VOOR JULLIE
Het jongetje met het
groene
haar
Warm!
Marga Minco
Warmte mag ons niet koud laten
EERST VOOR GEBRUIK OP DE SCHOLEN, MAAR AL SPOEDIG EEN CEWILD ARTIKEL IN DE HANDEL
Hierna komt
iets anders99
ZATERDAG 19 OKTOBER 1957
Erbij
PAGINA ZES
ONZE TUIN- EN KAMERPLANTEN
G. Krorndijk
Kleingoed voor Kerstmis
ER WAS EENS een jongetje, dat met
groen haar werd geboren. „Och", zei
z'n moeder, „wat geeft het? Je hebt
blonde, bruine, zwarte en rode haren
op de wereld. Waarom zou er niet eens
een jongetje met groen haar zijn?"
Na een poosje dacht ze er niet eens
meer aan dat het jongetje anders was
dan andere kinderen. Hij lag in de wieg,
hij speelde in z'n box, hij zat in z'n kin
derstoel en liet de zon op z'n groene
haren schijnen. Net als alle andere kin
deren. En net als alle andere kinderen
liep hij op een goeie dag stiekem de
straatdeur uit om met de kinderen te
gaan spelen, die hij hoorde lachen en
zingen voor het raam.
„Rollebolle.daar kwam een
grote bal op hem afvliegen en hij deed
wat ieder jongetje zou doen. Hij gaf de
bal een trap, terug naar waar hij van
daan kwam.
Het jongetje van wie de bal was
keek op. Eerst stond hij even heel stil,
toen ging zijn mond open van verba
zing. „Kijk daar eens!" riep hij tegen
zijn vriendjes, „kijk daar eens!"
Ze keken allemaal en ze schaterden
van het lachen. Het jongetje met het
groene haar lachte terug. Hij dacht, dat
ze blij waren omdat hij mee kwam
spelen en hij liep hard naar de bal toe
om nog eens te schoppen.
„Hé.hé.hé!" riep het jongetje
van de bal en hij rende ook en graaide
de bal net voor de ander weg. „Zul je
er afblijven?"
„Waarom?" vroeg het jongetje met
het groene haar, „jullie schoppen toch
allemaal?"
„Ja, wij", zei het jongetje, „maar jij
hebt groen haar, jij moet er afblijven".
Het jongetje met het groene haar
greep verlegen naar zijn hoofd. Nie
mand had hem nog ooit iets gezegd
over dat groene haar. Was dat iets bij
zonders? Hij liep hard naar huis om het
aan zijn moeder te vragen en alle kin
deren liepen hem na en schreeuwden:
„groenkop, groenkop, groenkop!"
Het jongetje begreep er niets van. De
volgende dag probeerde hij het weer.
Maar toen hij het met de meisjes pro
beerde en mee ging springen in de hin-
kelpot, zeiden ze: „groenkoppen mogen
niet in de hinkelput". Toen hij het
poesje van de slager wilde aaien, riep
het slagersknechtje: „kinderen met
groene haren mogen niet aan ons poes
je komen". En toen de man met de
trompet door de straat kwam en alle
kinderen gingen dansen op de muziek,
zei de man van de trompet: „jongetjes
met groene haren mogen niet mee
dansen".
En het erge was, dat alle mensen die
dat zeiden, zelf zo'n verschrikkelijk
plezier hadden. Ze wezen naar hem en
dan begon de hele straat te lachen, zó
verschrikkelijk hard, dat het wel leek
of de huizen en de bomen meewiegden
en schudden. En als dat gebeurde dan
rende het jongetje hard naar huis. Maar
ze kwamen voor de ramen staan en
gluurden naar binnen of ze niet een
sprietje van dat groene haar te zien
konden krijgen. Het jongetje kroop weg
in de donkerste hoek van het huis en
daar bleef hij zitten. Naar school kon
hij ook niet want op de school stond
een groot bord: „verboden voor kin
deren met groen haar".
„Je moet maar weggaan", zei z'n
moeder. „Ik heb over een land gehoord
waar alle mensen groen haar hebben".
Het jongetje ging naar het land van
de mensen met groen haar. Ze waren
heel vriendelijk, hij leerde er erg veel,
hij werd zelfs de rijkste en de knapste
man van het land, maar gelukkig was
hij niet. „Nee", zei hij, „dat is het niet,
de mensen uit die straat moeten leren
dat groen haar er niets toe doet".
Hij bedacht een plan. Het was moei
lijk om het uit te werken en hij deed
er wel een jaar over. Weet je wat hij
deed? Hij kocht alle huizen en winkels
in de straat waar hij geboren was en
waar ze lang geleden zo om hem hadden
gelachen. En op een goeie dag vloog hij
met een reusachtig groot vliegtuig vol
mensen met groen haar terug naar zijn
land. Hij bracht ze één voor één in de
huizen en winkels van zijn straat. Elk
huis was nu bewoond door mensen met
bruin, blond of zwart haar, maar ook
door een paar met groen haar.
Hij deed dat allemaal in het hartje
van de nacht toen iedereen in de straat
sliep. Maar de volgende morgen
Toen de kinderen voor schooltijd nog
even wat wilden spelen waren ze niet
de eersten op straat. Groepjes jongens
en meisjes speelden op de trottoirs.
Allemaal kinderen met groen haar! En
een plezier dat ze hadden! Ieder kind
wou onmiddellijk meedoen als hij dat
zag. En dat mocht ook best, de kinderen
met het groene haar wenkten hen.
Maar niemand durfde, ze voelden zich
opeens een beetje verlegen met hun
bruine, zwarte en blonde kopjes. Er
waren zóveel kinderen met groen haar,
ze zouden vast de baas willen spelen.
Nee, de kinderen van de straat durf
den de school haast niet in, de nieuwe
meesters en de meeste nieuwe juffrou
wen hadden ook groen haar.
In de winkels ging het al net zo. De
mensen die geen groen haar hadden
voelden zich opeens verlegen. Het leek
wel of alle mensen met groen haar het
gek vonden dat zij niet waren zoals zij.
Ze bleven verlegen in huis zitten tot de
kinderen uit school terugkwamen.
„Ik wil groen haar, ik wil groen
haar!" riepen ze en ze zeiden daarmee
eigenlijk wat iedereen graag wilde:
groen haar! Dan zou je je tenminste
weer thuis voelen tussen de buren en
in de winkels en op school. „Ik weet
het", zei een mevrouw, „ik ga naar de
kapper en ik laat m'n haar verven".
Wat een geweldig idee! In een paar
minuten stond de hele straat in een rij
voor de winkel van de kapper op de
hoek. Maar de kapperswinkel was
dicht. „Hé", zeiden de mensen die al
heel lang in de straat woonden, „hoe
kan dat? Al in geen twintig jaar heb
ben we die winkel dicht gezien".
„Wacht eens, er komt iemand", zei
een jongetje dat vooraan stond. En ja
hoor, de deur ging open en daar stond
een vriendelijke meneer mét groen
haar!
De mensen weken verschrikt terug.
Dat was hun oude kapper niet en deze
zou hun natuurlijk nooit willen helpen!
Maar ja, ze stonden daar nu eenmaal
en ze moesten dus wel zeggen waar ze
voor kwamen. Maar nog vóór ze waren
uitgesproken schudde de kapper al van
nee.
„Weten jullie wie ik ben?" vroeg hij.
De mensen keken elkaar aan. Hoe kon
den ze dat nou weten?
„Ik ben het jongetje met het groene
haar", zei de kapper, „ik woonde daar
aan de overkantWeten jullie het
nog?"
Ja, de slager en de groentevrouw en
de man van de trompet wisten het on
middellijk. Ze kregen een kleur en pro
beerden weg te sluipen, net als een
heleboel mannen die vroeger op straat
speelden met een bal en het jongetje
nooit lieten meedoen.
„Oo", riepen ze, „alle huizen zijn na
tuurlijk van hem. Hij heeft de groene
mensen op ons afgestuurd om zich te
wreken. Alles wordt nu natuurlijk van
de mensen mét groen haar en wij
Maar de kapper riep: „Stilte! Wij zijn
hier alleen maar gekomen om jullie te
laten zien hoe dom je bent. Toen er
één jongetje was met groen haar heb
ben jullie hem net zolang geplaagd tot
hij verhuizen moest. Maar nu bijna
iedereen groen haar heeft willen jullie
het ook. En dat moet veranderen, dat
zeg ik jullieEn als het niet ver
andert gebeuren er ongelukken. Dan
kom ik met mijn schaar en knip jullie
allemaal je haren af. Dan wordt dit de
straat van de kaalkoppen".
Boem, de kapper sloeg zijn deur
dicht. De mensen keken elkaar ver
legen aan. Wat hebben wij mal ge
daan", zeiden ze, „wat verschrikkelijk
mal, alsof die kleur er iets toedoet".
En voortaan was het anders, hoor!
Groen, bruin, zwart, geel, rood, het
deed er niet meer toe. Iedereen was te
vreden met zichzelf en z'n buurman en
nooit, nóóit in alle lange jaren die kwa
men heeft de kapper met groen haar
z'n schaar hoeven te gebruiken.
Mies Bouhuys
„Vroeger", bromt Kato, de koe,
„was het buit i fijn,
heerlijk was het in die tijd
om in 't land te zijn.
Paard, wat is er toch gebeurd?
'k Vind er niets meer aan
om hier elke dag en nacht
in de wei te staan.
Waarom was het vroeger fijn?
Fijn voor iedereen?"
„Omdat, zegt het wijze paard,
„toen de zon nog scheen.
Kijk maar naar jc natte kop
en je natte rug"
„Paard, hoe krijgen we 't weer warm,
hoe de zon hier terug?"
„Volg me, volg me", zegt het paard,
„volg me naar de stal.
En je loeit totdat de boer
je begrijpen zal.
„Boeh.. boeh.. boeh boeh.. boeh..",
loeit Kato de koe.
Kijk, de boer holt uit zijn huis
naar de staldeur toe.
„Kom maar binnen, kom maar gauw,
hier is 't zomer, hoor.
En hier blijft het lekker warm
heel de winter door".
Mies Bouhuys
Wie vangt de vis? Jantje of zijn vader?
Het inleggen der figuren en décor
Op het gebied van sieraden bestaat er
heel wat variatie, maar hebt u wel eens
een echt zeepaardje op uw revers ge
dragen? Dat kan momenteel. Dit sierlijke
diertje, gevat in een stuk glashelder plastic,
is namelijk sinds korte tijd in de handel.
Het hoeft echter niet bij zo'n zeepaardje
op uw jurk of jas te blijven. Er zijn tal
loze andere mogelijkheden, evenals er heel
wat andere voorwerpen zijn, waarin in
secten en bloemen zijn opgesloten. Won
derlijke diepzeetaferelen, prachtig glanzen
de kevertjes, lieve bloempjes en minuscule
waterplantjes vindt u ook in presse-
papiers, in deksels van doosjes, kortom in
een hele serie gebruiksvoorwerpen, die alle
volledig transparant zijn, zodat deze won
derwereld aan alle kanten kan worden
bekeken.
DE FABRIKANT van dieren en bloemen
in plastic, ir. E. Wijvern, ontvangt ons met
de woorden: „Geen mooiere juwelen dan
insecten", waarna hij ons meevoert naar
een tafel waarop ranke waterjuffers, fraai
gevormde kevers, minutieus kleine visjes,
vlinders in een schaterlicht van kleuren
en zelfs slangetjes met een zilveren lijfje
in hun doorzichtige huisjes sluimeren.
Ieder ragfijn onderdeeltje, elk wonder van
kleur en vorm komt prachtig uit.
„Aanvankelijk gebruikten we deze vinding
om insecten en andere dieren te conser
veren, onder andere voor scholen, waar
men deze blokjes door kan geven zonder
het beestje te beschadigen", aldus onze
gastheer. „Is dit in veel landen een veel
gebruikte toepassing in Engeland be
staan zelfs centrale schoolmusea met uit-
leen„bibliotheken" in Nederland werd
het geen succes. Hier is men met allerlei
bezwaren gekomen. Een biologieleraar wil
bijvoorbeeld dié kever niet, omdat hij een
stofje in zijn oog heeft en dat visje kijkt
niet vriendelijk genoeg."
Langzamerhand is het bedrijf zich dus
gaan omschakelen op het vervaardigen van
sieraden en gebruiksvoorwerpen: manchet
knopen, hangertjes, asbakken, enzovoort.
Het idee zelf om dieren te conserveren
is eigenlijk zo oud als de wereld. De na
tuur doet het zelf. Neem een vlieg, die
duizenden jaren geleden op een harsplek
van een boom is gaan zitten, is blijven
plakken en werd langzaam overspoeld door
de hars. Thans vindt men deze stof, tot
barnsteen verhard, met het diertje er nog
precies zo in.
Tegenwoordig kunnen we dit zelf, dank
zij het feit, dat we een bepaalde soort
kunsthars kunnen maken, die we populair
gezegd betitelen met de naam plastic. Het
was een Amerikaan, die de bruikbare op
lossing vond een helder hars te maken.
In 1942 gaf de uitvinder, die bepaald een
idealist moet zijn geweest, zijn octrooi vrij
ten dienste van de wetenschap. Via een
fabriek in Amerika kwam onze gastheer,
die oorspronkelijk vliegtuigbouwkundig
ingenieur is en er aanvankelijk louter en
alleen uit liefhebberij meer van wilde we
ten, met deze vinding in contact. Het fasci
neerde hem zo, dat hij na de nodige ex
perimenten te hebben uitgevoerd, er zich
geheel aan ging wijden. Zo ontstond dit
bedrijf.
Vier meisjes zijn er werkzaam. Zij ma
ken met voorzichtige vingers uiterst fijne
composities van schelpjes, takjes, koraal,
waterplantjes, bloemen en diertjes. „Vrou
wen hebben meer geduld voor dit zeer
secure werk dan mannen."
HEEL VEEL MATERIAAL, dat niet zo
gemakkelijk te vinden is, moet verzameld
worden. De heer Wijvern is bepaald vin
dingrijk. Hij heeft bijvoorbeeld een takje
van een onderzeeplant gekregen uit de
Hortus en dit laten opkweken door een
tuinman, zodat hij nu over voldoende tak
jes met speldeknopkleine blaadjes kan be
schikken. Als het maar enigszins mogelijk
is, gaat hij met een visser mee de zee op:
in een schommelend boetje peuter*: hij dan
urenlang tussen de handenvol waterplan
ten en andere verrassingen de voor hem
geschikte kleine visjes, schelpjes en zee-
Het natuurlijke zeepaardje
paardjes uit. Hij is trouwens een enthou
siast duiker geworden nadat hij „Le monde
de silence" van Yves Cousteau had ge
lezen en met de schrijver (die op dezelfde
dag is geboren als hij!) contact had opge
nomen. Aan boord van de „Calypso" heeft
hij in 1953 het duiken geleerd in de Mid
dellandse zee ten oosten van Marseille. De
wonderwereld op de bodem van de zee
heeft hem zo gegrepen en is steeds op
nieuw zo fascinerend, dat het duiken nu
een ware hartstocht van hem is geworden.
Hij kan meeslepend vertellen van de scho
len vissen in vlammende kleuren van
paars en geel, die hij daar gadeslaat. Regel
matig gaat hij ook op zoek naar zeepaard
jes bij het lie de Ré, vlakbij La Rochelle
aan de Franse westkust.
IN VLINDERS, EXOTISCHE KEVERS
en alle mogelijke andere insecten bestaat
een handel; daar is dus langs andere weg
aan te komen. Van verzamelaars uit alle
delen van de wereld betrekt hij de won
derlijkste diertjes, die men zich kan in
denken.
„Kijk maar eens naar onze voorraad",
zegt de heer Wijvern, ons een blikje vol
snoezige, soms slechts anderhalve centi
meter lange zeepaardjes voorhoudend. „Dit
hier is een zeenaald, de enige neef van het
Onze kamerplanten gaan nu een minder
prettige tijd tegemoet. De kachel is aange
maakt en al vinden ze dat op zichzelf nog
niet zo erg, de atmosfeer wordt te droog
Dat doet hun veel meer kwaad dan die iets
te hoge temperatuur. U kunt tegenwoordig
al heel veel bereiken met het vernevelen
van lauw water. Er zijn vernevelaars in de
handel die niet zo veel geld kosten. In deze
tijd van het jaar moet het gebruik van koud
leidingwater ontraden worden. Het leiding
water is veel te koud. Doe er daarom eerst
een scheut warm water doorheen.
Kamerplanten die 's zomers beslist niet
in de felle zon gekweekt mogen worden,
zullen het schaarse zonlicht nu heel goed
kunnen gebruiken. Zet ze dus maar op een
zonnig plekje; althans zo licht mogelijk.
Planten, die tegen de winter min of meer
rusten, mogen niet veel water meer krijgen.
Bemest ze ook niet meer. Er zijn ook enkele
soorten die regelmatig doorgroeien en
bloemknoppen vormen. Die moet u wel be
mesten. De cyclamen hebben bijvoorbeeld
wekelijks een beetje opgeloste kamerplan-
tenkunstmest nodig. Per liter water is een
hoeveelheid van één theelepeltje al voldoen
de. Daarmee kunt u ongeveer twintig ka
merplanten bemesten.
Sleutelhangers in moderne snit.
zeepaardje ook van binnen zacht en
van buiten hard."
Nu willen we in alle kistjes en doosjes
kijken; glanzende smaragdkevertjes, sluip
wespen, doodgravers( die zo heten, omdat
ze hun prooi eerst begraven, vooraleer
hem op te eten), zeesterretjes. Ook torren
met heel lange sprieten en zelfs enorme
neushoornkevers, gepantserd als een tank,
afkomstig uit Nieuw Guinea. Bij ieder
doosje, bij elk beestje krijgen we bijzon
derheden te horen van onze gastheer. En
dan komen de doosjes met gedroogd zee
wier. plantjes, koralen en schelpjes.
„Hoe krijgt u ze nu in dat kunsthars?"
vragen we en we krijgen prompt ten ant
woord: „Haring in gelei".
We willen er toch wel iets mèer van
weten en lopen naar een blond meisje, dat
bezig is met het maken van hangertjes. In
bakken met schotjes is is polyester ge
goten. Als deze enigszins taai is geworden,
zien we hoe ze in een snel tempo met een
pincet uiterst zorgvuldig haar composities
maakt: een visje, een takje, wat schelpjes,
wat groen. Ieder vakje wordt een klein,
zelfstandig schilderijtje en geen is precies
gelijk aan een ander.
Behoedzaam wordt er dan polyester over
heen gegoten tot het blokje vol is. Later
wordt de kunsthars in een oven gepoly-
meriseerd. dus hard gemaakt en dan vol
gen er nog andere bewerkingen, zoals het
zagen, het slijpen en polijsten. Dan is een
wel heel origineel sieraad klaar om een
beroep te doen op de ij delheid van de
vrouw.
Tineke Raat
„Kleingoed voor Kerstmis" kan men een
aantal boekjes noemen van Van Gorcum,
Hak Prakke te Assen. In de serie „Naar
het zonlicht toe" is „Kerstfeest met hin
dernissen" van Aafje Bruyn voor de
tweede maal gedrukt, -hoewel het maar
een middelmatig verhaaltje is over een bij
zonder bijdehand gezin, waarvan de
ouders genoodzaakt zijn de Kerstdagen in
Zwitserland aan de wintersport te wijden.
„Afgedreven maar gered" door D. A.
Cremer-Schaap in dezelfde serie is zijn
tweede druk meer dan waard. Het is een
uitstekend verteld jongensverhaal, dat op
Texel speelt en dat met een echte Kerst
viering wordt besloten. Dat onmisbare
element is afwezig in „Kaarsen op Kerst
feest" door Dora van der Meiden-Cools-
ma, niet meer dan een grappig verhaaltje
van een ziek meisje, dat een muizenfamilie
een kerstcadeautje geeft. „Toen ging de
hemel open" (ingeleid door ds. F. H. van
Aalst), bevat tien kerstverhalen, waarvan
sommige zijn geladen met zware kerstro-
mantiek op boerderijen en kastelen en an
dere verrassend oorspronkelijk zijn.
In dezelfde reeks verhalenbundels is een
tweede druk van „Hebreeuwse helden"
naar het Amerikaans van Rufus M. Jones
door I. C. Thomson-Wentholt versche
nen. Het zijn vijftien geschiedenissen uit
het Oude Testament, die op een aan
vaardbare wijze zijn naverteld voor
kinderen. In de serie kerstspelen is een
tweede druk uitgekomen van „Advent" (een
spel van verwachting) door W. C. Jolles,
voor ongeveer vijftien personen. Het leent
zich uitstekend voor voordracht en is
mooi, maar moeilijk van taal. Het eerste
bedrijf, dat in het paleis van koning David
speelt, loopt uit op een profetie van
Christus' komst, het tweede geeft een
tijdsbeeld voor Christus' geboorte en in
het derde wordt het probleem gesteld van
het geloof in Christus in de levenspraktijk
van het Romeinse rijk. Het slot heeft een
pacifistische strekking. In rechtzinnige
kringen, waar het ïekespel overigens toch
al niet geliefd is, zal men bedenkingen
hebben tegen de vrije interpretatie van de
Schriftgegevens.
Tenslotte ontvingen wij het Kerstboek-
1957 „De Vonk" door R. Oostra en C. Co
vens, dat een handleiding bedoeld te zijn
voor een protestantse kerstviering, omlijst
met plaatjes, praatjes, bijbelse raadsels en
een kerstspel voor de zondagsschool.
A.B.
MET EEN klein, maar subliem boekje
Het Bittere Kruid dat verleden week in
ons blad besproken werd is Margo Min
co de Nederlandse litteratuur ingegaan.
Het is een kroniek van oorlogsherinne
ringen, de geschiedenis van een joodse fa
milie, die achtervolgd en opgejaagd werd
door de bezetter. De gedachte, dat Margo
Minco twaalf jaar gewacht heeft met het
publiceren van deze herinneringen, intri
geerde me zo, dat ik besloot met haar te
gaan praten over het ontstaan van dit
boekje.
MARGA MINCO woont Oosterpark 82
in Amsterdam. Het is op een zondag, dat
ik er heen ga. De straat is breed en lang
met een rij hoge bomen. Het is stil. In het
herfstige park loopt een moeder met een
kinderwagen, een paar jongetjes spelen
krijgertje. No. 82 is aan het eind. Het is
is een beroemd huis. Marga en haar man,
de dichter Bert Voeten, wonen namelijk
in het zogenaamde Witsenhuis, dat bij
testament door de schilder Willem Witsen
aan de gemeente Amsterdam werd ver
maakt onder de bepaling, dat er alleen
kunstenaars zouden wonen. Parterre woont
de dichter J. C. Bloem, op de eerste etage
de filosoof en criticus van beeldende kunst
Hans Redeker, daarboven als enige niet-
kunstenaar de concierge 'en helemaal
boven, eigenlijk op de zolder, die tot flat
is ingericht, de familie Voeten. Bert en
Marga Voeten hebben twee kindei en.
„Eigenlijk heb ik niet twaalf jaar ge
wacht met het schrijven van mijn ver
halen", zegt mevrouw Voeten. „Ik ben er
zelfs al in de oorlog mee begonnen. De
Lepelstraat schreef ik in 1943. Ik was toen
nog thuis, in de Sarphatiestraat. Mijn
ouders leefden nog".
We zitten in de huiskamer, die heel
modern en met smaak is ingericht. Marga
is slank, bijna mager. Haar haar is git
zwart en omlijst een ernstig, melancholiek
gezicht. Ze glimlacht vaag, terwijl ze dit
zegt. Achter haar in het vierkant van het
raam zijn de bomen van het park. Geel,
rood en bruin. Een paar meeuwen vliegen
voorbij. Deze entourage past bij haar. Een
beetje stil en eenzaam. Marga Voeten ver
telt verder: „Het tweede verhaal, dat ik
schreef was De Kampeerbekers in 1947.
Daarna kwam De Mannen. Dat vind ik
zelf het belangrijkste, omdat ik in dat ver
haal door de „mannen" voorgoed van mijn
ouders werd gescheiden". Hoe de volgorde
van de verhalen verder is, weet ze niet
precies. Toen ze tien verhalen geschreven
had, las de uitgever Bert Bakker ze. Hij
was enthousiast en op zijn aanraden
schreef ze er nog twee bij. Het werden
dus twaalf verhalen, die nu samen Het
Bittere Kruid vormen.
„Had u verwacht, dat uw boekje zo'n
succes zou hebben?" Er is namelijk al een
tweede druk verschenen.
„De grote belangstelling verwondert me
eigenlijk heel erg, ik ben er verschrikke
lijk blij om. Binnenkort verschijnt in grote
oplage een Duitse vertaling. Eigenlijk ben
ik het meest blij, dat de naam Minco, die
de Duitsers graag voor altijd hadden uit
geroeid, nu blijft voortbestaan".
„Heeft u met Het Bittere Kruid uw oor
logservaringen uit u weggeschreven?"
„Hierop kan ik ja noch nee zeggen. Als
u per se 'n antwoord wilt: voor de buiten
wereld ja, maar mezelf nee". Zij wacht
even. Dan vervolgt ze: „Het verhaal Het
Adres, dat ik een paar maanden geleden
schreef en dat bekroond is in een prijs
vraag, past qua sfeer eigenlijk nog hele
maal in Het Bittere Kruid. Maar net heb
ik een verhaal voltooid, dat de veelzeg
gende titel Iets Anders draagt, veelzeg
gend omdat het inderdaad iets anders is
en dus niet meer over de oorlog gaat".
„Heeft u, voor zover u weet, invloeden
van andere auteurs ondergaan?" Ze geeft
meteen antwoord, ze lacht nu helemaal:
„Ik hou erg veel van Katherine Mansfield,
die ik een heel groot schrijfster vind. Zelf
word ik steeds getroffen door de triest
heid, de naaktheid van het menselijke be
staan en door het belachelijke van bepaal
de situaties, die in mij geen lach, maar
een glimlach opwekken".
Als ik buiten kom, schemert het al. De
zon maakt de bladeren nu goud. In het
park is niemand meer, alleen een oude
heer zit op het groene bankje. Hij maakt
met zijn stok kringetjes in het zand. Als
ik goed luister hoor ik hoe het zand knarst,
zó stil is het.
E.H.