ONZE NAMEN
Afspiegeling van karakters en projecties van illusies
in de onvervangbare kunst van het zelfportret
Muziekleer van Werkmeister
Vader heeft altijd
de hoofdrol
gespeeld
Erbij
Geen doetjes
Steeds de man
ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1957
P A G I NA DRIE
voorstellen omdat ik zijn zoon ken. Melle
heeft niets met zijn tekening hier te maken.
Ik hoop echter dat Esther Roelofsz wel op
haar zelfportret lijkt, want wat is zij dan
mooi
MEN MOET oppassen met het zelfportret.
Het kan, zelfs ongewild, een bedriegelijk
ding zijn. Hoe komt men er toe? In de
eerste plaats is de schilder zichzelf met
behulp van de spiegel het goedkoopste
model. Veelal begint hij er aan bij gebrek
aan andere interessante objecten. En die
interesse kan alleen het uiterlijk gelden.
S. Jesserun de Mesquita, in hout gesneaen
zelfportret (1905).
DE Nederlandse Kunststichting, die
door het organiseren van exposi
ties in bedrijven, in parken als de
Keukenhof, of waar zich ook maar
geschikte gelegenheden mochten
voordoen, tracht een grotere ver
trouwdheid met beeldende kunst
te bevorderen, heeft thans een
tentoonstelling van Nederlandse
zelfportretten van Van Gogh tot
heden mogen samenstellen voor
de oude Hanzestad Kampen, waar
de expositie tot 1 september te
zien is in de Koornmarktspoort,
één van de betrekkelijk vele oude
gebouwen in deze gemeente.
ONDER de vertegenwoordigden bevinden
zich nogal wat tijdgenoten en zo had deze
expositie al iets pikants voor me. In het
zelfportret immers zet de kunstenaar zich
wat men noemt te kijk. Ik ontmoette dan
Henk Broer, met zijn eeuwige Baskische
petje, wat filosofisch glimlachend, sym
pathiek, zoals ik hem ken. Ik zag er Ber-
serik, die zichzelf njet gewichtig wilde zien,
waarin een opzettelijkheid kan zitten die
ook met een zeker narcisme te maken
heeft. Voorts was er Wijnberg, een Rus als
in de stukken, waarvoor hij zo graag en
mooi de decors verzorgde. Dan is er
Fiedler, wat moe, een aardig mens, meer
realist in dit portret dan in zijn vaak zo
realistisch bedoelde andere werk. Ik zou
het de Nederlandse Kunststichting kwalijk
hebben genomen als Verwey er niet ge
weest was: zijn ongemakkelijk, even wan
trouwend oog staart ons aan uit een
klein en wat betreft vooral de ingehouden
kleur weer bijzonder mooi schilderijtje.
Verbluft was ik de Hagenaar Drayer meer
dan levensgroot in brons te ontmoeten.
Want hij is schilder en vertoont dan nog
andere opvattingen dan in dit voor hem
zeldzame en buitengemeen gelijkende beeld.
Ik dacht Chagatt te zien maar het bleek
een zekere Charles Gaupp (19211943) te
zijn. Ari Katers beeltenis ontmoette ik
al eerder maar ik moest weer glim
lachen om het beetje theater in dit overi
gens uitstekende schilderijtje, dat zo wèl
klopt met zijn gesprekken in de kunste
naarssociëteit. Het schilderijtje steunt ove
rigens nog op een tekening, waarin hij
zichzelve directer raakt. W. I. van der
Kerke lijkt met baard voller van gezicht
dan hij in werkelijkheid is. De lichte ogen
van de Haagse graficus Rozendaal gaven
me weer het gevoel een beetje op mijn
hoede te moeten zijn. Dat Jan Wiegers eens
zo'n smalle kop had, kan ik me slechts
Het menselijk gelaat is om zijn vormen een
prachtig studie-object in de ontwikkeling
van de beheersing van de techniek. Zonder
meer te willen dan een zo goed mogelijke
weergeving kan het zelfportret uitdruk
kingen krijgen, waaraan men niet had ge
dacht. Het staren in de spiegel geeft iets
indringends in de blik, zelfs bij de vrolijke
vent. Plaats de spiegel hoog en er komt
iets melancholieks misschien in de uit
drukking door het hangen van de pupillen
tegen he'- bovenste ooglid. Bij lage plaatsing
van de spiegel zijn die oogleden geneigd
te luiken tot een expressie van laatdun
kendheid. De kin wordt van onder bekeken
en lijkt houtain omhoog gestoken te zijn.
Veel schilderijen van impressionistische
aard hebben zo een uitdrukking van ge
wicht. Zie op deze tentoonstelling hoe A.
Mauve (18381888) dat deed. Denk ook
niet dat die op een afstand houdende ma
nier van kijken van Isaac Israëls (1865
1934) zozeer voor de beschouwer bedoeld
zou zijn.
Toch ontdekt men al schilderende of
boetserende bepaalde dingen aan het uiter
lijk zoals dit op het doek of in de klei
verschijnt, die op het model zelve aan
het oog ontsnapten. Zien wij niet vaak pas
door een portret bepaalde familietrekken
in het model, die we voorheen nooit waren
tegengekomen? Het is inderdaad de beel
dende kunstenaar „geschonken" de afspie
geling van een karakter op het gelaat te
openbaren. Wie dit ervaren heeft en
dat gebeurt ook de leek moet toch de
zin van de figuratieve kunst erkennen als
een onvervangbare. Toen dan ook de heer
De Brauwere, mede verantwoordelijk voor
de „Contour"-tentoonstellingen, zei niet te
houden van portretten op exposities als
deze, was dit slechts een brutale negatie
van een bestaande onvervangbare kunst.
De schilder, die zich dit hem gegevenr
bewust is, zal in zijn behoefte tot zelf
kennis grijpen naar het zelfportret. Zo is
Breitners grote zelfportret meer portret
dan alle andere figuren die hij schilderde,
omdat hij in dit geval wilde zien wat er
achter het object stond. Het blijft echter
de vraag in hoeverre het mogelijk is dat
het „subject" zichzelf tevens tot „object"
maakt. Het is hierover dat de inleider
tot de catalogus, Hans Redeker, zijn ge
dachten laat gaan. En dan komt men op
Rembrandt en Van Gogh en het onmoge
lijke lijkt mogelijk geworden. Zo bekeken
is het zelfportret één der hoogste vormen
van beeldende kunst. De mens heeft zich
los van -zichzelf weten te maken. Het hier
geëxposeerde zelfportret van Van Gogh
zouden we er in kunnen geloven indien
we zijn schilderkunst niet kenden? Het
antwoord is niet te geven. Maar wat kan
nog intrigerender zijn dan een expositie
van zelfportretten!
Charley Toorop, bijvoorbeeld, heb ik pas
leren waarderen in haar zelfportretten.
Door haar werk heen maakte deze vrouw
me beducht, haar gelaat kon me ontroe
ren. Was zij zelf misschien niet op zoek
naar deze vrouw in haar? In het zelf
portret projecteert de kunstenaar ook il
lusies. Het is niet altijd „dit ben ik". Het
is soms „dit wil ik". Het kan dan hem zelf
Vóór het invoeren van de zogenaamde
gelijkzwevende temperatuur bij de stem
ming van toestinstrumenten werd het be
studeren van de trillingsverschijnselen van
de tonen zowel door kunstenaars als door
geleerden van professie verricht. De stem
ming van instrumenten was een probleem,
dat naar mate het harmonisch besef zich
ging ontwikkelen om een oplossing vroeg.
De belangstelling van musici voor het
stemmingsvraagstuk was welbeschouwd
een kwestie van dwingende noodzaak,
want het ging tenslotte om de uitoefening
van de muziekpraktijk. Naast hun artis
tieke hoedanigheden bezaten deze musici
nog het intellect, dat voorwaarden wist
vast te stellen waaronder een oplossing tot
stand kon komen. Een der eersten, die
zich daardoor kon onderscheiden, is de om
streeks het jaar 1500 levende organist Ar
nold Schlick geweest. Honderdvijftig jaar
na hem hield een andere organist, Andreas
Werkmeister, 1645—1706, zich met de stem
ming bezig en ook hij vond een uitweg uit
de moeilijkheid. Zij het dan op een andere
wijze. Over deze grote figuren onder de
Duitse organisten hield de heer J. F. Ober-
mayr uit Heemstede verleden week in de
aula van het Gemeentelijk Gymnasium
voor de deelnemers aan de Haarlemse
Zomeracademie voor orgel en voor andere
belangstellenden een voordracht, die ons
belangwekkend genoeg leek om er ach
teraf nog enige aandacht aan te besteden.
Werkmeister was een belezen man. Het
waren niet alleen boeken over muziek, die
zijn aandacht hadden. Ook wiskundige
werken werden door hem geraadpleegd.
Hij bestudeerde de leerstellingen van
Griekse filosofen, las de geschriften van
Romeinse auteurs, het Oude en het Nieuwe
Testament, benevens de boeken der kerk
vaders en hij stelde zich op de hoogte van
gelden zowel als het schilderkunstig pro
gram. Chabots (18941949) portret geeft
me het gevoel dat het meer ondergeschikt
is aan zijn algemene visie dan een ont
moeting met een individu. De handige
Charles Eyck maakte met zijn hier ver
trouwde zelfportret één van zijn beste
brokken schilderwerk door een volkomen
nuchtere instelling tegenover het spiegel
beeld, door niets anders te willen dan een
goed schilderij. Citroen permitteerde zich
tegenover zichzelf de vrijheid, die hij
tegenover anderen aan banden legt en ac
teert een beetje.
Radecker (18831956) en Krop stellen
in hun beelden een program en zullen wel
moeilijk herkenbaar geweest zijn. Wel is
dat Reyers in zijn zelfportret, maar hoe
veel treffender is de kop die Couzijn eens
van hem maakte. Kruyders (18811935)
gelijkenis met zijn schilderij kan ik niet
beoordelen, maar ik geloof er in omdat
dit werk schilderkunstig zo zuiver Kruy-
der is.
DE ONTWIKELING der moderne kunst
is sinds Van Gogh meer tot zelfexpressie
geraakt. Zo kan een landschap zelfportret
worden. Moeten we in die zin Bouthoorns
doek, waarin nog wel een gelaat terug te
vinden is, waarderen? Zo kan men al het
werk van een Appel zelfportret noemen.
Mij bleek in ieder geval dat Appels uiter
lijke verschijning aardig klopt met wat
men zich van de schilder van dit werk
kan voorstellen. Maar ik ben benieuwd
wat anderen zich voorstellen van de schil
der Van Soest na het zien van het hier
geëxposeerde doek, dat voor zelfportret
doorgaat.
Eenzaamheid kan drijven tot het zelf
portret. Het kan zijn de eenzaamheid van
grote figuren, het kan zijn de eenzaamheid
door ziekte, gelijk bij Ket, door angst ook
bijanderen. Het zelfportret kan getuigen
van een tekort. Het kan zijn het cadeau
aan de geliefde. Al die aanleidingen tot
een zelfportret maken een tentoonstelling
als deze bloeiend. Waar de schilder of
beeldhouwer zelf echter al niet altijd weet
wat aanleiding tot een en ander was, acht
ik het wat indiscreet veel verder te gaan
in het neerschrijven van de veronderstel
lingen, die ik maakte. Men make deze,
hoop ik, zelf als men Kampen mocht aan
doen. Men kan er nog meer waardevol
werk ontmoeten dan het reeds genoemde.
Sluyters kunnen is hier weer overtui
gend bewezen. Willinks nog al eens ver
onderstelde knapheid moet men dan maar
eens bekijken op de bouw van het hier ge-
exposeerde, toch weer merkwaardige schil
derij. Van A. Dérkzen van Angeren ont
moet men een reeks uit verscheidene
jaren. Fernhout en Schuhmacher konden
natuurlijk niet ontbreken. Zelden ziet men
nog iets van Tjerk Bottema (18821940)
bekend tekenaar van het satierieke week
blad „De Notenkraker" en de Limburger
Henri Jonas (1878—1944). Intrigeren zal
het mannetje, verscholen achter dikke
brilleglazen, zoals de spirituele Teixeira de
Mattos, zich zelf zag. Dat de beeldhouwer
Wezelaar voor één van zijn beste werken,
het portret van Leo Gestel, steun had aan
diens zelfportret is duidelijk hier. In totaal
zijn bijna zestig figuren hier vertegen
woordigd.
Bob Buys
Donderdag 7 augustus zal het zeventig
fa ar geleden zijn, dat de impresario Ernst
Krauss in een klein dorpje, Eberbach, in
Zuid-Duitsland werd geboren, in het oudste
gedeelte van Württemberg gelegen. Bin
nenkort is het veertig jaar geleden dat hij
zijn werkzaamheden als organisator van
kunstmanifestaties in ons land begon en
zijn gouden jubileum als letterkundige kan
vieren. In 1917 heeft hij samen met de
toenmalige burgemeester mr. Paul van
Sonsbeeck de „Egmondse Kunstkring" op
gericht. In het najaar van 1927 bracht hij
zijn inmiddels internationaal geworden en
tot grote omvang gegroeide „concertdirec
tie" onder in de naamloze vennootschap,
waarvan hij nog heden de enige leider is.
Gedurende het veertigjarig bestaan daar
van daarvan heeft hij om en nabij de vijf
tienduizend voorstellingen van een dui
zendtal solisten en ensembles in ongeveer
vijftig landen georganiseerd. Hieronder
waren vooral vele balletuitvoeringen.
Daarnaast schreef hij zijn boeken, vooral
gedichten: meer dan een dozijn werken
verschenen van zijn hand, waarvan zeven
verzenbundels en een biografie van Anna
Pavlova, wier manager hij was, ook voor
het buitenland. Zijn geschriften zijn in
ongeveer een kwart miljoen exemplaren
over de gehele wereld verspreid.
de muziek van grote componisten en van
hetgeen theologen hadden gepubliceerd.
Hij ontwikkelde met deze indrukken op
het gebied der muziek, fysica, filosofie en
theologie en met eigen overwegingen een
levensbeschouwing, waarin ook de muzi
kale en de daarmee samenhangende akoes
tische verschijnselen werden onderge
bracht en waarmede zij werden verklaard.
Werkmeister erkende twee aspecten van
de muziek: het theoretische en het prak
tische. Hij zag als ideaal de theoreticus en
de practicus in de „musicus perfectus" ver
enigd. Voor een compositie wenste hij het
getal als leidinggevend beginsel. Pas het
inzicht in de door het getal geordende
grondslag van een compositie wijst voor
het componeren de juiste weg. Daarmede
wilde hij het ontstaan van goede en slechte
ontwikkelingen der harmonieën verklaren.
Volgens Werkmeister geven de getallen
zekerheid en de orde, die in wezen uit
God is. Hij ging zelfs zo ver de gang der
sterren op de muzikale verhoudingen te
betrekken. De mens wordt hierbij inge
schakeld als een instrument in Gods
hand. In 1697 voerde hij met zijn geschrift
„Hypomnemata Musica" de gelijkzwevende
temperatuur in, de stemming waarbij de
„natuurlijke" zuiverheid van de interval
len systematisch in geringe mate gewijzigd
wordt. Maar Werkmeister was zelf wat
beducht voor deze revolutionaire stap, die
„van de natuur wegvoert". Deze opmerking
van Werkmeister is in onze tijd in een an
dere vorm herhaald door Ellis, die daarbij
de gevolgen van de toonshoogte-af wij king
in het geding bracht. Hij zei: „Veel musici
van heden weten in het geheel niet, dat
ook een andere stemming mogelijk was".
Eigenlijk is ons toonsysteem arm verge
leken bij de oneindige rijkdom yan het
tonengebied.
Portret van een jongeman door
J. E. Akkeringa.
EéN ONZER LEZERESSEN schreef me
onlangs het niet geheel met me eens te
kunnen zijn, toen ik naar aanleiding van
de tentoonstelling van de Haagse School
beweerde, dat deze elders in de wereld
nauwelijks bekend is. Welbewust sprak ik
in de tegenwoordige tijd, want een feit is
dat het typisch Hollandse landschap met
zijn molens, koeien, eendjes en vissers
schepen, alsmede de manier waarop dit al
les geschilderd was, eens een betrekkelijk
grote belangstelling in Engeland, Amerika
en Duitsland genoot. Van Breitner zal men
buiten onze grenzen maar heel weinig
werk ontmoeten. In Antwerpen heb ik het
gezien. Of het veel verder kwam is mij
niet bekend. En wanneer er van Breitner
gesproken wordt, blijken ook anderen zich
wel bezig te houden met dat gebrek aan
belangstelling buiten Nederland van deze,
voor ons zo grote schilder. Ik dacht daar
weer aan op de tentoonstelling: Tijdgeno
ten van Verster, die tot 23 september in de
Lakenhal te Leiden wordt gehouden ter
van Monet, de meest consequente impres
sionist van Frankrijk.
Toch blijft,er veel dat een vergelijking
met wat in het buitenland, voornamelijk
Frankrijk, door grote schilders werd ge
maakt kan doorstaan. Gelijk men op de
tentoonstelling van de Haagse School in
Laren kon spreken van meesterwerken,
moet men dat ook hier. Want wie denkt bij
dat kostelijke werkje „Het strand te Sche-
veningen" van Floris Arntzenius niet aan
die fijne marineschilder Boudin uit Frank
rijk, die trouwens ook in Scheveningen
heeft gewerkt? Arntzenius, misschien om
dat hij in Den Haag en genoemde bad
plaats werkte, had vergeleken met Breit
ner een meer Frans allure. Bovendien
werd hij wel door Fransen geïnspireerd en
het is vooral aan Daumier dat hij gedacht
moet hebben bij de keuze van enkele on
derwerpen. Breitner heeft dat vermoede
lijk ook gedaan bij zijn aquarel van twee
wasmeisjes. Aan Franse schilderkunst
denkt men bij Isaac Israëls eveneens. Dit
dan toch vooral door de kleur en het on
derwerp. Wat betreft klaarheid van vorm
kon er van zijn werk minder invloed uit
gaan dan van de Franse impressionisten,
wier grotere bekendheid ook hierin moet
liggen. W. H. P. J. de Zwart, die Parijs nog
„Het strand te Scheveningen" door
Floris Arntzenius.
bezocht en daar onder meer het hier aan
wezige „Porte St. Denis" schilderde, her
innert door onderwerp even aan strandta
ferelen van Boudin.
Mocht de Haagse School zich beramen
op typisch Nederlandse waarden, de tijd
genoten van Verster hebben wijder willen
reiken. Meer keken zij nog over onze gren
zen of wel konden zij rekenen op een ze
kere expansie van een sterker optredend
individualisme. Door de gegevens heeft
deze expositie meer allure dan die van de
Haagse School, waarbij de hier vertegen
woordigden wel betrokken waren als tijd
genoten maar minder op de voorgrond
konden treden. Enkele figuren werken in
dit milieu ook sterker. Ik denk onder meer
aan Tholen, die zo thuis was op de Zuider
zee, of aan Witsen, in wiens werk latere
abstracte kunst wel lijkt aangekondigd.
Dït'kómt ook door de keuze. Men heeft dit
nogal vaak gedaan uit' particulier bezit,
waardóór dezé tentoonstelling al zo bijzon
der de moeite waard is en onze wetenschap
volledige gemaakt wordt. Men kon al
dus ook gemakkelijker zekere kanten be
lichten vooral het veel sterker zich pone
rende individualisme. En ik heb het gevoel,
dat men bij de samenstelling ook wel
hechtte aan de intelligentie. Het verband
met Verster brelhgt dat trouwens mee. Er
zijn meer tijdgenoten van hem dan de hier
vertegenwoordigden. Men beperkte zich
tot hen, die mét hem reageerden op de
Haagse School of om andere redenen con
tact met hem hadden of wel overeenkomst
in hun werk met het zijne vertoonden.
Het is niet boud verondersteld, dat som-
miger werk voor velen nagenoeg onbekend
was en ook dit maakt deze expositie zo be
langwekkend. Akkeringa's „Landschap met
schapen" (dat bijna een Corot waardig ge
noemd kan worden) figureerde al op de
tentoonstelling in het Singermuseum,
maar komt hier nog beter tot zijn recht.
Het is soms toch de moeite waard Amster
dam door andere ogen dan die van Breit
ner te zien. Welk een, fijn schilderijtje
heeft C. G. 't Hooft van de bocht van de
Herengracht gemaakt.! Goed dat men de
Deventer Bartus Korteling eens exposeert
in het westen. M. Kamerlingh Onnes' bruid
van het Stedelijk Museum zagen we al
heel lang niet meer, bedacht ik me bij het
beschouwen van een aquarel naar een zelf
de onderwerp van deze schilder. Het werk
van Karsen komt men nog wel eens tegen,
maar met diens schilderijtjes van Noord-
wijk deed de samensteller van deze expo
sitie weer een bijzondere keuze. Ten aan
zien van Willem van Konijnenburg, wiens
werk dateert uit de tijd van Verster, vroeg
ik me af in hoeverre dat symbolisme van
hem en Toorop niet een betreurenswaar
dige vergissing genoemd kan worden, zoals
ik dat ook bij de Bretonse landschappen
van Odillon Redon heb gedaan. Uit het
Huis Van Looy maakte men voorts een ge
slaagde keuze.
Ter wille van de volledigheid wijs ik
tenslotte dan nog op de aanwezigheid van
OP DE EERSTE januaridag van dit
jaar deed in ons land de gehuwde vrouw
een belangrijke schrede vooruit: zij
werd „handelingsbekwaam". Sinds die
datum is zij ook gerechtigd de familie
naam van haar echtgenoot te voeren.
Dit geschiedde in de praktijk reeds
lang, doch niemand had er ooit aan ge
dacht dit recht wettelijk vast te leggen.
Is er nu veel veranderd? Voor de naam
geving maken al deze nieuwigheden
geen verschil. Al mag de getrouwde
vrouw nu zowaar zelfs een eigen giro
rekening hebben, voor onze namen
blijft uitsluitend haar echtvriend van
belang. Het is zijn slachtsnaam, die op
de kinderen overgaat.
DAT KINDEREN de familienaam van
de vader dragen werd in ons land pas
in het jaar 1811 door een wetsartikel
voorgeschreven. En dat nog uitsluitend
als een gevolg van onze inlijving bij het
Franse rijk, waar een dergelijk voor
schrift reeds bestond. Al was de Bur
gerlijke Stand, die we bij deze gelegen
heid kregen, een opzienbarende nieu
wigheid, de wetgeving op het gebied der
familienaam betekende slechts het vast
leggen van een bestaande toestand.
Reeds vele eeuwen gingen de geslachts
namen der vaders op het kroost over. In
een vroegere periode, toen familiena
men nog zeldzaam waren, was het even
eens de vader, die de belangrijke rol
speelde: zijn doopnaam werd gebezigd
om de kinderen aan te duiden. Slechts
onder bijzondere omstandigheden werd
van dit gebruik afgeweken. Als de va
der jong overleden was, kon het gebeu
ren dat zijn nagelaten kinderen in de
buurt als Jan Grietenzoon of Hilde
Aagtsdochter bekend stonden. Werden
deze aanduidingen erfelijk, dan ontston
den geslachtsnamen, die van vrouwen
namen afgeleid zijn. De namen Agnees-
sen, Magdaleens en Trienekens zijn daar
voorbeelden van.
herdenking van het overlijden, nu dertig
jaar geleden. Van de kunstenaar, waarop
Leiden zo trots mag zijn.
Hoe graag toch zou ik sommige werken
van Breitner met doeken van bijvoorbeeld
Manet willen vergelijken. In denk in het
bijzonder aan de vrouwtjes in kimono,
waarvan op deze tentoonstelling enkele
kostelijke voorbeelden te zien zijn. Hoe zou
zo'n schets voor het portret van de actrice
Theo Mann-Boumeester het houden naast
de voorstudie van „Bar van de Moulin
Rouge" van dezelfde meester, die men in
Amsterdam kan bezichtigen? Ik dacht
eigenlijk dat dit heel goed zou gaan. Maar
ik bedenk me dat wat betreft helderheid
van zeggen Manets grote schilderij van
hetzelfde onderwerp, dat zich in Engeland
bevindt, altijd een veel breder publiek be
reiken zal dan Breitners portret uit het
Stedelijk Museum, dat een prachtig brok
schilderkunst is, hetwelk meer het oog be
koort dan het hart beroert of de geest be
zighoudt. Tezeer misschien was het Hol
landse impressionisme een zaak van het
oog en misschien te weinig kon ten aan
zien van ,de besten spreken van „maar,
welk een oog!" zoals Cézanne dat zei
KINDEREN werden ook wel naar de
moeder genoemd als deze zo kennelijk
het hoofd der echtvereniging was, dat
zelfs de naam van de vader niet in het
geding gebracht hoefde te worden,
j Voor de doetjes onder de gehuwde
mannen mag het als een geruststelling
gelden, dat de wet deze gang van zaken
thans onmogelijk maakt, Ook al speelt
vader thuis de tweede viool, de bena-
ming van zijn kroost kan daarvan geen
getuigenis meer afleggen. Wat het voor.
geslacht betreft, in verreweg de meeste
huisgezinnen was de hoofdrol aan vader
toebedeeld. Zo zijn uitsluitend de na-
men van mannelijke beroepen tot ge-
slachtsnaam geworden. Voorts spreken
de van voornamen afgeleide familie-
namen een duidelijk taal. In nog geen
dozijn gevallen werd een vrouwenaam
tot geslachtsnaam, het aantal van
mansnamen afgeleide familienamen
loopt echter in de tienduizenden. Het-
zelfde verschijnsel zien we bij onze
j plaatsnamen. Ook deze bevatten vaak
voornamen. In bijna alle gevallen wer-
i den deze door mannen gedragen.
VROUWELIJKE doopnamen komen
in plaatsnamen vrijwel alleen voor als
de nederzetting rond een kapel of kerk
jj ontstond, die aan een vrouwelijke hei-
lige gewijd was (Geertruidenberg, Aag-
tekerke, Sint Anna ter Muiden). Veel
groter is het aantal mansnamen, dat op
de landkaart vastgelegd werd. In Dul-
ven, Duivenee, Duivendrecht en Dui-
venvoorde treft men de mansnaam Duif
aan, die ook tot de familienaam Duyvis
leidde. Doetinchem heette eens Dodinc-
hem en was dus de woonplaats van een
jj Dodo.
Zelfs in Zierikzee zit een mansnaam
verborgen. De oude schrijfwijze Sie-
rix-ee bewijst dat we hier te doen heb-
ben met een ee (een water), toebeho-
rend aan een man, die Sierik heette.
Ook de familienamen Sirks, Zirks en
Sierksma wijzen naar deze voornaam
terug. De plaatsnaam Abcoude is een
verkorting van Abekeswoude, dus het
woud van Abeke, een verkleinvorm van
de oude mansnaam Abe, die door een
vermaard voetballer in het gehele land
bekend werd.
J. G. de Boer van der Ley
werken van H. J. Haverman, Antoon Der
kinderen, Marius van der Maarel, Piet
Meiners, M. W. van der Valk, Jan Veth en
H. J. van der Weele.
Bob Buys
iïwjsii
Si;' - i::i.
m