HET KASTEEL CENHOES
In vrijwel ieder mens
steekt een genie
IN ZUID-LIMBURG
MICHAEL GLINKA,
UITGAVEN
Grobbedonck was een Romeinse sleutelpositie
de wonderlijke pionier
Tlietuae
HYPNOTISEUR BEWEERT:
Schaloen verheft zich
achter waterwerk
Dineer 's morgens
ZATERDAG 11 MEI 1957
ERBIJ 4
ZO GE DIT JAAR een vroege vakantie
neemt en naar Zuid-Limburg trekt, hebt ge
geluk. Want het is niet alleen dat dit land
als altijd de moeite waard is door zijn heu
velachtigheid en zijn krijtrotsen, die op ons
eenzelfde stimulerende invloed hebben als
het vertoeven in de vreemde, er is meer.
In de afgelopen maanden is het namelijk
zo koud geweest, dat de kersen, pruimen
en vroege peren pas ruim half april in volle
bloei zijn gekomen. Later nog zijn de appel
bloesems gaan doorzetten. In dit landschap
liggen ook de vele kastelen, die alle om
hun uiterlijk schoon aantrekkelijk zijn.
Sommige ervan zijn bewoond, zoals bij
voorbeeld Eisden, waar men desondanks
kan dwalen door de sierlijk aangelegde
parken. Weer andere, waaronder Chaloen
en Oud-Valkenburg zijn als musea inge
richt. In oeroude tijden hoorden deze twee
kastelen bij elkaar. Ze waren verenigd on
der één heer. Nu is dat niet meer zo. Cha
loen is een opmerkelijk kasteel met een
grote, op de verbeelding werkende poort
als Oud-Valkenburg en zoals ook Rivieren,
in middeleeuwse stijl.
De geschiedenis van Genhoes (Oud-Val
kenburg) gaat nog verder dan die van Val-
kenbnurg terug. En wel tot het jaar 968,
toen Gerberga, dochter van Keizer Hen
drik I en echtgenote van Lodewijk van
Overzee, koning van Frankrijk, haar do
mein Meerssen aan de abdij te Reims
schonk. De grote toren is opgetrokken (vol
gens C. A. Huygen) op een onderbouw,
waarvan de zeer dikke muren waarschijn
lijk dateren uit de elfde eeuw. Er is een
vleugel gebouwd omstreeks 1500 en een
vleugel uit het midden der achttiende
eeuw. Er is veel bekend van de bouw, van
de geschiedenis om Valkenburg en Oud-
Valkenburg, doch veelal zijn het gegevens,
die men als waarschijnlijk aanneemt. Doet
men dit, dan zou het omstreeks het jaar
1500 geweest zijn dat Hendrik van Ghoor
de toren in de hoofdvleugel liet voltooien.
Wij willen overigenis niet de geschiedenis
volgen tot het hele leen voor de som van
vijfendertigduizend Brabantse guldens ver
kocht werd aan Georg baron van Tunder-
veld, volgens sommige bronnen een Let,
volgens andere een Laplander van geboor
te, hetgeen blijkbaar in die tijd door de
grote afstand, die ons van beide landen
scheidde, niet veel uitmaakte. De geschied
vorsers zijn het er wel over eens, dat hij de
zoon was van de burggraaf van Narva en
generaal-majoor was. En ook dat hij het
familiewapen, een kanon waaruit een schot
wordt gelost, als rechtgeaarde „ijzervreter"
eer aandeed. Na zijn dood echter werd het
kasteel aan de lakenfabrikant Thimus uit
Aken-Eupen verkocht. De vleugel, die ge
keerd is naar de hoeve, die op het terrein
ligt, is gebouwd op aanwijzingen van de
Akense architect J. J. Couven omstreeks
1750. En dan volgt een lange rij van af
stammelingen uit het geslacht van Pelser
Berensberg, van wie de eerste de dochter
van genoemde Thimus huwde en waarvan
de laatsten, twee jonge mannen uit de zij
linie, in 1944 ondergedoken zaten in de ge
heime ruimten in de torenspits met inge
trokken ladders van genoemd kasteel, tot
de Amerikanen hen kwamen bevrijden.
HET WAS in het jaar 1951, dat de kunst
handelaren gebroeders Krijnen uit Utrecht
Genhoes huurden, dat met het gehele land
goed er omheen in 1955 door de Vereni
ging tot behoud van Natuurmonumenten
werd aangekocht. En zo wonen de families
van de gebroeders Krijnen daar eendrach
telijk tussen de golvende bouwlanden, die
HET onmetelijke Rusland heeft tot ver
in de negentiende eeuw moeten wachten,
voordat het een eigen stem kon mengen
in de overvloed van muziek, die de wester
se volken al eeuwenlang hadden uitge
zongen. De feodale structuur van het
tsarenland, waar een machtige adel heerste
en een andere groep,
de boerenbevolking,
als lijfeigenen een
volkomen afhankelijk
leven leidde, kon geen
vruchtbare voedings
bodem vormen voor
een in vrijheid ge
boren eigen muziek.
De kringen, waar in
andere landen de
kunstenaars gewoon
lijk uit voortkomen,
ontbraken. De kerk
had haar liturgische zangen en de Rus
sische boer, de moesjik, zong zijn zwaar
moedige volksliederen. Hof en adel lieten
buitenlandse kunstenaars naar Rusland
komen en zo weerklonk in de paleizen der
vorsten en aristocraten die uitheemse,
voornamelijk Italiaanse zoetvloeiendheid,
die de Russische componisten tot vóór
ongeveer honderdvijftig jaar volkomen in
haar ban hield. Wat in het volk aan mu
ziek leefde, werd als barbaars beschouwd
en veracht. Dit alles stond de emancipatie
van de Russische muziek in de weg, want
de heilige bronnen, waaruit de levenwek
kende krachten voor een eigen kunst moe
ten vloeien, bleven eeuwenlang onaange-
boord.
Toch zou dit ééns gebeuren en wel
door componisten die, zelf uit adel of pa
triciaat voortgekomen, als eenzamen, of
soms ook in gezamenlijk idealisme, de taak
volbrachten, hun land een eigen kunst te
geven.De eerste van hen was Michael
Ivanowitsj Glinka, in 1804 geboren als
zoon van een rijk landeigenaar. Een van
zijn biografen zegt van Glinka's vader, dat
deze „elke vorm van activiteit haatte en
dat zijn zoon dezelfde eigenschap in rijke
mate had geërfd". Een wonderlijke pionier
dus, deze Michael Ivanowitsj, maar die
ondanks allerlei geestelijke en lichamelijke
remmingen de fundamenten gelegd heeft,
waarop Moessorgski, Tjaikofski, Rimski-
Korsakov en vele jongeren hebben voort
gebouwd. Hij bracht als jongeman enkele
jaren door in Italië en nam in Milaan les
sen bij Basili, maar het strenge contrapunt
verveelde hem. Er waren ook zoveel andere
aantrekkelijkheden: de opera, de klaar-
blauwe hemel, de zwartogige Italiaanse
vrouwen. Bovendien hield overdreven be
zorgdheid voor zijn zwakke gezondheid
hem terug van ernstige arbeid.
Eindelijk, maar toen was Glinka al
negenentwintig jaar, trok hij naar Berlijn
om daar enkele maanden compositie bij
Siegfried Dehn te studeren. Deze uit
stekende theoreticus stelde belang in zijn
moeilijk te leiden leerling en sprak een
verlossend woord: „Ga Russische muziek
schrijven". Terug in zijn vaderland staat
zijn besluit vast: hij wil meteen maar een
Russische opera componeren. „Het voor
naamste punt is een goed onderwerp. In
ieder geval moet het absoluut nationaal
zijn. En niet alleen het gegeven", zo
schrijft hij aan een vriend in St. Peters
burg, „maar ook de muziek". Baron Rosen,
de secretaris van de tsarewitsj, zal de tekst
schrijven. Het moet de geschiedenis wor
den van de boer Iwan
Soesanin, die in 1613
het leven redde van
de eerste tsaar uit het
geslacht Romanov en
daarbij zelf gedood
werd. Glinka stortte
zich als bezeten in de
compositie. Het li
bretto was nog niet
geschreven,- toen al
gehele fragmenten
muziek gereed waren!
„Rosen was een flinke
kerel. Als je om verzen vroeg in dit of dat
metrum, dan vond hij het allemaal best en
als je de volgende dag terugkwam, dan
waren ze er!" Op deze wonderlijke wijze
ontstond de eerste echt-Russische opera,
die beter was dan haar voorgeschiedenis
zou doen verwachten.
De componist heeft in zijn „Leven voor
de Tsaar" de volksziel doen leven en in
verband met het Russisch-Pools gegeven
de tegenstellingen tussen de muziek van
beide volken scherp gekarakteriseerd. Een
rijp meesterwerk kan men het werk niet
noemen, daarvoor is de muziek soms te
kinderlijk en te primitief. Opvallend is,
wat men later ook bij Tsjaikofski zal
terugvinden: de terugslag van het milieu,
waarin deze componisten opgroeiden, de
salonsfeer der patriciërsfamilies, waar een
gedistingeerd muziek-amateurisme heerste
en elegante Olga's en Sasja's met adellijke
officieren dansten op de ritmen van uit
heemse dansmuziek. Glinka wendde zich
welbewust tot de volkskunst, maar nog
gebonden aan afkomst en verleden.
„Het Leven voor de Tsaar" waarvan
de première werd gegeven te St. Peters
burg op 9 december 1836 had onmiddel
lijk groot succes. Glinka begon kort daarop
aan een nieuwe opera, waarvoor Poesjkin
het libretto zou schrijven. Helaas stierf de
dichter in 1837 en moest de componist met
een minder begaafde tekstdichter genoegen
nemen. Deze tweede opera „Roeslann en
Ljoedmilla" is ontegenzeggelijk rijper.
De muziek is harmonisch interessanter en
ondanks de verbondenheid met de volks
kunst verfijnder van factuur. Toch heeft
dit werk zich nooit in de gunst van het
publiek mogen verheugen als Glinka's
eersteling.
Behalve zijn twee opera's heeft Glinka
liederen, orkestwerken en kamermuziek
geschreven, waarbij veel dat ongelijk van
waarde is. Hij was in latere jaren teleur
gesteld in het leven, dat hem enerzijds
door zijn onbeheerste zucht tot avontuur
Glinka was een echte Don Juan en
anderzijds door zijn aangeboren apathie
dikwijls in moeilijkheden bracht. Hij stierf
in 1857, niet veel ouder dan vijftig jaar.
Willem Andriessen
(Van onze correspondent in Brussel)
DE BELGISCHE hoogleraar prof. J.
Mertens leidt op het ogenblik opgravingen
in Grobbendonk, een plaatsje in de Bel
gische Kempen, waar de ruïnes van een
Romeins kamp werden ontdekt. Hierdoor
wordt de thesis van vele Belgische en ande
re Europese historici als zouden er in de
Kempen nooit Romeinse kampen hebben
bestaan, weerlegd. Wel werd in 1907 in
Vorselaar bij Turnhout een Romeins graf
ontdekt, maar men vond dat toentertijd
blijkbaar minder belangrijk. Bronzen ver
sierselen van Romeinse graven slapen daar
in het Museum Taxandria de slaap der
eeuwen. In de graven werden toen door
een pastoor zwaarden uit de tweede eeuw
gevonden. Grobbendonk schijnt niet zo
maar een legerplaats, maar een grote Ro
meinse stad te zijn geweest, die een scha
kel vormde in de keten van Romeinse ne
derzettingen op weg tussen Noord-Frank
rijk en Dordrecht. Dit is althans het ver
moeden van de deskundigen op het gebied
der historie van de Romeinse nederzettin
gen in West-Europa. In dat geval zou
Grobbendonk een groot historisch centrum
kunnen worden. Momenteel zijn reeds de
fundamenten en het puin ontdekt van een
Romaanse kerk, grotendeels van Romeinse
stenen vervaardigd. Men acht deze opgra
vingen van grote betekenis. Prof. Mertens
en zijn assistenten werken voor de Dienst
der opgravingen, een afdeling van het Bel
gisch Archeologisch Museum.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiitiiiiiiüiiiiiiiiniiüiniiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiüini!
omgeven zijn door het Oombosoh en het
Leunderbosch vol zeldzame planten als de
akelei, de zwarte gifbes, maar ook primu
la's, kleurige bosanemonen en grillige or
chideeën. Alle bijzonderheden echter uit
de geschiedenis, als van zovele kastelen,
vallen in het niet bij de herschepping van
het interieur, die de gebroeders Krijnen
daar hebben bewerkstelligd. In de harde
winter van 1951 is een der broers, aanvan
kelijk geheel alleen, later geholpen door
enige knechtjes, erin geslaagd een deel van
het zwaarste werk incluis het puinruimen
te verrichten. Men moet wel van jongsaf
begiftigd zijn met een sterk gevoel voor
traditie, voor al het schone dat geslachten
vóór ons tot stand brachten om dit alle bij
behorende kostbaarheden te kunnen bij
eengaren. Men moet als het ware als een
musicus, die de muziek in zijn vingers
heeft, aanvoelen wat tegelijk mooi is en van
waarde. Een echte verzamelaar ruikt om
zo te zeggen waar het door hem zo vurig
begeerde voorwerp zich moet bevinden, als
hij van deze of gene erover hoort. Hij gaat
er onversaagd op af. Als het al verkocht
mocht zijn spoort hij de volgende koper op.
Ook weet hij zeer goed een herkomst te
traceren, want hij moet weten waar zo'n
kostbaar stuk oorspronkelijk vandaan ge
komen is, wie de maker was en zo het
een gebruiksvoorwerp betreft waartoe
het gediend heeft. Als het een schilderij is
of een paneel of een triptiek, dan zal hij
op alle moderne manieren pogen het in de
beste staat terug te brengen en vol span
ning het ogenblik afwachten dat hij het
handschrift, de initialen of het waarmerk
kan blootleggen. Zo gebeurde het ook met
het desbetreffende interieur, waarvan pla
fonds moesten worden afgebikt, betimme
ringen van lagen verf ontdaan, kostbare
schoorstenen schoongemaakt. Ingewikkeld
fraai snijwerk aan trappen en portieken
werd als het ware ontbolsterd. De gebroe
ders Krijnen, kunsthandelaren in het derde
geslacht, waren als de voormalige ridders
die de veste bestormden, doch zij deden dit
zonder deze enig letsel toe te brengen. Ein
delijk konden zij hun gezinnen en zichzelf
het idestal tonen, dat zij zich jaren lang
voor ogen hadden gesteld, te wonen in een
kasteel waar zij al hun kostbaarheden, die
zij in de loop der tijd bijeengebracht had
den op verantwoorde wijze konden ten
toonstellen. Hun pogingen daartoe, waarop
zij met recht trots kunnen zijn, mogen vol
komen geslaagd heten. Het interieur is een
unicum in Europa, waarvan de mare tot
duizenden bezoekers is doorgedrongen, zo
als ook tot vele studenten uit Nieuw-Zee-
land en Australië en de Amerikaanse
kunstkopers, die reeds exhorbitante be
dragen boden voor de bijzondere stukken,
voor welke verleidingen de gebroeders
Krijnen niet zijn bezweken. Daar is een
kostbare Johannes van de beroemde Duitse
beeldhouwer Veit Stoss en een zeer fraaie
triptiek van het Neurembergse altaar uit
de collectie van de Prins van Schwartzburg
evenals een Vlaams altaar uit de jaren 1500
uit de collectie Hohenzollern afkomstig.
Zalen uit de vijftiende, zestiende, ze
ventiende en achttiende eeuw zijn geheel in
gericht volgens de gebruiken van die tij
den. Zeer stemmig is de zeventiende eeuwse
kamer met haar lange massieve tafel, waar
van de twee zijden onder het blad door een
dwarsbalk verbonden zijn, zoals destijds
gemeenlijk voorkwam. De sierlijke kope
ren kaarsenkroon daarboven en de zware
kast met juist een smalle reep houtsnijwerk
op de fijn toegespitste panelen zijn even
eens pronkjuwelen van destijds. Er bevin
den zich verder een twaalfpotig biljart van
1680 uit het kasteel Borgharen en een zeld
zame St. Hubeptus te paard. Machtig tin en
brons, eierschaaldun Chinees en Delfts
blauw vervolmaken het geheel met schil
derijen, waaronder een doek van Jacques
Grimmar uit omstreeks 1550, de St. Elisa-
bethsvloed voorstellend. Een prachtige
schouw met haardplaat, oorspronkelijk uit
het kasteel Hernen, doet warm aan. Een der
luchters is uit de kerk van Montfoort af
komstig. In de achttiende-eeuwse kamer
ziet ge Chippendale-meubelen en een in
gewikkelde Engelse schrijftafel. Ergens no
digt een gotisch ledikant, waarvan er nog
zeer weinig bestaan de bezoeker tot rus
ten. Dalend langs de eikenhouten balluster-
trap zal het zijn, alsof ge nog niet ge
noeg hebt rondgedwaald tussen de beelden
en de vazen, de precieuze miniaturen en de
kandelabers. En bij het verlaten van. het
kasteel zult ge bemerken, dat het moei
lijk is afscheid te nemen van de devote
en zeer kunstzinnige figuren op de Vlaamse
altaarluiken uit de collectie, die eens aan
de hertog van Norfolk toebehoorde of van
de altaartriptiek uit genoemde collectie
Hohenzollern-Sigmaringen, die met het
andere stuk in schoonheid wedijvert.
REEDS BIJ Craandijk en Schipperus in
1876, die hun „Wandelingen door Neder
land" maakten met pen en potlood, komen
uitvoerige beschrijvingen van het Zuid
limburgse land voor met aanwijzingen voor
tochten, waarbij de nog steeds bestaande
hotels als Vossen en „l'Empereur" al wer
den aangedaan. Ook wordt hierin genoemd
de eigenaar van Kasteel Schaloen (Cha
loen) namelijk de Villers Marbourg,
wiens familie dit kasteel nog steeds bezit.
Oude kunstschatten waaronder vele be
langwekkende schilderijen, zijn bewaard
gebleven ter bezichtiging.
Even voordat wij schrijft Craandijk
Oud-Valkenburg bereiken, tegenover een
grote pachthoeve, kiezen wij de Linden-
laan, die door de velden heen naar het
oud-adellijk huis Schaloen en verder naar
de brug over de Geule leidt. Schaloen ligt
op een eilandje door twee takken der
Geule gevormd. Driftig stroomt het rivier
tje tusschen steile oevers onder de brug,
om het zware rad in beweging te bren
gen van een sterke molen, die in 1699 is
niet gehandhaafd worden, gelijk het zeker
in de drang des oorlogs was verloren ge
gaan. Thans hebben de boeren der aan
grenzende dorpen er gemak van en de
wandelaar ziet er het schone landschap
uitnemend door gestoffeerd, al heeft het
stenen gebouw de schilderachtigheid niet
van die watermolens, die zo menige Gel
derse beek versieren. Tegenover de molen,
aan de andere zijde van de landweg, ligt
het park van Schaloen, afgesloten door
heggen tussen met vazen gekroonde palen.
Uitgestrekte stalgebouwen met boerenwo
ning en stal liggen tussen het groen ver
scholen. Het huis zelf verheft zich achter
een ouderwets maar deftig waterwerk, ge
vormd door een vierkante vijver tussen
gemetselde muren gevat en twee dergelijke
langwerpige vijvers daarachter, afgeschei
den door een recht pad, dat op de hoofd
ingang aanloopt. Acasia's en bloemen in
vazen, op regelmatige afstanden rond de
vijvers geplaatst, voltooien het geheel, dat
door zijn aanleg aan de smaak der vorige
eeuw herinnert en niet kwalijk in over
eenstemming is met de ernstige stijl van
het kasteel. Zonder enige versiering rijzen
de hoge muren op, met kleine vensters en
zware muurankers tot het sombere leien
dak. Alleen de oostelijke zijgevel draagt een
paar kleine hangende hoektorentjes. De
begroeide hoogte van de Schaesberg komt
de achtergrond van het park en het kasteel
van Schaloen.
LIMBURGSE SCHRIJVERS als Emile
Erens, Felix Rutten, Marie Koenen en
Pierre en Matthias Kemp hebben ons veel
over deze streek verteld. Matthias Kemp
deed dit in zijn driftig proza, dat ons
onmiddellijk plaatst in de sfeer van het
land vlak bij de kastelen. Zoals in „De
Wreker" uit de dertiger jaren: „Op een
mooie morgen melk, honing en azuur
liep de jonge Keunings over het stuk,
dat kadastraal en in de volksmond „Hazen
kop" heette, te zaaien, zorgeloos, fluitend,
met wijde gebaren. Een levende Millet,
dacht de schilder. Hij zette zich op een
reinsteen en begon te schetsen: de welig
welvende lijnen van de vette kleigrond, de
intieme en toch forse contouren der hoeve,
burcht tegen Bokkenrijders, de helling naar
gebouwd en in zijn opschrift „Protector et
Rector noster esto Domine" het jaartal
1701 te lezen geeft. Niet altijd zou de heer
Schaloen het gewaagd hebben zulk een
molen op zijn grondgebied ten gerieve van
de onderzaten van dit goed en van zijne
heerlijkheid Schin-op-Geule te stichten.
Immers die van Valkenburg was een
dwangmolen, waar de bewoners der om
wonende dorpen en heerlijkheden hun
graan moesten laten malen, tenzij het door
omstandigheden onmogelijk ware. Maar
toen ook Schaloen en Oud-Valkenburg de
koning van Spanje werden toegewezen,
kon dit oude recht der Valkenburgse heren
het dal, met wat pikante vegen van door
brekende rotsen en braamstruiken, vaag
in lavendelblauwe en haast rozige ver
schieten de bergen en dalen van Voer en
Berwine, op de voorgrond de jonge zaaier,
sterk en bijna vorstelijk. Dat portret naar
het leven had het de jomfer aangedaan.
Plots hoewel niet voor de eerste keer
raakte ze verliefd: dat moest de man van
haar dromen zijn.
Welig en temperamentrijk is het Lim
burgse dat ge tussen al deze kastelen vin
den kunt.
Helma Wolf-Catz
VERKEERT GIJ, waarde lezer, wellicht
in de trieste mening, dat ge nooit een uit
blinker zult zijn? Wanhoop dan niet, want
uit Engeland komt thans het bericht, dat
zelfs de meest middelmatige mens, met
wat hulp-van-buitenaf, misschien nog een
genie kan worden.
ZO ALTHANS luidt de stelling, die dr.
S. J. van Pelt, voorzitter van de Engelse
vereniging van hypnotiseurs, in het laatste
nummer van de „British Journal of Medi
cal Hypnotism" poneert. Dr. Van Pelt, die
ondanks zijn Hollands-klinkende naam
een volbloed Engelsman is, gaat er in zijn
artikel van uit, dat hypnose bekwaam
heden en talenten aan het licht kan bren
gen, die men zelf niet heeft leren ontwik
kelen en gebruiken. De meeste mensen
hebben, naar dr. Van Pelt meent, een on
miskenbare aanleg voor geniale prestaties
in een of ander opzicht. Maar door de
gangbare onderwijsmethoden, de noodzaak
om zo gauw mogelijk geld te gaan ver
dienen of door andere oorzaken wordt zo'n
speciaal talent meestal niet tijdig herkend,
zodat het in ons blijft sluimeren, ver
drongen wordt en tenslotte zelfs teniet
gaat. Ook zijn er gevallen, waarin een
overdreven angst, dat men iets niet zal
kunnen, de ontplooiing van bepaalde
eigenschappen en bekwaamheden verhin
dert. Onder hypnotische suggestie echter,
aldus dr. Van Pelt, vallen al deze rem
mingen weg en toont de mens onbelem
merd zijn ware aard en daarmee ook
zijn „vergeten" talenten. Hij noemt in dit
verband bijvoorbeeld het geval van een
schilder, die in zes uur een schilderij ver
vaardigde, waarvoor hij normaliter zeven
tig uur nodig gehad zou hebben. Het be
trof hier bovendien een idee voor een
schilderij, dat de kunstenaar al tien jaar
lang tevergeefs had proberen te verwezen
lijken. Als een verder bewijsstuk voor zijn
theorie noemt dr. Van Pelt de Russische
componist Sergej Rachmaninov, die „zich
jaren geleden door dr. Dahl in Moskou
heeft laten hypnotiseren en toen een con
cert heeft gecomponeerd, dat door velen
zijn beste werk genoemd wordt".
VAN MEER materiële aard is het vol
gende medische nieuwtje, gelanceerd door
de Weense arts dr. Ernst Kojer: „Vrijwel
alle ziekten van de mens zijn terug te
voeren op zijn voeding".
Dr. Kojer, die vorige week in Nederland
enkele lezingen hield, is een leerling van
de beroemde Oostenrijkse geleerde dr. F.
X. Maijr, die zijn theorieën over de wissel
werking tussen dieet en gezondheid vast
legde in een bijna wiskundige formule:
„Voeding is gelijk aan voedingsmiddel
maal opnemingsvermogen". Is iemands
opnemingsvermogen beperkt, dan moet hij
zich strenge beperkingen opleggen bij het
eten, omdat anders gifstoffen ontstaan, die
in het bloed worden opgenomen en de ge
zonde organen aantasten. „Van het gezicht
van mijn patiënten kan ik vaak al aflezen,
in welke organen deze gifstoffen al sto
ringen veroorzaakt hebben en ook, in
welk stadium de ziekte zich bevindt", zo
beweert dr. Kojer.
De beste methode is volgens hem om de
zwaarst-verteerbare maaltijd dus ons
diner 's morgens vroeg te nuttigen (om
dat het opnemingsvermogen dan het
grootst is) en het lichtste maal in casu
het ontbijt des avonds na de werktijd.
Fruit en groenten zijn volgens hem slech
ter voor de spijsvertering dan vlees, vooral
des avonds. Vasten vindt hij uitermate
gezond (kijk maar naar de vele mensen,
die in de oorlogstijd in hongerkampen en
dergelijken verbleven en daar, bij niets
dan magere koolsoep, geheel of tijdelijk
genazen van hun kwalen, zelfs van ern
stige ziekten als suikerziekte!). Een veer
tiendaagse kuur, die hij zijn patiënten
voorschrijft, bestaat dan ook veelal uit
een dieet van slechts twee glazen melk en
twee sneetjes brood per dag. Een doel
matig dieet is, zo meent hij tenslotte, ook
de beste basis voor de therapie van tal
van organische en functionele stoornissen
en kan eigenlijk bij vrijwel geen enkele
ziekte gemist worden.
H. Croesen
„Zij wachten op antwoord" door Jeanne
Ebner, uitgegeven bij Servire, Den Haag,
in de vertaling van J. Maschmeijer-
Buekers, is vergeleken met het werk van
Kafka. Ons dunkt wordt met deze verge
lijking aan de auteur van „Het proces" en
„Het slot" te kort gedaan, al is er in de
vormgeving overeenkomst tussen Kafka en
de jonge Oostenrijkse schrijfster. Het be
langrijkste verschil is echter wel de sym
boliek, die bij Jeanne Ebner de indruk
wekt er moedwillig te zijn bijgesleept en
bij Kafka nauwelijks naar voren komt,
zonder een diepgaande kennis van de per
soonlijkheid van de schrijver, die op zijn
beurt weer ontstaat door kennisneming
van zijn belangrijkste werk. Kafka's
droomwereld wortelt in een zakelijk aan
doende realiteit en Ebners hallucinaties
zijn gebed in een gemakkelijk aanspreken
de symboliek. Waarmee niet gezegd wil
zijn, dat het werk van de Oostenrijkse
schrijfster onoprechtheid zou zijn te ver
wijten. Haar verhaal van de concierge
Materna, het onbekende meisje Angelika
en de ongekende huisheer, waarmee de
hulpeloze bewoners van het stadje slechts
in contact kunnen komen door de flessen
post, beheerd door hogepriesters en de le-
kendienst van Bouw-en-Woningtoezicht, is
beklemmend genoeg om echt-doorleefd te
zijn. Bovendien beschikt zij over een poë
tische verteltrant, die door de vertaling
goed tot zijn recht is gekomen. Het vraag
punt blijft echter: wat wil Jeanne Ebner
ons met haar roman over de wereld van
een klein stadje, de connecties tot een on
bekende bouwheer en de uiteindelijke ca
tastrofe van de ondergang vertellen?
Ondanks de gemakkelijk te interpreteren
symboliek blijft de innerlijke drang tot
deze goedgeschreven, maar beklemmende
vertelling voor ons verborgen.
„Jagers van de wetenschap" is bij D. B.
Centens Uitgeversmaatschappij te Amster
dam verschenen in een Nederlandse be
werking. Daarin doet de Duitse bioloog
Ulrich Dunkel het boeiende relaas van
zijn eigen en anderer ontdekkingsreizen
op het gebied van de dierkunde. Nog steeds
worden er namelijk „nieuwe" diersoorten
ontdekt, van welker bestaan niemand ooit
een vermoeden had of die men al eeuwen
uitgestorven waande. Zo werd in 1901 in
de Kongo de eerste okapi ontdekt een
paardachtige dwerggiraffe met een korte
nek. In 1910 volgde de reuzenvaraan van
Komodo, in 1936 de Congopauw. De ge
ruchtmakende vangst van een levende
„voorwereldlijke" vis de Coelacanth
ligt ons nog vers in het geheugen, maar
van de nieuwere vondsten zoals de Nieuw-
zeelandse takahevogel, de pijlstormer van
Bermuda en de Guadaloupe-zeeleeuw, is
maar weinig tot het grote publiek door
gedrongen. Ulrich Dunkel verklaart ons nu
in een serie boeiende schetsen, hoe deze
moderne ontdekkingsreizigers te werk
gaan op hun speurtochten door oerwouden,
moerassen en woestijnen, welke gevaren
en ontberingen zij daarbij trotseren en hoe
groot hun vreugde is als zij tenslotte na
vele avontuurlijke belevenissen hun doel
bereiken. Een kostelijk boek voor iedere
natuurliefhebber.
„Herder in Uddarbo" door Axel Ham-
braeus, uitgegeven door Jan van Tuyl n.v.
te Zaltbommel, is op het eerste gezicht een
predikantenroman, zoals er ook dokters
romans en boerenromans zijn. Het verhaal
gaat over een Zweedse evangelist, die pre
dikant wordt in verscheidene kleine
Zweedse plaatjes, daar door zijn preken
en werken een bijzondere populariteit
krijgt, trouwt en later sterft. Het bijzon
dere van het boek ligt echter in de bizarre,
sympathieke persoonlijkheid van de
hoofdfiguur, Gustaaf Oemark, een een
voudige, kinderlijke man met een brui
send gevoelsleven, die zijn charmante
eigenaardigheden tot zijn dood toe be
houdt. Het boek is met weldadige humor
geschreven en is op zijn best, als de vele
contacten van de jongensachtige Oemark
met meer bezadigde mensen worden be
schreven. De jonge predikant overwint de
moeilijkheden door zijn simpele benade
ring van de problemen en zijn grenze
loos vertrouwen in de mensen. Ofschoon
het eerste deel ons meer kon bekoren dan
het tweede, waar het karakter van de
predikantenroman, zoals wij ons die ge
woonlijk voorstellen, gaat overheersen, is
de roman in zijn geheel zeker de moeite
waard, niet in het minst ook door de ge
voelvolle beschrijving van de ontroerende
aanhankelijkheid, die de mensen van de
onderscheidene gemeenten hun predikant
toedragen.
„Verbinding met morgen" is de titel van
een serie „science-fiction"-verhalen, door
Manuel van Loggem bijeengebracht en uit
gegeven in de serie „Schrik in plastic" door
De Bezige Bij te Amsterdam. Het genre
„science fiction" is hier in Nederland nog
niet zo bekend als in de Verenigde Sta
ten en Van Loggem geeft in een uitste
kende inleiding weer, wat daaronder
verstaan moet worden. Het zijn niet alle
verhalen over ruimtevaart, ofschoon er wel
enige in voorkomen. Ook problemen als
het reizen in de tijd, psychologische be-
invloedingsmethoden en sociale waarschu
wingen spelen een rol. Van Loggem geeft
een systematische indeling van de types
„science-fiction"-verhalen en komt tot de
conclusie, dat veel van wat hier als louter
ontspanning wordt gegeven, door recente
wetenschappelijke ontdekkingen een zeke
re reële basis heeft verkregen. De auteurs
van de verhalen zijn meest Amerikaanse
schrijvers, die zich in het genre hebben ge
specialiseerd, waarvan Ray Bradbury wel
de bekendste is^ Niet alle verhalen zijn
even geslaagd. Ons konden „Nu niet kij
ken" van Henry Kuttner, „De ratten" van
Arthur Porges en „Het verdwijnnummer"
van Richard Matheson het meest bekoren.