HENRY FIELDING
Over het verloop van de
klimaatsveranderingen
GEVOELIG VERLIES
ONZE NAMEN
Dikwijls kortte het
voorgeslacht een
naam wat in
Erbij
- bekend geworden als romanschrijver -
werd tweehonderdvijftig jaar geleden geboren
Mogelijkheden
i
Bewaard
Jonathan Wilden
„Tom Jones"
ZATERDAG 20 JULI 1957
P A G 1 NA T W E L
r7C>7-f7J5y-
wp ZAGEN, dat gaandeweg de oude
Germaanse namen in aantal afnamen
en uitheemse, door het christendom
meegebrachte doopnamen hun plaats
innamen. Geheel verdrongen werden
de oude namen nooit. Dit werd in de
hand gewerkt door het feit, dat vele
martelaren Germaansë namen droegen
en deze dus door vernoeming bewaard
bleven. Zo heetten de oude bisschop-
pen van Utrecht nog Ludger, Adelbold, j
Folkmar, Arnolf, Odibald en Radbout.
Pas de vijfentwintigste in de reeks
Andreas van Cuyk die in 1127 gewijd
werd had een nieuwe naam.
VOOR OUDE en nieuwe namen geldt,
dat zij voor het dagelijks gebruik vaak
afgekort werden. Andreas werd An-
ders en Drees, Alexander deed Sander
ontstaan en Bartholomeus werd niet
slechts Bart, doch ook Mees. U ziet,
dat ons voorgeslacht bij inkorten of j
i samentrekken geen voorkeur voor de
eerste lettergreep toonde. Zijn wij thans
geneigd een Jacob met Jaap aan iï
spreken, ondtijds koos men ook wel het
laatste deel van de naam. Dat is nog
te zien aan de familienamen, die van j
deze verkorte doopnaam afgeleid zijn:
j Kops, Koppen, Coppens, Kopjes en
Coppius. Thans hoort men deze wijze Z
van afkorten nog slechts uit de mond Z
Z van kinderen: zij herhalen wat zij het
laatst hoorden. Zo zal vooral de jeugd Z
geneigd zijn Beatrix tot Trix te ver- Z
Z korten. Wij kunnen echter slechts
Z dankbaar zijn, dat dit gebruik eens Z
algemeen in zwang was. Want op deze Z
Z wijze was het mogelijk dat een en de-
Z zelfde doopnaam vele varianten kreeg. Z
Zo kon het gebeuren, dat de laatste Z
Z middeleeuwse doopnamen ons vele
Z tienduizenden geslachtsnamen opge-
leverd hebben. Zonder al die varianten Z
Z was dit aantal stellig niet zo groot ge-
Z worden.
AL LOPEN er toch vele vaderlanders
Z met een algemeen verbreide familie-
naam rond, onze vaderen hebben door Z
Z al hun afkortingen erger voorkomen.
Z Zij zorgden, dat de naam Andreas een
hele rij geslachtsnamen deed ontstaan. Z
Om een kleine greep te doen: Andrie- Z
Z sen, Andriesma, Andreessen, Dreesse,
Drees, Anders, Andersen, Driessen, Z
Drieskens, Andrea en Andreae, welke Z
Z laatste vorm door een Friese predikant
Z bedacht werd. Op dezelfde wijze
leidde de voornaam Arnold afgekort Z
Z tot Ar(e)nd en Nol tot de familie- Z
Z namen Arnolds, Arnolsen. Arnoldse,
j Arnoldi, Arnoudse, Aernouts, Arents, Z
Z Arendsen, Arntzen, Arntzenius, Arend- Z
sma, Aarnink, A erts, Aertsen, Aartsma,
Z Nouts, Nuyts, Nuis, Nolten, Nolting, Z
Noltink, Nollen en Nolens. Zelfs de Z
Z geslachtsnaam Van Aerssen hoort in
Z deze groep thuis: hier werd de uit
Aertssoon ontstane naam wat „defti- Z
Z ger" gemaakt door er het 'ellijk Iin-
Z kende „van" voor te zetten. Boven-
staande voorbeelden kunnen ons even- Z
Z eens leren, dat de gewestelijke dialec-
Z ten het aantal varianten nog vergroot-
ten terwijl ook de manier, waarop de Z
Z patroniemen gevormd werden, plaat-
Z selijk sterk verschilde.
a
TERWIJL onze vaderen aldus het j
Z nageslacht een dienst bewezen, zorg-
den zij er al even onbewust ook Z
Z voor, dat vele oude doopnamen in de
Z vorm van geslachtsnamen bleven voort-
bestaan en daarmee voor verdwijning Z
behoed werden. De Germaanse naam
Z Burghard was in de zeventiende eeuw j
Z als Burgert hier en daar nog in ge- Z
bruik. Zo gaf de in 1609 in Vlaardingen
Z wonende stuurman Pouwel Gerritsz zijn
Z zoon deze naam. Burgert Pouwelsz Z
kreeg een zoon, die als Gerrit Burgert- Z
Z sen door het leven ging, met Hester
Z Commersdochter huwde en omstreeks
1662 naar Rotterdam verhuisde. Daar Z
Z werd uit dit huwelijk de zoon Commer
Z Burger geboren, zijn nakomelingen
dragen de geslachtsnaam Burger.
BIJ AL ZIJN briljante en charmante
eigenschappen en zijn ruiterlijkheid be
zat Fielding volgens de biografen één
ondeugd, die zich op enigszins wonder
lijke wijze uitte, namelijk een bepaald
soort van ijdelheid. Hij deed er derhal
ve alle moeite voor om aan te tonen,
dat hij van de Habsburgers afstamde.
Wonderlijk genoeg was de Engelsman
van rang en stand in zijn tijd dus
blijkbaar op een vreemd element ge
steld. Henry Fielding wist dan ook zijn
afstamming aan te tonen. De geschiede
nis vertelt eveneens, dat hij een grote
ring droeg met het Habsburgse wapen.
In feite blijkt dit door de hedendaagse
navorsingen geheel te niet gedaan te
zijn. Henry Fielding, die geboren werd
in 1707, was de zoon van kolonel Ed
mund Fielding, die zich onderscheidde,
evenals zijn voorvaderen, in krijgs
dienst. Er waren zeven kinderen, van
wie Henry de oudste was. Alleen Hen
ry Fieldings grootvader, John Fielding,
droeg geen wapenrok,
doch is doctor in de
theologie geweest. Zijn
moeder, Sarah Gould,
was de dochter van een
rechter. Men zegt dat
Henry op hem leek. Uit
het feit, dat in Fiel
dings boek „Tom Jo
nes" veel voorkomt (en
heel wat dat bijzonder
mooi beschreven is)
over het buitengoed
van grootvader Fiel
ding, blijkt dat Henry zeer aan zijn jeugd
gehecht moet zijn geweest. De landadel,
waaruit hij is voortgesproten, kent hij
evenals de kringen van rechters en advo
caten, bijzonder goed. Men vindt deze
groepen dan ook later in zijn werken op
uiterst levendige wijze, vol geest en humor
weergegeven. Op school was Henry Fiel
ding een uitstekende leerling, evenals in
zijn studietijd. Hiervan bracht hij een ge
deelte in Leiden door. Hetgeen hij hierover
heeft geschreven is niet bijzonder vleiend
voor deze stad. Zijn voornaamste grief be
trof de onhygiënische toestanden. En hoe
wel Fielding rechten studeerde, was hij
zeer goed op de hoogte van de klassieken,
waaruit men in vele van zijn werken aan
halingen aantreft. In de zevenenveertig
jaren, dat hij geleefd heeft, bracht Henry
Fielding, bij zijn optreden als „verlicht"
rechtsgeleerde, nog zeer veel en omvangrijk
litterair werk tot stand. Komedies, trage
dies en romans. Fielding was een achter
neef van Lady Mary Wortley Montagu, be
kend om haar brieven uit Turkije onder
meer. Met haar critisch inzicht gaf zij
haar jongere neef steun en leiding bij zijn
debuut. Fielding heeft dat altijd op prijs
gesteld. Kwalijk heeft zij hem echter geno
men, evenals vele van zijn vrienden de
den, dat hij hertrouwd is na de dood van
zijn eerste vrouw Charlotte Cradock met
haar toegewijde kémehier Mary Daniel.
Bij Charlotte Cradock, een zeer erudiete
en zeer mooie vrouw, die Henry Fielding
al in haar meisjestijd vereerde, kreeg hij
enige kinderen, van wie zijn lievelings
dochter Charlotte op zeer jeugdige leeftijd
gestorven is. Als tot wanhoop gedreven,
op de grens van krankzinnigheid, na de dood
van d^ nog jonge Charlotte Cradock, be
schrijven zijn biografen hem. Hij her
trouwde kort daarop, in 1746. Al heel
spoedig werden zijn zoon William, de la
tere rechter, enige dochters en zijn jongste
zoon Allan geboren. Ook Mary Daniël
heeft hem altijd zo goed mogelijk bijge
staan.
Het blijmoedige levensinzicht van Hen
ry Fielding treedt naar voren in zijn ro
mans. Ook zijn bijzondere intelligentie
bespeurt men daaruit, vooral in de filoso
fische gezegdes. Dit wijsgerige inzicht
komt vooral in de roman „Jonathan Wild"
tot zijn recht. Deze berust op werkelijke
gegevens en is, hoewel miet het meest ge-
lezene of bekende, daardoor wel het in
teressantste van zijn geschriften. Meer
nog dan „Amalia" of „Joseph Andrews"
en ander werk. Zijn „Voyage to Lisbon"
uit het laatst van zijn leven is eveneens
een zeer belangrijk document, zowel wat
betreft de reis zelf als Fieldings inzichten
en de minutieuze beschrijving van deze
Portugese tocht. „Tom Jones" is wel zijn
meest blijmoedige boek, misschien daarom
zo geliefd, bekend en nog altijd gelezen.
Wie kan ook nog heden ten dage een glim
lach, zelfs een schaterlach, onderdrukken
bij zoveel luimigs als de baby, die de brave
Allworthy in zijn buitenhuis in zijn bed
vindt en die hij trouwhartig (de vondeling
is even trouwhartig) adopteert als zijn
zoon? Wie geniet niet van de knappe be
schrijvingskunst, die Henry Fielding ten
toon spreidt? En dan is er de zoon van ka
pitein Blifil, de al spoedig het tijdelijke
voor het eeuwige verwisselende zwager
van Allworthy, die eveneens door hem
wordt opgenomen. Door deze jongen, braaf
en geniepig, die nu opgevoed wordt met
lom Jones, een openhartige ridderlijke
knaap, komen alle verwikkelingen, als ze
wat ouder zijn. Tom Jones bemint het
meisje Sophia, dochter van Squire Western,
een unieke figuur, landedelman met veel
drankzucht en veel vloeken, doch met een
zeer goede inborst en een grote affectie
voor zijn dochter. Er zijn veel intriges.
Tom Jones wordt aanvankelijk uit huis
gezet, trekt het land door en ontmoet vele
merkwaardige figuren, die ons in hun gi-
ganteske werkelijkheid bijblijven als
sprookjesfiguren dat in hun onwerkelijk
heid doen. Een satire, zoals Swift, of een
karikatuur schreef Fielding niet. Ook in
zijn „Jonathan Wild" deed hij meer aan
Molière denken. Misschien zouden peda
gogen van de tegenwoordige tijd weten te
vertellen waarom en waardoor deze Jona
than Wild al in zijn jongenstijd behept
is met gevoel voor het verkeerde, dat hem
aantrekt als een magneet. Maar Fielding
heeft hem zo positief voor onze ogen neer
gezet en zo ontzaggelijk geestig is elke
GEDURENDE de over
gangsperiode tussen de
geologische middeleeu- 1
wen en de Nieuwe Tijd
deed de aarde krachtige
pogingen om een ander uiterlijk
te krijgen. Evenals voordien reeds
enige keren was geschied traden
gebergtevormende met een ge
leerd woord: orogenetische
krachten zeer hevig op. De oce
anen, vastelanden en eilanden
kregen andere vormen en andere
om het bestaan moesten leveren.
Gevaarlijke parasieten de
goud wesp bijvoorbeeld maak
ten de natuur onveilig. Vele fos
sielen zijn een beeld van de
doodsstrijd der dieren. Zo zagen
wij een mier, waarvan de hou
ding der poten onmiskenbaar
aantoont, welke wanhopige po
gingen het dier deed om zich te
bevrijden uit de kleverige hars.
Ook zagen wij een kokervlieg-
wijfje, dat nog vlak vóór het in-
grenzen. Vulkanische uitbarstin
gen, heviger dan wij ze sedert
mensenheugenis kennen, droegen
het hunne bij om de gedaante
verandering van de aarde tot een
zeer schokkend gebeuren te ma
ken. In die overgangsperiode en
in de Nieuwe Tijd zelf ontstonden
de meeste gebergten, die wij thans
op aarde kennen, dus bijvoor
beeld de Alpen, de Pyreneeën, de
Himalaya en de Karpaten.
Ook in de dierenwereld bracht
de Nieuwe Tijd ingrijpende wij
zigingen. De sauriërs verloren
hun machtspositie op aarde. De
zoogdieren namen hun plaats in.
Het eerste deel van de Nieuwe
Tijd de Tertiaire (derde) pe
riode genoemd kenmerkte zich
nog door een warm klimaat. Tot.
in de tegenwoordige poolgebieden
trof menn toen op aarde overal
tropische en sub-tropische oer
wouden aan die ideale woon
plaatsen waren voor zich ontwik
kelende zoogdieren. Ook de in
secten kwamen in grote aantal
len in die wouden voor. De plan
ten en bomen maakten eveneens
een periode van opbloei door.
Tastbare herinneringen aan die
tertiaire bloeiperiode vindt men
nog in vele bruinkoollagen, bij
voorbeeld in Duitsland.
Tal van kleine dieren uit het
Tertiair zijn bewaard gebleven
dank zij de barnsteen. In deze
versteende harsbrokken heeft
men veel insecten „ingeharsd"
aangetroffen. Spinnen, termie
ten, mieren, bladeren en bloemen
zijn gaaf of bijna gaaf in de
barnsteen gevonden. Die fossie
len leren ons, dat ook in het Ter
tiair de dieren een zware strijd
treden van de dood haar eitjes
legde.
Zoals wij reeds schreven ont
wikkelden de zoogdieren zich in
de (warme) Tertiaire periode
tot grote bloei. De eerste zoogdie
ren waren klein van stuk ge
weest, maar in het Tertiair leef
den er op aarde zeer grote zoog
dieren, die thans nog verre na
neven hebben in de olifanten,
tapirs, neushoorns en giraffen.
Echte monsters waren het, die
de Tertiaire wouden bevolkten,
en het zou kunnen zijn, dat zij
reeds kennis maakten met de al
lereerste mensen, die misschien
al tegen het einde van het Ter
tiair op aarde verschenen. Zeker
heid hieromtrent bestaat echter
niet. Wel weten we, dat in de op
het Tertiair volgende periode,
dus in het Quartair (waartoe
onze tijd behoort) de oermens er
was, zodat er reden is om aan te
nemen, dat hij voordien ontstaan
of geschapen is.
DE FAUNA EN flora van het
Tertiair waren tropisch en sub
tropisch. Tegen het einde van
het Tertiair begon op het noor
delijk halfrond een koudere pe
riode. De dieren, die aan de
warmte gewend waren stierven
uit of trokken zich in zuidelijke
richting terug. Voor ons half
rond brak een periode aan van-
kou, die men veelal, zij het niet
juist, bestempelt als de Ijstijd.
Ten onrechte, want er was niet
één Ijstijd. Er waren er vier of
misschien zelfs meer, die, afge
wisseld door warmere „tussen-
ijsperioden", op elkaar volgden.
Vermoedelijk leven wij thans in
zo'n tussen-ijstijd, die vijfen
twintig- tot vijftigduizend jaar
geleden begon. Het einde van
deze periode is nog niet in zicht.
Wel ziet het er naar uit, dat wij
voorlopig nog een tijdvak met
minder sneeuw en ijs voor de
boeg hebben. Immers, de geleer
den hebben kunnen vaststellen,
dat het in deze eeuw warmer is
geworden op het noordelijk half
rond, en ook dat zowel de ijs
kap aan de noordpool als de glet-
schers in de Europese gebergten
ingekrompen zijn.
Deze recente waarnemingen
op aarde brengen een vraagstuk
op de voorgrond, waarmee wij
ons een ogenblik bezig moeten
houden om te voorkomen, dat
bij ons misvattingen zouden
postvatten over het verloop van
klimaatsveranderingen op aarde
in de achter ons liggende hon
derden miljoenen jaren. Wij heb
ben enige keren geproken over
warme en koude perioden, die
elk tientallen miljoenen jaren
omvatten. Zouden wij echter met
een vergrootglas de „tempera-
tuurgeschiedenis" en de „tempe-
ratuurcurve" van zo'n periode
bekijken, dan zouden wij in de
meeste gevallen schommelingen
aantreffen, die wijzen op afwis
selend warme en koude perio
den, met dien verstande, dat in
sommige tijdperken de warme
perioden en in andere tijdperken
de koude perioden toonaange
vend waren. Als wij zeggen „een
koude winter" of een „warme
zomer" betekent dit niet, dat er
in die winter geen weinig koude
dagen en in die zomer geen wei
nig warme dagen zijn geweest,
maar slechts, dat de winter als
geheel koud en de zomer als ge
heel warm was. Zo is het ook als
wij spreken van warme en kou
de tijdperken in de aardgeschie-
denis, waarbij wij dan inplaa;s
van in dagen in tienduizenden,
honderdduizenden en miljoenen
jaren moeten denken.
In het Quartair was het noor
delijk halfrond, met inbegrip dus
van het noorden van ons wereld
deel, herhaaldelijk bedekt met
reusachtige sneeuw- en ijsmas
sa's, die veel leven uit het Ter
tiair uitroeiden. Want dit is voor
het leven herhaaldelijk een der
gevolgen geweest van klimaats
veranderingen. Zij brachten of
dood en verderf of nieuw leven
en bloei. Het is alsof het leven
zich heeft willen beschermen te
gen de revolutionair werkende,
waarschijnlijk deels door kosmi
sche oorzaken bepaalde kli
maatswijzigingen door de vorm
te kiezen der warmbloedige die
ren, die bestand zijn tegen ver
anderingen in de temperatuur
en wier lichaamstemperatuur
onafhankelijk is van de warmte
graad der omgeving.
TOEN HET IN het Quartair
in de letterlijke zin van het
woord ijzig koud was op aarde
gingen de tropische en subtropi
sche dieren naar zuidelijker stre
ken. Die terugtocht voltrok zich
heel langzaam. Gelijktijdig ont
wikkelden zich nieuwe soorten
dieren in Noord-Europa, dieren,
die door lichaamsbouw en beha
ring wel bestand waren tegen de
koude. De leeuwen, tijgers,
hyena's, nijlpaarden en andere
meer of minder tropische dieren
begaven zich naar Zuid-Europa,
Afrika en Zuid-Azië (waar in de
Ijstijden een vochtig-warm kli
maat was), terwijl in Noord-
Europa en in delen van Midden-
Europa mammoets, rendieren,
muskus-ossen en zwaarbehaarde
neushoorns hun plaats innamen.
Deze dieren waren het, die de
eerste Europese mensen hun tijd
genoten konden noemen. Met
hen vocht de oermens een strijd
op leven en dood, een strijd, die
hij kon winnen dank zij zijn ver
stand, dank zij het feit, dat hij
wapens en werktuigen kon ver
vaardigen. Die strijd begon in
het begin van het Quartair, het
Diluvium genoemd.
De logge dikhuiden, die wij kennen onder de naam olifanten, be
horen tot de diersoorten, die de enorme veranderingen in het
klimaat hebben doorstaan, zich hebben aangepast en zich als soort
hebben gehandhaafd.
kleine schurkachtigheid van gedachte' ons
als het énige ware voorgestèld, dat Wij er
niet aan twijfelen of Jonathan wordt een
groot man in zijn soort. Hier zou men
zeggen is Fielding de advocaat, die er,
hoewel hij best zijn moraal kent, de groot
ste aardigheid aan beleeft om met uitzon-
dergelijke scherpzinnigheid alles wat ver
keerd is als goed te lancerenom dan
inwendig te lachen, dat hij dat zo fijntjes
heeft gedaan. Er zijn ontelbare geestige
passages, voortreffelijk zowel wat de
schurkenstreken als wat de psychologische
persoonsbeschrijvingen betreft. In de aan
gelegenheden van de sekse was Henry
Fielding niet terughoudend. Zijn beschrij
vingen van jonge vrouwen, situaties en
kledingdetails zijn alle uitstekend en open
hartig, kleurig en dientengevolge fleurig,
doch niet met het gebrek aan reserve dat
heden ten dage noodzakelijk wordt ge
acht. Toch is het niet op deze gronden al
leen, dat Fielding de grondlegger genoemd
zou kunnen worden van een bepaald soort
van verfijnde detailkunst, zoals die in
,,A Voyage to Lisbon" wordt gebezigd en
die door de laconieke opvatting doet den
ken aan de vrouwelijke auteur en reizig
ster Celia Fiennes, enige tientallen jaren
zijn oudere. Het markante is dat in de pre
cieze zakelijkheid dit werk hoogst mo
dern is. In „Jonathan Wild" echter zorgen
de ingewikkelde structuur en de woord
keuze en al het hierboven genoemde voor
de grappige verrassingen. Eén en ander
ft
begint al op de eerste bladzijde van het
boek bij de uitleg van de klassieken in de
geest van de gedachte, die de jonge Jona
than er over heeft en zet zich vervolgens
voort in het hoofdstuk waar „count" La
Ruse gevangen zit op erewoord in een
particuliere woning, die aan de zoon van
mr. Snap, de directe ondergeschikte van
de sheriff van Londen en Middlesex, be
hoort. Vele zaken, die met het recht en de
wet te maken hebben, zijn hier zonder be
paalde instructieve bedoelingen wetens
waardig opgedist. Genoemde „count" La
Ruse, die daar zit wegens wanbetaling,
mag zich vrij bewegen in het huis, doch
wordt niettegenstaande dit feit bewaakt.
Tot het volste genoegen van de dochters
van mr. Snap stelt hij het op prijs in deze
„gijzeling" bezig te worden gehouden mei
partijtjes whist. We zijn getuige van de
komische situatie en maken tevens de eer
ste zakkenrollerij door Jonathan Wild mee,
die zich meester maakt van het gewonnen
geld van de graaf als deze zijn dutje doet.
Het geniale van Fielding blijkt als de
graaf ontwaakt en de ontvreemding ont
dekt, waarop de heren uit een vreemde
geestverwantschap vriendschap sluiten.
J. G. de Boer van der Ley i
Als de graaf tenslotte weet te ontsnappen,
neemt hij Jonathan Wild mee op zijn
nachtelijke escapades naar speelgelegen-
heden en drinkgelagen. Fielding heeft dit
hoofdstuk besloten met de woorden: „We
derzijds belang, het voornaamste van ieder
doel, was de grondslag van dit verbond".
FIELDING WERD voor herstel van zijn
gezondheid naar Lissabon gezonden, waar
hij helaas gestorven is. We moeten van
hem geen hooggestemde reisbeschrijving
verwachten, doch wel een getrouw en in
teressant verslag met weer veel wetens
waardigs uit zijn tijd en over hemzelf
zij het dan dikwijls mismoediger dan uit
zijn briljante romans te halen is.
Ook zijn er klassieke vergelijkingen,
zoals met Ulysses, en Circe, waar de En
gelsman op gesteld is en waar hij zich zelfs
in de moderne tijd nog graag mee bezig
houdt. Veel navigatiedetails en mededelin
gen, alles even ter zake kundig, veel ook
ever scheepsrecht. En daar tussen door
aantekeningen over de gedragingen van de
zeelui en passagiers, die hem dikwijls on
sympathiek zijn. Verder zijn er belangrijke
stukken over inheemse en vreemde vis
soorten en over het nuttigen daarvan als
voedsel op een zodanige manier, dat wij
geen indruk krijgen van de smakelijkheid,
noch weten of hij er zelf van genoot. Van
de zeelui schreef hij: „De zeeman zonder
water voelt zich een even ellendig dier
als een vis zonder water". Op vele bladen
van zijn dagboek neemt de wind, zoals in
het leven van zeelieden, een belangrijke
plaats in. Hoe deze draait en waait, of er
een storm gaat opsteken, dat alles is van
het grootste belang in een drijvende sa
menleving. In de golf van Biskaje is ieder
een verschrikkelijk zeeziek geweest, doch
de bemanning aldus Fielding maakte
misbaar over iets dat men erger vond dan
de hevigste storm: „Ze alarmeren ons, dat
ze een stuk biefstuk in de zee hadden ge
hangen om het fris te houden en dat het
was gestolen. Men vermoedde onmiddellijk
wie de dader was, die ook inderdaad spoe
dig daarna gepakt werd. Het was niemand
minder dan een enorme haai, die nóg een
stuk verslond doch tezamen met een grote
ijzeren haak, waaraan het was opgehan
gen en waarmee hij werd binnengehaald".
Het meest verbazingwekkend vond Fiel
ding de ontdekking van de onverteerde
biefstuk in de maag van de haai en diens
vervoer naar de kookpot, tezamen met het
stuk biefstuk dat door de bemanning werd
opgegeten.
Op de avond van die dag kwam de wind
terug met een hevige kracht. De kapitein
beloofde een zeer spoedige tocht door de
golf: „Maar hij bedroog ons, doordat de
wind hem bedroog". Windstilte en een ge
weldige storm wisselden elkaar af. Intus
sen verloor de kapitein zijn goede humeur
niet en verklaarde, dat ze binnen een week
in Lissabon ter kerke zouden gaan, want
na de storm werd de wind nu juist zoals
die zijn moest. Natuurlijk was deze gis
sing wéér mis maar zelfs Fielding
toonde zich verrukt over de ingetreden
avondstilte: „We zaten op het dek, met
alle vrouwelijke passagiers, in de meest
serene avond die men zich kan voorstel
len. Geen enkel wolkje kwam in zicht en
de zon was het enige voorwerp dat onze
belangstelling gaande maakte. Deze ging
inderdaad onder met een luister die alle
beschrijving tart. Terwijl de horizon vlam
mend glansde, werden onze ogen naar de
andere kant getrokken en aanschouwden
de maan die vol was".
Helaas is Fielding van deze reis nooit in
Engeland teruggekeerd.
HelmaWolf-Catz
DE TOUR DE FRANCE 1957 zal niet
alleen de directeur, de ploegleiders en de
renners heugen, maar ook de journalisten
en de radioreporters. Tijdens de zestiende
etappe immers is één van de twee verslag
geversduo's van Radio-Luxemburg, de re
porter Alex Virot en zijn trouwe „motard"
René Wagner dodelijk verongelukt. Terwijl
de dood toesloeg klonk de zachte, lang
zame stem van Virot uit miljoenen toe
stellen: Radio-Luxemburg zond namelijk
een kort tevoren door Virot doorgegeven
commentaar uit, hetgeen wel een merk
waardig toeval is bij de dood van de man
die in 1929 de eerste radioreportage van
de Tour de France verzorgde. Hij vestigde
toen de aandacht op zich door de gespro
ken portretten van de renners. Sindsdien
heeft hij geen Tour de France meer over
geslagen: de ronde welke zijn laatste zou
worden, was de tweeëntwintigste welke
door hem beschreven werd. Virot was zeer
verknocht aan de commerciële omroep.
Voor de oorlog reeds werkte hij voor par
ticuliere Franse stations en zijn directeur
schap van de reportage-afdelingen van de
in 1944 herrezen Franse nationale omroep
was van korte duur. Na de terugkeer van
Radio-Luxemburg werkte Alex Virot ex
clusief aan deze omroep mee. De algemeen
directeur, de heer Jacques du Closel, heeft
de betreurde verslaggever dan ook zondag
avond in bewogen bewoordingen herdacht.
Men moet niet gering denken over
de krachtsinspanningen van een verslag
gevers-équipe in de Tour de France, zeker
niet wanneer men, zoals Virot en zijn col
lega van Radio-Luxemburg André Bouril-
lon, de vijfduizend kilometer van de Tour
slechts als duopassagier op een motorfiets
wenste te volgen. „In een auto zie en hoor
je maar de helft", verklaarde hij altijd,
zijn zevenenzestig jaren ten spijt. Men kon
hem dan ook steeds weer de Tourkaravaan
zien langs rijden, van achteren naar voren
en van voren naar achteren, renners en
ploegleiders onvermoeid aanklampende.
Wanneer de renners
om vijf uur 's mid
dags in de hotel
kamers verdwenen,
moesten Bourillon en
hij nog van Pontius
naar Pilatus draven
om het laatste nieuws
te verzamelen voor de commentaren van
half acht 's avonds. De volgende ochtend
moesten ze om zes uur alweer present zijn
om de voorbereidingen te treffen voor het
vertrek en de beschrijving van de etappe
van de dag, welke in de vroege morgen
werden uitgezonden. Dan volgde de repor
tage van het vertrek en nog twee of drie
„flashes" van de koers onderweg. Virot en
zijn motorrijder Wagner, die in het dage
lijks leven in Parijs kopij reed voor „Fran-
ce-soir" en „Le journal du dimanche"
stonden als zeer betrouwbare rijders be
kend. Hun devies was veiligheid en het is
juist die zorg voor de veiligheid van de
renners geweest, die hen noodlotig is ge
worden.
Hoewel Alex Virot dus vooral bij de
luisteraars bekend is geworden als een
doorkneed sportdeskundige behalve aan
de wielersport had hij zijn hart verpand
aan het skiën, dat hij ook zelf beoefende
was hij ook op vele andere terreinen zeer
ontwikkeld. Hij was een uitstekend teke
naar, die in 1928 een prijs won met teke
ningen over de in Amsterdam gehouden
Olympische Spelen. In 1955 maakte hij
onder de moeilijkst denkbare omstandig-
Voor de
microfoon
heden radioreportages van de Italiaans-
Abessijnse oorlog, waarbij hij de voldoe
ning smaakte om de stem van Keizer Haile
Selassie via zijn microfoon te kunnen
laten klinken. Drie jaar later was hij de
enige verslaggever van de democratische
landen in Europa, die erin slaagde een
radioreportage te maken op het moment
dat Hitiers troepen Wenen binnenrukten.
Virot telefoneerde zijn verslag van de
telefooncel in een cafeetje uit.
Hij heeft door zijn degelijke, voor alles
eerlijke wijze van werken bij een ganse
falanx jongere reportage-specialisten van
de Franstalige omroepen school gemaakt.
Deze volgelingen hebben woensdagavond
via Radio-Luxemburg een eerbiedige
hulde aan zijn nagedachtenis gebracht. De
dood van Alex Virot heeft de vraag naar
de veiligheid van de journalisten en de
radioreporters in de Tour de France op
nieuw op schrijnende wijze actueel ge
maakt. Vorig jaar waren het Jean Quit-
tard en Jacques Anjubault, van de Franse
televisie, die bij een ongeluk ernstig wer
den gewond. Dit jaar heeft men ook de
dood te betreuren van de verslaggever
André Marin van Europa I, tengevolge
van een ernstige hersenschuddnig welke
hij twee jaar geleden in de Tour opliep.
Om dergelijke droevige voorvallen te ver
mijden, althans de kans erop te vermin
deren, zal men het aantal journalistieke
deelnemers aan de Tour drastisch moeten
beperken. Op het ogenblik rijden er vijf
tig motorfietsers en ongeveer honderd
auto's mee. Men zou, zo heeft de verslag
gever van „Le Monde" gesuggereerd, hen
moeten verdelen in hen, die de feiten
moeten vastleggen en de Tour van A tot
Z moeten beleven en in hen, die de „litte
ratuur" om de Ronde verzorgen. De eer
sten zullen het niet buiten de motorfiets
kunnen stellen, maar 't zou verboden moe
ten worden, dat zij die zelf besturen.. De
anderen zouden zonder bezwaar in auto's
aan de karavaan kunnen voorafgaan. En
verder zou het verboden moeten worden,
dat er via de Tourzender berichten voor
de ploegleiders doorgegeven worden, want
die zijn in staat hun vader en hun moe
der te verpletteren om te zien of een van
hun renners ook een beetje koorts heeft.
De directeur van de Tour, Jacques God-
det, die toch al veel zorgên heeft dit jaar,
was door de dood van Virot oprecht be
wogen. Wanneer hij ertoe kon besluiten
meer aandacht te schenken aan de vei
ligheid dergenen die de publieke belang
stelling voor zijn onderneming moeten be
vredigen, zou de dood van deze voort
varende, rusteloze en bekwame Tourver
slaggever niet voor niets geweest zijn.
Speciaal aanbevolen: „De toekomst van
Nederland en de verzuiling van ons volks
leven". Hierover spreekt prof. dr. Ph. J.
Idenburg (zondag 21 juli, 17.15 Hilv. I).
Op dezelfde dag speelt de Pools-Mexi-
caanse violist Henryk Szering de Sym-
phonie espagnole v. Lalo. De lichtere muze
komt, eveneens ^p Hilversum II, met het
optreden van de Frans-Canadese chan-
sonnière Guylaine Guy aan haar trek.
Operaliefhebers kunnen, nog steeds op
zondagavond, bij Hilversum I terecht, dat
werken van Massenet uitzendt, maar dat
beconcurreerd wordt door de „Trionfo di
Afrodite" van Carl Orff in de uitvyering
tijdens het Holland-Festival, die door
Hilversum II wordt uitgezonden.
H. Bartman