POSTBODE
in een klein Belgisch dorp
EEN PATER ZINGT CHANSONS
MIJN TWEELING EN IK
HET VEULEN DAT
GEEN TIJD HAD
<T?§J!liÖ
Driesje en Miesje
ZATERDAG 22 JUNI 1957
Erbij
P A G I NA
Onze „Ihomderd dagen" in een huis, dat nu ook
nog een Ibalby herbergde, belaagd door haar zusjes
TUIN- EN KAMERPLANTEN
door
WIES VAN BEEVEREN
Spannende avonturen in
de middeleeuwen
(Van onze Belgische medewerkster) met een touwtje erom. Zo ziet u, dat de
Hij heet Alfons en is briefdrager: Zijn menselijke verhoudingen in België de wet
t?i „f verzachten tot vlak onder de neus van de
roepnamen zijn „Fonske of gewoon Brusselse superpostddrecteur, die slechts
„facteur Fonske vervult het waardig 7 kilometer verder zetelt,
ambt van postbode al ettelijke jaren en
is in ons dorp bij Brussel een man van WAREN WIJ VOL GOEDE
li„11 k „11 HOOP, dat we de post vroeg en in de brie-
belang. Niet alleen omdat hij ons aller venJt,us ZOuden ontvangen, want de facteur
post rondbrengt, maar ook omdat hij vertelde ons, dat hij een bromfiets kreeg,
stamgast is in verschillende dorpscafé's. Dat betekent modernisering van Wezelbeke,
dachten we. Maar eilaas, al spoedig bleek
Fonske daar een „ander gedacht" van te
hebben,want in plaats van omstreeks tien
uur uit het café te vertrekken, gaat hij nu
rond half elf of later. Daar het gejacht van
de twintigste eeuw niet op kan tegen der
gelijke levenswijsheid, hebben wij niets
gezegd. Terwijl we ons pakje post open
peuterden om schokkend wereldnieuws te
lezen en allerlei aankondigingen van Eu-
romarkt en Euratom conferenties na te
zien, rijdt Fonske zalig door de velden.
Zijn taak is niet zo eenvoudig. Hij gaat
's morgens de brieven voor Wezelbeke ha
len in het postkantoortje van een aangren
zende gemeente, stapt dan monter op zijne
vélo en peddelt naar het grootste café van
Wezelbeke. Daar installeert hij zich achter
de grootste tafel terwijl de bazin, een flinke
knappe vrouw, zijn eerste pint inschenkt.
Dan sorteert Fonske vlijtig de brieven en
drukwerken.
Waarom zou men dat in een stoffig
verouderd postkantoortje doen, wan
neer dat ook kan in een naar gueuze
geurend dorpscafé onder toeziend oog
van een pronte bazin?
Bij het genot van de nationale drank is het
goed kranten lezen en wie weet dwaalt zijn
oog wel eens naar de interessante inhoud
van een briefkaart. Hier bestaat inderdaad
geen beroepsgeheim. Ondertussen komen en
gaan andere vroege dorpsgenoten, die door
de luoht van een op de stoep uitgegoten
glas bier worden verleid. Het wordt als- gezicht, dat toebehoort aan een priester in
maar genoegelijker en later, totdat Fonske habijt, die met een gitaar in zijn handen
met een ferme - greep de grootste stapels een chanson zingt voor de microfoon. Dat
brieven en kranten voor hetzelfde adres is: Père Aimé Du val, over wie de laatste
met een henneptouwtje aan elkaar bindt, maanden heel veel is gesproken.
De keurige pakjes verdwijnen in zijn fiets
tassen, hij schudt de schoudertas op de De priester heeft in zeer korte tijd een
plaats en met een „Allei ik gaonne kie grote populariteit verworven, vooral onder
voesj" (vooruit ik stap weer eens op) gaat de Franse jeugd, voor wie zijn religieuze
■Cf'
(Van onze correspondente in Parijs
Op de muren van Parijs vind je tegen
woordig overal affiches opgeplakt, waar
van zelfs de Parijzenaars hebben staan
kijken. Zij werden namelijk van die bil
jetten aangekeken door een vriendelijk
liedjes van Aimé Duval de mensen nooit
achterlaten in een katerstemming of in die
atmosfeer van hopeloze en „moderne" ver
latenheid. Aan het einde van een refrein
moeten worden bepaald. Aan de persoon verschijnt het licht van de hoop.
van de geestelijke die zo'n revolutionair
initiatief te nemen krijgt, worden dan ook Fascinerend
wel de allerhoogste eisen gesteld.
Terug naar jazz
Hij is een fascinerende figuur, met zijn
scherpe gelaatstrekken, zijn iets gebogen
gestalte met zijn ascetisch voorhoofd en in-
Pater Aimé Duval, die men bezwaarlijk telligente ogen. En aan die mélange de
van bekrompenheid zal kunnen betichten strengheid van zijn overtuiging en zijn
is teruggegaan naar de geestesbronnen van manifeste artisticiteit moet deze pater
de jazz. Hij heeft verschillende, neger- zijn grote opgang als liedjeszanger te dan-
spirituals op zijn repertoire genomen en ken hebben. Zijn liedjes worden overal in
ook zijn eigen liedjes worden, in hun stem
ming van melancholie en kinderlijk Gods
vertrouwen, door deze primitieve kunst
Parijs verkocht, en wanneer Aimé Duval
indertijd zijn priesterroeping niet had ge
volgd, dan zou hij nu als een der promi-
hij de deur uit.
SOMS IS HET TIEN UUR, voor hij zover
is.... Maar dan rijdt hij recht naar de
brouwerij die van de burgemeester is
en levert daar het eerst de post af. Daarna
rijdt hij terug om huizen en cafe's rond de
kerk te bedienen en weer langs de brou-
chansons in het bijzonder zijn bestemd jeugd uit zich tegenwoordig misschien wel
Dit interessante experiment van pater Du- op de meest directe wijze in haar fanatis-
geïnspireerd. De mentaliteit van de Franse nenten van het Franse chanson reeds lang
wereldberoemd zijn geweest. Hij beheerst
trouwens negen talen Frans, Latijn, Itali-
me voor de jazz, waarin zij meent haar anas,- Engels, Duits, Russisch, Hawaiaans,
val werd in zekere zin door dezelfde ge
dachten geïnspireerd als die welke de eigen en diepste gevoelens te horen uitge- Zweeds en Baskisch en behalve gitaar
grondslag hebben gevormd van de activi
teiten van de beroemde abbé Pierre, en
van de priester-arbeiders. De fundamen- heeft aangeknoopt,
tele vraag was in al die gevallen: moet de
drukt. En daar schuilt dan ook de reden, speelt hij ook nog harmonica. Al zijn hono.
waarom pater Duval nu juist bij de jazz
raria stort de pater in de kas van zijn
Jezuïetenorde. De uiterlijke glorie van het
werij fietst hij de grazige weiden in. Steeds kerk „meegaan met haar tijd" dan wel
kleiner wordt de stip, die Fonske heet. Kan vóór alles zekere tradities van waardigheid daagse woorden toch nooit wordt geprofa-
hij het helpen, dat hij onderweg nog wel bewaren en respecteren, zélfs ine'en daar- neerd. Hij zingt over zijn moeder, een een
eens dorst krijgt? door haai eigenlijke zending in het ge- voudige boerenvrouw, van herinneringen
Nu heeft Fonske ons werkelijk kopzorgen drang zou komen. Anders gezegd, het ging uit zijn jongenstijd, van zijn geboortedorp
aangedaan. De vastgestelde postronde houdt bier om het probleem de middelen zó te in de Vogezen, over de cafardstemming
namelijk geen rekening met de nieuwe kiezen dat ze inderdaad ook leidden tot waar ook hij soms door wordt gedrukt,
huizen, die steeds in groter getale in Wezel- bet gezochte doel, zonder de verhevenheid over liefde en verliefden. Dezelfde thema's
beke verrijzen en zo kan het gebeuren, r daarvan aan te tasten. Een zaak en keuze, dus die ook in andere chansons bezongen
dat wij, die toch in het dorpscentrum wo- die uiteraard door persoonlijke smaak zal worden. Het onderscheid is slechts, dat de
nen, uitgerekend het laatste bediend wor
den, na de kaart van Aleid en Pamphiel.
Daar móést iets aan gedaan worden, want
mijn man moet voor zijn beroep de post
noodzakelijk vroeg binnen hebben. Fonske
is echter een redelijk mens en dus stapte
mijn man op een morgen naar het café op
de tijd, dat de briefdrager daar zitting
houdt. Maar aan vastgestelde wetten bleek
niet te tornen,we waren en bleven het
laatste adres van de postronde.
Zo komt het dan dat mijn man iedere
morgen tegen negen uur als een haas naar
't café draaft van la belle Jeanne. (De café
houdster wordt zo luisterrijk betiteld door
oudstrijders van het bejaardenhuis!) Tus
sen twee flinke glazen gueuze door: het
ene van Fonske en het andere van de bazin
rijkt de facteur hem de post aan, keurig
Zijn liedjes ademen een geest van ge- kunstenaarschap laat hem Siberisch koud.
loofsverheerlijking, ^ie door de meest alle- Hij hoopt alleen maar, dat zijn superieuren
tevreden over hem zullen zijn en blijven.
De beweegredenen van zijn artiesten-
ldopbaan of apostolaat omschrijft hij zelf
als volgt: „Voor de hele wereld zou ik wil
len zingen en in alle talen en dialecten
mijn chansonteksten schrijven. Zo hoop ik
alle obstakels weg te kunnen ruimen
waardoor de mensen nog steeds worden
gescheiden."
9 9 9
Groenten uit eigen tuin. Groenten uit
eigen tuin is een aardige liefhebberij. Tegen
woordig houdt men zich hiermee vooral op
die volkstuintjes bezig, maar ook in particu
liere tuintjes worden nog veel groenten ge
kweekt. Andijvie voor de winterprovisie
dient men nu zo spoedig mogelijk te zaaien.
Eigenlijk moet het zaad voor de langste dag
nog in de grond zitten, wil men hiervan ten
minste nog zware kroppen kunnen verwach
ten- Andijvie verlangt 'n zeer voedzame grond
die ook goed vochtopgevend moet zijn. U
kunt voor andijvie heel goed oude stalmest
gebruiken. Bevat de grond voldoende humus
dan kan men ook heel goede resultaten berei
ken met de bekende rose tuin- en gazonkor-
relmest. Uw koolplanten zullen nu zo spoe-
diig mogelijk gepoot moeten worden; ze moe
ten nog heel wat groeien voordat er van
ronde en grote kool gesproken kan worden.
De prei, die men allicht ook al gepoot heeft,
kan nu wel een lichte overbemesting heb
ben. Moet ze nog gepoot worden, zet ze dan
in tien centimeter diepe greppeltjes; in de
loop van de zomer kan men die dan geleide
lijk dicht schoffelen; daardoor wordt prei
verkregen met lange en witte ondereinden.
Peterselie en snij selderie kan nog in de tuin
gezaaid worden. Doe dat maar op rijtjes. Aan
een paar rijtjes van twee tot drie meter hebt
u voor een gezin van vier personen vol
doende.
„EERST HET KIND, dan een hpis!" Met
deze woorden maakte de ambtenaar van
Huisvestingbeleefd doch zeer beslist een
einde aan mijn vertoog, dat ik zeker wel
voor de tiende maal was komen houden.
Moeizaam stond ik op en moeizaam verliet
ik het kantoor.
Met nummer drie duidelijk op komst
volgens de dokter zou het er over een
maand moeten zijn had ik gehoopt, de
urgentie van ons geval voldoende te kun
nen aantonen. Klaarblijkelijk nam men
liever het zekere voor het onzekere en
moesten wij eerst maar zien, hoe met ons
vijven rust te vinden in onze tjokvolle
slaapkamer voordat men van „officiële
zijde" aandacht aan ons zou gaan schenken.
INMIDDELS WAS DE WIEG al in ge
reedheid gebracht. De tweeling wilde er
natuurlijk in kruipen, ook al probeerde ik
enige malen per dag streng vermanend uit
te leggen, dat de wieg bestemd was voor
een nieuw broertje of zusje. Opdringerig
nieuwsgierig werden Stan en Stien, toen
ik uit koffers hun oude babykleertjes op
diepte om na te gaan of de motten ze nog
in bruikbare toestand hadden gelaten.
„Mooi", was al wat de tweeling zei. Daar
bij dachten ze waarschijnlijk in de eerste
plaats aan hun beren, die best wat nieuwe
plunje konden gebruiken. Herhaaldelijk
trof ik die dieren aan gehuld in kleding
stukken, die voor nummer drie bestemd
waren. Bij al die onverschilligheid begon
ik een beetje medelijden te krijgen met
mijn nog ongeboren spruit. In een min of
meer onbewaakt ogenblik hoopte ik zelfs,
dat het weer een tweeling zou zijn. Dat
zou zoveel opschudding verwekken, dat
iedereen, Stien en Stan incluis, beteuterd
G. Kromdijk
zou kijken. Bovendien zouden die twee
schatten dan wat concurrentie krijgen!
Intussen, het bleef bij één. Toen Nickie,
ons derde dochtereje, ter wereld kwam,
reageerde de „Huisvesting" onmiddellijk
met ons een huis toe te wijzen, dat drie
maanden later vrij zou komen. Een kleine
honderd dagen moesten wij ons dus nog
behelpen, maar het einde der woonpro
blemen was in zicht. De toekomst was in
eens rooskleurig geworden en dat maakte
alles veel gemakkelijker.
DE TWEELING ONTVING HET ZUSJE
met open armen. Zij waren er niet van
weg te slaan. Het kleine ding kende nau
welijks een rustig ogenblik en zou, als ik
geen oogje in het zeil had gehouden, stellig
in de goede zorgen van Stan en Stien zijn
gesmoord. Als het maar enigszins mogelijk
was, bedekten zij Nickie met kusjes. Zij
wilden helpen bij het baden en haar de
fles in de mond drukken, handelingen die
verricht werden met de hoekige kordaat
heid, die kleine kinderen eigen is. Dat
Nickie onder die omstandigheden niet op
groeide tot een kind, behept met mensen
schuwheid en watervrees, mag een wonder
heten.
Het is zo prettig van tweelingen, dat
zij alle neiging tot jaloezie reeds op
elkaar hebben afgereageerd en een eigen
wereldje hebben gevormd, waarin de
komst van een broertje of zusje het
evenwicht niet meer kan verstoren.
Maar. zij dulden de aparte behande
ling, die een zuigeling nu eenmaal ont
vangen moet, alleen, als zij er recht
streeks bij betrokken worden. Dat leerde
ik wel!
Eerst dacht ik het mij gemakkelijk te
kunnen maken door de tweeling naar het
balkon te verbannen, als ik Nickie ging
baden en voeden. Maar daarvan kwam ik
heel snel terug. Met betraande gezichten
keken zij mij aan door het raam van de
balkondeuren, alsof ik een misdadigster
was. De tweede dag liet ik ze dus bin
nen blijven. Het geschater van de twee
ling en het gekraai van de baby deden mij
beseffen, hoeveel die dagelijks terug
kerende gebeurtenis voor Stan en Stien
betekende. Ik liet ze de zeep en de sponsen
aanreiken. Tijdens de voeding liet ik zo
om beurten de fles vasthouden, waarbij
ik er voor moest zorgen, dat zij in hun
enthousiasme het ding niet te diep in
Nickie's mond drukten. Zeker, ik had nu
iets meer zorgen, maar toch ook heel wat
jqeer vrolijkheid en tevredenheid dar)
"wanneer ik de meer efficiënte indeling van
•qijn werk had toegepast, dit ik mij aan
hankelijk had voorgenomen.
Daar het voor mij onmogelijk was om
maar steeds aan het verbieden te blijven
en dan de baby aan haar lot over te laten
om mijn argumenten kracht bij te kunnen
zetten, besloot ik om Nickie's badtijd tot
een dagelijks terugkerend waterfestijn te
maken. De omgeving van het opvouwbare
badje dekte ik af met dweilen. Stan, Stien
en ik stroopten de mouwen op, deden plas
tic-schorten aan en dan konden het karwei
en de pret beginnen. Elk onzer werkte en
genoot op eigen manier!
ZO LANGZAMERHAND was de twee
ling het box-stadium te boven. Wij lieten
ze nu vrijelijk ronddolen door de woon
kamer. Met meer dan moederlijke over
redingskracht alleen slaagde ik er in om
de ruïne van onze eigen bezittingen en die
van de hoofdbewoonster (van wie wij de
kamers hadden gehuurd) binnen de perken
der herstelbaarheid te houden. De zwarte
kunstmarmeren schoorsteenmantel kwam
gedeeltelijk los te zitten. Aan een kant viel
hij in brokken. Het tafelblad brak. Met de
verbetenheid van een Romeinse gladiator,
die voor zijn leven vecht, verdedigde ik
de inhoud van onze boekenkast tegen de
aanhoudende aanvallen der tweeling. Ten
slotte stelden mijn beide vandaaltjes zich
tevreden met enige niet bijzonder waarde
volle, maar lijvige en overdadig geïllus
treerde werken.
Minder gemakkelijk was het om tegemoet
te komen aan de hartstochtelijke wens van
Stan en Stien om ook Nickie als persoon
lijk eigendom op te eisen. Zodra het arme
schaap, opgeschrikt door het lawaai van
de tweeling, begon te blaten, probeerde het
tweetal haar te sussen door een van de
litteraire aanwinsten in de wieg te keilen.
Daarna volgde dan meestal een beer of
een pop met een harde kop. Om de kroon
op het werk te zetten, sleepten ze dan een
stoel of het tafeltje aan en klommen ze
zelf in de wieg. Soms liet ik om wat arm
slag te krijgen ik kon dan de wieg op
maken, het matrasje luchten en andere
dingen doen Nickie op een dikke plaid
in de zon op het balkon spartelen. Alleen
door op het geluid af te gaan was ik dan
later in staat om nummer drie in de klu
wen armen, benen en lichamen terug te
vinden en haar te redden.
Mijn benedenbuurvrouw die zelf een
baby verwachtte en de aanslag op haar
leven, door Stan en Stien ondernomen, ge
lukkig al weer vergeten was bood aan
om Nickie in haar kinderwagen in de tuin
te laten slapen. Het spreekt vanzelf, dat
ik deze vriendelijke uitnodiging met beide
handen aannam. Terwijl Nickie beneden in
de achtertuin in vele ononderbroken uren
van slaap nieuwe krachten voor de strijd
om het bestaan vergaarde, namen mijn
man of ik de tweeling mee op lange wan
delingen, in de hoop, dat ze wat van hun
overtollige energie zouden kwijtraken. Het
resultaat was, dat ze steviger op de benen
kwamen te staan en krachtiger longen
kregen, zodat ze op regenachtige dagen
nauwelijks te harden waren en de buren
barstende hoofdpijn toe-gilden.
Dat onze dankbaarheid oprecht en on
begrensd was, toen wij eindelijk de datum
van onze verhuizing konden vaststellen,
laat zich begrijpen. Maar wel vroegen mijn
man en ik ons met angst en beven af, hoe
groot de herstelbetalingen wel zouden zijn.
die wij na ontruiming van het door ons
„bezette gebied" zouden moeten verrich
ten Hoe het afliep zal in een volgend
artikel blijken.
„HOE LANG NOG, hoe laag nog?"
dat waren de woorden die het veulen
van de lange wei het meeste hinnikte.
Toen hij nog maar twee minuutjes oud
was, zeurde hij al: „Ma, hoe lang duurt
het nog voor ik naar de wei mag?" Toen
hij één keer in de wei stond, vroeg hij
telkens: „Ma, hoe lang duurt het nog
voor ik met jou over de dam in de sloot
mag?" Nadat hij ook over de dam in de
sloot was gegaan, vroeg hij: „Ma, wan
neer mag ik nu op de grote weg?" En
als zijn moeder dan zei: „Nou kind, dat
duurt nog wel even", dan zeurde hij:
„Hóe lang duurt het dan, ma? Hoe
lang?"
Zijn moeder werd er tureluurs van en
ze was dolblij toen de boer het veulen
een keer naast de wagen, die zij trekken
moest, liet meelopen. Nu was het veulen
op de grote weg geweest, nu zou hij
misschien niet meer zeuren. Maar, o nee.
Terwijl hij naast haar voortdraafde.
hijgde'hij: „Zeg ma, hoe lang duurt het
nou nog voor ik de wagen trekken
mag?"
„O, kind", zuchtte zijn moeder, „wees
blij dat je de tijd nog hebt. Jij hebt alle
dagen vakantie, je kunt doen wat je
wilt.
„Ik heb helemaal de tijd niet", brieste
het veulentje eigenwijs, „ik wil nu al
voor de wagen".
„Stil toch, kind, je wordt veel te moe
als je draaft en praat tegelijk"
Het veulen hield zijn mond, want hij
merkte in zijn benen hoe moe hij werd.
Maar zo gauw zijn moeder was uitge
spannen begon hij weer: „Zeg ma, hoe
lang denk je dat het nog duurt voor ik
de wagen mag trekken?- Toe ma, hoe
lang duurt het nog? Hoe lang?"
„Luister eens kind", zei zijn moeder,
„één keer zul je nu toch geduld moeten
hebben. Je hebt een weiland, je bent
over de dam geweest, je hebt naast me
gelopen op de grote weg. Alles op z'n
tijd. Maar vóór de wagen. dat duurt
nog éven.... eerst moet je groot en
sterk zijn, net als ik en je vader".
„Maar ik ben al groot en sterk", riep
het veulen boos, „alle mensen staan
stil als ze me zien en ze zeggen: „wat
wordt hij al groot en zie je hoe sterk
hij is?"
Jawel", knikte zijn moeder, „dat zeg
gen ze ook en je bént ook sterk, maar
nog niet groot en sterk genoeg om de
wagen te trekken. Wacht je beurt nou
maar af, het is gauw genoeg tijd".
Maar het domme veulen had geen tijd.
Hij wou niet wachten. Op een morgen
zag hij een hele stoet paarden langs de
grote weg voorbij zijn weiland komen.
„Waar gaan die paarden naartoe?",
vroeg hij aan zijn moeder.
„Naar de paardenmarkt, kind".
„Paardenmarkt?" Het veulen had wel
veel meer willen vragen, maar hij was
bang.dat-zijn moeder weer zou zeggen:
„wacht jij maar afen daaróm vroeg
hij-niets, en; ging, .toen zijn moeder'even
niet keek, er vandoor. Eerst liep hij over
de dam, toen sprong hij over een smal
slootje en daarna klauterde hij tegen
de berm op naar de grote weg en liep in
galop achter de stoet paarden aan. Hoe
verder hij liep hoe meer paarden hij
zag: grote paarden, kleine paarden, pon-
nies, oude paarden, jonge paarden, o,
zo veel.
„Wat moet het heerlijk zijn op die
paardenmarkt", dacht het veulen, „zo
veel paarden bij elkaarIk heb groot
gelijk dat ik gegaan ben. Nu maak ik
misschien nog vrienden".
Opeens stond hij stil, want iedereen
stond stil: de paarden en alle boeren,
die bij die paarden hoorden. Ze waren
op een groot plein in de stad, waar over
al palen stonden en tussen die palen
waren touwen gespannen. „Wat is hier?"
vroeg het veulen aan een bruine bles
die naast hem liep. „Paardenmarkt", zei
de bles en hij liet zich door zijn baas
geduldig aan een van die touwen bin
den. „O, dacht het veulen, „nou, als dit.
de paardenmarkt is, blijf ik hier natuur
lijk ook".
Het viel hem een beetje tegen. Palen,
touwen, boeren en paarden, meer was
er niet. Hij had gedacht, dat het een
groot paardenfeest zou worden, midden
in een mooi weiland.
Af en toe stond er een boer bij hem
stil, bekeek hem en schudde dan zijn
hoofd. „Te klein. mompeid-en ze en
ze liepen weer door. Het veulen werd
een beetje stijf van het lange stilstaan.
Hij miste zijn mooie lange wei en het
groene gras. Hij wilde eigenlijk wel weg,
maar dat kon niiet, want één van de
boeren had hem bij vergissing ook aan
het touw vastgezet, naast de bruine bles.
En toen tegen de avond de meeste boe
ren op huis aangingen en het steeds le
ger werd op de markt stond het veulen
daar nog altijd. De bruine bles naast
hem ging ook weg en toen pas merkte
hij dat er bijna niemand meer was. Ja,
toch, verderop stond een mager zwart
paardje. Een paar zigeuners wilden het
juist voor hun kar spannen. „Hé", zei er
opeens één en hij wees naar het veulen.
„Halachten de anderen en ze
kwamen met z'n allen op hem toe. „Een
veulen, iemand heeft een veulen ver
geten! Nou, wij hebben het eerlijk ge
vonden. Dit veulen is dus voor ons".
Voor het veulen wist wat er met hem
gebeurde hadden ze hem losgemaakt en
naast het zwarte paardje voor de wagen
gespannen. Even dacht hij heel trots:
„nu sta ik. toch voor een wagen!", maar
dat duurde maar een minuutje, want de
zigeuners sprongen op de kar en „zwiep"
zwaaiden ze hun zweep door de lucht
en trokken aan de leidsels. Of hij wilde
of niet hij moest trekken! O, o, wat viel
dat tegen! Na een paar meter kon hij al
haast niet meer. Maar de zigeuners
zwaaiden de zweep en riepen „hu hu.,
vort, paard!"
Het veulen sjokte over de weg zo hard
als hij kon met de zware kar achter zich
aan. Hij was buiten adem en hij kon
zijn hoofd niet eens meer omhoog hou
den. Het leek wel of er geen eind aan
de weg kwam. Maar toen opeens
wat hoorde hij daar in de verte? Ergens
in het donker hinnikte een paardenstem.
Zijn moeder die bij het hek van de lange
weide om hem stond te roepen. Het veu
len spande al zijn krachten in en hin
nikte terug zo hard hij maar kon. En
toen. toen gebeurde er iets: zijn moe
der nam een geweldige sprong over de
sloot, draafde naar de weg en ging dwars
voor de kar van de zigeuners staan,
hinnikend en briesend. En wat de zi
geuners ook deden ze ging niet opzij
voor de boer op het lawaai afkwam.
En nu? Nu graast het veulen weer rus
tig in zijn mooie lange weide, vlakbij
zijn moeder. Hij heeft voor alles, de tijd
en vraagt nooit meer:: hoe lang nog?
Hij weet nu maar al te goed wat er ge
beurt, met veulens, die niet wachten
kunnen.
Het leven van een Haarlemse
jongen in de tijd van de kruistochten
ALS JULLIE al wat van geschiedenis
Leren, zodat je wel eens wat ge
hoord hebt over middeleeuwen, kruis
tochten en ridders en je houdt boven
dien ook nog van Haarlem, dan zou je
misschien ook het een en ander willen
weten over het leven van een gewone
Haarlemse jongen, zo uit de jaren rond
1200. In dat geval is de heer N. Carels
jullie man, want hij schreef het verhaal
„Sikko, de boogschutter". Daarin wordt
verteld hoe in 't jaar 1195, toen Haarlem
nog Haarlo-heim en die Grote Markt niog 't
Sand heette, koopman Sikkema met zijn
kogge uit Dokkum kwam om in de stad
aan het Spaarne handel te drijven. We
horen hoe zijn zoon Sikko Aagtje van
Okke Peterszoon, de Haarlemse scheeps
bouwer, leert kennen en met haar een
Haarlemse taik van de Sikkema's gaat
stichten.
Samen met die Sikkema's: vader Sik
ko,, moeder Aagt, de jonge Sikko en zijn
zusje Duveke, leren we graaf Willem
van Holland kennen en Wybe Wartena,
zijn wapenmeester, Geert Eenoghe, de
timmerman en Piebe Douweszoon, de
scheepsknecht.
De kruistocht van 1217, de tocht naar
Daimiate en de overwinning op die Seina-
cenen vormen de achtergrond van 'de
spannende avonturen, die vader Sikke
ma beleeft, nadat zijn kogge door zee
rovers in de Middellandse Zee is buit
gemaakt en hij zelf als slaaf verkocht.
Hoe hij door zijn zoon voor Damiate
wordt teruggevonden en allen zich weer
behouden op het Sanol verenigen, moe
ten jullie eigenlijk zelf lezen, want de
heer Carels vertelt het natuurlijk veel
mooier en uitbreider dan wij het hier
kunnen doen. 't Is echt wel iets om
eens op een verlanglijstje te zetten. Mis
schien ben je gauw jarig of kom je
over een paar weken met een erg mooi
rapport van school. Dan laat je je vader
en moeder dit maar eens lezen. Wellicht
vinden ze het zelf ook wel leuk om een
uurtje in dat heel oude Haarlem te ver
toeven. Ze zullen er bovendien weer
eens aan denken dat „de goede, oude
tijd" iets is, dat eigenlijk alleen maar
in de verbeelding bestaat. Ook in 1200
hadden de mensen al angst voor oorlog
en vocht men alleen als het moest uit
zelfverdediging of omdat men er 'n goicd
doel mee trachtte te bereiken. Het leven
was toen wel heel wat rauwer, maar
menselijkheid en ridderlijkheid zijn zo
oud als de mensheid zelf.
Het boekje werd door n.v. Drukkerij
De Spaarnestad" keurig verzorgd en
'-oorzien van enige grote teken i-gen van
Ben van Voorn en een fleurig p"™'3tic
"aftje de wrt'd i-."~-i'vrrd.
Driesje is naar school gegaan,
maar wat nou? hij komc weer terug
Hij blijft voor zijn moeder staan
met zijn handjes op zijn rug.
„Mam", zegt Driesje, het zit zó,
Miesje Maartens had een koekje,
't koekje kreeg ze net cadeau
bij de bakker op het hoekje.
Met een grote rol beschuit
kwam ze daar de winkel uit,
Toen een grote zwarte hond
op de hoek te loeren stond.
Ha, hij zag de koek van Miesje,
Woef, riep hij, woef, ik heb trek.
Nou en toen trok ik, zegt Driesje
't koekje weg, vlak voor zijn bek.
Miesje Maartens eet nu koek,
maar ik.... Dries wijst naar zijn
rug
Ja, die hond beet in mijn broek,
daarom komt ik maar weer terug".
Als Dries in zijn beste broek
naar z'n school vliegt om de hoek
Mies heeft alles al verteld
staat op 't bord: „Dries is een held!"
MIES BOUHUYS
Eèn, twee, drie en het plaatje is klaar.