VOOR JULLIE Het jongetje met het groene haar Warm! Marga Minco Warmte mag ons niet koud laten EERST VOOR GEBRUIK OP DE SCHOLEN, MAAR AL SPOEDIG EEN CEWILD ARTIKEL IN DE HANDEL Hierna komt iets anders99 ZATERDAG 19 OKTOBER 1957 Erbij PAGINA ZES ONZE TUIN- EN KAMERPLANTEN G. Krorndijk Kleingoed voor Kerstmis ER WAS EENS een jongetje, dat met groen haar werd geboren. „Och", zei z'n moeder, „wat geeft het? Je hebt blonde, bruine, zwarte en rode haren op de wereld. Waarom zou er niet eens een jongetje met groen haar zijn?" Na een poosje dacht ze er niet eens meer aan dat het jongetje anders was dan andere kinderen. Hij lag in de wieg, hij speelde in z'n box, hij zat in z'n kin derstoel en liet de zon op z'n groene haren schijnen. Net als alle andere kin deren. En net als alle andere kinderen liep hij op een goeie dag stiekem de straatdeur uit om met de kinderen te gaan spelen, die hij hoorde lachen en zingen voor het raam. „Rollebolle.daar kwam een grote bal op hem afvliegen en hij deed wat ieder jongetje zou doen. Hij gaf de bal een trap, terug naar waar hij van daan kwam. Het jongetje van wie de bal was keek op. Eerst stond hij even heel stil, toen ging zijn mond open van verba zing. „Kijk daar eens!" riep hij tegen zijn vriendjes, „kijk daar eens!" Ze keken allemaal en ze schaterden van het lachen. Het jongetje met het groene haar lachte terug. Hij dacht, dat ze blij waren omdat hij mee kwam spelen en hij liep hard naar de bal toe om nog eens te schoppen. „Hé.hé.hé!" riep het jongetje van de bal en hij rende ook en graaide de bal net voor de ander weg. „Zul je er afblijven?" „Waarom?" vroeg het jongetje met het groene haar, „jullie schoppen toch allemaal?" „Ja, wij", zei het jongetje, „maar jij hebt groen haar, jij moet er afblijven". Het jongetje met het groene haar greep verlegen naar zijn hoofd. Nie mand had hem nog ooit iets gezegd over dat groene haar. Was dat iets bij zonders? Hij liep hard naar huis om het aan zijn moeder te vragen en alle kin deren liepen hem na en schreeuwden: „groenkop, groenkop, groenkop!" Het jongetje begreep er niets van. De volgende dag probeerde hij het weer. Maar toen hij het met de meisjes pro beerde en mee ging springen in de hin- kelpot, zeiden ze: „groenkoppen mogen niet in de hinkelput". Toen hij het poesje van de slager wilde aaien, riep het slagersknechtje: „kinderen met groene haren mogen niet aan ons poes je komen". En toen de man met de trompet door de straat kwam en alle kinderen gingen dansen op de muziek, zei de man van de trompet: „jongetjes met groene haren mogen niet mee dansen". En het erge was, dat alle mensen die dat zeiden, zelf zo'n verschrikkelijk plezier hadden. Ze wezen naar hem en dan begon de hele straat te lachen, zó verschrikkelijk hard, dat het wel leek of de huizen en de bomen meewiegden en schudden. En als dat gebeurde dan rende het jongetje hard naar huis. Maar ze kwamen voor de ramen staan en gluurden naar binnen of ze niet een sprietje van dat groene haar te zien konden krijgen. Het jongetje kroop weg in de donkerste hoek van het huis en daar bleef hij zitten. Naar school kon hij ook niet want op de school stond een groot bord: „verboden voor kin deren met groen haar". „Je moet maar weggaan", zei z'n moeder. „Ik heb over een land gehoord waar alle mensen groen haar hebben". Het jongetje ging naar het land van de mensen met groen haar. Ze waren heel vriendelijk, hij leerde er erg veel, hij werd zelfs de rijkste en de knapste man van het land, maar gelukkig was hij niet. „Nee", zei hij, „dat is het niet, de mensen uit die straat moeten leren dat groen haar er niets toe doet". Hij bedacht een plan. Het was moei lijk om het uit te werken en hij deed er wel een jaar over. Weet je wat hij deed? Hij kocht alle huizen en winkels in de straat waar hij geboren was en waar ze lang geleden zo om hem hadden gelachen. En op een goeie dag vloog hij met een reusachtig groot vliegtuig vol mensen met groen haar terug naar zijn land. Hij bracht ze één voor één in de huizen en winkels van zijn straat. Elk huis was nu bewoond door mensen met bruin, blond of zwart haar, maar ook door een paar met groen haar. Hij deed dat allemaal in het hartje van de nacht toen iedereen in de straat sliep. Maar de volgende morgen Toen de kinderen voor schooltijd nog even wat wilden spelen waren ze niet de eersten op straat. Groepjes jongens en meisjes speelden op de trottoirs. Allemaal kinderen met groen haar! En een plezier dat ze hadden! Ieder kind wou onmiddellijk meedoen als hij dat zag. En dat mocht ook best, de kinderen met het groene haar wenkten hen. Maar niemand durfde, ze voelden zich opeens een beetje verlegen met hun bruine, zwarte en blonde kopjes. Er waren zóveel kinderen met groen haar, ze zouden vast de baas willen spelen. Nee, de kinderen van de straat durf den de school haast niet in, de nieuwe meesters en de meeste nieuwe juffrou wen hadden ook groen haar. In de winkels ging het al net zo. De mensen die geen groen haar hadden voelden zich opeens verlegen. Het leek wel of alle mensen met groen haar het gek vonden dat zij niet waren zoals zij. Ze bleven verlegen in huis zitten tot de kinderen uit school terugkwamen. „Ik wil groen haar, ik wil groen haar!" riepen ze en ze zeiden daarmee eigenlijk wat iedereen graag wilde: groen haar! Dan zou je je tenminste weer thuis voelen tussen de buren en in de winkels en op school. „Ik weet het", zei een mevrouw, „ik ga naar de kapper en ik laat m'n haar verven". Wat een geweldig idee! In een paar minuten stond de hele straat in een rij voor de winkel van de kapper op de hoek. Maar de kapperswinkel was dicht. „Hé", zeiden de mensen die al heel lang in de straat woonden, „hoe kan dat? Al in geen twintig jaar heb ben we die winkel dicht gezien". „Wacht eens, er komt iemand", zei een jongetje dat vooraan stond. En ja hoor, de deur ging open en daar stond een vriendelijke meneer mét groen haar! De mensen weken verschrikt terug. Dat was hun oude kapper niet en deze zou hun natuurlijk nooit willen helpen! Maar ja, ze stonden daar nu eenmaal en ze moesten dus wel zeggen waar ze voor kwamen. Maar nog vóór ze waren uitgesproken schudde de kapper al van nee. „Weten jullie wie ik ben?" vroeg hij. De mensen keken elkaar aan. Hoe kon den ze dat nou weten? „Ik ben het jongetje met het groene haar", zei de kapper, „ik woonde daar aan de overkantWeten jullie het nog?" Ja, de slager en de groentevrouw en de man van de trompet wisten het on middellijk. Ze kregen een kleur en pro beerden weg te sluipen, net als een heleboel mannen die vroeger op straat speelden met een bal en het jongetje nooit lieten meedoen. „Oo", riepen ze, „alle huizen zijn na tuurlijk van hem. Hij heeft de groene mensen op ons afgestuurd om zich te wreken. Alles wordt nu natuurlijk van de mensen mét groen haar en wij Maar de kapper riep: „Stilte! Wij zijn hier alleen maar gekomen om jullie te laten zien hoe dom je bent. Toen er één jongetje was met groen haar heb ben jullie hem net zolang geplaagd tot hij verhuizen moest. Maar nu bijna iedereen groen haar heeft willen jullie het ook. En dat moet veranderen, dat zeg ik jullieEn als het niet ver andert gebeuren er ongelukken. Dan kom ik met mijn schaar en knip jullie allemaal je haren af. Dan wordt dit de straat van de kaalkoppen". Boem, de kapper sloeg zijn deur dicht. De mensen keken elkaar ver legen aan. Wat hebben wij mal ge daan", zeiden ze, „wat verschrikkelijk mal, alsof die kleur er iets toedoet". En voortaan was het anders, hoor! Groen, bruin, zwart, geel, rood, het deed er niet meer toe. Iedereen was te vreden met zichzelf en z'n buurman en nooit, nóóit in alle lange jaren die kwa men heeft de kapper met groen haar z'n schaar hoeven te gebruiken. Mies Bouhuys „Vroeger", bromt Kato, de koe, „was het buit i fijn, heerlijk was het in die tijd om in 't land te zijn. Paard, wat is er toch gebeurd? 'k Vind er niets meer aan om hier elke dag en nacht in de wei te staan. Waarom was het vroeger fijn? Fijn voor iedereen?" „Omdat, zegt het wijze paard, „toen de zon nog scheen. Kijk maar naar jc natte kop en je natte rug" „Paard, hoe krijgen we 't weer warm, hoe de zon hier terug?" „Volg me, volg me", zegt het paard, „volg me naar de stal. En je loeit totdat de boer je begrijpen zal. „Boeh.. boeh.. boeh boeh.. boeh..", loeit Kato de koe. Kijk, de boer holt uit zijn huis naar de staldeur toe. „Kom maar binnen, kom maar gauw, hier is 't zomer, hoor. En hier blijft het lekker warm heel de winter door". Mies Bouhuys Wie vangt de vis? Jantje of zijn vader? Het inleggen der figuren en décor Op het gebied van sieraden bestaat er heel wat variatie, maar hebt u wel eens een echt zeepaardje op uw revers ge dragen? Dat kan momenteel. Dit sierlijke diertje, gevat in een stuk glashelder plastic, is namelijk sinds korte tijd in de handel. Het hoeft echter niet bij zo'n zeepaardje op uw jurk of jas te blijven. Er zijn tal loze andere mogelijkheden, evenals er heel wat andere voorwerpen zijn, waarin in secten en bloemen zijn opgesloten. Won derlijke diepzeetaferelen, prachtig glanzen de kevertjes, lieve bloempjes en minuscule waterplantjes vindt u ook in presse- papiers, in deksels van doosjes, kortom in een hele serie gebruiksvoorwerpen, die alle volledig transparant zijn, zodat deze won derwereld aan alle kanten kan worden bekeken. DE FABRIKANT van dieren en bloemen in plastic, ir. E. Wijvern, ontvangt ons met de woorden: „Geen mooiere juwelen dan insecten", waarna hij ons meevoert naar een tafel waarop ranke waterjuffers, fraai gevormde kevers, minutieus kleine visjes, vlinders in een schaterlicht van kleuren en zelfs slangetjes met een zilveren lijfje in hun doorzichtige huisjes sluimeren. Ieder ragfijn onderdeeltje, elk wonder van kleur en vorm komt prachtig uit. „Aanvankelijk gebruikten we deze vinding om insecten en andere dieren te conser veren, onder andere voor scholen, waar men deze blokjes door kan geven zonder het beestje te beschadigen", aldus onze gastheer. „Is dit in veel landen een veel gebruikte toepassing in Engeland be staan zelfs centrale schoolmusea met uit- leen„bibliotheken" in Nederland werd het geen succes. Hier is men met allerlei bezwaren gekomen. Een biologieleraar wil bijvoorbeeld dié kever niet, omdat hij een stofje in zijn oog heeft en dat visje kijkt niet vriendelijk genoeg." Langzamerhand is het bedrijf zich dus gaan omschakelen op het vervaardigen van sieraden en gebruiksvoorwerpen: manchet knopen, hangertjes, asbakken, enzovoort. Het idee zelf om dieren te conserveren is eigenlijk zo oud als de wereld. De na tuur doet het zelf. Neem een vlieg, die duizenden jaren geleden op een harsplek van een boom is gaan zitten, is blijven plakken en werd langzaam overspoeld door de hars. Thans vindt men deze stof, tot barnsteen verhard, met het diertje er nog precies zo in. Tegenwoordig kunnen we dit zelf, dank zij het feit, dat we een bepaalde soort kunsthars kunnen maken, die we populair gezegd betitelen met de naam plastic. Het was een Amerikaan, die de bruikbare op lossing vond een helder hars te maken. In 1942 gaf de uitvinder, die bepaald een idealist moet zijn geweest, zijn octrooi vrij ten dienste van de wetenschap. Via een fabriek in Amerika kwam onze gastheer, die oorspronkelijk vliegtuigbouwkundig ingenieur is en er aanvankelijk louter en alleen uit liefhebberij meer van wilde we ten, met deze vinding in contact. Het fasci neerde hem zo, dat hij na de nodige ex perimenten te hebben uitgevoerd, er zich geheel aan ging wijden. Zo ontstond dit bedrijf. Vier meisjes zijn er werkzaam. Zij ma ken met voorzichtige vingers uiterst fijne composities van schelpjes, takjes, koraal, waterplantjes, bloemen en diertjes. „Vrou wen hebben meer geduld voor dit zeer secure werk dan mannen." HEEL VEEL MATERIAAL, dat niet zo gemakkelijk te vinden is, moet verzameld worden. De heer Wijvern is bepaald vin dingrijk. Hij heeft bijvoorbeeld een takje van een onderzeeplant gekregen uit de Hortus en dit laten opkweken door een tuinman, zodat hij nu over voldoende tak jes met speldeknopkleine blaadjes kan be schikken. Als het maar enigszins mogelijk is, gaat hij met een visser mee de zee op: in een schommelend boetje peuter*: hij dan urenlang tussen de handenvol waterplan ten en andere verrassingen de voor hem geschikte kleine visjes, schelpjes en zee- Het natuurlijke zeepaardje paardjes uit. Hij is trouwens een enthou siast duiker geworden nadat hij „Le monde de silence" van Yves Cousteau had ge lezen en met de schrijver (die op dezelfde dag is geboren als hij!) contact had opge nomen. Aan boord van de „Calypso" heeft hij in 1953 het duiken geleerd in de Mid dellandse zee ten oosten van Marseille. De wonderwereld op de bodem van de zee heeft hem zo gegrepen en is steeds op nieuw zo fascinerend, dat het duiken nu een ware hartstocht van hem is geworden. Hij kan meeslepend vertellen van de scho len vissen in vlammende kleuren van paars en geel, die hij daar gadeslaat. Regel matig gaat hij ook op zoek naar zeepaard jes bij het lie de Ré, vlakbij La Rochelle aan de Franse westkust. IN VLINDERS, EXOTISCHE KEVERS en alle mogelijke andere insecten bestaat een handel; daar is dus langs andere weg aan te komen. Van verzamelaars uit alle delen van de wereld betrekt hij de won derlijkste diertjes, die men zich kan in denken. „Kijk maar eens naar onze voorraad", zegt de heer Wijvern, ons een blikje vol snoezige, soms slechts anderhalve centi meter lange zeepaardjes voorhoudend. „Dit hier is een zeenaald, de enige neef van het Onze kamerplanten gaan nu een minder prettige tijd tegemoet. De kachel is aange maakt en al vinden ze dat op zichzelf nog niet zo erg, de atmosfeer wordt te droog Dat doet hun veel meer kwaad dan die iets te hoge temperatuur. U kunt tegenwoordig al heel veel bereiken met het vernevelen van lauw water. Er zijn vernevelaars in de handel die niet zo veel geld kosten. In deze tijd van het jaar moet het gebruik van koud leidingwater ontraden worden. Het leiding water is veel te koud. Doe er daarom eerst een scheut warm water doorheen. Kamerplanten die 's zomers beslist niet in de felle zon gekweekt mogen worden, zullen het schaarse zonlicht nu heel goed kunnen gebruiken. Zet ze dus maar op een zonnig plekje; althans zo licht mogelijk. Planten, die tegen de winter min of meer rusten, mogen niet veel water meer krijgen. Bemest ze ook niet meer. Er zijn ook enkele soorten die regelmatig doorgroeien en bloemknoppen vormen. Die moet u wel be mesten. De cyclamen hebben bijvoorbeeld wekelijks een beetje opgeloste kamerplan- tenkunstmest nodig. Per liter water is een hoeveelheid van één theelepeltje al voldoen de. Daarmee kunt u ongeveer twintig ka merplanten bemesten. Sleutelhangers in moderne snit. zeepaardje ook van binnen zacht en van buiten hard." Nu willen we in alle kistjes en doosjes kijken; glanzende smaragdkevertjes, sluip wespen, doodgravers( die zo heten, omdat ze hun prooi eerst begraven, vooraleer hem op te eten), zeesterretjes. Ook torren met heel lange sprieten en zelfs enorme neushoornkevers, gepantserd als een tank, afkomstig uit Nieuw Guinea. Bij ieder doosje, bij elk beestje krijgen we bijzon derheden te horen van onze gastheer. En dan komen de doosjes met gedroogd zee wier. plantjes, koralen en schelpjes. „Hoe krijgt u ze nu in dat kunsthars?" vragen we en we krijgen prompt ten ant woord: „Haring in gelei". We willen er toch wel iets mèer van weten en lopen naar een blond meisje, dat bezig is met het maken van hangertjes. In bakken met schotjes is is polyester ge goten. Als deze enigszins taai is geworden, zien we hoe ze in een snel tempo met een pincet uiterst zorgvuldig haar composities maakt: een visje, een takje, wat schelpjes, wat groen. Ieder vakje wordt een klein, zelfstandig schilderijtje en geen is precies gelijk aan een ander. Behoedzaam wordt er dan polyester over heen gegoten tot het blokje vol is. Later wordt de kunsthars in een oven gepoly- meriseerd. dus hard gemaakt en dan vol gen er nog andere bewerkingen, zoals het zagen, het slijpen en polijsten. Dan is een wel heel origineel sieraad klaar om een beroep te doen op de ij delheid van de vrouw. Tineke Raat „Kleingoed voor Kerstmis" kan men een aantal boekjes noemen van Van Gorcum, Hak Prakke te Assen. In de serie „Naar het zonlicht toe" is „Kerstfeest met hin dernissen" van Aafje Bruyn voor de tweede maal gedrukt, -hoewel het maar een middelmatig verhaaltje is over een bij zonder bijdehand gezin, waarvan de ouders genoodzaakt zijn de Kerstdagen in Zwitserland aan de wintersport te wijden. „Afgedreven maar gered" door D. A. Cremer-Schaap in dezelfde serie is zijn tweede druk meer dan waard. Het is een uitstekend verteld jongensverhaal, dat op Texel speelt en dat met een echte Kerst viering wordt besloten. Dat onmisbare element is afwezig in „Kaarsen op Kerst feest" door Dora van der Meiden-Cools- ma, niet meer dan een grappig verhaaltje van een ziek meisje, dat een muizenfamilie een kerstcadeautje geeft. „Toen ging de hemel open" (ingeleid door ds. F. H. van Aalst), bevat tien kerstverhalen, waarvan sommige zijn geladen met zware kerstro- mantiek op boerderijen en kastelen en an dere verrassend oorspronkelijk zijn. In dezelfde reeks verhalenbundels is een tweede druk van „Hebreeuwse helden" naar het Amerikaans van Rufus M. Jones door I. C. Thomson-Wentholt versche nen. Het zijn vijftien geschiedenissen uit het Oude Testament, die op een aan vaardbare wijze zijn naverteld voor kinderen. In de serie kerstspelen is een tweede druk uitgekomen van „Advent" (een spel van verwachting) door W. C. Jolles, voor ongeveer vijftien personen. Het leent zich uitstekend voor voordracht en is mooi, maar moeilijk van taal. Het eerste bedrijf, dat in het paleis van koning David speelt, loopt uit op een profetie van Christus' komst, het tweede geeft een tijdsbeeld voor Christus' geboorte en in het derde wordt het probleem gesteld van het geloof in Christus in de levenspraktijk van het Romeinse rijk. Het slot heeft een pacifistische strekking. In rechtzinnige kringen, waar het ïekespel overigens toch al niet geliefd is, zal men bedenkingen hebben tegen de vrije interpretatie van de Schriftgegevens. Tenslotte ontvingen wij het Kerstboek- 1957 „De Vonk" door R. Oostra en C. Co vens, dat een handleiding bedoeld te zijn voor een protestantse kerstviering, omlijst met plaatjes, praatjes, bijbelse raadsels en een kerstspel voor de zondagsschool. A.B. MET EEN klein, maar subliem boekje Het Bittere Kruid dat verleden week in ons blad besproken werd is Margo Min co de Nederlandse litteratuur ingegaan. Het is een kroniek van oorlogsherinne ringen, de geschiedenis van een joodse fa milie, die achtervolgd en opgejaagd werd door de bezetter. De gedachte, dat Margo Minco twaalf jaar gewacht heeft met het publiceren van deze herinneringen, intri geerde me zo, dat ik besloot met haar te gaan praten over het ontstaan van dit boekje. MARGA MINCO woont Oosterpark 82 in Amsterdam. Het is op een zondag, dat ik er heen ga. De straat is breed en lang met een rij hoge bomen. Het is stil. In het herfstige park loopt een moeder met een kinderwagen, een paar jongetjes spelen krijgertje. No. 82 is aan het eind. Het is is een beroemd huis. Marga en haar man, de dichter Bert Voeten, wonen namelijk in het zogenaamde Witsenhuis, dat bij testament door de schilder Willem Witsen aan de gemeente Amsterdam werd ver maakt onder de bepaling, dat er alleen kunstenaars zouden wonen. Parterre woont de dichter J. C. Bloem, op de eerste etage de filosoof en criticus van beeldende kunst Hans Redeker, daarboven als enige niet- kunstenaar de concierge 'en helemaal boven, eigenlijk op de zolder, die tot flat is ingericht, de familie Voeten. Bert en Marga Voeten hebben twee kindei en. „Eigenlijk heb ik niet twaalf jaar ge wacht met het schrijven van mijn ver halen", zegt mevrouw Voeten. „Ik ben er zelfs al in de oorlog mee begonnen. De Lepelstraat schreef ik in 1943. Ik was toen nog thuis, in de Sarphatiestraat. Mijn ouders leefden nog". We zitten in de huiskamer, die heel modern en met smaak is ingericht. Marga is slank, bijna mager. Haar haar is git zwart en omlijst een ernstig, melancholiek gezicht. Ze glimlacht vaag, terwijl ze dit zegt. Achter haar in het vierkant van het raam zijn de bomen van het park. Geel, rood en bruin. Een paar meeuwen vliegen voorbij. Deze entourage past bij haar. Een beetje stil en eenzaam. Marga Voeten ver telt verder: „Het tweede verhaal, dat ik schreef was De Kampeerbekers in 1947. Daarna kwam De Mannen. Dat vind ik zelf het belangrijkste, omdat ik in dat ver haal door de „mannen" voorgoed van mijn ouders werd gescheiden". Hoe de volgorde van de verhalen verder is, weet ze niet precies. Toen ze tien verhalen geschreven had, las de uitgever Bert Bakker ze. Hij was enthousiast en op zijn aanraden schreef ze er nog twee bij. Het werden dus twaalf verhalen, die nu samen Het Bittere Kruid vormen. „Had u verwacht, dat uw boekje zo'n succes zou hebben?" Er is namelijk al een tweede druk verschenen. „De grote belangstelling verwondert me eigenlijk heel erg, ik ben er verschrikke lijk blij om. Binnenkort verschijnt in grote oplage een Duitse vertaling. Eigenlijk ben ik het meest blij, dat de naam Minco, die de Duitsers graag voor altijd hadden uit geroeid, nu blijft voortbestaan". „Heeft u met Het Bittere Kruid uw oor logservaringen uit u weggeschreven?" „Hierop kan ik ja noch nee zeggen. Als u per se 'n antwoord wilt: voor de buiten wereld ja, maar mezelf nee". Zij wacht even. Dan vervolgt ze: „Het verhaal Het Adres, dat ik een paar maanden geleden schreef en dat bekroond is in een prijs vraag, past qua sfeer eigenlijk nog hele maal in Het Bittere Kruid. Maar net heb ik een verhaal voltooid, dat de veelzeg gende titel Iets Anders draagt, veelzeg gend omdat het inderdaad iets anders is en dus niet meer over de oorlog gaat". „Heeft u, voor zover u weet, invloeden van andere auteurs ondergaan?" Ze geeft meteen antwoord, ze lacht nu helemaal: „Ik hou erg veel van Katherine Mansfield, die ik een heel groot schrijfster vind. Zelf word ik steeds getroffen door de triest heid, de naaktheid van het menselijke be staan en door het belachelijke van bepaal de situaties, die in mij geen lach, maar een glimlach opwekken". Als ik buiten kom, schemert het al. De zon maakt de bladeren nu goud. In het park is niemand meer, alleen een oude heer zit op het groene bankje. Hij maakt met zijn stok kringetjes in het zand. Als ik goed luister hoor ik hoe het zand knarst, zó stil is het. E.H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16