HENRY FIELDING Over het verloop van de klimaatsveranderingen GEVOELIG VERLIES ONZE NAMEN Dikwijls kortte het voorgeslacht een naam wat in Erbij - bekend geworden als romanschrijver - werd tweehonderdvijftig jaar geleden geboren Mogelijkheden i Bewaard Jonathan Wilden „Tom Jones" ZATERDAG 20 JULI 1957 P A G 1 NA T W E L r7C>7-f7J5y- wp ZAGEN, dat gaandeweg de oude Germaanse namen in aantal afnamen en uitheemse, door het christendom meegebrachte doopnamen hun plaats innamen. Geheel verdrongen werden de oude namen nooit. Dit werd in de hand gewerkt door het feit, dat vele martelaren Germaansë namen droegen en deze dus door vernoeming bewaard bleven. Zo heetten de oude bisschop- pen van Utrecht nog Ludger, Adelbold, j Folkmar, Arnolf, Odibald en Radbout. Pas de vijfentwintigste in de reeks Andreas van Cuyk die in 1127 gewijd werd had een nieuwe naam. VOOR OUDE en nieuwe namen geldt, dat zij voor het dagelijks gebruik vaak afgekort werden. Andreas werd An- ders en Drees, Alexander deed Sander ontstaan en Bartholomeus werd niet slechts Bart, doch ook Mees. U ziet, dat ons voorgeslacht bij inkorten of j i samentrekken geen voorkeur voor de eerste lettergreep toonde. Zijn wij thans geneigd een Jacob met Jaap aan iï spreken, ondtijds koos men ook wel het laatste deel van de naam. Dat is nog te zien aan de familienamen, die van j deze verkorte doopnaam afgeleid zijn: j Kops, Koppen, Coppens, Kopjes en Coppius. Thans hoort men deze wijze Z van afkorten nog slechts uit de mond Z Z van kinderen: zij herhalen wat zij het laatst hoorden. Zo zal vooral de jeugd Z geneigd zijn Beatrix tot Trix te ver- Z Z korten. Wij kunnen echter slechts Z dankbaar zijn, dat dit gebruik eens Z algemeen in zwang was. Want op deze Z Z wijze was het mogelijk dat een en de- Z zelfde doopnaam vele varianten kreeg. Z Zo kon het gebeuren, dat de laatste Z Z middeleeuwse doopnamen ons vele Z tienduizenden geslachtsnamen opge- leverd hebben. Zonder al die varianten Z Z was dit aantal stellig niet zo groot ge- Z worden. AL LOPEN er toch vele vaderlanders Z met een algemeen verbreide familie- naam rond, onze vaderen hebben door Z Z al hun afkortingen erger voorkomen. Z Zij zorgden, dat de naam Andreas een hele rij geslachtsnamen deed ontstaan. Z Om een kleine greep te doen: Andrie- Z Z sen, Andriesma, Andreessen, Dreesse, Drees, Anders, Andersen, Driessen, Z Drieskens, Andrea en Andreae, welke Z Z laatste vorm door een Friese predikant Z bedacht werd. Op dezelfde wijze leidde de voornaam Arnold afgekort Z Z tot Ar(e)nd en Nol tot de familie- Z Z namen Arnolds, Arnolsen. Arnoldse, j Arnoldi, Arnoudse, Aernouts, Arents, Z Z Arendsen, Arntzen, Arntzenius, Arend- Z sma, Aarnink, A erts, Aertsen, Aartsma, Z Nouts, Nuyts, Nuis, Nolten, Nolting, Z Noltink, Nollen en Nolens. Zelfs de Z Z geslachtsnaam Van Aerssen hoort in Z deze groep thuis: hier werd de uit Aertssoon ontstane naam wat „defti- Z Z ger" gemaakt door er het 'ellijk Iin- Z kende „van" voor te zetten. Boven- staande voorbeelden kunnen ons even- Z Z eens leren, dat de gewestelijke dialec- Z ten het aantal varianten nog vergroot- ten terwijl ook de manier, waarop de Z Z patroniemen gevormd werden, plaat- Z selijk sterk verschilde. a TERWIJL onze vaderen aldus het j Z nageslacht een dienst bewezen, zorg- den zij er al even onbewust ook Z Z voor, dat vele oude doopnamen in de Z vorm van geslachtsnamen bleven voort- bestaan en daarmee voor verdwijning Z behoed werden. De Germaanse naam Z Burghard was in de zeventiende eeuw j Z als Burgert hier en daar nog in ge- Z bruik. Zo gaf de in 1609 in Vlaardingen Z wonende stuurman Pouwel Gerritsz zijn Z zoon deze naam. Burgert Pouwelsz Z kreeg een zoon, die als Gerrit Burgert- Z Z sen door het leven ging, met Hester Z Commersdochter huwde en omstreeks 1662 naar Rotterdam verhuisde. Daar Z Z werd uit dit huwelijk de zoon Commer Z Burger geboren, zijn nakomelingen dragen de geslachtsnaam Burger. BIJ AL ZIJN briljante en charmante eigenschappen en zijn ruiterlijkheid be zat Fielding volgens de biografen één ondeugd, die zich op enigszins wonder lijke wijze uitte, namelijk een bepaald soort van ijdelheid. Hij deed er derhal ve alle moeite voor om aan te tonen, dat hij van de Habsburgers afstamde. Wonderlijk genoeg was de Engelsman van rang en stand in zijn tijd dus blijkbaar op een vreemd element ge steld. Henry Fielding wist dan ook zijn afstamming aan te tonen. De geschiede nis vertelt eveneens, dat hij een grote ring droeg met het Habsburgse wapen. In feite blijkt dit door de hedendaagse navorsingen geheel te niet gedaan te zijn. Henry Fielding, die geboren werd in 1707, was de zoon van kolonel Ed mund Fielding, die zich onderscheidde, evenals zijn voorvaderen, in krijgs dienst. Er waren zeven kinderen, van wie Henry de oudste was. Alleen Hen ry Fieldings grootvader, John Fielding, droeg geen wapenrok, doch is doctor in de theologie geweest. Zijn moeder, Sarah Gould, was de dochter van een rechter. Men zegt dat Henry op hem leek. Uit het feit, dat in Fiel dings boek „Tom Jo nes" veel voorkomt (en heel wat dat bijzonder mooi beschreven is) over het buitengoed van grootvader Fiel ding, blijkt dat Henry zeer aan zijn jeugd gehecht moet zijn geweest. De landadel, waaruit hij is voortgesproten, kent hij evenals de kringen van rechters en advo caten, bijzonder goed. Men vindt deze groepen dan ook later in zijn werken op uiterst levendige wijze, vol geest en humor weergegeven. Op school was Henry Fiel ding een uitstekende leerling, evenals in zijn studietijd. Hiervan bracht hij een ge deelte in Leiden door. Hetgeen hij hierover heeft geschreven is niet bijzonder vleiend voor deze stad. Zijn voornaamste grief be trof de onhygiënische toestanden. En hoe wel Fielding rechten studeerde, was hij zeer goed op de hoogte van de klassieken, waaruit men in vele van zijn werken aan halingen aantreft. In de zevenenveertig jaren, dat hij geleefd heeft, bracht Henry Fielding, bij zijn optreden als „verlicht" rechtsgeleerde, nog zeer veel en omvangrijk litterair werk tot stand. Komedies, trage dies en romans. Fielding was een achter neef van Lady Mary Wortley Montagu, be kend om haar brieven uit Turkije onder meer. Met haar critisch inzicht gaf zij haar jongere neef steun en leiding bij zijn debuut. Fielding heeft dat altijd op prijs gesteld. Kwalijk heeft zij hem echter geno men, evenals vele van zijn vrienden de den, dat hij hertrouwd is na de dood van zijn eerste vrouw Charlotte Cradock met haar toegewijde kémehier Mary Daniel. Bij Charlotte Cradock, een zeer erudiete en zeer mooie vrouw, die Henry Fielding al in haar meisjestijd vereerde, kreeg hij enige kinderen, van wie zijn lievelings dochter Charlotte op zeer jeugdige leeftijd gestorven is. Als tot wanhoop gedreven, op de grens van krankzinnigheid, na de dood van d^ nog jonge Charlotte Cradock, be schrijven zijn biografen hem. Hij her trouwde kort daarop, in 1746. Al heel spoedig werden zijn zoon William, de la tere rechter, enige dochters en zijn jongste zoon Allan geboren. Ook Mary Daniël heeft hem altijd zo goed mogelijk bijge staan. Het blijmoedige levensinzicht van Hen ry Fielding treedt naar voren in zijn ro mans. Ook zijn bijzondere intelligentie bespeurt men daaruit, vooral in de filoso fische gezegdes. Dit wijsgerige inzicht komt vooral in de roman „Jonathan Wild" tot zijn recht. Deze berust op werkelijke gegevens en is, hoewel miet het meest ge- lezene of bekende, daardoor wel het in teressantste van zijn geschriften. Meer nog dan „Amalia" of „Joseph Andrews" en ander werk. Zijn „Voyage to Lisbon" uit het laatst van zijn leven is eveneens een zeer belangrijk document, zowel wat betreft de reis zelf als Fieldings inzichten en de minutieuze beschrijving van deze Portugese tocht. „Tom Jones" is wel zijn meest blijmoedige boek, misschien daarom zo geliefd, bekend en nog altijd gelezen. Wie kan ook nog heden ten dage een glim lach, zelfs een schaterlach, onderdrukken bij zoveel luimigs als de baby, die de brave Allworthy in zijn buitenhuis in zijn bed vindt en die hij trouwhartig (de vondeling is even trouwhartig) adopteert als zijn zoon? Wie geniet niet van de knappe be schrijvingskunst, die Henry Fielding ten toon spreidt? En dan is er de zoon van ka pitein Blifil, de al spoedig het tijdelijke voor het eeuwige verwisselende zwager van Allworthy, die eveneens door hem wordt opgenomen. Door deze jongen, braaf en geniepig, die nu opgevoed wordt met lom Jones, een openhartige ridderlijke knaap, komen alle verwikkelingen, als ze wat ouder zijn. Tom Jones bemint het meisje Sophia, dochter van Squire Western, een unieke figuur, landedelman met veel drankzucht en veel vloeken, doch met een zeer goede inborst en een grote affectie voor zijn dochter. Er zijn veel intriges. Tom Jones wordt aanvankelijk uit huis gezet, trekt het land door en ontmoet vele merkwaardige figuren, die ons in hun gi- ganteske werkelijkheid bijblijven als sprookjesfiguren dat in hun onwerkelijk heid doen. Een satire, zoals Swift, of een karikatuur schreef Fielding niet. Ook in zijn „Jonathan Wild" deed hij meer aan Molière denken. Misschien zouden peda gogen van de tegenwoordige tijd weten te vertellen waarom en waardoor deze Jona than Wild al in zijn jongenstijd behept is met gevoel voor het verkeerde, dat hem aantrekt als een magneet. Maar Fielding heeft hem zo positief voor onze ogen neer gezet en zo ontzaggelijk geestig is elke GEDURENDE de over gangsperiode tussen de geologische middeleeu- 1 wen en de Nieuwe Tijd deed de aarde krachtige pogingen om een ander uiterlijk te krijgen. Evenals voordien reeds enige keren was geschied traden gebergtevormende met een ge leerd woord: orogenetische krachten zeer hevig op. De oce anen, vastelanden en eilanden kregen andere vormen en andere om het bestaan moesten leveren. Gevaarlijke parasieten de goud wesp bijvoorbeeld maak ten de natuur onveilig. Vele fos sielen zijn een beeld van de doodsstrijd der dieren. Zo zagen wij een mier, waarvan de hou ding der poten onmiskenbaar aantoont, welke wanhopige po gingen het dier deed om zich te bevrijden uit de kleverige hars. Ook zagen wij een kokervlieg- wijfje, dat nog vlak vóór het in- grenzen. Vulkanische uitbarstin gen, heviger dan wij ze sedert mensenheugenis kennen, droegen het hunne bij om de gedaante verandering van de aarde tot een zeer schokkend gebeuren te ma ken. In die overgangsperiode en in de Nieuwe Tijd zelf ontstonden de meeste gebergten, die wij thans op aarde kennen, dus bijvoor beeld de Alpen, de Pyreneeën, de Himalaya en de Karpaten. Ook in de dierenwereld bracht de Nieuwe Tijd ingrijpende wij zigingen. De sauriërs verloren hun machtspositie op aarde. De zoogdieren namen hun plaats in. Het eerste deel van de Nieuwe Tijd de Tertiaire (derde) pe riode genoemd kenmerkte zich nog door een warm klimaat. Tot. in de tegenwoordige poolgebieden trof menn toen op aarde overal tropische en sub-tropische oer wouden aan die ideale woon plaatsen waren voor zich ontwik kelende zoogdieren. Ook de in secten kwamen in grote aantal len in die wouden voor. De plan ten en bomen maakten eveneens een periode van opbloei door. Tastbare herinneringen aan die tertiaire bloeiperiode vindt men nog in vele bruinkoollagen, bij voorbeeld in Duitsland. Tal van kleine dieren uit het Tertiair zijn bewaard gebleven dank zij de barnsteen. In deze versteende harsbrokken heeft men veel insecten „ingeharsd" aangetroffen. Spinnen, termie ten, mieren, bladeren en bloemen zijn gaaf of bijna gaaf in de barnsteen gevonden. Die fossie len leren ons, dat ook in het Ter tiair de dieren een zware strijd treden van de dood haar eitjes legde. Zoals wij reeds schreven ont wikkelden de zoogdieren zich in de (warme) Tertiaire periode tot grote bloei. De eerste zoogdie ren waren klein van stuk ge weest, maar in het Tertiair leef den er op aarde zeer grote zoog dieren, die thans nog verre na neven hebben in de olifanten, tapirs, neushoorns en giraffen. Echte monsters waren het, die de Tertiaire wouden bevolkten, en het zou kunnen zijn, dat zij reeds kennis maakten met de al lereerste mensen, die misschien al tegen het einde van het Ter tiair op aarde verschenen. Zeker heid hieromtrent bestaat echter niet. Wel weten we, dat in de op het Tertiair volgende periode, dus in het Quartair (waartoe onze tijd behoort) de oermens er was, zodat er reden is om aan te nemen, dat hij voordien ontstaan of geschapen is. DE FAUNA EN flora van het Tertiair waren tropisch en sub tropisch. Tegen het einde van het Tertiair begon op het noor delijk halfrond een koudere pe riode. De dieren, die aan de warmte gewend waren stierven uit of trokken zich in zuidelijke richting terug. Voor ons half rond brak een periode aan van- kou, die men veelal, zij het niet juist, bestempelt als de Ijstijd. Ten onrechte, want er was niet één Ijstijd. Er waren er vier of misschien zelfs meer, die, afge wisseld door warmere „tussen- ijsperioden", op elkaar volgden. Vermoedelijk leven wij thans in zo'n tussen-ijstijd, die vijfen twintig- tot vijftigduizend jaar geleden begon. Het einde van deze periode is nog niet in zicht. Wel ziet het er naar uit, dat wij voorlopig nog een tijdvak met minder sneeuw en ijs voor de boeg hebben. Immers, de geleer den hebben kunnen vaststellen, dat het in deze eeuw warmer is geworden op het noordelijk half rond, en ook dat zowel de ijs kap aan de noordpool als de glet- schers in de Europese gebergten ingekrompen zijn. Deze recente waarnemingen op aarde brengen een vraagstuk op de voorgrond, waarmee wij ons een ogenblik bezig moeten houden om te voorkomen, dat bij ons misvattingen zouden postvatten over het verloop van klimaatsveranderingen op aarde in de achter ons liggende hon derden miljoenen jaren. Wij heb ben enige keren geproken over warme en koude perioden, die elk tientallen miljoenen jaren omvatten. Zouden wij echter met een vergrootglas de „tempera- tuurgeschiedenis" en de „tempe- ratuurcurve" van zo'n periode bekijken, dan zouden wij in de meeste gevallen schommelingen aantreffen, die wijzen op afwis selend warme en koude perio den, met dien verstande, dat in sommige tijdperken de warme perioden en in andere tijdperken de koude perioden toonaange vend waren. Als wij zeggen „een koude winter" of een „warme zomer" betekent dit niet, dat er in die winter geen weinig koude dagen en in die zomer geen wei nig warme dagen zijn geweest, maar slechts, dat de winter als geheel koud en de zomer als ge heel warm was. Zo is het ook als wij spreken van warme en kou de tijdperken in de aardgeschie- denis, waarbij wij dan inplaa;s van in dagen in tienduizenden, honderdduizenden en miljoenen jaren moeten denken. In het Quartair was het noor delijk halfrond, met inbegrip dus van het noorden van ons wereld deel, herhaaldelijk bedekt met reusachtige sneeuw- en ijsmas sa's, die veel leven uit het Ter tiair uitroeiden. Want dit is voor het leven herhaaldelijk een der gevolgen geweest van klimaats veranderingen. Zij brachten of dood en verderf of nieuw leven en bloei. Het is alsof het leven zich heeft willen beschermen te gen de revolutionair werkende, waarschijnlijk deels door kosmi sche oorzaken bepaalde kli maatswijzigingen door de vorm te kiezen der warmbloedige die ren, die bestand zijn tegen ver anderingen in de temperatuur en wier lichaamstemperatuur onafhankelijk is van de warmte graad der omgeving. TOEN HET IN het Quartair in de letterlijke zin van het woord ijzig koud was op aarde gingen de tropische en subtropi sche dieren naar zuidelijker stre ken. Die terugtocht voltrok zich heel langzaam. Gelijktijdig ont wikkelden zich nieuwe soorten dieren in Noord-Europa, dieren, die door lichaamsbouw en beha ring wel bestand waren tegen de koude. De leeuwen, tijgers, hyena's, nijlpaarden en andere meer of minder tropische dieren begaven zich naar Zuid-Europa, Afrika en Zuid-Azië (waar in de Ijstijden een vochtig-warm kli maat was), terwijl in Noord- Europa en in delen van Midden- Europa mammoets, rendieren, muskus-ossen en zwaarbehaarde neushoorns hun plaats innamen. Deze dieren waren het, die de eerste Europese mensen hun tijd genoten konden noemen. Met hen vocht de oermens een strijd op leven en dood, een strijd, die hij kon winnen dank zij zijn ver stand, dank zij het feit, dat hij wapens en werktuigen kon ver vaardigen. Die strijd begon in het begin van het Quartair, het Diluvium genoemd. De logge dikhuiden, die wij kennen onder de naam olifanten, be horen tot de diersoorten, die de enorme veranderingen in het klimaat hebben doorstaan, zich hebben aangepast en zich als soort hebben gehandhaafd. kleine schurkachtigheid van gedachte' ons als het énige ware voorgestèld, dat Wij er niet aan twijfelen of Jonathan wordt een groot man in zijn soort. Hier zou men zeggen is Fielding de advocaat, die er, hoewel hij best zijn moraal kent, de groot ste aardigheid aan beleeft om met uitzon- dergelijke scherpzinnigheid alles wat ver keerd is als goed te lancerenom dan inwendig te lachen, dat hij dat zo fijntjes heeft gedaan. Er zijn ontelbare geestige passages, voortreffelijk zowel wat de schurkenstreken als wat de psychologische persoonsbeschrijvingen betreft. In de aan gelegenheden van de sekse was Henry Fielding niet terughoudend. Zijn beschrij vingen van jonge vrouwen, situaties en kledingdetails zijn alle uitstekend en open hartig, kleurig en dientengevolge fleurig, doch niet met het gebrek aan reserve dat heden ten dage noodzakelijk wordt ge acht. Toch is het niet op deze gronden al leen, dat Fielding de grondlegger genoemd zou kunnen worden van een bepaald soort van verfijnde detailkunst, zoals die in ,,A Voyage to Lisbon" wordt gebezigd en die door de laconieke opvatting doet den ken aan de vrouwelijke auteur en reizig ster Celia Fiennes, enige tientallen jaren zijn oudere. Het markante is dat in de pre cieze zakelijkheid dit werk hoogst mo dern is. In „Jonathan Wild" echter zorgen de ingewikkelde structuur en de woord keuze en al het hierboven genoemde voor de grappige verrassingen. Eén en ander ft begint al op de eerste bladzijde van het boek bij de uitleg van de klassieken in de geest van de gedachte, die de jonge Jona than er over heeft en zet zich vervolgens voort in het hoofdstuk waar „count" La Ruse gevangen zit op erewoord in een particuliere woning, die aan de zoon van mr. Snap, de directe ondergeschikte van de sheriff van Londen en Middlesex, be hoort. Vele zaken, die met het recht en de wet te maken hebben, zijn hier zonder be paalde instructieve bedoelingen wetens waardig opgedist. Genoemde „count" La Ruse, die daar zit wegens wanbetaling, mag zich vrij bewegen in het huis, doch wordt niettegenstaande dit feit bewaakt. Tot het volste genoegen van de dochters van mr. Snap stelt hij het op prijs in deze „gijzeling" bezig te worden gehouden mei partijtjes whist. We zijn getuige van de komische situatie en maken tevens de eer ste zakkenrollerij door Jonathan Wild mee, die zich meester maakt van het gewonnen geld van de graaf als deze zijn dutje doet. Het geniale van Fielding blijkt als de graaf ontwaakt en de ontvreemding ont dekt, waarop de heren uit een vreemde geestverwantschap vriendschap sluiten. J. G. de Boer van der Ley i Als de graaf tenslotte weet te ontsnappen, neemt hij Jonathan Wild mee op zijn nachtelijke escapades naar speelgelegen- heden en drinkgelagen. Fielding heeft dit hoofdstuk besloten met de woorden: „We derzijds belang, het voornaamste van ieder doel, was de grondslag van dit verbond". FIELDING WERD voor herstel van zijn gezondheid naar Lissabon gezonden, waar hij helaas gestorven is. We moeten van hem geen hooggestemde reisbeschrijving verwachten, doch wel een getrouw en in teressant verslag met weer veel wetens waardigs uit zijn tijd en over hemzelf zij het dan dikwijls mismoediger dan uit zijn briljante romans te halen is. Ook zijn er klassieke vergelijkingen, zoals met Ulysses, en Circe, waar de En gelsman op gesteld is en waar hij zich zelfs in de moderne tijd nog graag mee bezig houdt. Veel navigatiedetails en mededelin gen, alles even ter zake kundig, veel ook ever scheepsrecht. En daar tussen door aantekeningen over de gedragingen van de zeelui en passagiers, die hem dikwijls on sympathiek zijn. Verder zijn er belangrijke stukken over inheemse en vreemde vis soorten en over het nuttigen daarvan als voedsel op een zodanige manier, dat wij geen indruk krijgen van de smakelijkheid, noch weten of hij er zelf van genoot. Van de zeelui schreef hij: „De zeeman zonder water voelt zich een even ellendig dier als een vis zonder water". Op vele bladen van zijn dagboek neemt de wind, zoals in het leven van zeelieden, een belangrijke plaats in. Hoe deze draait en waait, of er een storm gaat opsteken, dat alles is van het grootste belang in een drijvende sa menleving. In de golf van Biskaje is ieder een verschrikkelijk zeeziek geweest, doch de bemanning aldus Fielding maakte misbaar over iets dat men erger vond dan de hevigste storm: „Ze alarmeren ons, dat ze een stuk biefstuk in de zee hadden ge hangen om het fris te houden en dat het was gestolen. Men vermoedde onmiddellijk wie de dader was, die ook inderdaad spoe dig daarna gepakt werd. Het was niemand minder dan een enorme haai, die nóg een stuk verslond doch tezamen met een grote ijzeren haak, waaraan het was opgehan gen en waarmee hij werd binnengehaald". Het meest verbazingwekkend vond Fiel ding de ontdekking van de onverteerde biefstuk in de maag van de haai en diens vervoer naar de kookpot, tezamen met het stuk biefstuk dat door de bemanning werd opgegeten. Op de avond van die dag kwam de wind terug met een hevige kracht. De kapitein beloofde een zeer spoedige tocht door de golf: „Maar hij bedroog ons, doordat de wind hem bedroog". Windstilte en een ge weldige storm wisselden elkaar af. Intus sen verloor de kapitein zijn goede humeur niet en verklaarde, dat ze binnen een week in Lissabon ter kerke zouden gaan, want na de storm werd de wind nu juist zoals die zijn moest. Natuurlijk was deze gis sing wéér mis maar zelfs Fielding toonde zich verrukt over de ingetreden avondstilte: „We zaten op het dek, met alle vrouwelijke passagiers, in de meest serene avond die men zich kan voorstel len. Geen enkel wolkje kwam in zicht en de zon was het enige voorwerp dat onze belangstelling gaande maakte. Deze ging inderdaad onder met een luister die alle beschrijving tart. Terwijl de horizon vlam mend glansde, werden onze ogen naar de andere kant getrokken en aanschouwden de maan die vol was". Helaas is Fielding van deze reis nooit in Engeland teruggekeerd. HelmaWolf-Catz DE TOUR DE FRANCE 1957 zal niet alleen de directeur, de ploegleiders en de renners heugen, maar ook de journalisten en de radioreporters. Tijdens de zestiende etappe immers is één van de twee verslag geversduo's van Radio-Luxemburg, de re porter Alex Virot en zijn trouwe „motard" René Wagner dodelijk verongelukt. Terwijl de dood toesloeg klonk de zachte, lang zame stem van Virot uit miljoenen toe stellen: Radio-Luxemburg zond namelijk een kort tevoren door Virot doorgegeven commentaar uit, hetgeen wel een merk waardig toeval is bij de dood van de man die in 1929 de eerste radioreportage van de Tour de France verzorgde. Hij vestigde toen de aandacht op zich door de gespro ken portretten van de renners. Sindsdien heeft hij geen Tour de France meer over geslagen: de ronde welke zijn laatste zou worden, was de tweeëntwintigste welke door hem beschreven werd. Virot was zeer verknocht aan de commerciële omroep. Voor de oorlog reeds werkte hij voor par ticuliere Franse stations en zijn directeur schap van de reportage-afdelingen van de in 1944 herrezen Franse nationale omroep was van korte duur. Na de terugkeer van Radio-Luxemburg werkte Alex Virot ex clusief aan deze omroep mee. De algemeen directeur, de heer Jacques du Closel, heeft de betreurde verslaggever dan ook zondag avond in bewogen bewoordingen herdacht. Men moet niet gering denken over de krachtsinspanningen van een verslag gevers-équipe in de Tour de France, zeker niet wanneer men, zoals Virot en zijn col lega van Radio-Luxemburg André Bouril- lon, de vijfduizend kilometer van de Tour slechts als duopassagier op een motorfiets wenste te volgen. „In een auto zie en hoor je maar de helft", verklaarde hij altijd, zijn zevenenzestig jaren ten spijt. Men kon hem dan ook steeds weer de Tourkaravaan zien langs rijden, van achteren naar voren en van voren naar achteren, renners en ploegleiders onvermoeid aanklampende. Wanneer de renners om vijf uur 's mid dags in de hotel kamers verdwenen, moesten Bourillon en hij nog van Pontius naar Pilatus draven om het laatste nieuws te verzamelen voor de commentaren van half acht 's avonds. De volgende ochtend moesten ze om zes uur alweer present zijn om de voorbereidingen te treffen voor het vertrek en de beschrijving van de etappe van de dag, welke in de vroege morgen werden uitgezonden. Dan volgde de repor tage van het vertrek en nog twee of drie „flashes" van de koers onderweg. Virot en zijn motorrijder Wagner, die in het dage lijks leven in Parijs kopij reed voor „Fran- ce-soir" en „Le journal du dimanche" stonden als zeer betrouwbare rijders be kend. Hun devies was veiligheid en het is juist die zorg voor de veiligheid van de renners geweest, die hen noodlotig is ge worden. Hoewel Alex Virot dus vooral bij de luisteraars bekend is geworden als een doorkneed sportdeskundige behalve aan de wielersport had hij zijn hart verpand aan het skiën, dat hij ook zelf beoefende was hij ook op vele andere terreinen zeer ontwikkeld. Hij was een uitstekend teke naar, die in 1928 een prijs won met teke ningen over de in Amsterdam gehouden Olympische Spelen. In 1955 maakte hij onder de moeilijkst denkbare omstandig- Voor de microfoon heden radioreportages van de Italiaans- Abessijnse oorlog, waarbij hij de voldoe ning smaakte om de stem van Keizer Haile Selassie via zijn microfoon te kunnen laten klinken. Drie jaar later was hij de enige verslaggever van de democratische landen in Europa, die erin slaagde een radioreportage te maken op het moment dat Hitiers troepen Wenen binnenrukten. Virot telefoneerde zijn verslag van de telefooncel in een cafeetje uit. Hij heeft door zijn degelijke, voor alles eerlijke wijze van werken bij een ganse falanx jongere reportage-specialisten van de Franstalige omroepen school gemaakt. Deze volgelingen hebben woensdagavond via Radio-Luxemburg een eerbiedige hulde aan zijn nagedachtenis gebracht. De dood van Alex Virot heeft de vraag naar de veiligheid van de journalisten en de radioreporters in de Tour de France op nieuw op schrijnende wijze actueel ge maakt. Vorig jaar waren het Jean Quit- tard en Jacques Anjubault, van de Franse televisie, die bij een ongeluk ernstig wer den gewond. Dit jaar heeft men ook de dood te betreuren van de verslaggever André Marin van Europa I, tengevolge van een ernstige hersenschuddnig welke hij twee jaar geleden in de Tour opliep. Om dergelijke droevige voorvallen te ver mijden, althans de kans erop te vermin deren, zal men het aantal journalistieke deelnemers aan de Tour drastisch moeten beperken. Op het ogenblik rijden er vijf tig motorfietsers en ongeveer honderd auto's mee. Men zou, zo heeft de verslag gever van „Le Monde" gesuggereerd, hen moeten verdelen in hen, die de feiten moeten vastleggen en de Tour van A tot Z moeten beleven en in hen, die de „litte ratuur" om de Ronde verzorgen. De eer sten zullen het niet buiten de motorfiets kunnen stellen, maar 't zou verboden moe ten worden, dat zij die zelf besturen.. De anderen zouden zonder bezwaar in auto's aan de karavaan kunnen voorafgaan. En verder zou het verboden moeten worden, dat er via de Tourzender berichten voor de ploegleiders doorgegeven worden, want die zijn in staat hun vader en hun moe der te verpletteren om te zien of een van hun renners ook een beetje koorts heeft. De directeur van de Tour, Jacques God- det, die toch al veel zorgên heeft dit jaar, was door de dood van Virot oprecht be wogen. Wanneer hij ertoe kon besluiten meer aandacht te schenken aan de vei ligheid dergenen die de publieke belang stelling voor zijn onderneming moeten be vredigen, zou de dood van deze voort varende, rusteloze en bekwame Tourver slaggever niet voor niets geweest zijn. Speciaal aanbevolen: „De toekomst van Nederland en de verzuiling van ons volks leven". Hierover spreekt prof. dr. Ph. J. Idenburg (zondag 21 juli, 17.15 Hilv. I). Op dezelfde dag speelt de Pools-Mexi- caanse violist Henryk Szering de Sym- phonie espagnole v. Lalo. De lichtere muze komt, eveneens ^p Hilversum II, met het optreden van de Frans-Canadese chan- sonnière Guylaine Guy aan haar trek. Operaliefhebers kunnen, nog steeds op zondagavond, bij Hilversum I terecht, dat werken van Massenet uitzendt, maar dat beconcurreerd wordt door de „Trionfo di Afrodite" van Carl Orff in de uitvyering tijdens het Holland-Festival, die door Hilversum II wordt uitgezonden. H. Bartman

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 14