Hooikoortsziekte van de voorzomer De tocht naar Chatham door Engelse ogen gezien ELKE NIEUWE REIS IS INNERLIJK AVONTUUR Litteraire Kan tteken in ge n Boeiend logboek van een vrouw INVLOED VAN HET WEER ZATERDAG 1 JUNI 1957 Erbij P A G I NA V IJ F van Jeanne van Schaik-Willing Noorse rechtbank verbiedt nu Miller's laatste boek EEN VAN DE BEKOORLIJKSTE „ver dichtsels van zomerdagen", waarin Arthur van Schendel zich verdroomde, is gewijd aan het reizen. „In een stil hoekje van ieder hart" - schrijft hij daar, „woont een nimfje dat soms van verre oorden zingt en de lust wekt om elders heen te gaan. Wie heeft niet, toen hij nog een kind was, aan wonderen geloofd die over de zee en over de hergen bestaan?" En iets verder: „dat is de verwachting, het ver langen naar ginder en morgenDat nimfje, dat kinderlijke verlangen, in wei nig auteurs van onze vaderlands-nuchtere letteren zo ongerept gebleven als in de schrijfster van „Sofie Blank" of van „Nachtvorst" en „De witte veren" onder meer, heeft Jeanne van Schaik op reis ge loktOp een zeereis per vrachtschip, dat zijn avontuurlijke tocht uitstrekte tot het noordelijk Afrika en Egypte, tot Grieken land en Turkije. Eigenlijk is het bijkom stig, waar - aardrijkskundig gesproken - Van Schendels nimfje een droomster heen voert. Elke reis is een „innerlijk avontuur": een afscheid, een bevrijding, een ontmoe ting, een herdenking, een zichzelf verlie zen en zichzelf hervinden, een tweegesprek met het nimfje, wéér een afscheid en ten slotte een herinnering. Het komt er maar op aan wié het is die reist en höe er ver langd wordt naar morgen en ginds. Dat „wie" en dat „hoe" hebben „Onder de wiegende sterren" Jeanne van Schaik-Willings „Logboek van een vrouw" (Querido's Uitgeversmaatschappij) tot een van die zeldzame reisboeken gestem peld, die nog wat anders en heel wat meer zijn dan de gebruikelijke „geroman tiseerde reportages". Om zich een indruk te kunnen vormen van Oran en Algiers, Alexandrië en de Libanon, Naxos en Ma laga, beschikt de thuisblijver over foto- Jeanne van Schaikr Willing boek en film, Baedeker en encyclopedie. Maar voor een „ervaren", voor een beleve nis van het hart, is de tussenkomst nodig van de kunst. Jeanne van Schaik, deze subtiele prozaïste, is niet hier en daar „ge wéést", ze heeft gezién. Ze heeft land schappen en kustlijnen, bergcontouren en havensteden, stadswijken en mensen, oos terse armoede en feërieke, aan Shehera- zade herinnerende pracht in een wisseling van droom en werkelijkheid, in een ver vloeiing soms van deze beide, ondergaan. Ze heeft zich ontroerd gevoeld en ont nuchterd, verrukt en beangst, vereen zaamd en getroffen door een onverwachte herkenning van het menselijk-warme in het onaandoenlijk-vreemde. Baedeker, snobisme, hoera-enthousiasme voor het toeristisch-gerenommeerde, voor hetgeen men aan zijn geestelijke stand verplicht is bewonderd te hebben, bleef haar even vreemd als de schoonschrijverij en de modezucht aan haar werk. Zo zag ze het en zo schrééf ze het, onbevangen en vol strekt naar haar aard. En zo werd haar reisverslag een exotisch en toch zeer eigen borduursel, hier in pasteltint geweven, daar fel van kleur, hier pittoresk, daar strak en donker en realistisch van lijn, hier zich verdromend in wazige zon-tril- lende verten, daar in eclatante verven de bontheid, de passie, de hevigheid vangend van een zondeloos leven onder een blauwe wolkenloze hemel, kleuren van vruch ten, van blpemen, van mensen, kleuren van verre horizonten en nabije zandvlak ten, van volkswijken en stille landwegen, maar hoe dan ook „echt", zoals zij het kon en moest zien: met de benijdenswaardige blik van het verwonderde kind. Jeanne van Schaik staat voor het „eeuwige geheimenis" van de pyramiden en nu zou ze volgens program in extase moeten geraken. „Nu ik voor ze sta", be kent ze ronduit, „onderga ik niets". Ze doet een rondgang door het museum, waar de schatten van Toet-Anch-Amon wor- den bewaard en noteert zonder schroom: „De huiver, gewekt door de confrontatie met vergane werelden, wilde niet over me komen". Maar als ze op het museumplein voor een boom staat, die gekweekt is uit een in het graf van Toet-Anch-Amon ge vonden zaadkorrel, uit een levenskiem van enkele duizenden jaren oud, vervluch tigen zich voor haar in dit levende wonder de eeuwen der menselijke geschiedenis tot een nietig ogenblik. Hier is het onvernie tigbare leven en ook ginds is het, in de beminnelijkheid van het meisje Marie, dat haar op het eiland Naxos bij de hand neemt en haar meevoert „Langs steile, gladde, steenachtige paden omlaag" en met weinig verstaanbare woorden het on zegbare uitspreekt over „eeuwige dingen". Dat zijn in hun eenvoud en waarachtig heid voortreffelijke bladzijden, waarvoor het overige zelden onderdoet. Men kan in het Syrische Lathakia zijn geweest en zich niet als Jeanne van Schaik door God en de wereld verlaten hebben gevoeld. Men kan in de groentenhallen van Tunis heb ben gestaan en blind zijn geweest voor het kleurfestijn van de watermeloenen en citroenen, de aubergines en paprika's. En men kan in het Cyprische Famagusta door wat gedreven? als bij intuïtie een hellende zijstraat inslaan „die wegboog naar een verschiet", door hartelijke vreemden worden onthaald als een goed vriend en tenslotte door een grijze gast vrouw meegevoerd worden naar een erf, om het wonder te zien in de stal: een koe. Maar van dat wonder moet men in de woorden van Jeanne van Schaik horen ver tellen: „Mijn gezellin maakte een gebaar van melken en drinken en keek me aan alsof ze zeggen wou: dat had je nu zeker niet gedacht? Werkelijk, dit had ik niet gedacht, namelijk dat onder bepaalde om standigheden een grijze vrouw er toe ge bracht kan worden een koe te zien met de bewonderende ogen van een kind". En dan: „Niets, niets gaat er in onze geest werkelijk verloren. Uit onze dromen we- ten we liet, maar op reis leren we het een enkele keer, zoals op dit moment, in het waakleven ervaren". WAARSCHIJNLIJK leest men over zo'n kleine passage heen, zoals men kan voor bijzien aan een onopvallend patroon in een weefsel. Maar het is essentieel voor de achtergrond, waartegen zich deze reisim pressies, het bonte en grisaille, het strak- omlijnde en verijlende, aftekenen voor het levenstramien, waarvan de schering de „droom" en de inslag de „werkelijk heid" is. Al het werk van Jeanne van Schaik is als filigrein, ook dit. En als ik „droom" zeg, bedoel ik daarmee niet een „dichterlijk mijmeren" maar een wijze van zien, een binnenwaartse blik, die naar buiten gericht de dingen doorzichtig maakt. „Als het hart de trek naar het verre oord heeft gevoeld", schrijft Van Schendel, „vraagt het verstandwaarheen? Voor ieder verlangen en voor ieder ver stand is er een oord". Het oord het rijk, waar Jeanne van Schaik thuis is, bleef haar leven lang „kinderland". C. J. E. Dinaux DOOR TOEVALLIGE omstan- digheden weten wij ook hoe het Engelse volk reageerde op deze onverhoedse invasie. Wij zijn na- melijk in het bezit van een dag- boek, geschreven door een Engels- H man die deze tijd zelf beleefde en die zelfs persoonlijk bij de ver- dediging van de Engelse kust tegen de stoutmoedige Hollanders betrokken was. Dit dagboek is de =j fameuze „Diary" van een zekere Samuel Pepys, wiens naam men j| op zeventien verschillende ma- nieren vindt geschreven, maar die meestal uitgesproken wordt of er Pieps stond. Pepys heeft geduren- de negen jaar, van 1660 tot 1669, §j dit dagboek bijgehouden, vrijwel van dag tot dag noterend wat hem wedervoer. Hij is daarbij- uiterst nauwkeurig geweest. Pepys schreef dit gehele dag- boek in stenografie en vermaakte het met zijn verdere bibliotheek aan het Magdalene-college te Cambridge waar hij had gestu- H deerd. Ruim honderd jaar na zijn dood is het ontcijferd door een dominee die het in verkorte en gekuiste vorm publiceerde. Pas in 1893 verscheen een volledige uit- gave in tien delen, die druk op 5 druk beleefde. Die belangstelling is zeker voor een deel wel te dan- ken aan de openhartigheid, waar- mee Pepys alles boekstaaft wat velen ternauwernood aan zichzelf zouden bekennen en zeker zouden schromen zelfs in geheimschrift aan het papier toe te vertrouwen. Maar in de eerste plaats ontleent de „Diary" zijn betekenis aan het feit, dat Pepys een onvergelijke- lijke bijdrage heeft geleverd tot de kennis van het dagelijks leven van een Engelse ambtenaar uit de zeventiende eeuw, die bovendien een reeks van voor zijn land E uiterst belangrijke gebeurtenissen zelf beleefde. Pepys was in Den Haag bij de deputatie om Karei II E af te halen, die na Cromwells jE dood koning van Engeland werd. Hij woonde de inhuldiging in Londen bij. Tijdens de pest, die Engelands hoofdstad teisterde, bleef hij op zijn post. Als „clerk of the acts" in het „navy-office" (een positie die wordt omschreven IN DE VOORZOMER worden vele men sen in ons land geplaagd door hooi koorts. De echte verkoudheid is een ziekte van herfst en winter. De voorzo mer, de bloeitijd van vele gewassen, is de periode, waarin de hooikoorts de mensen komt plagen. Hooikoorts ont staat door een overgevoeligheid van het slijmvlies van de neusholte als ge volg van contact tussen het slijmvlies van de neus met bepaalde door de wind verspreide stuifmeelsoorten. Het stuifmeel van diverse grassoorten, rogge, mais, van bomen zoals iepen, wilgen, populieren, soms ook van beu ken en eiken, kan bij sommige mensen zogenaamde overgevoeligheidsreac ties teweeg brengen. In het najaar kan het stuifmeel van laatbloeiende onkrui den hetzelfde euvel veroorzaken, zo dat ook in september nog hooikoorts voorkomt. WORDT LUCHT, waarin korrels van deze soorten stuifmeel aanwezig zijn, inge ademd, dan komen deze stuifmeelkorrels terecht op het slijmvlies van de neus. Dit neusslijmvlies reageert hierop met een hef tige reactie, het gaat zwellen en het scheidt een dun, waterig slijm af, als bü een flinke neusverkoudheid. Het slijmvlies van ver schillende holten, die nauw verbonden zijn met de neusholte, kan ook meedoen, zoals het slijmvlies in de voorhoofdsholten. Zwelling van dit slijmvlies belemmert de afvloed van vocht uit de voorhoofdshol ten en hoofdpijn kan er het gevolg van zijn. De reactie van het neusslijmvlies openbaart zich door heftig niezen en proes. ten. Ook de slijmvliezen van de ogen doen mee. De ogen worden rood, tranen, er ont staat een branderig gevoel in de ogen. Hooikoorts is een zuiver plaatselijke reac tie van diverse slijmvliezen, die elk reage ren met vochtafscheiding. De algemene toestand van de patiënt wordt er niet door beïnvloed. Koorts treedt er niet op, zoals de naam zou doen vermoeden. HET WEER heeft grote invloed op het optreden van de verschijnselen van hooi koorts. Als het 's morgens vroeg geregend heeft, wordt de verspreiding van stuif meelkorrels door de regen belemmerd. De mensen hebben dan minder last. Maar bij droog, warm weer, wordt de rijping van het stuifmeel bevorderd. Dan ziet men de mensen, die overgevoelig zijn voor stuif meel, met rode, branderige, tranende ogen rondlopen, terwijl ze ook voortdurend moeten niezen en proesten. Er zijn echter ook mensen, die niet alleen voor het stuif meel overgevoelig zijn. Dezen zijn dan ook overgevoelig voor bepaalde geneesmidde len zoals asperine, huisstof, haren en schil fers van katten en andere huisdieren, be paalde voedingsmiddelen, zoals chocqlade, melk, varkensvlees en garnalen. Vaak hebben meer leden van eenzelfde familie last van hooikoorts, of er komt in de familie astma voor, of kinderen hebben geleden aan dauwworm. Op verschillende manieren probeert men dan na te gaan tegen welke stoffen de overgevoeligheid bestaat. In kleine oppervlakkige schrapjes in de huid worden dan de mogelijke ver wekkers van de hooikoortsverschijnselen aangebracht, zoals bepaalde schimmelsoor ten of haren van huisdieren. Of de ver dachte verwekkers worden in een extract verwerkt en in de huid ingespoten. Ont staat dan bij zo iemand een roodheid en zwelling op de plaats van inspuiting, jeuk over het gehele lichaam en soms echte hooikoortsverschijnselen, zoals rode ogen en afscheiding uit de neus, dan is het waarschijnlijk, dat de patiënt overgevoelig is voor het middel, dat in het huidschrapje is aangebracht of waarmee hij werd inge spoten. Maar dan is het nog niet eenvoudig de patiënt te genezen. Men kan dan trach ten, hem alle contacten met de stoffen waarvoor hij overgevoelig is, te laten ver mijden door bepaalde voedingsmiddelen zoals melk of chocolade, weg te laten Maar ook kan men extracten maken van de stoffen, waarvoor de patiënt overgevoe lig is (zoals huisstof of bepaalde stuif meelsoorten) en die wekelijks bij de pa tiënt inspuiten ten einde aldus langzamer hand hem aan de stoffen te wennen en hem ongevoelig voor deze stoffen te ma ken. De behandeling van de echte hooi koorts, die dus vooral in de voorzomer op treedt, begint dan al maanden van tevo ren met inspuitingen van extracten van di verse stuifmeelsoorten bereid. In een aan tal gevallen is de patiënt dan inderdaad in de maanden, waarin de grassen, tarwe en andere gewassen bloeien, gewend aan de inwerking van het stuifmeel en zal hij niet meer reageren op de stuifmeelsoor ten uit de vrije natuur. Het is gebleken, dat bij overgevoelig heidsreacties een bepaalde stof, histamine in grote hoeveelheid uit de beschadigde cellen vrijkomt. De onaangename reactie: zouden dus wellicht veroorzaakt worden door een teveel aan histamine dat via de bloedsomloop naar de slijmvliezen van neus of andere holten wordt vervoerd en daar de ongewenste verschijnselen doet ontstaan. Deze ontdekking heeft geleid tot de behandeling van de hooikoorts (en an dere ziekten zoals netelroos, die ook door overgevoeligheid ontstaan) met zogenaam de anti-histamine-achtige stoffen. De laat ste jaren zijn gehele reeksen geneesmidde len gefabriceerd, die alleen de werking van histamine in het lichaam tegengaan. Inderdaad gelukt het bij vele mensen een onderdrukking van de verschijnselen van hooikoorts te verkrijgen door hen anti histamine preparaten te laten innemen. Maar vaak is het een beetje zoeken welk anti-histamine middel nu inderdaad bij iemand een gunstige werking ontwikkelt. Er zijn echter altijd mensen, bij wie geen enkel anti-histamine preparaat ook maar enige invloed heeft op de hooikoorts. Omdat deze geneesmiddelen de verschijn selen van hooikoorts, zoals het niezen, kun nen onderdrukken, heeft men ze ook wel gebruikt bij gewone neusverkoudheid. Maar daarbij helpen ze per se niet, om dat neusverkoudheid veroorzaakt wordt door een infectie en niet te beschouwen is als een overgevoeligheidsreactie. De ge neesmiddelen, die tegen hooikoorts ge bruikt worden, zijn niet onschuldig. Ze verwekken vaak slaap, sufheid, hoofdpijn. Ze mogen slechts op advies en voorschrift van de dokter worden ingenomen. Het is te betreuren, dat sommige anti-histamine preparaten ook zonder recept van de dok ter verkrijgbaar zijn. J. Z. Baruch Een rechtbank in Oslo heeft de inbeslag neming in Noorwegen bekrachtigd van de Deense vertaling van Henry Miller's „The rosy crucifix". De rechtbank is van mening dat, hoewel hier sprake is van een litterair werk van een erkend schrijver, er reden is om aan te nemen, dat de grens van wat als onzedelijk beschouwd moet worden er in is overschreden. Bij boekhandelaren in Oslo, Bergen en Stavanger zijn, nadat enige tijd geleden de order tot inbeslag neming door de Noorse justitie was ge geven, meer dan vijfhonderd exemplaren van het werk weggehaald. De Deense uit gever heeft tegen de inbeslagneming ge protesteerd. terughalen. Het duurde fmge maanden voor hij zich kon vrij- j| maken. Pas in oktober ging het echtpaar naar het huis van Pepys' vader in Brampton en toen het donker was geworden, begon de E schatgraverij. Het is de moeite s waard het verhaal met Pepys' eigen woorden te vertellen. „Grote |j hemel, wat heb ik een angst uit- gestaan, toen ze de plek niet pre- cies konden aanwijzen! Het zweet brak mij aan ille kanten uit en ik =j werd woedend, toen ze het oneens bleken. Ik dacht dat alles ge- E. stolen was. Wij staken nu hier, dan daar de spade in, de grond en s eindelijk vonden we de goede j| plek en begonnen te graven. Maar goede help, wat hadden ze het stom gedaan: geen halve voet diep en op een plek die van alle kanten zichtbaar was, als er toe- vallig iemand in de buurt was geweest en vlakbij het raam van E een buurman die het ook nog had kunnen hóren. Maar mijn vader zegt dat hij iedereen naar de kerk had zien gaan, voor hij begon te graven. Dat vind ik evenwel geen verontschuldiging. En ik raakte helemaal buiten mijzelf toen ik E goudstukken ontdekte in de aarde die ik omhoogwierp. Ze lagen zo- maar in het gras en de losse grond, doordat de zakjes waarin ik ze gestopt had, verrot waren. Tenslotte was ik genoodzaakt al- les, aarde, zakken en goudstuk- ken, zoveel als ik bij het licht E van de kaars kon Vinden, naar binnen te brengen in de kamer van mijn broer. Ik deed de deur s op slot en wij gebruikten het avondmaal. Toen de anderen naar 3 bed waren, zijn mijn bediende en ik nog uren bezig geweest met pannen water om het goud en de aarde van elkaar te scheiden. Er E ontbraken wel honderd goudstuk- ken en ik was door het dolle heen. j= Wij durfden niet wachten tot de volgende dag om de buurman en dus gingen mijn bediende en ik =j tegen middernacht weer zoeken. Gelukkig vonden we er nog vijf- enveertig. Ik moest slapen op een kermisbed, want het dienstmeisje was bij mijn vrouw in bed ge- 1 kropen en zo heb ik gewacht tot het licht werd." DE VOLGENDE DAG vindt Pepys nog vierendertig goud- stukken en hij constateert dat het even moeilijk is geld te be- E waren als te verdienen. In 1842, dus honderdvijfenzeventig jaar nadien, heeft men bij het oprui- men van de fundering van het huis nog een pot met zilveren munten gevonden. Of Pepys zoekend naar zijn goud zijn zilver heeft vergeten? Dr. P. H. Schroder - Liilllllllllllllllllillllllllllllllliiiiiiiiiiiiiiiüiiiiii;,,! Nederlandse aanval op het fort en het magazijn Sheerness op 20 juni 1667, naar een schilderij in het National Maritime Museum te Greenwich, dat te zien is op de tentoonstelling ter herdenking van Michiel Adriaensz. de Ruyter. als „hoofd van de uitrusting") had hij een werkzaam en belangrijk aandeel in de opbouw van de Engelse vloot. Toen na het échec van Chatham schuldigen moesten worden gevonden, hield hij in het Lagerhuis een verdedigingsrede Hebben geen schip op zee. Dat heb je van de zorgeloosheid van een koning, die de macht en het geld en de mensen zou hebben gehad als hij beter op z'n zaken had gepast." Een paar dagen later trekt een aantal edelen naar de hield men ze zoet met „tickets" (een soort betaalbriefjes) en Pepys schrijft bitter dat men op de Hol landse schepen heel wat Engels hoorde spreken en dat de gede serteerde matrozen hun „tickets" toonden, roepend: „Nu komen we Na enige dagen keerde de rust weer: het bleek dat de Hollanders geen landing beproefden. „Het is heel werkwaardig" schrijft Pe pys „en het strekt de Hollan ders tot grote eer, dat zij, die aan land gingen, geen burger hebben intact. „Ik liet een schalm meten" schrijft Pepys „en de om trek was 6 1/4 inch" (een inch is 2 1/2 centimeter). „Maar waar de breuk zit, kan niemand mij zeg gen. De Hollanders hebben met wind en tij mee de Royal Charles IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIin^ DEZER DAGEN Is het tweehon derdnegentig jaar geleden dat de Nederlandse vloot onder Mi chiel Adriaanszoon de Ruyter de stoutmoedige tocht naar Chatham ten uitvoer bracht, de beroemde ketting over de Medway kapot zeilde, het admiraalsschip Royal Charles veroverde met nog zes andere grote oorlogsbodems en door dit wapenfeit de slepen de vredesonderhandelingen te Breda tot een voor de Republiek niet ongunstig einde voerde. Wij weten dit alles uit onze school boekjes. die drie uur duurde en waarvan men zeide dat ze de beste was die men ooit had gehoord. Helaas, zegt Pepys, duurde mijn speech zo lang, dat vele parlementsleden gingen eten en half dronken terugkwamen. WAT HEEFT Pepys ons nu over De Ruyters wapenfeit op de Med way en bij Chatham verteld? Het is het oude liedje: de kleine lui den wensen het einde van de oor log, maar de grote heren niet. De onderhandelingen verlopen traag. Dan duiken geruchten op dat de Hollanders met tachtig oorlogs schepen en twintig branders bui tengaats zijn. Waarheen ze koers zullen zetten, weet niemand. „Wij kust om die te verdedigen, maar „ze zullen wel niet veel anders doen dan de meisjes in de buurt lastig vallen". Het gevaar belet hem niet zelf ook een vrijpartijtje op touw te zetten en daarna wat te gaan spelevaren. Maar thuis komend vindt hij orders onmid dellijk branders uit te rusten en tijgt aan het werk. Reeds begin nen de Londenaars in paniek te evacueren, alles meenemend wat zij kunnen. Pepys reist naar Gravesend en vindt daar de „lords and gentlemen" met hun pistolen en andere „onzin" in een blokhut, dié geen half uur een aanval kan doorstaan. Teruggekeerd rekwi- reert hij schepen en tracht met het nu plotseling ruim vloeiende geld zeelui te huren, maar de animo is niet groot. Evenals de Republiek der Verenigde Neder landen betaalde Engeland het scheepsvolk veel te weinig en was het steeds achterstallig met de gage. Als de schepelingen een te dreigende houding aannamen. ze inwisselen. Eerst vochten we voor tickets, nu vechten we voor guldens!" DE VERWARRING nam steeds meer toe: een schip, geladen met scheepsbehoeften, liet men met een aantal andere, die juist met grote onkosten als branders wa ren ingericht, in paniek in de Medway zinken. Lichters en vlet ten waren nergens te krijgen: men had ze gestolen om zijn eigendommen in veiligheid te brengen. Het bericht dat de ket ting was gebroken en de Royal Charles, geheel door de beman ning -verlaten, door een sloep met negen Hollanders was veroverd, deed de angst nog toenemen, ook bij Pepys die zijn vrouw naar het plaatsje Brampton zond met de opdracht al het goud der familie veilig te verstoppen. Aan het hof intussen vermaakte de koning zich met zijn gevolg en zijn mai- tresse door een nachtvlindertje na te jagen gedood en geen huis hebben ge plunderd. Zij hebben een paar draagbare, .d.ingen yypggenomen en de rest laten staan. Maar het is een schande zoals onze mannen onder L'ord Douglas zich hebben gedragen: zij plunderden en stalen alles. Onze soldaten zijn voor het landvolk veel gevaarlijker dan de Hollanders". Pepys begaf zich opnieuw naar het toneel waar de strijd had ge woed. Per sloep liet hij zich naar de ketting roeien langs de trieste wrakken van de Royal Oak, de James en de London, drie grote Engelse oorlogsschepen. Iets ver der lagen de schepen die de En gelsen zelf tot zinken hadden ge bracht om de rivier te versperren en drie Nederlandse oorlogsvaar tuigen, door de Nederlanders in brand gestoken omdat ze aan de grond gelopen waren en men ze niet meer vlot had kunnen krij gen. De bevestiging van de ket- ling aan beide oevers bleek nog dadelijk meegenomen langs de banken in de rivier, wat de beste Ipods, in Chatham hen niet zou hebben nagedaan. Ze hebben het schip laten hellen, zodat het min der diepgang had. Aan het hof beginnen ze de Hollanders nu voor lafaards uit te schelden, wat wel droevig is". EEN DING bleef Pepys nog te doen: hij moest het verstopte geld

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 17