BIJ EEN REPETITIE
VAN JEAN VELAR
ONZE NAMEN
ONZE PUZZEL
Concentratie op
het werk
Verloskundige
regisseur
1 Maria Casarès
I als Phèdre I
NIEUWE UITGAVEN
w
Zelfs namen kunnen
uit de mode
raken
ZATERDAG 29 JUNI 1957
Erbij
PAGINA TWEE
FRIVOOL AANHANCSEL VAN 11
HET VOORBIJGLIJDENDE NIEUWS 1
Tour de France tóch voor
Franse televisie
Bewaard
Bezwaar
MET EEN stellige beleefdheid, waaraan
kennelijk niet te tornen viel, weigerde
Jean Vilar mü de toegang tot de repetitie
voor de opvoering van „Phèdre" van Jean
Racine door zijn gezelschap van het
Théatre National Populaire ter opening
van het weldra plaatshebbende zomer
festival te Avignon en waarvan deze week
reeds de voorpremière in Straatsburg is
gegeven. Jazeker hij herinnerde zich
de uitnodiging („u bent bij ons altijd wel
kom als u in Parijs mocht zijntot
besluit van een lang gesprek, een paar jaar
geleden, in zijn kleedkamer te Amsterdam,
met voornamelijk „De Prins van Hom
burg" als onderwerp, het stuk van Hein-
nu
rich von Kleist waar wij beiden zo enthou
siast voor waren. Hij verzocht mij met
beminnelijke klem te willen aannemen,
dat men nu juist met de voorbereidingen
het tere stadium had bereikt, waarbij alle
gevoeligheden als monsterachtige gezwel
len onder de oppervlakte der welgema
nierdheid sudderen. Misschien wilde ik
het over een dag of vier nog eens pro
beren? Want natuurlijk was ik hartelijk
welkom
IN HET BEGIN van de laatste middag
van mijn verblijf in de Franse hoofdstad
liet ik mij met weinig fiducie met de lift
naar het diepe souterrain van het Palais
Chaillot zakken en zocht ik, eenmaal de
vriendelijk wantrouwende „achterportier"
gepasseerd zijnde, mijn weg door de
doolhof van gangen naar het toneel. In de
comfortabel gemeubileerde artiestenfoyer,
waar de assistent-regisseur Jean-Jacques
de Kerday mij reeds wachtte om mij naar
„een klein hoekje" in de zaal van deze ko
lossale schouwburg te brengen, werd een
subtiel verschil van inzicht tussen een ac
trice en een kleedster over de hoogte van
de hak van een sandaal met minutieus ge
nuanceerde krachttermen uitgevochten.
Het is een vreemd gevoel, als men vrij
wel alleen in een zaal zit, die op achten
twintighonderd personen is berekend.
Voor de regisseur is er op een paar fau
teuils een lessenaar met elektrisch licht
aangebracht, maar Villar maakt daar niet
of nauwelijks gebruik van. Hij bestudeert
iedere pas en iedere beweging van zijn
medewerkers van nabij, de zitting van zijn
op het toneel geplaatste stoel voornamelijk
als veerplank gebruikend. Hij geeft zijn
aanwijzingen op een brommerig uitge
sproken toon, daarbij in het overleg het
accent naar de overreding verschuivend.
Op het enorme plateau, ver naar voren
buiten de lijst van toneelopening uitge
bouwd, staan een paar schotten op de
plaatsen waar te zijner tijd de „éléments
scèniques" zullen komen. Het voetlicht,
die kunstmatige scheiding, waardoor el
ders publiek en spelers in twee werelden
worden afgezonderd, ontbreekt. Er is ook
geen voordoek, evenmin als bij de voor
stellingen.
HET IS DE EERSTE kostuumrepetitie.
De meeste tijd wordt aan de opkomsten
besteed. Maria Casarès, die de titelrol ver
vult in wat Vilar het moeilijkste stuk van
de wereldlitteratuur noemt, probeert alle
mogelijke expressieve plooien van haar
groene met goud doorweven gewaad. Er
komt een kapper aan te pas, die een histo
rische verhandeling wil opzetten over de
hogere coiffure van de oudheid. Met de
ietwat bitse terechtwijzing „Wij zijn in het
Griekenland van een dichter!" maakt Vi
lar een einde aan het ontstane dispuut.
En men herinnert zich, dit vernemende,
uit oude lectuur dat Racine een felle hekel
had aan de gewoonte van acteurs zich te
grimeren. Of de befaamde uitspraak van
de meestvermaarde vertolkster zijner
treurspelheldinnen, Adriënne Lecouvreur
genaamd: „Hoe kan men mijn emoties
zien, als ik mijn gezicht volsmeer met
verf en blanketsel?"
WAAROM is Racine zo moeilijk te spe
len? Daarop heeft Vilar antwoord pro
beren te geven in een causerie, die hij in
februari 1956 voor studenten van de Sor-
bonne hield: „De dichter heeft eigenlijk
al het werk al gedaan.... Stukken als
„Phèdre" en „Bérénice" zijn tè goed ge
maaktZij vragen ultrafinesseEn
altijd is de schrijver aan het woord". Na
jaren van aarzeling, versterkt door zijn
kennis van de mislukkingen van door hem
vereerde voorgangers, meent hij thans
niettemin het experiment te moeten wa
gen. Het is immers zijn streven in de eer
ste plaats het Franse publiek in regelrecht
contact te brengen met het werk van zijn
klassieke auteurs. Bij Racine is alle han
deling geconcentreerd in monologen en
alle emotie gekristalliseerd in de sonore
volzinnen van zijn alexandrijnen. Menig
maal offerde hij de helderheid op aan de
zangerigheid, vandaar onze taak nog
steeds is Vilar aan het woord om met
alle respect de geaffecteerdheid weg te
werken. Dat vraagt intelligentie om tot
een volmaakte articulatie te komen. Van
daar dat er, voor men de planken betrad,
zeker twintig leesrepetities zijn gehouden!
De grootste moeilijkheid echter is de
als het ware negatieve handeling, de hef
tige innerlijke bewogenheid bij een mi
nimum aan uiterlijke beweging. Het ge
weldige gevoelsrealisme vergt daardoor
het uiterste van de fysieke vermogens der
bezetting. Er zijn in Frankrijk zeker hon
derd actrices die de rol van Phèdre zouden
willen spelen, heeft Vilar tot de studenten
gezegd, wellicht tien die het zouden kun
nen en misschien is er maar één die het
evenwicht in de voorstelling weet te be
waren. Volgens hem is de rol zo veel
eisend, dat men die maar vijf keer per
maand zou kunnen vertolken en dan nog
alleen als men overdag niets heeft uitge
voerd. Maar tegenwoordig wordt er zeven
of acht keer per week gespeeld en dan
komt daar nog het optreden bij voor ra
dio, televisie of film, want iedereen wil
graag behoorlijk verdienenIn verge
lijking met de toestanden in ons land kan
men zich in Frankrijk nog gelukkig prij
zen, want per slot van rekening heeft men
een paar maanden voor repetities beschik
baar, in eigen huis, op het toneel!
HET IS bijzonder boeiend om te zien
hoe Vilar de spelers helpt hij spreekt
iedereen aan bij de naam van de rolfiguur
en hijzelf, op zijn geringste wenken be
diend, wordt door alle leden van zijn staf
„patron" genoemd de „innerlijke be
weging" uiterlijk kenbaar te maken. In
een scène tussen Hippolyte en Ismène bij
voorbeeld stimuleerde hij de zelfwerk
zaamheid: „Je kunt de beste plaats vin-
uitgaande van de zekerheid van wat men
bereiken wil een omstandigheid waar
aan bij het lukraak te keer gaande Neder
landse toneel nogal eens het een en ander
ontbreekt! Het is mogelijk dat deze „vak
kundige" en doelbewuste, in één woord
ambachtelijke manier van doen, waarbij
iedere pas en ieder gebaar op zijn nood
zakelijk effect wordt getoetst, zodat men
precies berekent waar men moet staan en
keren, op buitenstaanders de indruk maakt
van een mechanisch bedrijf. Waar blijft op
zo'n manier de (vaak al te voorbarig hei
lig verklaarde) inspiratie, waar de per
soonlijkheid? Dat zullen zij zich afvragen,
die niet beseffen dat de werkelijke inspi
ratie pas doorbreekt bij een welgerichte
inspanning en dat een persoonlijkheid op
het toneel alleen zinrijke expressie kan
vinden in een spel van weloverwogen vor
men. Dit heeft waarachtige kunst met wis
kunde gemeen, dat er niets aan het toeval
mag worden overgelaten.
Dat geldt voor „Phèdre" nog in verdub
belde mate. Vilar heeft een bepaald uit
gangspunt gekozen, zich daarvoor uiter
aard op de tekst van Racine baserende,
om het publiek van vandaag te bereiken.
Hij ziet in „Phèdre" het protest van de
individu tegen de maatschappelijke en reli
gieuze orde. Het tragische aspect van de
weerbarstige hartstocht der titelheldin
wordt mede veroorzaakt door haar voort
durende tegenwoordigheid van geest. De
speelster moet zich dienovereenkomstig
iedere gemoedsaandoening bewust maken.
Het subjectieve element dient volstrekt ge
objectiveerd te worden tot de zuiverst mo
gelijke kenbaarheid. „Zuiverheid" zou men
trouwens het „leidmotief" van „Phèdre"
kunnen noemen. En hier, in het ongeveer
dertig meter brede theater van het Palais
Chaillot, dwingen de uiterlijke omstandig-
Zo zag men in het Holland Festival 1956 Jean Vilar en Maria Casares
in „Le Triomphe de I'Amour" van Marivaux.
m tf
1111
>f m
heden tot een optimale precisie, waarbij
iedere beweging een vastgestelde betekenis
moet hebben.
DE VOOR ALLLES kracht in duidelijk
heid zoekende stijl van Vilar waarvoor
de kiemen in de onvruchtbare bodem van
het naturalisme waren gelegd door pio
niers als Appia en Artaud, als Copeau en
Dullin kwam tot bloei in de grote ruim
te van uitgestrekte openluchttheaters.
Daar vond hij ook de scherp het wezen
lijke omlijnende werking van het licht
zonder toevoeging van verdoezelende en
stellingen altijd zien als een breed en -■ ---•::r* nner'van" dê~torna geleid tot (in dit geval) twee zeer gecom-
zwieng verhaal van binnen de grenzen ver de werkelijke schepper van de drama- p mom.dpnsnp «runnim* i, rhi„f-
£iddillXlCiUi )j<J C AUllb UC UColiC JJIddLo Vllf 0 Enirl I"
den door een menselijk èöhtact te zoeken, vertekenende kleuren. Men kan zijn voor- nej^o.
zodat je gemakkelijk en duidelijk spreekt.- -■»- 1 J
Geef alleen de spanning van het lopen..
Op het devies van Stanislavsky en de zij
nen: „Als wij het waarom weten, volgt
pnm»i!!!nmnimifflntinififlira!UiJ!iiiiiiiii!tiBwtwffliii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiii[iiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^
m
onvermoede schoonheden en levenswaar
den markant deed uitkomen, van iedere
voorstelling een in de volste zin van het
woord feestelijke gebeurtenis makend. Dit
„plaisir du théatre" mag nooit ontaarden
in toegeven aan de burgerlijke zucht naar
het „grand spectacle". Het gaat om een tus
sen zaal en toneel gedeeld genoegen. Hij
gebruikt zelf de term gemeenschapskunst.
DEZE BEGINSELEN weerspiegelen zich
in zijn spelopvatting. Waaróver het gaat,
aldus een zijner stellingen, is zeker zo be
langrijk als waaróm het gaat. Het toneel
moet worden teruggebracht tot zijn meest
expressieve eenvoud de rest is variété.
Er bestaat geen „kunst van de mise-en-
scène" natuurlijk niet, want regie is
slechts dienstbetoon. De regisseur (heeft
hij eens geschreven) is eigenlijk een mees
ter-verloskundige: hij brengt kinderen van
anderen ter wereld, zo gezond mogelijk.
De „verbeelding" of de „opvatting" van de
regisseur mag zich niet opdringen: hij
moet opsporen en aan het publiek laten
zien wat de schrijver in zijn werk heeft
verborgen. Evenmin dient men zich naar
een mode te richten: „Als er geen be
hoeften zijn, dan moeten wij die in het
leven roepen. Het publiek accepteert in
principe alles, desnoods zelfs de schoon-
ar-'jt "f
Nooit zal Vilar vergeten, dat de schrij-
geen belang. Want hy poogt ieder stuk af
te leveren in de zuiverste gedaante als een
oorspronkelijk kunstwerk. Wat bij de
voorbereiding daarvan vooral treft is de
afstand, die hij in acht neemt, omdat hij
zich na de intensieve analyse volkomen
van het werk heeft losgemaakt. Na de tal
rijke lezingen zijn er dan ook nog maar
ten hoogste vijftien repetities nodig om de
vertoning in elkaar te zetten, zoals dat
heet. Waar het dan nog om gaat ais de
juiste economie der middelen, het meester
worden van het doeltreffende gebaar in
harmonie met de tekst. De acteur kiest
daarbij uit zijn visuele geheugen van er
varingen en waarnemingen, in hem en om
hem op die manier volmaakt weer
gevend de waarachtige emotie.
David Koning
„De onzichtbare moordenaar" door John
Dickson Carr, uitgegeven in de serie
„Schrik in plastic" door de uitgeverij De
Bezige Bij te Amsterdam, is een boeiende
detectiveroman met een lugubere achter
grond. Het is één der boeken in dit genre,
die de lezer volkomen in het duister laten
tasten aangaande de motieven die hebben
llllllllllllllllllllll
llilll
daaruit het hoe natuurlijkerwijze" heeft
van het spel volledige mensen. Ook bij de
repetities bedient hij zich van zoveel mo
gelijk licht als de aanwezige elektriciëns
hem kunnen leveren. „Het licht doen we
uit als we gaan slapen!" is zijn devies. Vele
regisseurs met rooskleurige liefhebberijen
of duistere praktijken, figuurlijk gespro
ken uiteraard, zouden er verstandig aan
doen daar lering uit te trekken, want niets
is zo erg in een schouwburg als het slaap
verwekkende Vilar stelt zich ten doel
de schoonheid ook letterlijk aan het licht
te brengen.
Nog verder gaande eist hij van zichzelf
een soort helderziendheid, namelijk om
tische kunst is - al weet hij evenzeer (en PRceérde moorden. De spanning is verbluf-
beter dan wie ook) dat het de bezielde goed gehandhaafd tot op de laatste
regisseurs zijn geweest, dank zij wie de bladzijden van het boek. Tot zover laat
grote stijlvormen in deze eeuw tot aan- Dickson Carr zich vergelijken met de beste
zien werden gebracht. Hij zal zich niet detectiveromanschrijvers. Anders wordt
verdiepen in de twistvraag wie de oudste ,et, wanneer men een oplossing verwacht,
rechten heeft: de auteur of de speler. Want door zijn eenvoud de onvermijdelijke
waar het voor hem op aankomt, is dat de
dichter altijd het laatste woord zal heb
ben. Zonder een eigen dramatische litte
ratuur is geen bloei van het toneel denk
baar, zonder respect voor de traditie even-
scherpzinnige analyse tot dé aantrekkelijk
heid van het boek moet maken. Op het
stuk van de ontknoping is de schrijver
namelijk zijn doel schromelijk voorbij ge
schoten door een oplossing te concipiëren,
min. Dat is zijn stellig geloof. En voor het 20 gecompliceerd is, dat van een anti-
overige verwijst hij naar Lope de Vega, moet worden gesproken. Techni-
die de onsterfelijke uitspraak heeft ge- f.0!16 foefjes zorgen voor een onaannemel-
daan: „Om toneel te spelen hebben wij „deus ex machina Hetgeen jammer
hij als variant de drievoudige vraag: datgene op te sporen waarvan het publiek genoeg"aan drie pianken, twee acteurs en Is T°°L rioor Ben Rahman goed ver-
la/nnv» i Ir tttot v\ aK -i r- rtr\rar\* ia tttOT a a rtatt?oorntarairvrf Irmi rfr rl at n at 1111 et t a a! w a k aaL
„Waar ben ik, wat heb ik gedaan, wat
moet ik doen?" Zeker bij een stuk met
weinig echte dialogen als dat van Racine
doet zich namelijk telkens opnieuw het
probleem voor, hoe men de aandacht weer
logisch op zich gericht krijgt als een an
der langdurig aan het woord is geweest.
Wat tijdens de repetitie vooral opvalt, is
één hartstocht"
de gewaarwording krijgt, dat het juist
datgene is waarop het heeft gewacht,
waaraan het een onuitgesproken, vermoe
delijk zelfs onbewuste behoefte gevoelt. DIT IS een lang opstel geworden naar
Sinds hij in 1951 directeur werd van het aanleiding van een betrekkelijk kort be
toen al vijfentwintig jaar bestaande en zoek. Mag men Vilar een toneelvernieuwer
door de overheid gesubsidieerde Théatre
National Populaire heeft hij de toeschou-
de weldadige rust waarin er gewerkt wers in aanraking gebracht met vaak ver
wordt. Deze is alleen te bereiken, wanneer onachtzaamde meesterwerken uit de dra-
men zich volkomen op dat werk instelt, matische wereldlitteratuur, waarvan hij
noemen, heb ik mij afgevraagd, hem daar
zo rustig aan het werk ziende, als een
soort toeziende voogd met een bijna van
zelfsprekend overwicht waar nodig kleine
correcties aanbrengend. De vraag is van
OFSCHOON het inderdaad
een ten hemelschreiende ramp
zou zijn geweest, als de Tour
de France dit jaar niet op het
televisiescherm zou zijn ver
schenen, wekt de gedachte aan
die afgrijselijke mogelijkheid
toch interessante overwegin
gen. Onder andere deze: wat
zou er van deze grootse sport-
demonstratie overblijven, wan
neer er niet alleen geen tele
visie-uitzendingen, maar ook
geen filmjournaals, radiorepor
tages en krantenverslagen aan
zouden worden gewijd?
Dat is een belangwekkende
vraag, lijkt mij. Toen ik haar
in de eerste opwelling stelde
aan mijn echtgenote, die op dat
moment bezig was met het
dichten van een opening in een
kinderkousje, stelde zij een
wedervraag. „Wat is de Tour
de France?" vroeg zij.
Ik besloot deze onvruchtbare
gedachtenwisseling over een zo
belangrijk onderwerp niet
voort te zetten en bewaarde
mijn informatie voor een mij
ner collega's in de journalistiek,
wiens bezadigd oordeel ik heb
leren waarderen. Hij keek mij
verbaasd aan, trok zijn voor
hoofd in rimpels, keek glazig
in de verte en zei na tien mi
nuten gedecideerd: „Niets."
Niets zou er dus van over
blijven. Moet ik daaruit con
cluderen dat het nieuws leeft
bij de gratie van de reportage
en niet de reportage bij de gra
tie van het nieuws? Dat zou
een verbazingwekkende con
statering zijn, die de algemeen
aanvaarde gang van zaken in
esproken
En wan.
n betreft
eker tien
:ze Tour
et. Men
i„maar
anderen
]laul na-
Nencini,
landge-
iet trekt
lagteken,
monsieur
e horen,
men ge-
De organisatoren van de Tour de France
en Radio-Diffusion et Television Franqaise,
die in handen is van de staat, zijn het met
elkander eens geworden. Daarmee is een
einde gekomen aan de impasse, die bijna tot
gevolg zou hebben gehad, dat het grootste
sport-evenement van het jaar niet op de
250.000 televisie-schermen van het land zou
zijn verschenen. De leiding van de televisie-
uitaendiin'gen had geprotesteerd tegen het
bedrag, dat de organisatoren van de Tour
de France gevraagd hadden voor het recht
om de ronde uit te zenden en deelde vrijdag
j.l. mede, dat de Tour de France niet zou
worden uitgezonden. Zij beweerde, dat zij
evenveel recht had om met haar televisie
camera's op de weg te verschijnen als de!
renners mét hun rijwielen. De bijzonder-j
„heden van de overeenkomst zijn niet be-
wmnen,|kend gemaakt,
ook—ken™r
{aankoop
allei
e
terwijl B
lijst is g
pu
De reel
Wiersma
Nederlam
landse pi
'04, wel'M
in Amste
zijn doktjj
Wiersma
senschucW
Oostenriit
een geheel ander licht zou
stellen. Zou er op de wereld
niets meer gebeuren, indien de
televisie-, radio-, film- en
krantenjournalistiek zou op
houden te bestaan? Dat lijkt
me toch enigszins riducuul.Ten
slotte gebeurden er op onze
aardbol al een massa dingen
voordat er nieuwsbronnen wa
ren. Doch nu komen we er,
meen ik: Er zou niet niéts,
doch veel minder gebeuren als
er niet zoveel ophef over zou
worden gemaakt. En blijkbaar
behoort de Tour de France tot
de dingen, die zouden uitster
ven als iedereen er het zwijgen
toe deed en niemand zich er
voor interesseerde.
Het komt mij voor, dat we
deze belangwekkende theorie
vooral op sportevenementen
kunnen toepassen. Ik kan mij
voorstellen dat er bijvoorbeeld
op voetbalgebied heel wat
minder sportief animo te con
stateren zou zijn, als de wed
strijden zich in het grootste
geheim afspeelden en de twee
entwintig zwoegers hun spelle
tje in volkomen afzondering
zouden moeten beoefenen. Na
tuurlijk zou aan de waarde der
sportbeoefening daardoor niet
in het minst worden afgedaan,
want de lichaamsbeweging en
de sportieve rivaliteit zouden
blijven bestaan. Doch de be
oefenaren zouden waarschijn
lijk op een natuurlijke wijze
worden geselecteerd. Wij zou
den tenslotte alleen diegenen
overhouden, die voor hun eigen
genoegen voetballen en die
zich aan roem, reputatie of de
mening van anderen niets ge
legen lieten liggen. Het is ech
ter de vraag, of men uit dit
overblijvende aantal nog twee
elftallen zou kunnen samen
stellen.
De uitstervende wielerfestij-
nen, die „zesdaagsen" worden
genoemd, hebben natuurlijk
een praktische toetsing van
deze theorie geleverd. De wed
strijden gaan immers dag en
nacht door gedurende zes et
malen, doch het is algemeen
bekend dat gedurende de nach
telijke uren, als geen toeschou
wers meer aanwezig zijn, de
fietsers broederlijk naast en
achter elkaar op voetgangers
snelheid rondpeddelen, gekleed
in dikke truien en wollen broe
ken - en dat geen van hen er
aan denkt des nachts om drie
uur een ontsnappingspoging te
wagen uit louter sportief
fanatisme.
Toch zou ik de proef wel
eens met voetballers genomen
willen zien. Twee elftallen
tegen elkander in het veld op
een hermetisch afgesloten ter
rein, omringd door een meters
hoge schutting, een gracht en
prikkeldraad, zonder één en
kele toeschouwer. Wat zou de
uitslag zijn?
Nul-nul, denk ik.
Ik stel me voor dat degene,
die stiekum in de loop van de
wedstrijd door een gaatje in de
schutting een kijkje zou nemen
het tafereel zou ontwaren van
tweeëntwintig jongelui,volgens
de zuivere positie hunner op
stellingen op de rug in het gras
gelegen, bezig met één vinger
voorzichtig de bal naar elkan
der toe te rollen. Een tafereel
van oneindige rust,van zuivere
sport-zonder-meer. Doch er is
nu eenmaal niets in deze we
reld zuiver te houden. De Tour
de France is ook niet zuiver. Ik
bedoel daar niets kwaads mee,
enkel dat hij eigenlijk weinig
met sport te maken heeft en
gebaseerd is op allerlei bij
komende factoren, die ontleend
zijn aan het circus, het zaken
leven, de zucht naar geldelijk
gewin, menselijk opzicht, eer
zucht, organisatievermogen,
technische voorzieningen en
propaganda.
Hoe het zij, het gaat er ook
dit -jaar weer van komen en de
nationale eer van verscheidene
landen staat weer terdege op
het spel. Binnen enkele weken
weten we weer, welke landen
wel en welke niet meetellen in
de roemruchte rij der grote
naties.
Mocht het misgaan met ons
nationale prestige, dan is er bij
deze soort van koude oorlogen
altijd één troost:
Volgend jaar beginnen we
weer met een schone lei, alsof
er niets gebeurd is. Dus niet
getreurd - de Tour blijft de
Tour, en wij, mannen van tele
visie, film, radio, fotografie en
kranten gaan welgemoed op
nieuw
R. Agteran
taalde boek.
„Wat deed William Foster?" door Jan
van Gent, uitgegeven door Het Wereld
venster te Baarn, is de vierde detective
roman van deze jonge schrijver. Het is
zeker niet zijn slechtste. Hoe de Amster
damse inspecteur Sluiters naar aanleiding
van een mysterieuze moord in Rotterdam
en een zo mogelijk nog geheimzinniger
doodslag in het Amsterdamse Bos erin
slaagt de daders te vinden, is op zich zelf
al boeiend genoeg. De schrijver heeft ech
ter aan deze traditionele elementen van
de goede politieroman een ongewoon be
standdeel toegevoegd: hij schiep de figuur
van William Foster, een maatschappelijk
gezonken intellectueel, die een bijzonder
intelligente belangstelling aan de dag legt
voor de achtergrond van de gehele ge
schiedenis en op zijn eentje door knap
denkwerk bijna net zo ver als de scherp
zinnige Sluiters komt. Een aparte aan
trekkelijkheid vormen nog de eigenaardige
wijsgerigheden van de oude Willem, die
een redelijke grond pogen te geven voor
zijn bijzondere gedragingen. Een politie
roman, die zich als een goede „detective"
laat lezen.
Horizontaal: 1. kerngesteente; 6. sigaar
(maleis); 10. stoot; 11. Bijbelse figuur; 12.
spil; 13. anonymus (afk.); 15. boterton; 17.
verbinding; 19. titel (afk.); 20. elektr. ge
laden atoom; 22. voortdurend; 23. bij
woord; 24. raamscherm; 25. voorzetsel; 27.
Frans lidwoord; 28. half (Fr.); 29. deel van
een huis; 31. Egypt, zonnegod; 32. vis; 34.
reisgoed; 36. Grieks fabeldichter; 41. aan
wijzend voornaamwoord; 42. bijwoord; 44.
brede band; 48. muziekinstrument; 51.
getij; 53. reeds; 54. bier; 55. deel van de
mast; 56. mak; 58. vervoermiddel; 60.
vreemde munt (afk.); 61. lidwoord; 62.
vloeistof; 64. hetzelfde (afk.); 65. voedsel;
66. Europeaan; 67. gelofte; 69. dienstig; 70.
stuk grond.
Verticaal: 1. beschermgeest; 2. water
stand (afk.); 3. top van een huis; 4. land in
Azië; 5. rank; 6. vuursteen; 7. soort; 8.
trekdier; 9. soepkom; 14. nummer (afk.);
16. registerlijst; 18. slede; 19. traag van be
grip; 21. gevangenis; 24. uitroep; 26. titel
(afk.); 28. deel van een week; 30. Mythol.
figuur; 32. water in Noord-Brabant; 33.
muzieknoot; 34. insect; 35. jongensnaam;
36. vastklampen; 37. mondwater; 38. jon
gensnaam; 39. grondtoon in de muziek; 43.
kolfglas; 45. bevestiging; 46. leder; 47. ver
giffenis; 49. v igingsmiddel; 50. sober;
52. sper'";oed; muzieknoot; 57. insect;
59. ui* 5; 61. paard; 63. roem; 65. eerste
WE ZAGEN, dat de komst van het
christendom een stroom van nieuwe
namen naar onze gewesten bracht. Voor
zover uit die tijd schrifturen bewaard
zijn gebleven, ziet men daarin gaande
weg de oude namen in aantal afnemen.
Mansnamen als Altraban, Dietbert,
Frithubodo, Rabeninc, Reginhelm, Sax-
brath en Weringar, die in oorkonden
uit de elfde eeuw nog voorkomen, wor
den reeds een eeuw later niet meer aan
getroffen. Ze zijn verdrongen door Jo
hannes, Petrus, Simon en Andreas.
DE NIEUWE namen werden niet
slechts aan het Nieuwe Testament ont
leend, reeds vroegtijdig ontvingen dope
lingen ook namen als Adam, David,
Daniël en Jacob. De aartsengel Michaël
werd eveneens veelvuldig vernoemd.
Het verhaal van Jonas „in de walvis"
maakte kennelijk indruk en leidde ook
al vroeg tot vernoemingen. De opkomen
de heiligenverering was oorzaak, dat
namen als Maarten, Nicolaas en Se-
bastiaan aan dopelingen werden gege
ven. De hervorming deed later de schaal
weer doorslaan naar namen, die in het
Oude Testament te vinden zijn en niet
aan heiligen herinnerden. Jongens ont
vingen toen veelvuldig de doopnamen
Aaron, Abraham, Isaac en Josua. Toch
zijn de oude Germaanse namen nooit
geheel verdrongen. Wie Dirk, Willem»
Gerard, Herman, Hendrik, Wouter of
Koenraad heet kan er zich op beroemen
een naam te dragen, die reeds ten min
ste tweeduizend jaar in onze gewesten
inheems is. Ook Friese namen dateren
vaak uit de voor-christelijke periode.
Een uitzondering vormt Uykele, die de
geslachtsnaam Lyclama deed ontstaan
en een Friese afkorting van Nicolaas is.
MERKWAARDIG IS, dat het voort
leven der oude namen door de komst
van het Christendom in de hand is ge
werkt. Want onder de heiligen en mar
telaren bevonden zich vele Germanen,
hun namen bleven op deze wijze door
vernoeming bewaard. Zo kan men nog
heden ten dage een zoon de goed-hei
dense naam Radbout geven omdat een
later heilig verklaarde bisschop van
Utrecht (overleden omstreeks het jaar
917) eveneens deze naam droeg. Want
nog steeds kan de jonge vader een be
roep doen op een uit de Franse tijd
stammende wet, die de ambtenaren
slechts vergunde voornamen in te
schrijven, ontleend aan de kalenders
dus de vierdagen der heiligen en de
oude geschiedenis. De vrouwennamen
uit oeroude tijden zijn nagenoeg ver
dwenen. Duidelijk is in de oorkonden
te zien, dat voor meisjes eerder en veel-
vuldiger een keus uit de nieuwe namen
werd gedaan. Dat is tot de huidige dag
zo gebleven: terwijl bij de naamgeving
van jongens de traditie gevolgd wordt
wijkt men bij die van meisjes daarvan
gemakkelijk af. Men kiest dan een
„mooie" naam. In alle eeuwen is dit
verschijnsel duidelijk zichtbaar.
MEISJESNAMEN ZIJN altijd aan een
soort mode onderhevig. Het is onmid
dellijk te merken als een „best seller"
het lezend publiek verovert: de naam
van de heldin verschijnt dan in ettelijke
geboorteaankondigingen. Het is alsof de
naamgevers in zulke gevallen opeens
tot de oude tijden terugkeren toen de
namen nog een zekere gevoelswaarde
hadden. Zij vergeten daarbij, dat de
spruit niet altijd in de wieg blijft lig
gen en de thans zo in de belangstelling
staande naam misschien wel tachtig
jaar dragen moet. En in die tussentijd
is die „mooie" naam al lang door andere
verdrongen. Dat ondervond een Franse
mannequin, die van haar ouders inder
tijd de modenaam Simone had gekre
gen. Toen wijlen Jacques Fath haar
ontdekte was hij enthousiast. Voor een
succesrijke carrière in zijn bedrijf zag
hij slechts één moeilijkheid: de naam
Simone was alweer uit de mode. Vin
dingrijk als hjj was bedacht hij spon
taan een nieuwe naam, die thans de
hele wereld kent: Bettina. U weet het,
Bettina Bodin werd de beroemdste
mannequin ter wereld. En als zij in
derdaad met AH Khan trouwt zal zij
misschien eens over tien miljoen 7s-
maëlieten regeren.
J. G. de Boer van der Ley
toon der natuurlijke toonschaal; 68. lid
woord.
Om in aanmerking te komen voor een
van de drie geldprijzen ad f 7,50, f 5,—
en f 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17
uur de oplossing per briefkaart in te zen
den aan een van onze bureaus in Haarlem,
Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in
IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427.
Oplossing vorige puzzel: Talrijke puz
zelaars zonden hun gelukwensen aan de
heer Smits, diezijnzeventigstever-
jaardag vierde.
Prijswinnaars: mevrouw Visser, Graham-
straat 56, IJmuiden (f 7,50); J. Meier-Ha-
bes, Verspronckweg 2, Haarlem (f 5,—);
mejuffrouw W. Drooger, Sumatrastraat 30,
Heemstede (f 2,50).