„Verzameld werk" van Louis Couperus thans compleet
Zelfportret
van Fokker
SAURIËRS: UIT DE KLUITEN
GEWASSEN HAGEDISSEN
Tlieuwe
J-uss-en Vestdijk en éHumpty VutnpM
UITGAVEN
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 29 JUNI 1957
Erbij
PAGINA VIJF
Vijf jaar Madurodam
Vervolg van pagina 4
zijn altijd maar weer opnieuw geld te
fourneren om het reeds verstrekte te red
den is totaal mis. Herhaaldelijk krijg ik
aanbiedingen om in allerlei zaken mee te
doen. Ik wil echter geen zaken meer doen.
Als je begrip had van zaken, zou je weten
dat alle zaken mis kunnen gaan. Als ik nu
zo dom was jou dóór te fourneren tot bijv.
de helft of driekwart van mijn vermogen
in jouw zaak, en jouw zaak ging over
de kop, dan zou ik niet alleen honger kun
nen gaan lijden of een baantje! zoeken op
mijn oude dag, maar ik heb ook nog een
vrouw en dochter, die ook in den val
medegesleept worden. Ik zou dus misdadig
doen als ik hun toekomst in gevaar stelde
voor jouw plezier. Als ik nu wil nagaan
hoeveel jouw zaak waard is, zou ik be
halve de waarde van de inventaris ook
moeten weten, wat er nog meer in die
zaak steekt dan de halve ton, die ik ver
strekt heb. Daar komen toch de verkochte
machines bij (volgens Haller vijf voor ca.
90.000 mark). Het leergeld der leerlingen
(ik heb geen notie hoeveel er geweest zijn
en hoeveel die betaald hebben. Als er dus
een n.v. wordt opgericht, is m.i. 100.000
mark voor jou als inbrengsom veel te wei
nig, want er is verwerkt ca. 90.000 mark
van mij en meer dan 90.000 aan verkochte
vliegtuigen! Daarbij is het risico voor het
nu in een n.v. te steken kapitaal niet te
vergelijken met het risico, die ik heb ge
lopen, altijd in de veronderstelling dat jij
nu niet meer vliegt, maar lèat vliegen. Er
moet een eind komen aan bravoure-
stukjes om de eenige te zijn die bij ruw
weer durft op te stijgen, want dat is alle
maal heel mooi voor den roep der Fokker-
eindecker, maar op een goeden dag breek
je er den nek door en wee dan de aandeel
houders in jouw n.v.!"
TOT ZOVER de bewaard gebleven cor
respondentie van Fokker: Men weet, dat
hij geen eind maakte aan de bravour-
stukjes, die zijn vader zo hekelde, dat hij
bleef doorgaan met vliegen en experimen
teren, zijn toestellen steeds vervolmaken
de. Men weet ook, dat zijn rijzende ster
een omhoogflitsende komeet werd, toen
hij op zijn vliegtuig een machinegeweer
monteerde, dat synchroon werkte met de
propellor, zodat de kogels de propellor-
bladen niet konden beschadigen, maar er
juist tussendoor vlogen. Deze vinding was
van zo groot belang voor de oorlogvoering,
dat de Fokker-Aeroplanbau werd over
stelpt met bestellingen. In de jaren 1914
tot 1918 werden zesenzeventighonderd
vliegtuigen aan de Duitse luchtmacht ge
leverd. Het gedesorganiseerde, naoorlogse
Duitsland van 1919 trok Fokker niet meer
aan. Bovendien wenste hij terug te keren
naar zijn vaderland, omdat hij zich toch
vóór alles Nederlander is blijven voelen,
ook al had men hier te lande tot dan toe
nog vrijwel geen belangstelling voor zijn
produkten getoond. Maar Duitsland wilde
hem niet laten gaan. Op alle mogelijke
manieren werd zijn vertrek tegengewerkt,
zodat Fokker zijn toevlucht moest nemen
tot een spectaculaire stunt: in driehon
derdvijftig her en der bijeengeschraapte
spoorwagons waarvoor heel wat steek
penningen moesten vloeien smokkelde
hij zijn hele fabriek de grens over, met
inbegrip van honderdtwintig nagenoeg af
gebouwde D-VII's en ongeveer vierhon
derd motoren. Hij zelf kwam langs an
dere wégen in Amsterdam en een deel
van zijn kapitaal, verzilverd in alle va
luta die hij maar had kunnen vinden, werd
in een koffer aan boord van zijn eigen
jacht overgebracht. Om diplomatieke re
denen is er destijds en ook later over deze
vlucht weinig gezegd of geschreven.
Fokker was niet van plan hier onmid
dellijk opnieuw met zaken te beginnen.
Hij had trouwplannen en wilde een huwe
lijksreis om de wereld maken. Het is ech
ter anders gelopen. Albert Plesman be
reidde zijn E.L.T.A. (Eerste Luchtverkeers
Tentoonstelling Amsterdam) voor en Fok
kers hart trok te zeer naar de vliegerij
dan dat hij daar afzijdig van zou kunnen
blijven. Voor hij het wist zat hij weer
volop in het bedrijf. Hij ging een fusie aan
met de kwijnende vliegtuigenfabriek
„Trompenburg" en vestigde enkele maan
den later de Eerste Nederlandse Vlieg
tuigenfabriek Fokker in de leeggekomen
E.L.T.A.-hallen.
DE NAAM FOKKER werd in de lucht
vaart een grote naam. Voor vele vluchten,
die luchtvaartgeschiedenis maakten, koos
men de Fokkervliegtuigen. Het was een
Fokker G-VII, waarin de eerste vlucht
Amsterdam-Batavia werd volbracht in no-
vember-december 1924. Met een Fokker C-
V (op ski's) werd generaal Nobilc gered na
diens mislukte noordpooltocht met het
luchtschip „Italia" in juni 1928. Admiraal
Byrd vloog in een driemotorige Fokker
naar de Noordpool en maakte er een
oceaanvlucht mee van de Verenigde Staten
naar Frankrijk in drieënveertig uur, het
was een dergelijk Fokkertoestel, waarmee
Kingsford-Smith in 1928 zijn vlucht om de
wereld volbracht.
In december 1939 is Anthonie Fokker
in New York, waar hij toen al geruime
tijd woonde, overleden. In februari 1940
werd hij in Westerveld begraven. Zijn fa
briek, inmiddels „koninklijk" geworden,
bleef bestaan. Haar jongste produkt, slank
en glanzend en in niets meer vergelijk
baar met de eerste Fokkers, draagt door
de moderne schrocfturbines gedreven, de
naam van Nederlands geniaalste vliegtuig
constructeur opnieuw uit over alle wereld
delen: „Fokkers friendship".
KOUD WAS HET geweest in
de permische periode, de geolo
gische middeleeuwen echter on
derscheidden zich gunstig van
het Perm wat betreft het kli
maat. Dit werd vrijwel overal op
aarde warmer en gelijkmatiger.
Het leven kreeg daardoor nieuwe
kansen om zich te ontplooien. Het
leek alsof de dierstammen, die de
permische koude hadden over
leefd of in het Perm hun op
wachting op aarde hadden ge-
een hoogte van ongeveer zes me
ter boven de grond! De tijgers en
leeuwen van onze tijd zijn schoot
hondjes vergeleken bij die mon
sters der oudheid. De grootste
aller sauriërs was vermoedelijk
de atlantosaurus. Hij bereikte een
lengte van meer dan vijfendertig
meter. De meeste sauriërs waren
planteneters. Zij hadden logge
lichamen, een lange hals en een
kleine kop. Zij waren vermoede
lijk niet snel van beweging. Zij
maakt, overal uitbotten. Vooral
de reptielen ontplooiden een le
venskracht en een vormenrijk
dom, die verbazingwekkend wa
ren. De permische reptielen wa
ren, naar onze maatstaven, reeds
vrij groot geweest met een leng
te van een tot vier meter. Maar
na het Perm bevolkten reptiel
soorten de aarde, die soms tot
vijfendertig meter lang werden.
Men noemt die „reuzenhagedis
sen" sauriërs.
Die sauriërs waren „knapen"
van dieren. De tyrannosaurus,
een der weinige vleesetende „reu
zenhagedissen", een roofdier, had
een lengte van ruim vijftien me
ter. Het dier had korte voor
poten en bewoog zich voort
met behulp van zijn staart op
de langere achterpoten. De be
trekkelijk kleine kop met vlijm
scherpe tanden bevond zich op
kwamen voor zowel in het water
als op het land. Sommige soorten,
onder welke de pterosauriërs,
konden zich zelfs boven de aarde
en het water verheffen en zich
fladderend door het luchtruim
bewegen. Sommige soorten waren
uitstekend bewapend. Harde,
zware pantsers beschermden hen
in de strijd. Vaak waren die
pantsers voorzien van hoorns of
stekels. Het moet een fantastische
vertoning zijn geweest, als twee
of meer van die giganten de strijd
met elkaar aanbonden. De zwem
mende plesiosauriërs bereikten
een lengte van vijftien meter. Zij
hadden bijzonder lange halzen,
die zij terwijl hun lichamen
ondergedoken waren gebruik
ten om lucht te kunnen inade
men. De gevaarlijkste en aan
vankelijk de enige vijanden
der vegetarische sauriërs waren
hun verscheurende of vleesetende
neven.
MEER DAN ENIGE andere
diersoort, die in de loop van een
miljard jaren op aarde heeft ge
leefd, spreken de sauriërs tot de
menselijke verbeelding. Zij gel
den als de gedrochten, de mon
sters bij uitstek der aardgeschie-
denis. Misschien is het schrik
wekkende en kwaadaardige ka
rakter, dat men toeschrijft aan
de draken wel te herleiden op een
heel vage overlevering uit de tijd
der eerste mensen. Wie eens een
kijkje wil nemen in de wereld der
sauriërs moet naar Brussel gaan
en een bezoek brengen aan het
Museum voor Natuurweten
schappen. Men kan daar de ske
letten van een aantal iguanodons
een sauriërsoort, die negen
meter lang werd en een hoogte
bereikte van vier tot vijf meter
bezichtigen. Zij werden louter
toevallig in 1878 gevonden in de
kolenmijnen van Bernissart in
Henegouwen. Op een diepte van
driehonderdvijftig meter stiet
men op beenderresten tijdens het
graven van een schacht. Drie
jaren groef en speurde men daar.
Er kwamen de resten van drieën
twintig inguanodons te voor
schijn. Voorts enige krokodillen,
enige schildpadden, een salaman
der, tweeduizend vissen en vier
duizend planten. Met recht kan
men die vondst van Bernissart
Deze reeks afbeeldingen geeft een
indruk van de verschillen, die
tussen de voorwereldlijke dieren
bestonden.
rangschikken onder de zeer be
langrijke ontdekkingen, die ma
teriaal leverden voor onze kennis
van de vroege middeleeuwen uit
de geschiedenis van het Leven op
aarde. Ongeveer een kwart eeuw
waren de geleerden bezig met de
bewerking van die vondst!
DE MEESTE SAURIëRS leef
den wij schreven het reeds
van plantaardig voedsel. Dat die
ren van zo'n kolossale omvang
zeer veel aten, behoeft geen be
toog. Dat zij zoveel te eten kon
den vinden en dus in stand ble
ven dankten zij aan het feit, dat
in de loop der geologische mid
deleeuwen na de naaldbomen
de loofbomen en grassen meer
en meer tot ontwikkeling kwa
men. Opnieuw staan wij voor
een raadsel. Wij kunnen vaststel
len, dat vrijwel gelijktijdig met
de loofplanten de reusachtige
reptielen in de wereld verschij
nen. Is er een oorzakelijk ver
band? Bewezen is dit niet, al
nemen velen het gemakshalve
aan. Toen de geologische middel
eeuwen ten einde liepen, deden
de eerste bloemgewassen 1 un in
trede in bossen en velden. Zij
effenden de weg voor nieuwe
diersoorten en vergemakkelijk
ten die voor sommige toen reeds
bestaande soorten. Tot dan toe
had geen bloem de aarde gesierd.
Voor de reeds oeroude insekten
brak een nieuwe bloeiperiode
aan. In het permische tijdperk
hadden zij „geleerd", hoe zij zich
moesten aanpassen bij de koude.
In de geologische Middeleeuwen
waren de omstandigheden weer
gunstiger voor de insekten. Er
ontplooiden zich vlinders en bij
en, libellen en andere nieuwe
soorten. De insekten begonnen
honig te peuren uit de bloemen.
Als transporteurs van
4 stuifmeel gingen zij een
bevruchtende taak in het
plantenrijk vervullen.
In de geologische middel
eeuwen kreeg onze aarde meer en
meer eeij aanzien, dat aan onze
tijd doet®enken. Dit vond mede
zijn oorzaak in het feit, dat tegen
het einde van die periode vogels
en zoogdieren kwamen, terwijl
de reusachtige sauriërs geleide
lijk verdwenen.
Slechts op enkele plaatsen op
aarde vindt men thans nog dier
vormen, die enigszins doen den
ken aan de grote sauriërs der
geologische middeleeuwen. In
dit verband zijn te noemen de
varanen, die voorkomen op som
mige kleine Soenda-eilanden.
Dergelijke dieren zij heten
„reliet-dieren" zijn levende
resten uit een tientallen miljoe
nen jaren achter ons liggende
tijd zijn zeer bruikbaar bij de
vorming van een beeld van het
Leven op aarde in dat verre ver
leden.
Skelet van een tyrannosaurus.
Daarnaast ter vergelijking van de
grootte een skelet van een mens.
Dit onhandige dier is een diplo-
docus. Hij had een lengte van
tweeëntwintig meter - gemeten
van neus tot staartpunt - en
leefde in de periode, die wordt
aangeduid als Boven Krijt en
kwam voor in de moerassen in
het westelijk gedeelte van
Noord-Amerika.
„De invasie" door Elleston Trevor, uit
gegeven door Hollandia n.v. te Baarn, is
het laatste boek van een trilogie die ge
deelten van de laatste oorlog beschrijft.
Dit is een vrij volledige karakterisering
van het boek, omdat inderdaad de be
schrijving het sterkste litteraire element
van de roman is. Een beschrijving soms
minutieus van de belevenissen van een
eskadron tanks met hun bemanningen van
de dag af, dat zij in Normandië landen tot
aan het moment, dat de gevechtstoestand
op het schiereiland door de inneming van
Falaise ten gunste van de Engelsen is be
slist. Nu en dan is gepoogd door middel
van wat men in de filmkunst „flashbacks"
noemt een indruk te geven van de geeste
lijke en emotionele achtergrond van som
mige van de tanksoldaten, maar het is bij
deze goedbedoelde pogingen gebleven. Tre
vor is er niet in geslaagd een aanneembare
analyse te geven van de karakters van zijn
romanfiguren, waardoor zij enigszins wa
zig zijn gebleven. De reden, waarom dit
werk dertien jaar na de gebeurtenissen,
die erin beschreven zijn, in Nederland nog
eens wordt uitgegeven, is niet duidelijk,
tenzij de bedoeling aanwezig is aan de
hand van 'n beschrijving van de verschrik
kingen nog eens te wijzen op het op mo
rele en zedelijke gronden ongewenste van
een nieuwe oorlog. Zo dit het geval is kan
men de uitgave geslaagd noemen, want de
beschrijvingen spreken zeker aan.
„De vijfde trede" door W. H. van Eem-
landt, uitgegeven door het Wereldvenster
te Baarn, is een onvoltooid nagelaten werk
van deze enige jaren geleden overleden
auteur. Zijn dochter, de schrijfster Hella
S. Haasse, heeft het boek voltooid. „De
vijfde trede" is een bijzonder knap gecon
strueerde detectiveroman, die zich afspeelt
in een modehuis in Amsterdam, waar op
een nacht een nachtwaker wordt ver
moord, waarbij het zich laat aanzien dat
op dat ogenblik alleen de directeur van het
warenhuis, een aan psychische spanningen
onderhevig mens, in het gebouw aanwezig
was. De directeur wordt in een toestand
van katalepsis gevonden op de vijfde trede
van de trap, die blijkens een gevonden
dagboek een grote rol in zijn onderbewuste
zieleleven heetf gespeeld. Hoe de politie,
aanvankelijk op een dwaalspoor gebracht,
later wordt terechtgewezen door de onge
trouwde, scherpzinnige zuster van de on
der verdenking staande directeur, is be
schreven op een indringende litterair ver
antwoorde wijze, die het boek tot één der
beste van Van Eemlandt maakt. Een met
gevoel voor dieptepsychologie knap ge
schreven roman, die wat de intelligente af
wikkeling betreft met de beste detective
roman kan wedijveren.
MET HET VERSCHIJNEN van het
twaalfde en laatste deel is het „Verzameld
Werk" van Louis Couperus dankzij de
samenwerking van een zevental uitgevers
dan eindelijk, vierendertig jaar na zijn
doodals een geheel te overzien. Wat zich
in zijn ontzagwekkende veelheid voordeed
als een virtuoze verscheidenheid van the
ma's en onderwerpen, van compositievor-
men en genres, blijkt, in deze twaalf delen
vereend, een oeuvre te zijn, een totaliteit,
een taalmonument, waaraan met een zeld
zame toewijding en een onuitputtelijk ge
duld een schrijversbestaan lang werd ge
beiteld en gepolijst om gestalte te geven
aan één allesbeheersend hoofdmotief, dat
voor Couperus essentieel was: het tragische
levensgevoel. De Haagse Couperus en de
charmante causeur, de Couperus die het
Romeinse, Griekse en Perzische verleden
in zijn verbeelding opriep en de feuilleton-
nist, de sprookjesvertellende Couperus en
de reisdagboekschrijver, de dandy en de
zwoeger - in dat éne gevoel waren zij één.
HET NOODLOT, steeds door hem met
een hoofdletter geschreven, was de doem
waaronder hij leefde, waaronder hij
schreef, waaronder hij zijn grote figuren
- Herakles, Xerxes, Heliogabalus, Alexan
der - en zijn kleine - de oude mensen die
voorbijgingen, de kleine zielen, Eline Vere
- stelde. Elke cultuur die hij benaderde
was er één in haar nadagen, in haar ver
val, in haar ondergang. Men heeft de wee
moed, de onmacht, het spleen, waaraan
Eline Vere ten onder gaat, kenmerkend
genoemd voor de stemming van het „fin-
de- siècle". Ten onrechte, meen ik. Wat
Couperus dreef was meer dan dat, méér
dan een voorbijgaande gemoedsgesteld-
tocht begonnen in de eindeloze diaspora,
in de verwarring, in de beproeving. In zijn
„Dionysos" - zijn extatische hymne aan de
Vreugde - liet hij de god van de wijn en
de levensvervoering in zijn aardse gedaan
te sterven en opgaan tot de Olympus, voor
de aarde niet meer latend dan de herinne
ring aan zijn zegenrijke ommegangen -
niet meer dan „der na-eeuwen troost". Ver
troosting - geen vervulling. Klein, vergan-
heid, die niet vrij was van modieuze ten
densen. Voor hem, voor zijn levensgevoel,
was op een fataal moment in het menselijk
verleden het Eden verspeeld, de poort
toegeslagen en de mens, verstoken voor
goed van het goddelijk geluk, zijn dwaal-
kelijk geluk - geen vreugde. Macht, rijk
dom, roem - geen paradijselijke liefde.
Demonen - geen speelse saters. „Ik
zoek u slechts, ik zoek uw ruige saters" -
die strofe uit het twaalftal aan Dionysos
gewijde sonnetten was geen litteratuur,
geen mythologiserende arabeske, maar een
uiting van zijn diepste verlangen, waarvan
de onvervulbaarheid voor hem de tragiek
betekende van het menselijk lot.
DIT ESSENTIëLE gevoel van de men
selijke ontoereikendheid, van „la condi
tion humaine" zoals Malraux het noemde,
van zonde en schuld, kreeg door het tijds
bestek waarin het fatum Couperus had
geplaatst een seculair accent, een voorvoe
lend karakter. In bedoel weer niet het be
faamde „fin-de-siècle", maar iets van ver
dere strekking: het proces van maatschap
pelijke en geestelijke desintegratie, dat
zich omstreeks het midden van de negen
tiende eeuw in de Westerse beschaving
begon te voltrekken als een sluipende ziek
te en met de eerste wereldoorlog tot uit
barsting kwam. Couperus, episch roman
cier als nauwelijks een tweede in onze let
teren, heeft in zijn oeuvre een indrukwek
kende parallel getrokken tussen zijn (en
onze) tijd en het herfsttij van vroegere
culturen. Wat het lot van Eline Vere, van
de Kleine Zielen hoe klein ook in hun
provinciaal bestek bezegelt, is in wezen
niet anders dan de ondergang van de gro
ten der historie: een beschavingstijdperk
is uitgebloeid, zijn dagen zijn geteld. Van
daar de melancholie, die in de ondertoon
van Couperus' schriftuur, in het epische
van grootse allure, in het speelse van de
gracieuze arabesken, in het feërieke van
de sprookjessymboliek, in het vlot-verha-
lende van het journalistieke werk, altijd
hoorbaar is. Vandaar ook zijn „extase",
zijn schijnbaar luchtig dandyisme, zijn
voorkeur voor het weelderige woord, zijn
innige liefde voor de „kleine dingen". In
de schaduw van het naderend onheil
koesterde hij het schone omdat het zo
broos, het strelende omdat 't zo zeldzaam,
het lieflijke omdat het zo vergankelijk, zo
troostrijk, zo bijna ongelooflijk is. En ten
slotte: vandaar dat hij de Tachtigers zo ver
achter zich liet, hoeveel verwantschap zijn
„stijl" ogenschijnlijk ook hebben mag met
hun in zekere zin zelfgenoegzame woord
kunst. Was hun „kunst om de kunst" een
laatste vluchthaven, Couperus, oog in oog
met de hem verschrikkende werkelijkheid
die aanstaande was, betekende een af
scheid.
KORT VOORDAT hijzèlf afscheid nam
heeft hij in een simpel kroniekje voor „Het
Vaderland" de laatste die hij schreef en
tevens het laatste wat hij schreef nog
eens gezegd wat hem bezielde. Hij woonde
toen in De Steeg, in het buitenhuis, dat
hem kort tevoren eerste blijk van open
lijke hulde ter gelegenheid van zijn
zestigste verjaardag was geschonken. Het
Gelderse had hem met „zijn aroom van
vervlogene tijden", met zijn „lichtspeling
en geur", met zijn „tederheid van stem
ming langs de rivier" de hem dierbaar
geworden IJsel nog enkele momenten
van geluk beschoren, ver van de tijden die
hij verbeeld en van de werelden die hij be
reisd had. In die stilte „zo kalm, zo lief
en wijd" schreef hij dan die laatste
bladzijden (waarmee dit twaalfde deel
chronologisch besluit) over „ons dwaze be
staan", over het leven, het onproblemati
sche, het onbedreigde, zoals het eens was
geweest, en, zo niet geweest, dan toch had
kunnen zijn. „We leven verkeerd!", zei hij.
Van onze eerste bewuste dag tot onze laat
ste, van ons opstaan tot ons slapengaan,
vullen we onze tijd met een zinloos ritueel
van kleine bezigheden, omringen we ons
met een „gecompliceerde malheid" van
overbodige dingen, jakkeren we naar onze
dagtaak, in onze dagtaak en dan „komt
er een ontzettend medelijden in mij op
voor de verdwaasde mensheid en weet ik
zeker, dat al dat geroezemoes, al die druk
te, al dat getelefoneer, al die paperassen
etc. etc. niet nodig zijn, tenminste van het
standpunt der lieflijke goden". Nóg zoekt
hij de saters, nóg zou hij „het liefst de ge
hele natuur laten verwilderen en zichzelf".
Ik schrijf zijn laatste geschreven woor
den over: „Wij hebben in ons gekregen
iets heel vreemds, nog vreemder dat
vreemde dan ons gehele, onzinnige leven,
en dat vreemde is niet anders dan een
stille glimlach om alles wat wij doen en
zijn, en een zacht glanzende vonk die wij
liefde noemen en die liefde kan toe naar
een ander, of naar ons zelve, naar de na
tuur of naar de kunst, die haar weerbootst,
naar een ster of een vrouw, ja zelfs wel
eens heel sterk alleen naar een lichtwisse
ling of een tintenspel, en deze liefde naar
wie of wien ook, dat voor ons of in ons
schittert en schemert, veroorzaakt dit
is wel het allervreemdste van ons vreemde
zijn en wezen dat wij somtijds gelukkig
zijn! De goden hebben aan het einde mede
lijden met ons gehad!"
Er zal - daar ben ik heilig van overtuigd
- een eeuw komen, waarin men in het
oeuvre van Couperus de episch-monumen-
tale apotheose zal gaan zien van een
grootse, vermoeid geworden, vergrijsde tijd.
Dan pas zal men weten wat hij was, wie
hij was: een groot man, een groot mens,
een profetisch schrijver.
C. J. E. Dinaux
AMSTERDAM, juni Het is eigenlijk
al weer veel te lang geleden sinds ik u
voor het laatst mededelingen heb gedaan
over de gedurige vooruitgang van mijn
dochter. Het zal nu niet lang meer duren
voor ze haar tweede verjaardag viert en
ik kan u verzekeren, dat dit zich kenbaar
maakt. Nadat zij plotseling in feite bin
nen een paar weken de enorme sprong
heeft gemaakt van de status van baby
naar die van een klein meisje, is ze nu
eigenlijk al weer een iets minder klein
meisje. Vooral haar steeds intensievere be
langstelling voor de spiegel accentueert
deze ontwikkeling.
Zij heeft nu ook een eigen bibliotheek.
Daar zitten vier boeken in. Voorlopig heb
ben die nog vrijwel alleen betrekking op
het dierenleven. Denkt u niet, dat u haar
een tijger, een nijlpaard; een poes of een
kangaroe kan laten zien zonder ogenblik
kelijke herkenning van uw huisdier te ris
keren. Eén keer heeft zij, nadat ik haar
juist van een glas bier had kunnen weren,
een onverwachte greep gedaan naar Simon
Vestdijk, maar ik heb dat kunnen verhin
deren. Daarna heeft ze alleen nog maar
een poging in de richting van Henry Mil
lers „Tropic of Cancer" gewaagd. Sinds
dien hebben we ons ook nog een boek aan
geschaft over allerlei legendarische figuren
zoals Humpty Dumpty en wij hopen
slechts, dat dit haar nog geruime tijd be
vrediging zal schenken.
Haar woordenkeuze groeit uiteraard met
iedere dag. Zoals ik u al eens eerder ver
teld heb, heeft zij door het bezit van een
Engelssprekende moeder een vreemde
combinatie van woorden aangeleerd. De
algemene tendens is om van de twee
woorden (Engels en Nederlands) voor een
begrip, het eenvoudigste te kiezen. Van
daar dat een aap een aap is en geen mon
key, een nijlpaard een nijlpaard en geen
hippopotamus. Een richtingaanwijzer,
daarentegen, is voor haar een indicator en
„aangenaam, hoe gaat het u" komt uit
haar mond als: how d'ye do. Dit heeft
voor andere mensen dan haar ouders de
consequentie, dat haar conversatie in het
geheel niet te volgen is, maar ons bevalt
het voortreffelijk. Behalve dan, toen zij de
pas opgestoken woorden „big" en „nose"
te snel wist te combineren en binnen een
dag op mijn neus wees, zeggende: „Papa,
big nose, big nose".
Inmiddels heeft mijn dochter ook de zee
gezien. En die is haar, eerlijk gezegd, iets
te groot. Zij heeft er eerst een kwartiertje
vol ontzag naar staan kijken en is toen
een wat verward huis gaan bouwen uit
het voortreffelijke materiaal dat het strand
kindere' levert. Pas na veel moeite was
zij er toe over te halen aarzelend rond te
stappen in die uitgestrekte massa water,
die ons van Groot-Brittannië scheidt. Zij
geniet dagelijks van haar bad. Maar als
bad was dit haar toch iets te begrotelijk.
Hetzelfde geldt trouwens voor het enor-
mee grasveld, waar wij haar op zondagen
cricketwedstrijden laten zien. Heel kleine
tuintjes zijn leuk, maar dit vindt ze ken
nelijk wat overdreven en voor kleine meis
jes' bepaald te onoverzichtelijk. Als je je
teddybeer niet naar de andere kant van
de tuin kunt gooien, gaat het plezier er
blijkbaar een beetje af. Misschien herin
nert u zich nog waarom dat zo is. Wij doen
dat niet meer, maar we aanvaarden haar
voorkeur voor het kleine als een feit.
Overigens heeft zij een merkwaardige
neiging om de gebeurtenissen in haar
leven te kronikeren. Van tijd tot tijd,
iedere dag op momenten als zij met ons
alleen is, wil zij toch even in detail vast
leggen, dat: „Oom Mark weg" is en „Oom
Hans weg, Oma weg, Oom Wim weg en
Kakie weg". Deze laatste is de werkster,
die dat kan ik u verzekeren geheel
anders, veel moeilijker dan zo maar Kakie.
heet. Men moet echter een zéér geregelde
bezoeker zijn van onze woning om in haar
afwezigheidskroniek te worden opge
nomen. A. S. .H
Louis Couperus in zijn Haagse tijd.
OVER enkele dagen is het vijf jaar ge
leden, dat de miniatuurstad Madurodam
in Den Haag geopend werd en dat de
toenmalige burgemeester, Prinses Beatrix,
een wandeling door haar stad maakte. De
belangstelling voor Madurodam neemt
ieder jaar toe: in 1957 worden zeshonderd
duizend bezoekers verwacht, die genieten
zullen van het vele dat er te zien is. Het
Nederlands Studentensanatorium vaart er
wel bij en dat is ook het geval als er voor
het bij de n.v. Boek- en Kunstdrukkerij
v.h. Mouton en Co te 's-Gravenhage ver
schenen fotoboek over de miniatuurstad
belangstelling bestaat. Dit laatste nemen
wij wel aan. Het boek ziet er goed ver
zorgd uit. Voor wie ooit een bezoek aan
Madurodam heeft gebracht, zal met ge
noegen zijn herinneringsbeelden hier ver
scherpt vinden. De voorzitster van de
stichting tot bijstand van het Nederlands
Studenten Sanatorium, mevrouw B. Boon-
Van der Starp te Den Haag, die een groot
aandeel in de totstandkoming van Ma
durodam heeft gehad, heeft de tekst ver
zorgd. Zij vertelt onder meer van het stu-
dentenverzet en van George J. L. Maduro,
die daarbij zijn jonge leven heeft gegeven.
Dank zij de steun van de ouders is ter
nagedachtenis van deze jongeman in de
vorm van Madurodam een levend monu
ment opgericht. In het fotoboek is een
groot aantal afbeeldingen van aardige
plekjes van het stadje opgenomen. Er is
zowel een Nederlandse als een Engelse
editie verschenen. De onderschriften bij
de foto's zijn in vier talen gemaakt.
Tournee In het komende seizoen zul
len de Hindoe-dansers Mohini Devi en
Indra Kamadjojo een tournee door Ne
derland maken. Op het programma staan
hindoe-dansen en hindoe-legenden in
woord en spel.