POSTBODE in een klein Belgisch dorp EEN PATER ZINGT CHANSONS MIJN TWEELING EN IK HET VEULEN DAT GEEN TIJD HAD <T?§J!liÖ Driesje en Miesje ZATERDAG 22 JUNI 1957 Erbij P A G I NA Onze „Ihomderd dagen" in een huis, dat nu ook nog een Ibalby herbergde, belaagd door haar zusjes TUIN- EN KAMERPLANTEN door WIES VAN BEEVEREN Spannende avonturen in de middeleeuwen (Van onze Belgische medewerkster) met een touwtje erom. Zo ziet u, dat de Hij heet Alfons en is briefdrager: Zijn menselijke verhoudingen in België de wet t?i „f verzachten tot vlak onder de neus van de roepnamen zijn „Fonske of gewoon Brusselse superpostddrecteur, die slechts „facteur Fonske vervult het waardig 7 kilometer verder zetelt, ambt van postbode al ettelijke jaren en is in ons dorp bij Brussel een man van WAREN WIJ VOL GOEDE li„11 k „11 HOOP, dat we de post vroeg en in de brie- belang. Niet alleen omdat hij ons aller venJt,us ZOuden ontvangen, want de facteur post rondbrengt, maar ook omdat hij vertelde ons, dat hij een bromfiets kreeg, stamgast is in verschillende dorpscafé's. Dat betekent modernisering van Wezelbeke, dachten we. Maar eilaas, al spoedig bleek Fonske daar een „ander gedacht" van te hebben,want in plaats van omstreeks tien uur uit het café te vertrekken, gaat hij nu rond half elf of later. Daar het gejacht van de twintigste eeuw niet op kan tegen der gelijke levenswijsheid, hebben wij niets gezegd. Terwijl we ons pakje post open peuterden om schokkend wereldnieuws te lezen en allerlei aankondigingen van Eu- romarkt en Euratom conferenties na te zien, rijdt Fonske zalig door de velden. Zijn taak is niet zo eenvoudig. Hij gaat 's morgens de brieven voor Wezelbeke ha len in het postkantoortje van een aangren zende gemeente, stapt dan monter op zijne vélo en peddelt naar het grootste café van Wezelbeke. Daar installeert hij zich achter de grootste tafel terwijl de bazin, een flinke knappe vrouw, zijn eerste pint inschenkt. Dan sorteert Fonske vlijtig de brieven en drukwerken. Waarom zou men dat in een stoffig verouderd postkantoortje doen, wan neer dat ook kan in een naar gueuze geurend dorpscafé onder toeziend oog van een pronte bazin? Bij het genot van de nationale drank is het goed kranten lezen en wie weet dwaalt zijn oog wel eens naar de interessante inhoud van een briefkaart. Hier bestaat inderdaad geen beroepsgeheim. Ondertussen komen en gaan andere vroege dorpsgenoten, die door de luoht van een op de stoep uitgegoten glas bier worden verleid. Het wordt als- gezicht, dat toebehoort aan een priester in maar genoegelijker en later, totdat Fonske habijt, die met een gitaar in zijn handen met een ferme - greep de grootste stapels een chanson zingt voor de microfoon. Dat brieven en kranten voor hetzelfde adres is: Père Aimé Du val, over wie de laatste met een henneptouwtje aan elkaar bindt, maanden heel veel is gesproken. De keurige pakjes verdwijnen in zijn fiets tassen, hij schudt de schoudertas op de De priester heeft in zeer korte tijd een plaats en met een „Allei ik gaonne kie grote populariteit verworven, vooral onder voesj" (vooruit ik stap weer eens op) gaat de Franse jeugd, voor wie zijn religieuze ■Cf' (Van onze correspondente in Parijs Op de muren van Parijs vind je tegen woordig overal affiches opgeplakt, waar van zelfs de Parijzenaars hebben staan kijken. Zij werden namelijk van die bil jetten aangekeken door een vriendelijk liedjes van Aimé Duval de mensen nooit achterlaten in een katerstemming of in die atmosfeer van hopeloze en „moderne" ver latenheid. Aan het einde van een refrein moeten worden bepaald. Aan de persoon verschijnt het licht van de hoop. van de geestelijke die zo'n revolutionair initiatief te nemen krijgt, worden dan ook Fascinerend wel de allerhoogste eisen gesteld. Terug naar jazz Hij is een fascinerende figuur, met zijn scherpe gelaatstrekken, zijn iets gebogen gestalte met zijn ascetisch voorhoofd en in- Pater Aimé Duval, die men bezwaarlijk telligente ogen. En aan die mélange de van bekrompenheid zal kunnen betichten strengheid van zijn overtuiging en zijn is teruggegaan naar de geestesbronnen van manifeste artisticiteit moet deze pater de jazz. Hij heeft verschillende, neger- zijn grote opgang als liedjeszanger te dan- spirituals op zijn repertoire genomen en ken hebben. Zijn liedjes worden overal in ook zijn eigen liedjes worden, in hun stem ming van melancholie en kinderlijk Gods vertrouwen, door deze primitieve kunst Parijs verkocht, en wanneer Aimé Duval indertijd zijn priesterroeping niet had ge volgd, dan zou hij nu als een der promi- hij de deur uit. SOMS IS HET TIEN UUR, voor hij zover is.... Maar dan rijdt hij recht naar de brouwerij die van de burgemeester is en levert daar het eerst de post af. Daarna rijdt hij terug om huizen en cafe's rond de kerk te bedienen en weer langs de brou- chansons in het bijzonder zijn bestemd jeugd uit zich tegenwoordig misschien wel Dit interessante experiment van pater Du- op de meest directe wijze in haar fanatis- geïnspireerd. De mentaliteit van de Franse nenten van het Franse chanson reeds lang wereldberoemd zijn geweest. Hij beheerst trouwens negen talen Frans, Latijn, Itali- me voor de jazz, waarin zij meent haar anas,- Engels, Duits, Russisch, Hawaiaans, val werd in zekere zin door dezelfde ge dachten geïnspireerd als die welke de eigen en diepste gevoelens te horen uitge- Zweeds en Baskisch en behalve gitaar grondslag hebben gevormd van de activi teiten van de beroemde abbé Pierre, en van de priester-arbeiders. De fundamen- heeft aangeknoopt, tele vraag was in al die gevallen: moet de drukt. En daar schuilt dan ook de reden, speelt hij ook nog harmonica. Al zijn hono. waarom pater Duval nu juist bij de jazz raria stort de pater in de kas van zijn Jezuïetenorde. De uiterlijke glorie van het werij fietst hij de grazige weiden in. Steeds kerk „meegaan met haar tijd" dan wel kleiner wordt de stip, die Fonske heet. Kan vóór alles zekere tradities van waardigheid daagse woorden toch nooit wordt geprofa- hij het helpen, dat hij onderweg nog wel bewaren en respecteren, zélfs ine'en daar- neerd. Hij zingt over zijn moeder, een een eens dorst krijgt? door haai eigenlijke zending in het ge- voudige boerenvrouw, van herinneringen Nu heeft Fonske ons werkelijk kopzorgen drang zou komen. Anders gezegd, het ging uit zijn jongenstijd, van zijn geboortedorp aangedaan. De vastgestelde postronde houdt bier om het probleem de middelen zó te in de Vogezen, over de cafardstemming namelijk geen rekening met de nieuwe kiezen dat ze inderdaad ook leidden tot waar ook hij soms door wordt gedrukt, huizen, die steeds in groter getale in Wezel- bet gezochte doel, zonder de verhevenheid over liefde en verliefden. Dezelfde thema's beke verrijzen en zo kan het gebeuren, r daarvan aan te tasten. Een zaak en keuze, dus die ook in andere chansons bezongen dat wij, die toch in het dorpscentrum wo- die uiteraard door persoonlijke smaak zal worden. Het onderscheid is slechts, dat de nen, uitgerekend het laatste bediend wor den, na de kaart van Aleid en Pamphiel. Daar móést iets aan gedaan worden, want mijn man moet voor zijn beroep de post noodzakelijk vroeg binnen hebben. Fonske is echter een redelijk mens en dus stapte mijn man op een morgen naar het café op de tijd, dat de briefdrager daar zitting houdt. Maar aan vastgestelde wetten bleek niet te tornen,we waren en bleven het laatste adres van de postronde. Zo komt het dan dat mijn man iedere morgen tegen negen uur als een haas naar 't café draaft van la belle Jeanne. (De café houdster wordt zo luisterrijk betiteld door oudstrijders van het bejaardenhuis!) Tus sen twee flinke glazen gueuze door: het ene van Fonske en het andere van de bazin rijkt de facteur hem de post aan, keurig Zijn liedjes ademen een geest van ge- kunstenaarschap laat hem Siberisch koud. loofsverheerlijking, ^ie door de meest alle- Hij hoopt alleen maar, dat zijn superieuren tevreden over hem zullen zijn en blijven. De beweegredenen van zijn artiesten- ldopbaan of apostolaat omschrijft hij zelf als volgt: „Voor de hele wereld zou ik wil len zingen en in alle talen en dialecten mijn chansonteksten schrijven. Zo hoop ik alle obstakels weg te kunnen ruimen waardoor de mensen nog steeds worden gescheiden." 9 9 9 Groenten uit eigen tuin. Groenten uit eigen tuin is een aardige liefhebberij. Tegen woordig houdt men zich hiermee vooral op die volkstuintjes bezig, maar ook in particu liere tuintjes worden nog veel groenten ge kweekt. Andijvie voor de winterprovisie dient men nu zo spoedig mogelijk te zaaien. Eigenlijk moet het zaad voor de langste dag nog in de grond zitten, wil men hiervan ten minste nog zware kroppen kunnen verwach ten- Andijvie verlangt 'n zeer voedzame grond die ook goed vochtopgevend moet zijn. U kunt voor andijvie heel goed oude stalmest gebruiken. Bevat de grond voldoende humus dan kan men ook heel goede resultaten berei ken met de bekende rose tuin- en gazonkor- relmest. Uw koolplanten zullen nu zo spoe- diig mogelijk gepoot moeten worden; ze moe ten nog heel wat groeien voordat er van ronde en grote kool gesproken kan worden. De prei, die men allicht ook al gepoot heeft, kan nu wel een lichte overbemesting heb ben. Moet ze nog gepoot worden, zet ze dan in tien centimeter diepe greppeltjes; in de loop van de zomer kan men die dan geleide lijk dicht schoffelen; daardoor wordt prei verkregen met lange en witte ondereinden. Peterselie en snij selderie kan nog in de tuin gezaaid worden. Doe dat maar op rijtjes. Aan een paar rijtjes van twee tot drie meter hebt u voor een gezin van vier personen vol doende. „EERST HET KIND, dan een hpis!" Met deze woorden maakte de ambtenaar van Huisvestingbeleefd doch zeer beslist een einde aan mijn vertoog, dat ik zeker wel voor de tiende maal was komen houden. Moeizaam stond ik op en moeizaam verliet ik het kantoor. Met nummer drie duidelijk op komst volgens de dokter zou het er over een maand moeten zijn had ik gehoopt, de urgentie van ons geval voldoende te kun nen aantonen. Klaarblijkelijk nam men liever het zekere voor het onzekere en moesten wij eerst maar zien, hoe met ons vijven rust te vinden in onze tjokvolle slaapkamer voordat men van „officiële zijde" aandacht aan ons zou gaan schenken. INMIDDELS WAS DE WIEG al in ge reedheid gebracht. De tweeling wilde er natuurlijk in kruipen, ook al probeerde ik enige malen per dag streng vermanend uit te leggen, dat de wieg bestemd was voor een nieuw broertje of zusje. Opdringerig nieuwsgierig werden Stan en Stien, toen ik uit koffers hun oude babykleertjes op diepte om na te gaan of de motten ze nog in bruikbare toestand hadden gelaten. „Mooi", was al wat de tweeling zei. Daar bij dachten ze waarschijnlijk in de eerste plaats aan hun beren, die best wat nieuwe plunje konden gebruiken. Herhaaldelijk trof ik die dieren aan gehuld in kleding stukken, die voor nummer drie bestemd waren. Bij al die onverschilligheid begon ik een beetje medelijden te krijgen met mijn nog ongeboren spruit. In een min of meer onbewaakt ogenblik hoopte ik zelfs, dat het weer een tweeling zou zijn. Dat zou zoveel opschudding verwekken, dat iedereen, Stien en Stan incluis, beteuterd G. Kromdijk zou kijken. Bovendien zouden die twee schatten dan wat concurrentie krijgen! Intussen, het bleef bij één. Toen Nickie, ons derde dochtereje, ter wereld kwam, reageerde de „Huisvesting" onmiddellijk met ons een huis toe te wijzen, dat drie maanden later vrij zou komen. Een kleine honderd dagen moesten wij ons dus nog behelpen, maar het einde der woonpro blemen was in zicht. De toekomst was in eens rooskleurig geworden en dat maakte alles veel gemakkelijker. DE TWEELING ONTVING HET ZUSJE met open armen. Zij waren er niet van weg te slaan. Het kleine ding kende nau welijks een rustig ogenblik en zou, als ik geen oogje in het zeil had gehouden, stellig in de goede zorgen van Stan en Stien zijn gesmoord. Als het maar enigszins mogelijk was, bedekten zij Nickie met kusjes. Zij wilden helpen bij het baden en haar de fles in de mond drukken, handelingen die verricht werden met de hoekige kordaat heid, die kleine kinderen eigen is. Dat Nickie onder die omstandigheden niet op groeide tot een kind, behept met mensen schuwheid en watervrees, mag een wonder heten. Het is zo prettig van tweelingen, dat zij alle neiging tot jaloezie reeds op elkaar hebben afgereageerd en een eigen wereldje hebben gevormd, waarin de komst van een broertje of zusje het evenwicht niet meer kan verstoren. Maar. zij dulden de aparte behande ling, die een zuigeling nu eenmaal ont vangen moet, alleen, als zij er recht streeks bij betrokken worden. Dat leerde ik wel! Eerst dacht ik het mij gemakkelijk te kunnen maken door de tweeling naar het balkon te verbannen, als ik Nickie ging baden en voeden. Maar daarvan kwam ik heel snel terug. Met betraande gezichten keken zij mij aan door het raam van de balkondeuren, alsof ik een misdadigster was. De tweede dag liet ik ze dus bin nen blijven. Het geschater van de twee ling en het gekraai van de baby deden mij beseffen, hoeveel die dagelijks terug kerende gebeurtenis voor Stan en Stien betekende. Ik liet ze de zeep en de sponsen aanreiken. Tijdens de voeding liet ik zo om beurten de fles vasthouden, waarbij ik er voor moest zorgen, dat zij in hun enthousiasme het ding niet te diep in Nickie's mond drukten. Zeker, ik had nu iets meer zorgen, maar toch ook heel wat jqeer vrolijkheid en tevredenheid dar) "wanneer ik de meer efficiënte indeling van •qijn werk had toegepast, dit ik mij aan hankelijk had voorgenomen. Daar het voor mij onmogelijk was om maar steeds aan het verbieden te blijven en dan de baby aan haar lot over te laten om mijn argumenten kracht bij te kunnen zetten, besloot ik om Nickie's badtijd tot een dagelijks terugkerend waterfestijn te maken. De omgeving van het opvouwbare badje dekte ik af met dweilen. Stan, Stien en ik stroopten de mouwen op, deden plas tic-schorten aan en dan konden het karwei en de pret beginnen. Elk onzer werkte en genoot op eigen manier! ZO LANGZAMERHAND was de twee ling het box-stadium te boven. Wij lieten ze nu vrijelijk ronddolen door de woon kamer. Met meer dan moederlijke over redingskracht alleen slaagde ik er in om de ruïne van onze eigen bezittingen en die van de hoofdbewoonster (van wie wij de kamers hadden gehuurd) binnen de perken der herstelbaarheid te houden. De zwarte kunstmarmeren schoorsteenmantel kwam gedeeltelijk los te zitten. Aan een kant viel hij in brokken. Het tafelblad brak. Met de verbetenheid van een Romeinse gladiator, die voor zijn leven vecht, verdedigde ik de inhoud van onze boekenkast tegen de aanhoudende aanvallen der tweeling. Ten slotte stelden mijn beide vandaaltjes zich tevreden met enige niet bijzonder waarde volle, maar lijvige en overdadig geïllus treerde werken. Minder gemakkelijk was het om tegemoet te komen aan de hartstochtelijke wens van Stan en Stien om ook Nickie als persoon lijk eigendom op te eisen. Zodra het arme schaap, opgeschrikt door het lawaai van de tweeling, begon te blaten, probeerde het tweetal haar te sussen door een van de litteraire aanwinsten in de wieg te keilen. Daarna volgde dan meestal een beer of een pop met een harde kop. Om de kroon op het werk te zetten, sleepten ze dan een stoel of het tafeltje aan en klommen ze zelf in de wieg. Soms liet ik om wat arm slag te krijgen ik kon dan de wieg op maken, het matrasje luchten en andere dingen doen Nickie op een dikke plaid in de zon op het balkon spartelen. Alleen door op het geluid af te gaan was ik dan later in staat om nummer drie in de klu wen armen, benen en lichamen terug te vinden en haar te redden. Mijn benedenbuurvrouw die zelf een baby verwachtte en de aanslag op haar leven, door Stan en Stien ondernomen, ge lukkig al weer vergeten was bood aan om Nickie in haar kinderwagen in de tuin te laten slapen. Het spreekt vanzelf, dat ik deze vriendelijke uitnodiging met beide handen aannam. Terwijl Nickie beneden in de achtertuin in vele ononderbroken uren van slaap nieuwe krachten voor de strijd om het bestaan vergaarde, namen mijn man of ik de tweeling mee op lange wan delingen, in de hoop, dat ze wat van hun overtollige energie zouden kwijtraken. Het resultaat was, dat ze steviger op de benen kwamen te staan en krachtiger longen kregen, zodat ze op regenachtige dagen nauwelijks te harden waren en de buren barstende hoofdpijn toe-gilden. Dat onze dankbaarheid oprecht en on begrensd was, toen wij eindelijk de datum van onze verhuizing konden vaststellen, laat zich begrijpen. Maar wel vroegen mijn man en ik ons met angst en beven af, hoe groot de herstelbetalingen wel zouden zijn. die wij na ontruiming van het door ons „bezette gebied" zouden moeten verrich ten Hoe het afliep zal in een volgend artikel blijken. „HOE LANG NOG, hoe laag nog?" dat waren de woorden die het veulen van de lange wei het meeste hinnikte. Toen hij nog maar twee minuutjes oud was, zeurde hij al: „Ma, hoe lang duurt het nog voor ik naar de wei mag?" Toen hij één keer in de wei stond, vroeg hij telkens: „Ma, hoe lang duurt het nog voor ik met jou over de dam in de sloot mag?" Nadat hij ook over de dam in de sloot was gegaan, vroeg hij: „Ma, wan neer mag ik nu op de grote weg?" En als zijn moeder dan zei: „Nou kind, dat duurt nog wel even", dan zeurde hij: „Hóe lang duurt het dan, ma? Hoe lang?" Zijn moeder werd er tureluurs van en ze was dolblij toen de boer het veulen een keer naast de wagen, die zij trekken moest, liet meelopen. Nu was het veulen op de grote weg geweest, nu zou hij misschien niet meer zeuren. Maar, o nee. Terwijl hij naast haar voortdraafde. hijgde'hij: „Zeg ma, hoe lang duurt het nou nog voor ik de wagen trekken mag?" „O, kind", zuchtte zijn moeder, „wees blij dat je de tijd nog hebt. Jij hebt alle dagen vakantie, je kunt doen wat je wilt. „Ik heb helemaal de tijd niet", brieste het veulentje eigenwijs, „ik wil nu al voor de wagen". „Stil toch, kind, je wordt veel te moe als je draaft en praat tegelijk" Het veulen hield zijn mond, want hij merkte in zijn benen hoe moe hij werd. Maar zo gauw zijn moeder was uitge spannen begon hij weer: „Zeg ma, hoe lang denk je dat het nog duurt voor ik de wagen mag trekken?- Toe ma, hoe lang duurt het nog? Hoe lang?" „Luister eens kind", zei zijn moeder, „één keer zul je nu toch geduld moeten hebben. Je hebt een weiland, je bent over de dam geweest, je hebt naast me gelopen op de grote weg. Alles op z'n tijd. Maar vóór de wagen. dat duurt nog éven.... eerst moet je groot en sterk zijn, net als ik en je vader". „Maar ik ben al groot en sterk", riep het veulen boos, „alle mensen staan stil als ze me zien en ze zeggen: „wat wordt hij al groot en zie je hoe sterk hij is?" Jawel", knikte zijn moeder, „dat zeg gen ze ook en je bént ook sterk, maar nog niet groot en sterk genoeg om de wagen te trekken. Wacht je beurt nou maar af, het is gauw genoeg tijd". Maar het domme veulen had geen tijd. Hij wou niet wachten. Op een morgen zag hij een hele stoet paarden langs de grote weg voorbij zijn weiland komen. „Waar gaan die paarden naartoe?", vroeg hij aan zijn moeder. „Naar de paardenmarkt, kind". „Paardenmarkt?" Het veulen had wel veel meer willen vragen, maar hij was bang.dat-zijn moeder weer zou zeggen: „wacht jij maar afen daaróm vroeg hij-niets, en; ging, .toen zijn moeder'even niet keek, er vandoor. Eerst liep hij over de dam, toen sprong hij over een smal slootje en daarna klauterde hij tegen de berm op naar de grote weg en liep in galop achter de stoet paarden aan. Hoe verder hij liep hoe meer paarden hij zag: grote paarden, kleine paarden, pon- nies, oude paarden, jonge paarden, o, zo veel. „Wat moet het heerlijk zijn op die paardenmarkt", dacht het veulen, „zo veel paarden bij elkaarIk heb groot gelijk dat ik gegaan ben. Nu maak ik misschien nog vrienden". Opeens stond hij stil, want iedereen stond stil: de paarden en alle boeren, die bij die paarden hoorden. Ze waren op een groot plein in de stad, waar over al palen stonden en tussen die palen waren touwen gespannen. „Wat is hier?" vroeg het veulen aan een bruine bles die naast hem liep. „Paardenmarkt", zei de bles en hij liet zich door zijn baas geduldig aan een van die touwen bin den. „O, dacht het veulen, „nou, als dit. de paardenmarkt is, blijf ik hier natuur lijk ook". Het viel hem een beetje tegen. Palen, touwen, boeren en paarden, meer was er niet. Hij had gedacht, dat het een groot paardenfeest zou worden, midden in een mooi weiland. Af en toe stond er een boer bij hem stil, bekeek hem en schudde dan zijn hoofd. „Te klein. mompeid-en ze en ze liepen weer door. Het veulen werd een beetje stijf van het lange stilstaan. Hij miste zijn mooie lange wei en het groene gras. Hij wilde eigenlijk wel weg, maar dat kon niiet, want één van de boeren had hem bij vergissing ook aan het touw vastgezet, naast de bruine bles. En toen tegen de avond de meeste boe ren op huis aangingen en het steeds le ger werd op de markt stond het veulen daar nog altijd. De bruine bles naast hem ging ook weg en toen pas merkte hij dat er bijna niemand meer was. Ja, toch, verderop stond een mager zwart paardje. Een paar zigeuners wilden het juist voor hun kar spannen. „Hé", zei er opeens één en hij wees naar het veulen. „Halachten de anderen en ze kwamen met z'n allen op hem toe. „Een veulen, iemand heeft een veulen ver geten! Nou, wij hebben het eerlijk ge vonden. Dit veulen is dus voor ons". Voor het veulen wist wat er met hem gebeurde hadden ze hem losgemaakt en naast het zwarte paardje voor de wagen gespannen. Even dacht hij heel trots: „nu sta ik. toch voor een wagen!", maar dat duurde maar een minuutje, want de zigeuners sprongen op de kar en „zwiep" zwaaiden ze hun zweep door de lucht en trokken aan de leidsels. Of hij wilde of niet hij moest trekken! O, o, wat viel dat tegen! Na een paar meter kon hij al haast niet meer. Maar de zigeuners zwaaiden de zweep en riepen „hu hu., vort, paard!" Het veulen sjokte over de weg zo hard als hij kon met de zware kar achter zich aan. Hij was buiten adem en hij kon zijn hoofd niet eens meer omhoog hou den. Het leek wel of er geen eind aan de weg kwam. Maar toen opeens wat hoorde hij daar in de verte? Ergens in het donker hinnikte een paardenstem. Zijn moeder die bij het hek van de lange weide om hem stond te roepen. Het veu len spande al zijn krachten in en hin nikte terug zo hard hij maar kon. En toen. toen gebeurde er iets: zijn moe der nam een geweldige sprong over de sloot, draafde naar de weg en ging dwars voor de kar van de zigeuners staan, hinnikend en briesend. En wat de zi geuners ook deden ze ging niet opzij voor de boer op het lawaai afkwam. En nu? Nu graast het veulen weer rus tig in zijn mooie lange weide, vlakbij zijn moeder. Hij heeft voor alles, de tijd en vraagt nooit meer:: hoe lang nog? Hij weet nu maar al te goed wat er ge beurt, met veulens, die niet wachten kunnen. Het leven van een Haarlemse jongen in de tijd van de kruistochten ALS JULLIE al wat van geschiedenis Leren, zodat je wel eens wat ge hoord hebt over middeleeuwen, kruis tochten en ridders en je houdt boven dien ook nog van Haarlem, dan zou je misschien ook het een en ander willen weten over het leven van een gewone Haarlemse jongen, zo uit de jaren rond 1200. In dat geval is de heer N. Carels jullie man, want hij schreef het verhaal „Sikko, de boogschutter". Daarin wordt verteld hoe in 't jaar 1195, toen Haarlem nog Haarlo-heim en die Grote Markt niog 't Sand heette, koopman Sikkema met zijn kogge uit Dokkum kwam om in de stad aan het Spaarne handel te drijven. We horen hoe zijn zoon Sikko Aagtje van Okke Peterszoon, de Haarlemse scheeps bouwer, leert kennen en met haar een Haarlemse taik van de Sikkema's gaat stichten. Samen met die Sikkema's: vader Sik ko,, moeder Aagt, de jonge Sikko en zijn zusje Duveke, leren we graaf Willem van Holland kennen en Wybe Wartena, zijn wapenmeester, Geert Eenoghe, de timmerman en Piebe Douweszoon, de scheepsknecht. De kruistocht van 1217, de tocht naar Daimiate en de overwinning op die Seina- cenen vormen de achtergrond van 'de spannende avonturen, die vader Sikke ma beleeft, nadat zijn kogge door zee rovers in de Middellandse Zee is buit gemaakt en hij zelf als slaaf verkocht. Hoe hij door zijn zoon voor Damiate wordt teruggevonden en allen zich weer behouden op het Sanol verenigen, moe ten jullie eigenlijk zelf lezen, want de heer Carels vertelt het natuurlijk veel mooier en uitbreider dan wij het hier kunnen doen. 't Is echt wel iets om eens op een verlanglijstje te zetten. Mis schien ben je gauw jarig of kom je over een paar weken met een erg mooi rapport van school. Dan laat je je vader en moeder dit maar eens lezen. Wellicht vinden ze het zelf ook wel leuk om een uurtje in dat heel oude Haarlem te ver toeven. Ze zullen er bovendien weer eens aan denken dat „de goede, oude tijd" iets is, dat eigenlijk alleen maar in de verbeelding bestaat. Ook in 1200 hadden de mensen al angst voor oorlog en vocht men alleen als het moest uit zelfverdediging of omdat men er 'n goicd doel mee trachtte te bereiken. Het leven was toen wel heel wat rauwer, maar menselijkheid en ridderlijkheid zijn zo oud als de mensheid zelf. Het boekje werd door n.v. Drukkerij De Spaarnestad" keurig verzorgd en '-oorzien van enige grote teken i-gen van Ben van Voorn en een fleurig p"™'3tic "aftje de wrt'd i-."~-i'vrrd. Driesje is naar school gegaan, maar wat nou? hij komc weer terug Hij blijft voor zijn moeder staan met zijn handjes op zijn rug. „Mam", zegt Driesje, het zit zó, Miesje Maartens had een koekje, 't koekje kreeg ze net cadeau bij de bakker op het hoekje. Met een grote rol beschuit kwam ze daar de winkel uit, Toen een grote zwarte hond op de hoek te loeren stond. Ha, hij zag de koek van Miesje, Woef, riep hij, woef, ik heb trek. Nou en toen trok ik, zegt Driesje 't koekje weg, vlak voor zijn bek. Miesje Maartens eet nu koek, maar ik.... Dries wijst naar zijn rug Ja, die hond beet in mijn broek, daarom komt ik maar weer terug". Als Dries in zijn beste broek naar z'n school vliegt om de hoek Mies heeft alles al verteld staat op 't bord: „Dries is een held!" MIES BOUHUYS Eèn, twee, drie en het plaatje is klaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16