AMERIKAANSE MUZIEK VAN DEZE TIJD I
ZALMEN EN FORELLEN
TE KUST EN TE KEUR
Revolutie als anekdote
VERBIJSTERENDE VERSCHEIDENHEID VAN VORMEN EN STIJLEN
DOOR
Donald V. Mehus
ZATERDAG 15 JUNI 1957 f Erbij PAGINA VIJF
Aandacht voor
RESIDENTIE-ORKEST
In Noorse meren en rivieren
„Sportieve" rivier
geeft de vis
de beste kansen
Netvissers werden hengelvissers
Men heeft verlengde armen nodig
Een luchttaxi naar de blokhut
„ALS een jongeman van halverwege de
twintig al een dergelijke symfonie
schrijft, waar zal hij dan over vijf jaar
toekomen". Met deze verzuchting, die
vermoedelijk op de „bandeloosheid" van
het werk sloeg, introduceerde de be
roemde Duits-Amerikaanse dirigent Wal
ter Damrosch omstreeks dertig jaar ge
leden bij het New Yorkse publiek de eer
ste symfonie van een toen nog vrijwel
volledig onbekende Amerikaanse compo
nist. Of het gehoor de opinie van Dam
rosch deelde is niet bekend, maar de
jongeman, Aaron Copland, liet zich door
deze scherpe aanmerking niet afschrik
ken en ontwikkelde zich tot een van
Amerika's belangrijkste hedendaagse
componisten.
DE COMMENTAAR van Damrosch,
wiens muzikale smaak zeer conservatief
was, is overigens kenmerkend voor de
moeilijkheden, die Amerikaanse compo
nisten hebben ontmoet in hun strijd om
erkenning. Langzamerhand winnen zij
echter terrein. In de Verenigde Staten be
steden nu de meeste orkesten een niet on
belangrijk deel (ongeveer tien percent) van
hun programma's aan eigentijdse Ameri
kaanse muziek. Ook in Europa waar
deze muziek heel wat minder bekendheid
geniet dan Amerikaanse populaire mu
ziek zijn er op het ogenblik zowel over
de radio als in de concertzaal steeds vaker
werken van Amerikaanse componisten te
horen. Vorig seizoen speelde het BBC-
orkest bijvoorbeeld in twaalf weken
twaalf verschillende Amerikaanse compo
sities. Ook in Nederland zijn de laatste
jaren verschillende werken van Ameri
kanen uitgevoerd door Concertgebouw-
Orkest, Residentie-Orkest, Nederlandse
Opera, radio enzovoorts.
Wie zijn deze nieuwe Amerikaanse com
ponisten en wat voor muziek schrijven
zij? In hoeverre bestaat er verband tussen
hun werk en populaire of volksmuziek en
in hoeverre wijkt het af van de Europese
muziektraditie?
DE MODERNE Amerikaanse muziek is
grotendeels geschreven in de laatste dertig
a vijfendertig jaar. Deze ontwikkeling valt
samen met de nieuwe richting, die de
Amerikaanse letterkunde en beeldende
kunsten na de eerste wereldoorlog zijn in
geslagen. Naar schatting van Aaron Cop
land zijn er op het ogenblik in de Verenig
de Staten „omstreeks driehonderdvijftig
componisten die serieuze muziek van enige
verdienste schrijven". Zij zijn afkomstig
uit alle delen van het land en hun per
soonlijke „achtergrond" is zeer verschei
den. Velen hebben in Europa gestudeerd.
anderen hebben gewerkt bij vooraan
staande Europese componisten, die in de
jaren tussen de beide wereldoorlogen naar
Amerika trokken, zoals Hindemith, Mil-
haud, Strawinsky en Schönberg, maar de
meesten hebben hun vakstudie gedaan bij
Amerikaanse leraren. Omstreeks vijftien
of twintig van hen hebben een zekere
mate van internationale erkenning en be
kendheid verworven, doordat hun muziek
herhaaldelijk zowel in Europa als in hun
eigen land wordt uitgevoerd.
Amerikaanse componisten hebben tal
rijke en dikwijls succesrijke werken ge
schreven in vrijwel elke bestaande mu
ziekvorm, zoals symfonieën, concerten,
kamermuziek, opera's, balletten en koor
werken en daarnaast veel specifiek Ameri
kaanse en experimentele muziek. Men zou
hen oppervlakkig kunnen rangschikken
naar de stijl van hun belangrijkste wer
ken en komt dan ongeveer tot een indeling
in Amerikanisten, traditionelen, eclectici,
twaalf-toons-componisten en experimen
telen. In feite is de waarde van een der
gelijke indeling in de muziek natuurlijk
maar zeer beperkt en betrekkelijk, maar
zij is nuttig ter aanduiding van bepaalde
karakteristieke tendenties in deze muziek.
Voor de jaren twintig hadden velen der
Amerikaanse componisten van wat ge
woonlijk „serieuze" muziek genoemd
wordt de neiging de traditionele Europese
muziek na te volgen. Na 1920 begon een
aantal componisten, de zogenaamde Ame
rikanisten, zich steeds sterker cultureel
zelfstandig te voelen en zich van deze
heersende stroming af te keren. Zij wend
den zich; om inspiratie tot, het Amerikaan
se leven, maakten vrijelijk gebruik van de
muziekbronnen van hun land, zoals volks
muziek, negro spirituals, populaire muziek
enzovoorts en streefden welbewust naar
het scheppen van een Amerikaanse muziek
die duidelijk als zodanig te herkennen zou
zijn. De befaamdste van hen is stellig
George Gershwin, die aan jazz ontleende
elementen combineerde met bestaande
Europese muziekvormen. Tot zijn bekend
ste werken behoren de „Rhapsody in Blue"
en „An American in Paris" en de volks
opera „Porgy and Bess".
Als andere vertegenwoordigers van deze
groep zijn Aaron Copland en Roy Harris
te noemen. Copland, door velen beschouwd
als Amerika's belangrijkste componist,
heeft vele soorten muziek geschreven en
is bovendien zeer bekend als dirigent,
pedagoog en schrijver over muziek. Tot
zijn beste werken horen enkele symfo
nieën en twee balletsuites op thema's uit
de folklore, namelijk Billy the Kid" en
„Appalachian spring". Harris streeft er
naar in zijn muziek een algemenere uit
drukking te scheppen van het karakter en
de geest die hij kenmerkend voor Amerika
acht. Zijn eerste symfonie (1933) noemde
een voorvechter van moderne muziek als
de Russisch-Amerikaanse dirigent Serge
Koussevitzky „de eerste werkelijk drama
tische symfonie door een Amerikaan".
De traditionelen, zoals bijvoorbeeld Wal
ter Piston, Samuel Barber en Bernard Ro
gers, volgen een van de grote tradities der
Europese muziek. Hun muziek is daardoor
gewoonlijk klassiek of romantisch van
geest, maar over het algemeen gebruiken
zij moderne technieken. Elk van de drie
bovengenoemden heeft behalve vele an
dere werken een aantal zeer goed ont
vangen symfonieën geschreven. Hun be
kendste „andere" werken zijn Pistons bal
letmuziek „The Incredible Flutist" bij
voorbeeld, een kleurrijke, amusante en
populaire partituur, Barbers ouverture tot
Sheridans „Lessen in laster" en zijn Ada
gio voor Strijkers (één van de weinige
Amerikaanse werken die Toscanini ge
speeld heeft) en Rogers' oratorium „The
Passion".
Een eclectisch componist vindt, zoals de
naam al aanduidt, zijn inspiratie bij ver
schillende bronnen of wordt beïnvloed
door meer dan één componist of stijl. Hij
kan zich om maar enkele voorbeelden te
noemen aangetrokken voelen tot vroegere
Europese scholen, eigentijdse muziek, de
vele bronnen van de Verenigde Staten zelf,
of elk van 's werelds talrijke stromingen
en beschavingen, oosters of westers of wat
dan ook. Hoewel men dus eigenlijk niet
kan zeggen, dat eclecticisme nu één be
paalde, welomschreven school of richting
omvat, is dit in Amerika, waar in zo
sterke mate een versmelting van vele in
vloeden optreedt, toch een vrij talrijke
groep. Het succes van de eclecticus hangt
er ten dele van af hoe grondig hij de ver
schillende invloeden in zich opgenomen en
verwerkt heeft en hoe hij dan daaruit een
persoonlijke vorm van uiting vindt.
Zulk een componist is Roger Sessions,
wiens werk invloeden toont van Schön
berg, Bloch, Strawinsky en anderen, maar
toch een krachtig, persoonlijk en integraal
karakter heeft. Typerend voor hem zijn
de symfonische suite „The Black Maskers"
(sterk bewogen muziek van grote verbeel
dingskracht) en de extreme Tweede Sym
fonie, een dissonant werk van complexe
harmonie, aantrekkelijk om te horen, zij
het misschien zeer verrassend. Andere
prominente eclectici zijn Paul Creston,
William Schuman en Virgil Thomson.
De Italiaans-Amerikaan Gian-Carlo Me-
notti, die zeer veel heeft bijgedragen tot
de ontwikkeling van de Amerikaanse ope
ra, behoort ook tot deze groep. Zijn
opera's, die invloeden van Verdi, Puccini,
Richard Strauss en anderen vertonen,
worden zowel in Amerika als in Europa
veelvuldig opgevoerd. Wij noemen het
muziekdrama „De Consul", komische
opera's zoals „De Telefoon", de kamer
opera „Amahl en de nachtelijke bezoe
kers", die alle in de laatste tien jaar ge
schreven zijn.
Het twaalftoonstelsel en zijn grote
Weense voorganger Arnold Schönberg
hebben in de Verenigde Staten een vrij
grote invloed gehad. Vele belangrijke wer
ken van Amerikaanse componisten zijn op
het twaalftoonstelsel gebaseerd. De be
kendste dezer dodecafonisten is Walling-
ford Riegger, die deze toonschaal gebruikt
heeft in symfonische muziek zowel als in
muziek voor kamerorkest en voor strijk
kwartet.
De vignetten by dit artikel zyn over
genomen uit diverse nummers van het
door Anthony Gischford geredigeerde
viermaandelijkse tijdschrift voor mo
derne muziek „Tempo" (een uitgave van
Boosey Hawkes te Londen).
moet men het belang en de waarde van
hun werk niet onderschatten. Zij hebben
nieuwe compositievormen geschapen,
nieuwe geluiden en combinaties doen ho
ren en .zelfs nieuwe of gewijzigde oude
instrumenten uitgevonden. De Amerikaan
se experimentele componist, die zich de
grootste bekendheid of beruchtheid
heeft verworven, is waarschijnlijk wel
George Antheil, het enfant terrible der
Amerikaanse muziek. Dertig jaar geleden
behaalde hij in de New Yorkse Carnegie
Hall een „succès de scandale" met de uit
voering van zijn Ballet Mécanique, ge
schreven voor tien piano's en een assorti
ment lawaaierige werktuigen en instru
menten aambeelden, bellen, hoorns, een
vliegtuigpropeller, een cirkelzaag. Al is de
esthetische waarde van dit werk discu
tabel, toch zijn wij zo langzamerhand wel
wat meer gewend geraakt aan dergelijke
muziek.
Twee andere voorbeelden zijn in deze
categorie vermelding waard, Henry Co-
well en Harry Partch, van wie eerstge
noemde reeds tientallen jaren geleden op
zeer jeugdige leeftijd in San Francisco zijn
toehoorders met zijn „tone clusters" cho
queerde, die hij produceerde door met on
derarm of vlakke hand op de piano een
hele „ftps'* héten gelijk aan te slkan. Later'
heeft hij deze noten trossen ook nog in zijn
orkestwerk „Synchrony" gebruikt. Partch
heeft een nieuwe toonladder ontwikkeld,
die 43 noten in het octaaf telde inplaats
van de gebruikelijke twaalf. Hij paste deze
toonladder toe in zijn opera „King Oedi
pus".
WIJ KUNNEN ons overzicht van stro
mingen in het Amerikaanse muziekleven
niet besluiten zonder de experimentelen te
vermelden. Zij hebben dikwijls „stormen
in een glas water" ontketend, maar toch
DIT ZIJN slechts enkele voorbeelden
van Amerikaanse componisten, wier wer
ken de radioluisteraar of concertbezoeker
wellicht vandaag of morgen zal tegen
komen. Zo er al enige overheersende ken
merken van deze Amerikaanse muziek
zijn aan te wijzen, dan zouden wij mis
schien als zodanig kunnen beschouwen het
gedurfd experimentele en de verbijsteren
de verscheidenheid in vorm en stijl, het
geen stellig een weerspiegeling is van de
snelle ontwikkeling van een nog niet be
zonken cultuur. Veel critici en musici zijn
het er over eens, dat veel van deze muziek
zich qua artistieke verdienste uitstekend
kan meten met wat er op het ogenblik in
Europa geschreven wordt. Alles wijst er
op, dat wij steeds meer Amerikaanse mu
ziek te horen zullen krijgen, want de
voortdurende creatieve activiteit, die er
in Amerika ontplooid wordt, houdt uit
stekende beloften voor de toekomst in.
In het vandaag beginnende Holland Fes-
tival 1957 speelt het Residentie-Orkest,
hiernaast afgebeeld tijdens een concert in
het Gebouw voor Kunsten en Wetenschap- s
pen te Den Haag onder leiding van Willem
van Otterloo, een belangrijke rol. De vaste
dirigent leidt het programma op 26 juni
in Scheveningen, dat met Pijpers tweede s
symfonie begint. Eveneens in Scheve-
ningen worden op 3 en 10 juli concerten
gegeven waarbij respectievelijk Pierre =j
Monteux en Bernard Haitink de scepter
zwaaien. Onder leiding van Monteux
wordt onder meer, met Arthur Grumiaux
als solist, het Vioolconcert van Strawinsky
ten gehore gebracht. Eén der hoogtepunten
van het festival belooft de Messa de Ré- p
quiem van Verdi te worden, welk werk
door het Residentie-Orkest met solisten
(als Nederlandse: de sopraan Gré Brou-
wenstijn) onder directie van Carlo Maria s
Giulini op 15 juni in Scheyeningen, op
18 juni in Rotterdam en op 20 juni in Am-
sterdam tot klinken komt.
Aan het door Van Otterloo geleide con- n
eert werk Clifford Curzon mee, die solist
is in Beethovens vierde pianoconcert. Het
pianoconcert in d van Bach wordt uitge-
voerd in het door Haitink gedirigeerde
programma, waarbij Rosalyn Tureck zich
solistisch laat horen.
DE TEGENWOORDIG wel vaker toege
paste methode om op een „filmische" wijze
geschiedenis te schrijven door het onder
ling verband van gebeurtenissen in een
zelfde tijdsbestek, hoewel zich dikwijls op
ver van elkander verwijderde plaatsen af
spelende, relief te verlenen door de daarop
betrekking hebbende stof ook zoveel mo
gelijk als het ware simultaan te rangschik
ken, ligt ook ten grondslag aan het bij de
uitgeverij H. J. Paris in Amsterdam ver
schenen boek van Raymond Postgate, dat
het bewogen jaar 1848 behandelt.
Inderdaad is het jaar 1848 een dergelijke
populariserende beschrijving ten volle
waard; het werd immers het geboortejaar
van de moderne democratie, zelfs al ein
digden de meeste revoluties tegen de
aristocratische gezagsdragers met een sis
ser. Als regel kwamen de opgekropte ver
langens naar politieke, sociale en econo
mische democratie, zoals die in 1848 uit
barstten, pas veel later aan hun trekken.
Postgate is een boeiend verteller van wat
er in 1848 allemaal voorviel, maar men ont
komt niet aan de indruk, dat hij toch wel
heel sterk de nadruk legt op het anekdo
tische element en minder op de geestes
stromingen, waaruit de politieke gebeurte
nissen voortkwamen. Volgens zijn eigen
verantwoording heeft hij dat bredere ver
band ook niet nagestreefd. Hij wilde 1848
slechts laten zien, zoals ook de tijdgenoot
het heeft aanschouwd en beleefd. Het is
echter een bekend verschijnsel, dat juist de
contemporaine geschiedenis het moeilijkst |1
valt te verklaren en te interpreteren - „om-
dat wij slechts ten dele kennen en profe-
teren". Daarom wekt Postgate eigenlijk
slechts het verlangen wakker naar dat
andere boek, dat nog geschreven moet wor-
den, waarin 1848 niet meer zal zijn een
jaar van onrust en merkwaardige gebeur-
tenissen, maar een der hoogtepunten in de
strijd van de mens om zijn emancipatie.
In het bereiken van het bescheiden doel, E
dat de schrijver zich stelde, is hij alleszins |1
geslaagd. Zijn boek is een plezierig stuk
lectuur, dat wat het Nederlandse aspect
ervan betreft door de bewerkers, dr. A.
Alberts en de heer F. Kool, werd aange- 1
vuld met tal van minder bekende bijzon- s
derheden over de voor alle betrokkenen
nogal plotselinge „liberalisatie" van koning
Willem II. Deze fragmenten zijn er niet
bepaald toe geëigend onze dunk van het
politieke inzicht in Nederland te verhogen.
In een enkel geval opent Postgate via een =j
gebeurtenis uit 1848 een perspectief op het
jongste verleden, de februari-revolutie in
Parijs bijvoorbeeld. Het verraad van de
bourgeoisie aan de arbeidersklasse, zoals
dat zich toen voltrok, blijkt ook voor Post-
gate de oorzaak te zijn van de diepe kloof s
welke er sindsdien tussen beide bevolkings-
groepen heeft bestaan en die nog heden het
politieke leven in Frankrijk beheerst.
J. H. Bartman
(Van een bijzondere medewerker)
Het verhaal van de boerenknecht, die slechts bij een boer in dienst wilde treden,
mits hij niet meer dan tweemaal per week zalm behoefde te eten, is geen sterk
verhaal. Vroeger was dat zelfs een gebruikelijke arbeidsvoorwaarde in Noorwegen
De tijden zijn inmiddels veranderd en de „zalmbepaling" komt in geen enk»'
arbeidscontract meer voor. Doch evenals vroeger kan men in Noorwegen nog
steeds een record-zalm of record-forel verschalken. Ik behoef slechts te wijzen
op de twaalfjarige knaap, die een paar jaar geleden met zijn moeder wat ging
roeien op de rivier de Drammen en na een uurtje thuis kwam met een forel van
ten naastebij veertien kilo.
GEOGRAFEN en statistici kwamen tot de conclusie, dat er in Noorwegen meer
dan honderdduizend meren zijn. En niemand heeft ooit de moeite genomen om te
tellen hoeveel rivieren en beken er zijn. Maar ook hun aantal is zeer groot! Er
zijn tenminste tweehonderd rivieren bekend, waar men met succes op zalm kan
vissen. De vangstmogelijkheden zijn nog steeds groot. Dit komt mede, omdat de
overheid tijdig maatregelen treft, zodra blijkt, dat in sommige meren en stromen
de visstand achteruit dreigt te gaan.
In enige meren, vooral nabij Noor
wegens zuidkust, is er soms zoveel forel
dat de vangst er niet meer lonend is.
Het klinkt paradoxaal, maar toch is het
waar. Een voorbeeld: het Nedre Heim-
dalsvatn Meer in de bergen van Jotun-
heimen krioelde zozeer van forellen, dat
de dieren niet genoeg te vreten hadden
en dus klein bleven. De vissers gingen
elders heen om grotere vis te vangen.
Men is toen met wetenschappelijke be
strijdingsmiddelen de forellen te lijf ge
gaan. Het aantal vissen nam af. Ze kre
gen toen weer genoeg te vreten en
groeiden uit tot „flinke knapen". De
vangst werd weer lonend. Vóór het
grote offensief verschalkten de sport-
hengelaars in dat meer zelden een forel
van een pond. Nu zijn forellen van een
a twee kilo er heel gewoon.
Forellenvissen is een „allemanssport"
in Noorwegen, ja meer dan dat, want
ook vrouwen beoefenen deze met graag
te. De foto onder dit artikel toont een
schilderachtig viswater, zoals er vele in
Noorwegen te vinden zijn. De zalmen
en forellen hebben er uitstekende kan
sen om niet gevangen te worden! Voor
de hengelaar betekent dat de sensatie
van het gevecht met wat men noemt
„een flinke knaap".
ZELFS in de buitenwijken van Oslo - het grondgebied van de Noorse hoofdstad
is heel groot - kan men goed op forellen vissen. De autoriteiten geven zich erg
veel moeite om de hengelsport daar aan te moedigen ten bate van de volksvoeding
in de hoofdstad en ook ten pleziere van de vreemdelingen, die Oslo bezoeken.
Driehonderd a vierhonderd meren en meertjes, benevens talrijke rivieren en
beken liggen binnen de grenzen van Oslomarka. Herhaaldelijk rapporteert men de
vangst van forellen van een tot drie kilo, soms zelfs van zwaardere. Een der beste
plekjes is het Bogstadvatn Meer, dat men binnen twintig minuten per bus van het
hartje van Oslo uit kan bereiken. En de „stedelijke" forellen smaken net zo lekker
als die welke men hoog in de bergen vangt.
NOORWEGENS MEREN en rivieren krioelen van vis. Betekent dit, dat men
altijd veel vangt, als men ter visvangst gaat? Het beste antwoord op de vraag is:
misschien. Meer dan eens was het mijn taak om mensen, die in hun vakantie in
Noorwegen op zalm wilden vissen, van advies te dienen. Vaak bleken zij te denken,
dat de heerlijke zalmen niets liever begeerden dan aan hun haken te worden ge
slagen. Ik vertelde deze optimisten altijd het relaas van Thomas-Stanford over
een Britse hengelaar. Deze man klaagde er bij een Noorse boer over, dat hij al
dagen lang geen vis had gezien. Hij zei, dat er zijns inziens geen enkele vis in het
water was. „O", zei de boer, „denkt u dat? Goed, we zullen eens een net halen
door een der stukken van uw viswater!" Zo gezegd zo gedaan. Het resultaat was
een vangst van zesendertig zalmen in korte tijd. „U ziet dus", zei de boer toen,
„dat er veel vis in het water zit!" „Er zat vis", antwoordde de Engelsman, „maar
nü heeft het stellig geen zin meer voor mij om te blijven hengelen...." „O", zei
de boer weer, „denkt u dat?" Hij wierp zijn net opnieuw uit en haalde eenentwin
tig zalmen binnen. De moraal van dit verhaal is duidelijk. Er is vis genoeg, maar
de hengelaar moet voldoende bekwaam zijn om de zalm te verschalken!
De Noorse visserij-deskundigen hebben er wel eens over geklaagd, dat de boeren
in sommige streken wat al te vlot zijn met het gebruik van netten. De oorlog heeft
op dit punt in het hoge noorden van mijn vaderland iets goeds bewerkstelligd. De
bevolking daar veranderde dankzij de vijand van netvissers in hengelvissers. Dat
kwam zo. Toen de Duitsers het noorden van Noorwegen ontruimden, vernielden ze
alle roerende en onroerende have, die binnen hun bereik kwam. Toen de bevolking
in het district van de Komag-Rivier terugkeerde, beschikten de mensen niet meer
over netten. Zij vervaardigden echter enig vistuig en sneden hengels. Hiermede
gewapend gingen zij op de zalmvangst. Zij genoten zo van de hengelsport, dat zij
nog heden ten dage die sport gaarne beoefenen. Er is een boer daar, die in één
hengelseizoen ruim duizend kilo zalm met de hengel uit het water haalde. Als
regel echter moet de omschakeling van net op hengel onder dwang geschieden.
Toen in de Repparfjordelf de zalmvangst achteruit ging, nam een hengelaars
vereniging de rivier onder zijn hoede. Vissen met een net werd verboden. Na
enige jaren bleek, dat de zalmstand weer behoorlijk op peil was gekomen. Nog
steeds mag er in de Repparfjordelf alleen met de hengel worden gevist.
IEDERE NOORSE STROOM, ieder Noors meer heeft zijn eigenaardigheden. Deze
moet men kennen alvorens te gaan hengelen. Zoudt u bijvoorbeeld uw geluk willen
beproeven in de Aarö Rivier (Sogne-Fjord) dan is het goed om tevoren te weten,
dat er meer moeite vereist wordt om één Aarö-zalm binnen te halen dan ver
scheidene vissen in andere wateren. Dat komt, omdat de Aarö zó wild is, dat men
er niet per boot noch in waterlaarzen kan vissen. Jack Scott schreef eens terecht,
dat de Aarö de sportiefste rivier is, omdat hij de zalm de beste kansen biedt. Iedere
zomer worden nochtans in de Aarö tal van zalmen van twintig kilo, een enkele
keer zelfs van meer dan dertig kilo verschalkt. Dit verklaart, dat de sterkste
vissersverhalen van de Aarö gaan over „die reuzenkanjer van een zalm, die men
net op het nippertje verspeelde." Van een Oosters potentaat, die tot de waarlijk
dikke mannen behoorde, gaat het verhaal, dat hij om aan te duiden hoe groot de
vissen waren, die hij net niet ving, verlengstukken voor zijn korte armen had laten
vervaardigen. „Zo'n grote!" placht hij dan te zeggen tegen zijn bewonderende
vrienden en volgelingen.
Aan de andere kant van de Sogne-Fjord ligt de rivier de Aurlandself, die meer
nog om zijn zeeforellen dan om zijn zalmen bekendheid geniet. In die streek doet
het volgende verhaal de ronde. Een sportvisser kwam een boer tegen, die van de
rivier kwam en op weg was naar huis. „Nu, iets gevangen?" vroeg de sportvisser.
„Nu, veel zaaks was het niet," antwoordde de boer wat mistroostig. „Ik kon geen
enkele zeeforel buitmaken, ik bemachtigde alleen maar vier zalmenDit ver
haal wijst er op, dat er in de Aurlandself geen gebrek is aan zalm. Vissen van
twintig kilo zijn er geen uitzondering. De grootste zeeforel, die er ooit gevangen
werd, woog omstreeks twaalf kilo. Zeeforellen van vijf tot zeven kilo worden niet
ot de „bijzondere vangsten" gerekend. Flinke knapen dus!
VISSEN OP DE FOREL is in Noorwegen een allemanssport. Duur is het beslist
net. Schilderachtige blokhutten staan ter beschikking van de hengelaars. Zij stel-
len hen in staat om op goedkope manier ook in afgelegen bergdistricten hun mooie
sport te beoefenen. Als regel is het niet moeilijk om zo'n blokhut te bereiken Gaat
men in groepjes van twee of drie, dan kan men voor betrekkelijk weinig geld per
uchttaxi by het viswater en de blokhut komen. De ambtenaren en wetenschappe
lijke adviseurs van het Noorse visserijwezen maken eveneens gebruik van vlieg-
machines. En wel om vis uit te zetten in afgelegen, eenzame wateren, doch ook om
de stroperij te bestrijden. Het komt nog wel voor, dat zalmen in strijd met de
voorschriften met netten gevangen worden. Van de lucht uit is het niet moeilijk
om hierop te letten en de schuldigen te betrappen. Zo groot was het succes der
mcht-Zalmpolitie, dat vele stropers reeds zenuwachtig worden, zodra ze een vlieg-
uig in de lucht horen, ook al is het maar een gewone luchttaxi of een verkeers-
'liegtuig.
De wetenschap doet veel om de Noorse visstand op peil te houden en te ver
reteren. Daaraan is het bijvoorbeeld te danken, dat Noorwegens langste rivier de
^rlomma, thans een prima zalmrivier is, die jaarlijks ongeveer vijftigduizend 'kilo
zalm „opbrengt Wie van de noordelijke natuur houdt, wie een paar dagen qoede
sport aan de oevers van meren en rivieren weet te waarderen, doet er verstandig
aan, zyn hengelaarsgeluk eens in Noorwegen te gaan proberen. De meren en rivie-
en er.v,an ms fhet zou best kunnen zijn, dat uw vrienden thuis
c.uilen menen, dat u visserslatijn spreekt, als u van uw successen vertelt terwiil u
och werkelijk de waarheid en niets dan de waarheid, zult vertellen.