeerde voorwerp zich moet bevinden, als hij van deze of gene erover hoort. Hij gaat er onversaagd op af. Als het al verkocht mocht zijn spoort hij de volgende koper op. Ook weet hij zeer goed een herkomst te traceren, want hij moet weten waar zo'n kostbaar stuk oorspronkelijk vandaan ge komen is, wie de maker was en zo het een gebruiksvoorwerp betreft waartoe het gediend heeft. Als het een schilderij is of een paneel of een triptiek, dan zal hij op alle moderne manieren pogen het in de beste staat terug te brengen en vol span ning het ogenblik afwachten dat hij het handschrift, de initialen of het waarmerk kan blootleggen. Zo gebeurde het ook met het desbetreffende interieur, waarvan pla fonds moesten worden afgebikt, betimme ringen van lagen verf ontdaan, kostbare schoorstenen schoongemaakt. Ingewikkeld fraai snijwerk aan trappen en portieken werd als het ware ontbolsterd. De gebroe ders Krijnen, kunsthandelaren in het derde geslacht, waren als de voormalige ridders die de veste bestormden, doch zij deden dit zonder deze enig letsel toe te brengen. Ein delijk konden zij hun gezinnen en zichzelf het idestal tonen, dat zij zich jaren lang voor ogen hadden gesteld, te wonen in een kasteel waar zij al hun kostbaarheden, die zij in de loop der tijd bijeengebracht had den op verantwoorde wijze konden ten toonstellen. Hun pogingen daartoe, waarop zij met recht trots kunnen zijn, mogen vol komen geslaagd heten. Het interieur is een unicum in Europa, waarvan de mare tot duizenden bezoekers is doorgedrongen, zo als ook tot vele studenten uit Nieuw-Zee- land en Australië en de Amerikaanse kunstkopers, die reeds exhorbitante be dragen boden voor de bijzondere stukken, voor welke verleidingen de gebroeders Krijnen niet zijn bezweken. Daar is een kostbare Johannes van de beroemde Duitse beeldhouwer Veit Stoss en een zeer fraaie triptiek van het Neurembergse altaar uit de collectie van de Prins van Schwartzburg evenals een Vlaams altaar uit de jaren 1500 uit de collectie Hohenzollern afkomstig. Zalen uit de vijftiende, zestiende, ze ventiende en achttiende eeuw zijn geheel in gericht volgens de gebruiken van die tij den. Zeer stemmig is de zeventiende eeuwse kamer met haar lange massieve tafel, waar van de twee zijden onder het blad door een dwarsbalk verbonden zijn, zoals destijds gemeenlijk voorkwam. De sierlijke kope ren kaarsenkroon daarboven en de zware kast met juist een smalle reep houtsnijwerk op de fijn toegespitste panelen zijn even eens pronkjuwelen van destijds. Er bevin den zich verder een twaalfpotig biljart van 1680 uit het kasteel Borgharen en een zeld zame St. Hubeptus te paard. Machtig tin en brons, eierschaaldun Chinees en Delfts blauw vervolmaken het geheel met schil derijen, waaronder een doek van Jacques Grimmar uit omstreeks 1550, de St. Elisa- bethsvloed voorstellend. Een prachtige schouw met haardplaat, oorspronkelijk uit het kasteel Hernen, doet warm aan. Een der luchters is uit de kerk van Montfoort af komstig. In de achttiende-eeuwse kamer ziet ge Chippendale-meubelen en een in gewikkelde Engelse schrijftafel. Ergens no digt een gotisch ledikant, waarvan er nog zeer weinig bestaan de bezoeker tot rus ten. Dalend langs de eikenhouten balluster- trap zal het zijn, alsof ge nog niet ge noeg hebt rondgedwaald tussen de beelden en de vazen, de precieuze miniaturen en de kandelabers. En bij het verlaten van. het kasteel zult ge bemerken, dat het moei lijk is afscheid te nemen van de devote en zeer kunstzinnige figuren op de Vlaamse altaarluiken uit de collectie, die eens aan de hertog van Norfolk toebehoorde of van de altaartriptiek uit genoemde collectie Hohenzollern-Sigmaringen, die met het andere stuk in schoonheid wedijvert. REEDS BIJ Craandijk en Schipperus in 1876, die hun „Wandelingen door Neder land" maakten met pen en potlood, komen uitvoerige beschrijvingen van het Zuid limburgse land voor met aanwijzingen voor tochten, waarbij de nog steeds bestaande hotels als Vossen en „l'Empereur" al wer den aangedaan. Ook wordt hierin genoemd de eigenaar van Kasteel Schaloen (Cha loen) namelijk de Villers Marbourg, wiens familie dit kasteel nog steeds bezit. Oude kunstschatten waaronder vele be langwekkende schilderijen, zijn bewaard gebleven ter bezichtiging. Even voordat wij schrijft Craandijk Oud-Valkenburg bereiken, tegenover een grote pachthoeve, kiezen wij de Linden- laan, die door de velden heen naar het oud-adellijk huis Schaloen en verder naar de brug over de Geule leidt. Schaloen ligt op een eilandje door twee takken der Geule gevormd. Driftig stroomt het rivier tje tusschen steile oevers onder de brug, om het zware rad in beweging te bren gen van een sterke molen, die in 1699 is niet gehandhaafd worden, gelijk het zeker in de drang des oorlogs was verloren ge gaan. Thans hebben de boeren der aan grenzende dorpen er gemak van en de wandelaar ziet er het schone landschap uitnemend door gestoffeerd, al heeft het stenen gebouw de schilderachtigheid niet van die watermolens, die zo menige Gel derse beek versieren. Tegenover de molen, aan de andere zijde van de landweg, ligt het park van Schaloen, afgesloten door heggen tussen met vazen gekroonde palen. Uitgestrekte stalgebouwen met boerenwo ning en stal liggen tussen het groen ver scholen. Het huis zelf verheft zich achter een ouderwets maar deftig waterwerk, ge vormd door een vierkante vijver tussen gemetselde muren gevat en twee dergelijke langwerpige vijvers daarachter, afgeschei den door een recht pad, dat op de hoofd ingang aanloopt. Acasia's en bloemen in vazen, op regelmatige afstanden rond de vijvers geplaatst, voltooien het geheel, dat door zijn aanleg aan de smaak der vorige eeuw herinnert en niet kwalijk in over eenstemming is met de ernstige stijl van het kasteel. Zonder enige versiering rijzen de hoge muren op, met kleine vensters en zware muurankers tot het sombere leien dak. Alleen de oostelijke zijgevel draagt een paar kleine hangende hoektorentjes. De begroeide hoogte van de Schaesberg komt de achtergrond van het park en het kasteel van Schaloen. LIMBURGSE SCHRIJVERS als Emile Erens, Felix Rutten, Marie Koenen en Pierre en Matthias Kemp hebben ons veel over deze streek verteld. Matthias Kemp deed dit in zijn driftig proza, dat ons onmiddellijk plaatst in de sfeer van het land vlak bij de kastelen. Zoals in „De Wreker" uit de dertiger jaren: „Op een mooie morgen melk, honing en azuur liep de jonge Keunings over het stuk, dat kadastraal en in de volksmond „Hazen kop" heette, te zaaien, zorgeloos, fluitend, met wijde gebaren. Een levende Millet, dacht de schilder. Hij zette zich op een reinsteen en begon te schetsen: de welig welvende lijnen van de vette kleigrond, de intieme en toch forse contouren der hoeve, burcht tegen Bokkenrijders, de helling naar gebouwd en in zijn opschrift „Protector et Rector noster esto Domine" het jaartal 1701 te lezen geeft. Niet altijd zou de heer Schaloen het gewaagd hebben zulk een molen op zijn grondgebied ten gerieve van de onderzaten van dit goed en van zijne heerlijkheid Schin-op-Geule te stichten. Immers die van Valkenburg was een dwangmolen, waar de bewoners der om wonende dorpen en heerlijkheden hun graan moesten laten malen, tenzij het door omstandigheden onmogelijk ware. Maar toen ook Schaloen en Oud-Valkenburg de koning van Spanje werden toegewezen, kon dit oude recht der Valkenburgse heren het dal, met wat pikante vegen van door brekende rotsen en braamstruiken, vaag in lavendelblauwe en haast rozige ver schieten de bergen en dalen van Voer en Berwine, op de voorgrond de jonge zaaier, sterk en bijna vorstelijk. Dat portret naar het leven had het de jomfer aangedaan. Plots hoewel niet voor de eerste keer raakte ze verliefd: dat moest de man van haar dromen zijn. Welig en temperamentrijk is het Lim burgse dat ge tussen al deze kastelen vin den kunt. Helma Wolf-Catz VERKEERT GIJ, waarde lezer, wellicht in de trieste mening, dat ge nooit een uit blinker zult zijn? Wanhoop dan niet, want uit Engeland komt thans het bericht, dat zelfs de meest middelmatige mens, met wat hulp-van-buitenaf, misschien nog een genie kan worden. ZO ALTHANS luidt de stelling, die dr. S. J. van Pelt, voorzitter van de Engelse vereniging van hypnotiseurs, in het laatste nummer van de „British Journal of Medi cal Hypnotism" poneert. Dr. Van Pelt, die ondanks zijn Hollands-klinkende naam een volbloed Engelsman is, gaat er in zijn artikel van uit, dat hypnose bekwaam heden en talenten aan het licht kan bren gen, die men zelf niet heeft leren ontwik kelen en gebruiken. De meeste mensen hebben, naar dr. Van Pelt meent, een on miskenbare aanleg voor geniale prestaties in een of ander opzicht. Maar door de gangbare onderwijsmethoden, de noodzaak om zo gauw mogelijk geld te gaan ver dienen of door andere oorzaken wordt zo'n speciaal talent meestal niet tijdig herkend, zodat het in ons blijft sluimeren, ver drongen wordt en tenslotte zelfs teniet gaat. Ook zijn er gevallen, waarin een overdreven angst, dat men iets niet zal kunnen, de ontplooiing van bepaalde eigenschappen en bekwaamheden verhin dert. Onder hypnotische suggestie echter, aldus dr. Van Pelt, vallen al deze rem mingen weg en toont de mens onbelem merd zijn ware aard en daarmee ook zijn „vergeten" talenten. Hij noemt in dit verband bijvoorbeeld het geval van een schilder, die in zes uur een schilderij ver vaardigde, waarvoor hij normaliter zeven tig uur nodig gehad zou hebben. Het be trof hier bovendien een idee voor een schilderij, dat de kunstenaar al tien jaar lang tevergeefs had proberen te verwezen lijken. Als een verder bewijsstuk voor zijn theorie noemt dr. Van Pelt de Russische componist Sergej Rachmaninov, die „zich jaren geleden door dr. Dahl in Moskou heeft laten hypnotiseren en toen een con cert heeft gecomponeerd, dat door velen zijn beste werk genoemd wordt". VAN MEER materiële aard is het vol gende medische nieuwtje, gelanceerd door de Weense arts dr. Ernst Kojer: „Vrijwel alle ziekten van de mens zijn terug te voeren op zijn voeding". Dr. Kojer, die vorige week in Nederland enkele lezingen hield, is een leerling van de beroemde Oostenrijkse geleerde dr. F. X. Maijr, die zijn theorieën over de wissel werking tussen dieet en gezondheid vast legde in een bijna wiskundige formule: „Voeding is gelijk aan voedingsmiddel maal opnemingsvermogen". Is iemands opnemingsvermogen beperkt, dan moet hij zich strenge beperkingen opleggen bij het eten, omdat anders gifstoffen ontstaan, die in het bloed worden opgenomen en de ge zonde organen aantasten. „Van het gezicht van mijn patiënten kan ik vaak al aflezen, in welke organen deze gifstoffen al sto ringen veroorzaakt hebben en ook, in welk stadium de ziekte zich bevindt", zo beweert dr. Kojer. De beste methode is volgens hem om de zwaarst-verteerbare maaltijd dus ons diner 's morgens vroeg te nuttigen (om dat het opnemingsvermogen dan het grootst is) en het lichtste maal in casu het ontbijt des avonds na de werktijd. Fruit en groenten zijn volgens hem slech ter voor de spijsvertering dan vlees, vooral des avonds. Vasten vindt hij uitermate gezond (kijk maar naar de vele mensen, die in de oorlogstijd in hongerkampen en dergelijken verbleven en daar, bij niets dan magere koolsoep, geheel of tijdelijk genazen van hun kwalen, zelfs van ern stige ziekten als suikerziekte!). Een veer tiendaagse kuur, die hij zijn patiënten voorschrijft, bestaat dan ook veelal uit een dieet van slechts twee glazen melk en twee sneetjes brood per dag. Een doel matig dieet is, zo meent hij tenslotte, ook de beste basis voor de therapie van tal van organische en functionele stoornissen en kan eigenlijk bij vrijwel geen enkele ziekte gemist worden. H. Croesen „Zij wachten op antwoord" door Jeanne Ebner, uitgegeven bij Servire, Den Haag, in de vertaling van J. Maschmeijer- Buekers, is vergeleken met het werk van Kafka. Ons dunkt wordt met deze verge lijking aan de auteur van „Het proces" en „Het slot" te kort gedaan, al is er in de vormgeving overeenkomst tussen Kafka en de jonge Oostenrijkse schrijfster. Het be langrijkste verschil is echter wel de sym boliek, die bij Jeanne Ebner de indruk wekt er moedwillig te zijn bijgesleept en bij Kafka nauwelijks naar voren komt, zonder een diepgaande kennis van de per soonlijkheid van de schrijver, die op zijn beurt weer ontstaat door kennisneming van zijn belangrijkste werk. Kafka's droomwereld wortelt in een zakelijk aan doende realiteit en Ebners hallucinaties zijn gebed in een gemakkelijk aanspreken de symboliek. Waarmee niet gezegd wil zijn, dat het werk van de Oostenrijkse schrijfster onoprechtheid zou zijn te ver wijten. Haar verhaal van de concierge Materna, het onbekende meisje Angelika en de ongekende huisheer, waarmee de hulpeloze bewoners van het stadje slechts in contact kunnen komen door de flessen post, beheerd door hogepriesters en de le- kendienst van Bouw-en-Woningtoezicht, is beklemmend genoeg om echt-doorleefd te zijn. Bovendien beschikt zij over een poë tische verteltrant, die door de vertaling goed tot zijn recht is gekomen. Het vraag punt blijft echter: wat wil Jeanne Ebner ons met haar roman over de wereld van een klein stadje, de connecties tot een on bekende bouwheer en de uiteindelijke ca tastrofe van de ondergang vertellen? Ondanks de gemakkelijk te interpreteren symboliek blijft de innerlijke drang tot deze goedgeschreven, maar beklemmende vertelling voor ons verborgen. „Jagers van de wetenschap" is bij D. B. Centens Uitgeversmaatschappij te Amster dam verschenen in een Nederlandse be werking. Daarin doet de Duitse bioloog Ulrich Dunkel het boeiende relaas van zijn eigen en anderer ontdekkingsreizen op het gebied van de dierkunde. Nog steeds worden er namelijk „nieuwe" diersoorten ontdekt, van welker bestaan niemand ooit een vermoeden had of die men al eeuwen uitgestorven waande. Zo werd in 1901 in de Kongo de eerste okapi ontdekt een paardachtige dwerggiraffe met een korte nek. In 1910 volgde de reuzenvaraan van Komodo, in 1936 de Congopauw. De ge ruchtmakende vangst van een levende „voorwereldlijke" vis de Coelacanth ligt ons nog vers in het geheugen, maar van de nieuwere vondsten zoals de Nieuw- zeelandse takahevogel, de pijlstormer van Bermuda en de Guadaloupe-zeeleeuw, is maar weinig tot het grote publiek door gedrongen. Ulrich Dunkel verklaart ons nu in een serie boeiende schetsen, hoe deze moderne ontdekkingsreizigers te werk gaan op hun speurtochten door oerwouden, moerassen en woestijnen, welke gevaren en ontberingen zij daarbij trotseren en hoe groot hun vreugde is als zij tenslotte na vele avontuurlijke belevenissen hun doel bereiken. Een kostelijk boek voor iedere natuurliefhebber. „Herder in Uddarbo" door Axel Ham- braeus, uitgegeven door Jan van Tuyl n.v. te Zaltbommel, is op het eerste gezicht een predikantenroman, zoals er ook dokters romans en boerenromans zijn. Het verhaal gaat over een Zweedse evangelist, die pre dikant wordt in verscheidene kleine Zweedse plaatjes, daar door zijn preken en werken een bijzondere populariteit krijgt, trouwt en later sterft. Het bijzon dere van het boek ligt echter in de bizarre, sympathieke persoonlijkheid van de hoofdfiguur, Gustaaf Oemark, een een voudige, kinderlijke man met een brui send gevoelsleven, die zijn charmante eigenaardigheden tot zijn dood toe be houdt. Het boek is met weldadige humor geschreven en is op zijn best, als de vele contacten van de jongensachtige Oemark met meer bezadigde mensen worden be schreven. De jonge predikant overwint de moeilijkheden door zijn simpele benade ring van de problemen en zijn grenze loos vertrouwen in de mensen. Ofschoon het eerste deel ons meer kon bekoren dan het tweede, waar het karakter van de predikantenroman, zoals wij ons die ge woonlijk voorstellen, gaat overheersen, is de roman in zijn geheel zeker de moeite waard, niet in het minst ook door de ge voelvolle beschrijving van de ontroerende aanhankelijkheid, die de mensen van de onderscheidene gemeenten hun predikant toedragen. „Verbinding met morgen" is de titel van een serie „science-fiction"-verhalen, door Manuel van Loggem bijeengebracht en uit gegeven in de serie „Schrik in plastic" door De Bezige Bij te Amsterdam. Het genre „science fiction" is hier in Nederland nog niet zo bekend als in de Verenigde Sta ten en Van Loggem geeft in een uitste kende inleiding weer, wat daaronder verstaan moet worden. Het zijn niet alle verhalen over ruimtevaart, ofschoon er wel enige in voorkomen. Ook problemen als het reizen in de tijd, psychologische be- invloedingsmethoden en sociale waarschu wingen spelen een rol. Van Loggem geeft een systematische indeling van de types „science-fiction"-verhalen en komt tot de conclusie, dat veel van wat hier als louter ontspanning wordt gegeven, door recente wetenschappelijke ontdekkingen een zeke re reële basis heeft verkregen. De auteurs van de verhalen zijn meest Amerikaanse schrijvers, die zich in het genre hebben ge specialiseerd, waarvan Ray Bradbury wel de bekendste is^ Niet alle verhalen zijn even geslaagd. Ons konden „Nu niet kij ken" van Henry Kuttner, „De ratten" van Arthur Porges en „Het verdwijnnummer" van Richard Matheson het meest bekoren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 14