MARKIEZENHOF DE JEUGD VLIEGT UIT La Folia BRABANTS CULTUURCENTRUM EN KLIMT IN DE PEN m - meer dan een eeuw kazerne geweest - thans WOENSDAG 6 NOVEMBER 1957 4 s Opdracht aan Picasso Buservaringen Londen ondergronds lllllllllllllllllillllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllljl DAAR WAS Vale rius, ontvanger van de konvooien en li- centen, die na de af tocht van Spinola het gedicht „Merck toch hoe sterck" toonzette op de melodie van een Engels soldatenlied, daar waren de Mar kiezen van Glymes, daar was de kern van het hele roemruchte verleden van de stad Bergen op Zoom, waar nu kortgeleden na jaren van voorbereiding de beroemde Mar kiezenhof tot Brabants cultuurcentrum werd voorbestemd. Zoals in de krant van 24 september reeds werd vermeld, diende de Markiezenhof in de zestiende eeuw als paleis voor de Heren van Bergen op Zoom, onder architectuur van Antonie Kelder mans gebouwd. Wie gevoel heeft voor onze cultuur zal uiteraard begrijpen, dat een dergelijk gebouw van bijzondere historische betekenis niet zijn bestemming heeft ge vonden zolang het wat lange tijd het geval was als kazerne in gebruik is. Het is de moeite waard Bergen op Zoom te bezoeken om zijn ligging en vooral ook om zijn Markiezenhof en andere gebouwen uit de historie. Men behoeft geen vreemde ling te zijn om te kunnen genieten van een oude stad, waar de gemoedelijke Braban der woont dichtbij het Zeeuwse land, met Tnog de vaart en zicht op de Ooster Schelde en aan de andere zijde hei, bos en vennen. Bovendien kan men er van september tot april voortreffelijk oesters en kreeften eten en in deze laatstgenoemde maand weer beginnen met kostbare asperges. Misschien worden ze zelfs opgediend in het Bergense aardewerk, dat eeuwenlang stand hield en dat men reeds aantreft op oude schilde rijen als die van Gerard Dou en Jan Steen, dat even beroemd is als het Keulse, terwijl het op het Aardenburgse lijkt. In vorige eeuwen was hier een bloeiende handel in en een tiental jaren geleden bestond de potfabriek De Kat nog. Oorsponkelijk wa ren er twaalf fabrieken waarvan enige namen genoemd worden in het Bergse rijmpje: De Vreezen doen beven, De Lampe, die brandt, de Haan, die kraait, de Boom, die waait, het Rad, dat draait, de Kat, die miauwt, de Gapert, die ha pert, de Klokken, die luiden. Dit en nog veel meer beschrijft de ge meente-archivaris van Bergen op Zoom, C. J. F. Slootmans, in „Bergen op Zoom, de stad der markiezen". Zijn omvangrijke historische werk „Jan metten lippen, zijn familie en zijn stad, de geschiedenis van de Bergen op Zoomse Heren van Glymes" is niet alleen een grootse studie, maar ook een waardige beschrijving van de stad. De belangrijkste twee bouwwerken van Ber gen op Zoom, schrijft Slootmans, zijn de Markiezenhof en de kerk. En hij deelt mee dat de werkzaamheden, die de Markiezen hof de tegenwoordige vorm gaven reeds begonnen in 1485 en eindigden in 1520. Hoe belangrijk Bergen op Zoom in de ge schiedenis is geweest blijkt wel daaruit, dat de stad ongeveer 1530 evenveel in woners telde als in het jaar 1900. De Heren van Glymes hebben in deze stad een grote rol gespeeld. De mooie en sterke ballade van Anton van Duinkerken her innert ons eraan. Evenals de bijzonder goe de foto's die men nog in „Buiten" van het jaar 1922 kan zien, met het legendarische rijmpje over Jan metten lippen". Jan metten lippen, alhier Naar het leven geschilderd zeer fier, Had vijftig kinderen, 't Was allen mans getier, Stierf duizendvierhonderdnegentigenvier. Hieruit blijkt ons, dat dit zelfs voor die tijd een sterk verhaal van een sterk man genoemd mag worden. Want het zou het bewijs moeten leveren, dat genoemde Heer van Glymes tien wettige kinderen en veer tig bastaards op de wereld gebracht zou hebben. Zeer veel heeft deze „Jan metten lippen" gedaan voor zijn stad en de wel vaart ervan, evenals Jan III, van wie Slootmans ons vertelt, dat hij na zijn va der de voornaamste Heer van Bergen is geweest. Jan II is tevens een van de voor naamste raadslieden van Margaretha van Savoye geweest. Keizer Maximiliaan en de landvoogdes vaardigden hem af naar moei lijke statenvergaderingen en lastige stads besturen. De kleinzoon van Jan III, Jan IV van Glymes, was een vriend van de Prins van Oranje, hij was een der voormannen die de grondslag voor de zelfstandigheid van de Nederlanden hebben gelegd. Nadat hij met Montigny aan Koning Philips II het smeekschrift van de Edelen had voorge legd, is hij in Spanje gestorven. De beschrijving van de Markiezenhof be gint als een verhaal, dat niemand beter zou kunnen doen dan de archivaris Sloot mans, die dertig jaar lang over documen ten en folianten van zijn stad gebogen heeft gezeten. „Aan de oostzijde van de Steenbergense straat bevindt zich het voor malige woonpaleis van de Heren en Mar kiezen van Bergen op Zoom. Het is eigen lijk een complex van gebouwen, overwe gend in de Vlaams-Gothieke stijl opge trokken. Deze gebouwen zijn gelegen rond drie open plaatsen, zogenaamde basses- cours." Hij brengt te onzer kennis, dat in de noodwesthoek van het plein eens de achtkantige toren stond, die bij iedere ver dieping breder werd, dus aan het boven eind aanmerkelijk zwaarder was dan be neden. Tweehonderdvijftig jaar geleden, in het jaar 1708, is de spits weggenomen en in 1780 is het hele bovengedeelte wegens bouwvalligheid afgebroken. Het bouwwerk, dat Keldermans, de bouwheer uit Mechelen, die de Heren van Bergen en de stad Bergen op Zoom zijn hele leven diende, voltooide na 1485, brengt de bouwstijl van deze meester naar voren. De pompeuze voorgevel, aldus Slootmans, is van de begane grond tot de eerste ver dieping opgetrokken in witte scheldekalk- steen met daarboven baksteen, afgewisseld met lagen van dezelfde witte steen. Op TekeningenBoven een gezicht op Bergen op Zoom van Dürer. Daaronder de Hoogstraat met de kerk door S. Fokke in 1772. De derde afbeelding is een blik op de Wouwpoort door J. de Grave in 1761. Als vignetten zijn oude stadswapens gebruikt zichzelf is dit een boeiend gezicht. Kelder mans, lezen wij, maakte gebruik van de helling van de straat en verdeelde de voor gevel in twee partijen, waardoor het ge bouw ook naar buiten blijk geeft dat de inwendige woonruimten rond twee binnen plaatsen zijn geschaard. „Het zuidelijk ge deelte geeft hij twee hoogopgaande, op brede basis rustende, trapgevels met een vrij lage middenpartij, welke de verbin ding vormt tussen deze woonhuizen. Tege lijk camoufleert hij door die trapgevels iets van de twee vierkante, oudere trap- torens. Het noordelijk deel met de hoofd ingang met juist begrip recht tegenover een straat gebracht, zodat men er goed zicht op heeft hield hij iets lager, doch bouwde boven dit gedeelte een verdieping met combiessen, met daarachter een boven het gebouw uitstekende, achtkantige toren, waardoor het accent van het vooraanzicht wordt verlegd. En verder: „De strakke ar duinen kolommen der open galerijen met verbindende Tudorbogen, waarmee Kelder mans ook een andere kleur in het geheel brengt, geven tegenover de langgerekte verticale lijn van de bovenbouw stellig een luchtig accent. Aan drie kanten west, oost en noord schenken de grote en kleine poortdoorgangen hem weer ver schillende mogelijkheden. Door een andere plaatsing van de even grote achterpoort maakt hij, zonder van deuren gebruik te maken, het onmogelijk van de straat recht op de stallen en andere bijgebouwen te zien. Dat wekt bij de buitenstaander de indruk van beslotenheid, maar voor de be woners is alles wat beklemt vermeden. Hoewel het gebouw vlak aan de straat ligt, geeft Keldermans toch aan nieuwsgierigen weinig kans het leven binnen te bespieden. Immers, wat aan de voorzijde ligt zijn dienstvertrekken, uitgezonderd de grote Zale,welke voor officiële gebeurtenissen diende." Tenslotte: „Of dit alles al tijdens Jan metten lippen zo tot stand kwam, moet worden betwijfeld. Het bleek tot dus ver niet mogelijk precies uit te maken wat nog tijdens diens bewind werd voltooid en wat onder zijn opvolger. Enkele sobere rekeningposten wijzen er op, dat de top gevel boven de zale pas in 1496 is vol tooid. Men is in dat jaar nog volop bezig aan de traptoren in de hoek der eerste binnenplaats, die waarschijnlijk in 1497 ge reed kwam. Het torengebouw vlak tegen de zale is hier niet bedoeld, want dit is geen wenteltrap. Wat er ook voor twijfels mogen bestaan, vast staat, dat uit het over leg tussen Jan en de grote bouwmeester Antonius Keldermans de opzet van dit fraaie bouwwerk groeide, dat als symbool mag gelden van de grootheid van het ge slacht Glymes en de economische bloei van hun stad. Jan III zet dan ook de bouw voort." Tot zover de stadsarchivaris. De overweldigend mooie inboedel, waar onder ook prachtige gobelins, die in Ant werpen werden ver kocht, verdween in de loop der eeuwen. Bewaard bleef alleen de christoffelschoor- steen van de grote hofzaal, die nog in een der zalen van het stadhuis aanwezig is. Toen de laatste Gly mes na zijn overlijden in Spanje was schuldig bevonden aan majesteitsschennis, werd de hele inventaris verwijderd. Doch daar wij weten dat zowel Prins Maurits en Frederik Hendrik als Van Oldenbarne- veldt hiej- verblijf hielden, moet er onge twijfeld een nieuwe meubilering aanwezig zijn geweest. De opvolgers var, de Glymes, noteert Slootmans, komen als Markiezen van Bergen na 1648 weer in hun hof wonen en doen dat tot na het eerste kwart der Over enige dagen begint Pablo Picasao aan een schildering van negen bij achten- eenhalve meter, die bestemd is voor de hal van het paleis van de UNESCO in Parijs. Tevens heeft hij een opdracht aanvaard om tekeningen te maken voor tweeënzestig gebrandschilderde ramen, die moeten ko men in de basiliek van Mezières in de Ar dennen ter vervanging van de ramen die in de tweede wereldoorlog verloren zijn gegaan. Tevens moet hij voor de hal van een gebouw in New York vier beeldhouw werken van zes meter hoog maken. Ten slotte zal hij de tekening maken voor een in ceramiek uit te voeren gevelversiering van veertig bij drie meter voor een ten toonstellingsgebouw, dat nabij Vallauris aan de Franse Rivièra zal worden ge bouwd. achttiende eeuw. In die tijd is de gevel, die op de achterplaats uitziet, verbouwd. De oostzijde van het gebouw moet her haaldelijk gerestaureerd zijn. De gevel aan de achterplaats heeft hoge ramen, ver diepte vensterdammen en onder de daklijst overblijfselen van een Dorisch hoofdgestel. De markiezen verdwenen ten gevolge van de omwenteling van 1795. Zij zagen tegen een grote schadeloosstelling van hun rech ten op hun domeinen in het markiezaat af. Intussen hadden de Fransen de Markiezen hof in gebruik genomen als garnizoens hospitaal. Slootmans tekent 1819 aan als het jaar, waarop een ruil tot stand komt. Als er gebrek aan ruimte is om het garni zoen van de vesting Bergen op Zoom te legeren, geeft de stad het gouvernements huis (in de volksmond hospitaal) aan het rijk. En de stad krijgt daarvoor de Mar kiezenhof, op voorwaarde dat het daar het garnizoen in zal onderbrengen. Men be hoeft niet veel fantasie te hebben om te begrijpen dat bijna anderhalve eeuw gar nizoen de Markiezenhof heeft uitgewoond. Maar het is een geluk, dat dit omvangrijke bouwwerk in zijn uiterlijke glorie is blij ven bestaan. HET TWEEDE zeer merkwaardige ge bouw is het stadhuis, dat tot stand ge komen lijkt te zijn in 1612. Enige eeuwen na de zware brand van 1397, terwijl er ook nog een ernstige brand is geweest in 1444, hebben andere grote behuizingen als stad huis gediend. Over deze eerste brand en als geheel over het oude Bergen op Zoom en omgeving kan men in beknopte vorm veel lezen in de „Beschrijving van Bergen op Zoom" door G. C. A. Juten (1924), welk boek zeldzame illustraties en tal van teke ningen geeft uit die tijd, die gereprodu ceerd zijn. Men vindt er onder meer de prachtige trappen uit het raadhuis en de genoemde schoorsteen uit de Markiezen hof in afgebeeld, veel van het interieur van de Grote of St. Geertruide Kerk ook, benevens de Schorsmolen en de Water molen en veel uit de Wouwse omgeving van ongeveer 1670. Uit het versje: In het soetste van de Meye was tot Bergen groot geschrye: tverbrande alle stocken, staecken behalve Oliphant en Draecke. blijkt, dat alleen de Olifant en de Draak gespaard zijn gebleven voor dit vuur. De Olifant lag aan de westzijde van het stad huis, een poort met bovenwoning, die als winkel in gebruik was voor Brussels goud laken en andere kostbare stoffen, de Draak lag ernaast. De Olifant werd ruim een eeuw later aangekocht door het stadsbe stuur, van de stad waarvan Valerius te recht kon schrijven: „Bergen op Zoom hout zich vroom". Helma Wolf-Catz ER ZIJN melodieën, welke eeuwen lang duizenden mensen in allerlei lan den muzikaal betoverd hebben. Niet zelden blijken dergelijke melodieën de eenvoud zelve te zijn. Onder deze melo dische verschijnselen reken ik, zonder vrees voor tegenspraak, de beroemde Folia van de meester Arcangelo Corelli. Ik denk, dat La Folia is ontstaan met de twaalf sonaten die hij omstreeks 1700 schreef toen hij in Rome bij kardi naal Ottoboni woonde. Hij moet een voortreffelijk pianist geweest zijn. Hoe kan men dat nu weten, zult u nuchter en wel vragen. Er zijn immers zelfs geen grammofoonplaten, waarop Co- relli's eigen spel te horen is en die van de oude musicus zouden moeten ge tuigen. Neen, er zijn inderdaad geen platen, maar La Folia is er wel en deze noten, op die balken geschreven, zijn de schriftuur van een man die met zijn viool leefde als een gelukkig mens in de natuur. En iedere violist, die van zijn viool houdt (en welke violist doet dat niet?) zal u zeggen, dat uit deze melodie van La Folia met al de varia ties de ziel van de viool spreekt en dat de formatie, de zetting, de hand ver raadt van een man, die bij de conceptie van een gepassioneerde lijn door het wezen van de viool werd geïnspireerd. HET VERSCHIJNSEL dat compo nisten dikwijls door het karakter van een instrument worden bewogen tot creatie is iets, dat door ernstige mu ziekliefhebbers wel eens wordt gewan trouwd. En als de componist zelf ook virtuoos is wordt elk werk dat hij door zijn instrument schrijft, als niet hoger dan tweederangs gewaardeerd. Het is zeker waar dat talloze stukken niet an ders zijn dan gebruiksaanwijzingen voor hand en snaren bij technische de monstratie. Dergelijke werken behou den wel altijd hun studiowaarde voor de praktische oefening, maar vertolken zelden de muzikale ziel van het instru ment. Er zijn echter composities waar in de eigen aard van het instrument het muzikale appassionato en de artistieke gedachte van de componist opriep. Als een werkelijke schoonheidskracht dui- delijk spreekt, behoeft zulk een werk zich waarlijk niet te verontschuldigen als te zijn ontstaan „alleen door het instrument". En dan is ook de vraag: of de maker van het stuk niet eigenlijk in hoofdzaak een uitvoerend virtuoos was, in het geheel niet van betekenis want een werk is niet mooi omdat het door een groot componist werd ge schreven, maar een componist mag groot heten omdat hij een mooi werk heeft gemaakt. Bij gelegenheid moge ik eens enige opmerkingen over dergelijke verschijn selen in verband met de orgelkunst maken. Ik zal thans niet afwijken van de opzet. La Folia (of Follia) is van Spaanse of Portugese afkomst. Het is een dans die, als werkelijke lichaams beweging al voor de zeventiende eeuw in het grote en fantastische Iberische land bekend was. Als beknopt muziek - schema behoort La Folia evenals de Sarabande en de Ciaconna tot de muzi kale gegevens, die al eeuwen lang de variatiekunst opriepen. Tot cjeze kunst behoort ook de onsterfelijke Chaconne in een der solovioolsonaten van Bach. Als volmaakt van de dans geëmanci peerde muziek zijn deze werken varia ties en figuraties van een ostinato- schema waarin de muzikale gedachte ononderbroken herhaaldelijk wordt uitgezongen. Sommigen menen, dat de naam Folia als de aanduiding van een idéé fixe moet gelden en men heeft dan daarbij de voortdurende herhaling van het thema-ostinato op het oog. Afgezien van dit alles is het aardig te bemerken dat vóór Corelli, onder andere bij de Franse clavecinisten, va riatiestukken voorkomen die „Folies d' Espagne" heten. De overeenkomst in de vorm wijst daar duidelijk op de oude dans in driedelige maatsoort, die varianten opwekt zonder de vastheid van het schema te verstoren. Vele der elegante en zinrijke vormen van de Franse instrumentale muziek hebben de Italiaanse kunst beïnvloed. Opge nomen in het temperament der Ita liaanse hartstochtelijkheid bloeiden de dansvormen en hun varianten in het bel canto en de figuraties der zuide lijke vioolkunst. Ik kan deze oude Ita liaanse vioolkunst niet genoeg vereren. Bij de gedachte aan Corelli's Folia wordt men met warmte vervuld. En wie dan in de vertrouwde beslotenheid der sympathie zijn overwegingen laat gaan, ziet dat aan drie verschijnselen het ontstaan dezer muziek te danken is: de oude dansvormen, het artistieke vermogen der vioolbouwers en het ge nie van de componist. En dan zijn er nog vele zaken die u hierbij voor de geest komen: muziekhistorische aange legenheden en maatschappelijke fac toren. Maar wie zal alle waarden, welke gelden voor de kunst, registreren? De geschiedenis der muziek diende, wat de historie der Italiaanse compo sities betreft met een lofzang op de blauwe luchten en het purper van vor stelijke zalen te beginnen. Maar zou zij mogen eindigen zonder een herinnering aan het leven der artisans in Cremona, of aan de geestelijke en amoureuze pe rikelen van alle Italianen? ZOALS in alle kunstgeschiedenis is er in de historie der muziek dikwijls sprake van beïnvloedingVoor zover desbetreffende aanwijzingen de esthe tiek op zichzelf gelden, zou er ook een geschiedenis der bewonderingen moeten zijn. Want wat gaat er bij de wissel werkingen in de loop der tijden niet schuil bij de activiteit der beïnvloeding? Wat dwingt er in hart en geest zelfs van een groot man ais hij „beïnvloed" wordt? Wij weten dat Joh. Seb. Bach zich 's avonds laat nog blind staarde op de vioolconcerten van Vivaldi en de Sonaten van Corelli: hij moet van bin nen gegloeid hebben van bewondering, want alles wat tot zijn mooiste werk. behoort (en hoeveel is dat niet?) is ge ïnspireerd door de muzikaliteit der Italianen, Hendrik Andriessen Hieronder plaatsen wij opnieuw twee bijdragen van scholieren die herinneringen aan hun afgelopen vakantie hebben opge schreven. Met de ontvangen bijdragen kunnen wjj nog enkele keren deze rubriek vervolgen. De termijn van inzending is gesloten. Wellicht beginnen wfj volgend jaar, gesterkt door de ervaring, opnieuw. ZOALS ZOVEEL scholieren en studen ten zocht ook ik in de zomervakantie naar werk. Ik ben negentien jaar oud en het idee om in mijn vrije tijd geld te verdienen en met dat geld dan iets van het buiten land te zien trok mij wel aan. Bovendien wilde ik proberen om een baantje te krij gen waarbij ik veel met mensen in contact zou komen. Dat is me gelukt. Ik werd hulp-conducteur bij een grote vervoersmaatschappij in het westen des lands En ongetwijfeld zal de mensenken nis, die ik gedurende de vijf weken lange diensttijd opgedaan heb, mij in mijn latere leven van pas komen. Nu hoor ik u al zeg gen, dat ik me niet moet verbeelden iets van mensen te weten, omdat ik in vijf we ken onmogelijk een grote voorraad men senkennis kan opdoen. Dit ben ik direct met u eens. Maar ik heb tenminste een begin gemaakt met het aanleggen van zo'n voorraad. En huis, toen ik eenmaal hulp conducteur was, heb ik soms versteld ge staan van de mensen, die ik in de bus ontmoet heb. Aan de ene kant het grootste egoïsme, aan de andere kant de grootste dankbaarheid. Het kwam voor dat een oud vrouwtje mijn hand greep en mij twee tot drie keer bedankte, als ik haar had geholpen bij het uitstappen. Toen mij dat de eerste keer overkwam was ik een beetje beschaamd omdat ik eruit begreep, dat zoiets niet dik wijls voorgekomen was. Misschien een aansporing voor mijn ex-collega's? Maar laat ik niet afdwalen. Nadat ik a-ingeno men was, moest ik een theorie cursus van twee dagen meemaken. In die twee dagen werd ik, samen met nog twaalf andere jongens, klaargestoomd voor ons tnekom- stik werk. Er werd ons onder andere ge leerd hoe wij de verschillende soorten kaartjes moesten knippen. En neemt u van mij aan, er waren heel wat soorten. Onze leermeesters hadden een heel groot plak boek vol met allerlei kaartjes: rode. groe ne, gele, te veel om allemaal op te nu emen. In één dag moesten we ze leren te onder scheiden en te behandelen. Dit ging na tuurlijk nooit. En het allereerste kaartje dat mij door een passagier werd aangereikt, kon ik mij ook prompt helemaal niet her inneren. Maar ergens op die kaart zag ik het woordje „vrijdag" staan, en aangezien het vrijdag was heb ik maar in dat woordje geknipt. Later bleek het een weekkaart te zijn en ik had op de gok goed geknipt. Na de twee dagen theorie kregen we op de derde dag ons uniform. Deze dag was om nooit te vergeten. Een werkstudent had zijn vrijkaart verloren. Het was een nogal kostbaar dokument, ot> vertoon van deze kaart hadden wij onbeperkt vrij reizen. Maar geen nood, de jongen in kwestie kwam op een slim idée. Hij trok zijn uni form aan en vertrouwde erop dat men hem niet naar zijn kaart zou vragen. Wat was echter het geval? Wij kregen overhemden met losse boorden, beslist uit de begin periode van de maatschappij. Nu hadden wij niet allemaal op losse boorden gere kend en waren zodoende niet in h?t bezit van de bijbehorende knoopjes. H't ge volg was, dat we de arme stakker optuig den met allerlei touwtjes en wollen draad jes. En toen we klaar waren stond er een slechte nabootsing van een etalagepop voor ons, die zich niet dorst te bewegen iut angst dat broek, boord of manchetten het zouden begeven. Ik vermoed dat hij wel thuis ge komen is, zeker weten doe ik dat echter niet. De vierde dag zouden we bij onze leer meester, een oudere conducteur, op de bus komen om het „vak" te leren in de prak tijk. Ik had geluk want die dag bleek mijn leermeester vrij te hebben zodat ik dus ook vrij was. Een andere jongen moest echter op deze dag al om vijf uur beginnen. Ik zal u zijn gezichtsuitdrukking niet be schrijven toen hij van mijn gelukstijdine hoorde. Ik heb nog nooit zo'n mooie zons ondergang gezien. De vijfde dag werd het echter voor mij ook ernst. Ik kwam op de dienst HaarlemLeiden te rijden. Elke rit duurde een uur en ik maakte per dag gemiddeld acht ritten. Aan de eindpunten hadden we meestal niet meer dan vijf mi nuten rust. Ik reed dus acht uur achter el kaar en vooral in het begin viel het niet mee. Bovendien stond ik de hele tijd en had beide handen nodig om kaartjes te knippen en geld te wisselen. U kunt het geloven of niet, maar nog in mijn bed lag mijn rechterhand knijpende bewegingen te maken terwijl mijn linkerhand telkens de neiging vertoonde om geld uit te tellen. Na een week stapte er een controleur op mijn bus en werd mij een soort examen afgenomen. Ik slaagde en was nu zelf standig hulpconducteur geworden, een feit waar ik buitengewoon trots op was Mijn eerste zelfstandige rit.... Met een hart vol angst en een maag vol zenuwen stapte ik de volgende morgen op de bus. Ik vergeleek mijzelf met een leeuwentemmer, die manmoedig maar toch een beetje angstig de kooi instapt. Dit was wel niet erg complimenteus tegenover de passagiers maar toch dacht ik in de eerst volgende dagen nog wel eens terug aan dit denkbeeld. Want zoals leeuwen erop uit zijn hun heer en meester bij de eerste ondoordachte beweging te verscheuren, zo zijn sommige, ik herhaal sommige, passa giers erop uit om de conducteur een paar centen door zijn al of niet goedgevormde neus te boren. Heb je het geluk, dat je groot bent voor je leeftijd dan heeft men nog wel eens ontzag voor je. Maar ik ben precies 1.70 meter lang en dus niet wat je noemt een Goliath. Met het gevolg, dat ik er behoorlijk tussen genomen ben. Vooral het inwisselen van vals geld schijnt aan trekkelijk te zijn. Verlopen guldens en bui tenlandse munten zijn bij dozijnen in mijn handen gestopt. Maar alles went. Zo was in het kort mijn vakantiewerk. En in die vijf weken dat ik werkte heb ik dingen geleerd, die in geen enkele school onderwezen worden. H. R. BOVEN LONDEN cirkelt een meeuw. Eensklaps laat hij zich in een duikvlucht naar beneden vallen en schiet op een don ker gebouw onder hem af. Het is Liver pool Street Station, één van de Londense stations met hun eigen, merkwaardig ka rakter. De stations in Londen hebben name lijk een aparte veiligheid, waarvan Liver pool Street Station met zijn ondefinieer bare lucht van vis en steenkool een prach tig voorbeeld is. De roet-en-tocht-sfeer, die zo geheel anders is dan die van de Londen se winkelstraten, vindt men vooral in de stations van de Underground of Tube. De ondergrondse lijnen doorkruisen Lon den op verschillende hoogten. In een sta tion liggen de perrons dan ook boven el kaar en bij elk perron behoort een be paalde lijn. Liften en roltrappen, die in sommige stations ook van boven naar be neden gaan, brengen de reizigers naar het gewenste perron. Het enige verschijnsel, dat nog aan de bovenwereld herinnert, vindt men op de roltrappen, namelijk de „queue". Gedachtig de Engelse reputatie in het bovengrondse verkeer stellen de passagiers zich aan de linkerkant van de roltrap op, ook al heb ben ze een lange lege trap voor zich, en ze staren de grote aanplakbiljetten aan van Marilyn Monroe, Players Please en Max Factor's lippenstift, die even zwijgend te rugblikken. Er zijn gelukkig uitzonderingen. Tot deze behoort, behalve de vreemdeling, de Lon dense zakenman, die, terwijl hij op straat herkenbaar is aan de zwarte bolhoed, zwarte snor en zwarte paraplu, zich hier van de andere Londenaars onderscheidt door de haast, waarmee hij de rechterkant van de roltrap voor zijn rekening neemt. Deze haast is nooit, ongeduldig, maar be rekend op het aantal minuten, die hem zijn gegeven, om van de ene klaarstaande tube in de andere te stappen. Als hij samen met een andere „queuer" op de roltrap stapt, zal hij Max Factor's lippenstift bereikt hebben wanneer de ander Marilyn Monroe voorbijrolt. Op het perron met de van roet glimmende muren stapt hij met hetzelfde vlugge en toch kalme tempo door de open staande deuren van de tube naar binnen, gaat zitten en begint een krant te lezen. De vreemdeling, die na hem komt, aar zelt echter. Hij wéét immers niet, hoelang de automatisch sluitende schuifdeuren al open hebben gestaan. Vooral nu iedereen in de verlichte wagon een plaatsje heeft gevonden en op het vertrek van de tube wacht, lijkt het of de deuren elk ogenblik dicht kunnen gaan. Geen stationschef, die „Bond Street Station!" roept of met een spiegelei in de hand zegt: „Instappen maar" Een koud, tochtig perron, waar geen dag licht in doordringt en dat aan beide zijden begrensd wordt door twee zwarte bogen, waarin de trein straks zal verdwijnen om door een nauwe stikdonkere koker het volgende station te bereiken. Nog treuzelt de vreemdeling. Gevaar tus sen het perron en een rijdende trein te raken loopt hij niet, want de vloer van de ondergrondse sluit precies aan bij die van het perron en trapjes ontbreken. Dan haalt hij diep adem en springt de tube in. Achter hem zoeven de schuifdeuren zachtjes dicht en de trein zet zich in beweging. Onbemerkt door het lawaaiige, kwet terende leven in de drukke Londense stra ten, zoeken de tubes zwijgend hun weg on der de grond en stoppen steeds één minuut om passagiers aan de buitenwereld af te geven of mee te voeren naar een ander perron. Het ingewikkelde gangenstelsel van boven elkaar liggende buizen vertakt zich onder Londen in alle richtingen. Een we reld van roet, tocht, duisternis enLon- denaars. Maja

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 6