MARKIEZENHOF
DE JEUGD VLIEGT UIT
La Folia
BRABANTS CULTUURCENTRUM
EN KLIMT IN DE PEN
m
- meer dan een eeuw kazerne geweest - thans
WOENSDAG 6 NOVEMBER 1957
4
s
Opdracht aan Picasso
Buservaringen
Londen ondergronds
lllllllllllllllllillllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllljl
DAAR WAS Vale
rius, ontvanger van
de konvooien en li-
centen, die na de af
tocht van Spinola het
gedicht „Merck toch
hoe sterck" toonzette
op de melodie van een
Engels soldatenlied,
daar waren de Mar
kiezen van Glymes,
daar was de kern van
het hele roemruchte verleden van de stad
Bergen op Zoom, waar nu kortgeleden na
jaren van voorbereiding de beroemde Mar
kiezenhof tot Brabants cultuurcentrum
werd voorbestemd. Zoals in de krant van
24 september reeds werd vermeld, diende
de Markiezenhof in de zestiende eeuw als
paleis voor de Heren van Bergen op Zoom,
onder architectuur van Antonie Kelder
mans gebouwd. Wie gevoel heeft voor onze
cultuur zal uiteraard begrijpen, dat een
dergelijk gebouw van bijzondere historische
betekenis niet zijn bestemming heeft ge
vonden zolang het wat lange tijd het
geval was als kazerne in gebruik is.
Het is de moeite waard Bergen op Zoom
te bezoeken om zijn ligging en vooral ook
om zijn Markiezenhof en andere gebouwen
uit de historie. Men behoeft geen vreemde
ling te zijn om te kunnen genieten van een
oude stad, waar de gemoedelijke Braban
der woont dichtbij het Zeeuwse land, met
Tnog de vaart en zicht op de Ooster Schelde
en aan de andere zijde hei, bos en vennen.
Bovendien kan men er van september tot
april voortreffelijk oesters en kreeften eten
en in deze laatstgenoemde maand weer
beginnen met kostbare asperges. Misschien
worden ze zelfs opgediend in het Bergense
aardewerk, dat eeuwenlang stand hield en
dat men reeds aantreft op oude schilde
rijen als die van Gerard Dou en Jan Steen,
dat even beroemd is als het Keulse, terwijl
het op het Aardenburgse lijkt. In vorige
eeuwen was hier een bloeiende handel in
en een tiental jaren geleden bestond de
potfabriek De Kat nog. Oorsponkelijk wa
ren er twaalf fabrieken waarvan enige
namen genoemd worden in het Bergse
rijmpje:
De Vreezen doen beven, De Lampe,
die brandt, de Haan, die kraait, de
Boom, die waait, het Rad, dat draait,
de Kat, die miauwt, de Gapert, die ha
pert, de Klokken, die luiden.
Dit en nog veel meer beschrijft de ge
meente-archivaris van Bergen op Zoom,
C. J. F. Slootmans, in „Bergen op Zoom,
de stad der markiezen". Zijn omvangrijke
historische werk „Jan metten lippen, zijn
familie en zijn stad, de geschiedenis van
de Bergen op Zoomse Heren van Glymes"
is niet alleen een grootse studie, maar ook
een waardige beschrijving van de stad. De
belangrijkste twee bouwwerken van Ber
gen op Zoom, schrijft Slootmans, zijn de
Markiezenhof en de kerk. En hij deelt mee
dat de werkzaamheden, die de Markiezen
hof de tegenwoordige vorm gaven reeds
begonnen in 1485 en eindigden in 1520.
Hoe belangrijk Bergen op Zoom in de ge
schiedenis is geweest blijkt wel daaruit,
dat de stad ongeveer 1530 evenveel in
woners telde als in het jaar 1900. De
Heren van Glymes hebben in deze stad
een grote rol gespeeld. De mooie en sterke
ballade van Anton van Duinkerken her
innert ons eraan. Evenals de bijzonder goe
de foto's die men nog in „Buiten" van het
jaar 1922 kan zien, met het legendarische
rijmpje over Jan metten lippen".
Jan metten lippen, alhier
Naar het leven geschilderd zeer fier,
Had vijftig kinderen,
't Was allen mans getier,
Stierf duizendvierhonderdnegentigenvier.
Hieruit blijkt ons, dat dit zelfs voor die
tijd een sterk verhaal van een sterk man
genoemd mag worden. Want het zou het
bewijs moeten leveren, dat genoemde Heer
van Glymes tien wettige kinderen en veer
tig bastaards op de wereld gebracht zou
hebben. Zeer veel heeft deze „Jan metten
lippen" gedaan voor zijn stad en de wel
vaart ervan, evenals Jan III, van wie
Slootmans ons vertelt, dat hij na zijn va
der de voornaamste Heer van Bergen is
geweest. Jan II is tevens een van de voor
naamste raadslieden van Margaretha van
Savoye geweest. Keizer Maximiliaan en de
landvoogdes vaardigden hem af naar moei
lijke statenvergaderingen en lastige stads
besturen. De kleinzoon van Jan III, Jan IV
van Glymes, was een vriend van de Prins
van Oranje, hij was een der voormannen
die de grondslag voor de zelfstandigheid
van de Nederlanden hebben gelegd. Nadat
hij met Montigny aan Koning Philips II het
smeekschrift van de Edelen had voorge
legd, is hij in Spanje gestorven.
De beschrijving van
de Markiezenhof be
gint als een verhaal,
dat niemand beter
zou kunnen doen dan
de archivaris Sloot
mans, die dertig jaar
lang over documen
ten en folianten van
zijn stad gebogen
heeft gezeten. „Aan
de oostzijde van de
Steenbergense straat bevindt zich het voor
malige woonpaleis van de Heren en Mar
kiezen van Bergen op Zoom. Het is eigen
lijk een complex van gebouwen, overwe
gend in de Vlaams-Gothieke stijl opge
trokken. Deze gebouwen zijn gelegen rond
drie open plaatsen, zogenaamde basses-
cours." Hij brengt te onzer kennis, dat in
de noodwesthoek van het plein eens de
achtkantige toren stond, die bij iedere ver
dieping breder werd, dus aan het boven
eind aanmerkelijk zwaarder was dan be
neden. Tweehonderdvijftig jaar geleden, in
het jaar 1708, is de spits weggenomen en
in 1780 is het hele bovengedeelte wegens
bouwvalligheid afgebroken.
Het bouwwerk, dat Keldermans, de
bouwheer uit Mechelen, die de Heren van
Bergen en de stad Bergen op Zoom zijn
hele leven diende, voltooide na 1485, brengt
de bouwstijl van deze meester naar voren.
De pompeuze voorgevel, aldus Slootmans,
is van de begane grond tot de eerste ver
dieping opgetrokken in witte scheldekalk-
steen met daarboven baksteen, afgewisseld
met lagen van dezelfde witte steen. Op
TekeningenBoven een gezicht op Bergen op Zoom van Dürer. Daaronder de
Hoogstraat met de kerk door S. Fokke in 1772. De derde afbeelding is een blik op
de Wouwpoort door J. de Grave in 1761. Als vignetten zijn oude stadswapens gebruikt
zichzelf is dit een boeiend gezicht. Kelder
mans, lezen wij, maakte gebruik van de
helling van de straat en verdeelde de voor
gevel in twee partijen, waardoor het ge
bouw ook naar buiten blijk geeft dat de
inwendige woonruimten rond twee binnen
plaatsen zijn geschaard. „Het zuidelijk ge
deelte geeft hij twee hoogopgaande, op
brede basis rustende, trapgevels met een
vrij lage middenpartij, welke de verbin
ding vormt tussen deze woonhuizen. Tege
lijk camoufleert hij door die trapgevels
iets van de twee vierkante, oudere trap-
torens. Het noordelijk deel met de hoofd
ingang met juist begrip recht tegenover
een straat gebracht, zodat men er goed
zicht op heeft hield hij iets lager, doch
bouwde boven dit gedeelte een verdieping
met combiessen, met daarachter een boven
het gebouw uitstekende, achtkantige toren,
waardoor het accent van het vooraanzicht
wordt verlegd. En verder: „De strakke ar
duinen kolommen der open galerijen met
verbindende Tudorbogen, waarmee Kelder
mans ook een andere kleur in het geheel
brengt, geven tegenover de langgerekte
verticale lijn van de bovenbouw stellig
een luchtig accent. Aan drie kanten
west, oost en noord schenken de grote
en kleine poortdoorgangen hem weer ver
schillende mogelijkheden. Door een andere
plaatsing van de even grote achterpoort
maakt hij, zonder van deuren gebruik te
maken, het onmogelijk van de straat recht
op de stallen en andere bijgebouwen te
zien. Dat wekt bij de buitenstaander de
indruk van beslotenheid, maar voor de be
woners is alles wat beklemt vermeden.
Hoewel het gebouw vlak aan de straat ligt,
geeft Keldermans toch aan nieuwsgierigen
weinig kans het leven binnen te bespieden.
Immers, wat aan de voorzijde ligt zijn
dienstvertrekken, uitgezonderd de grote
Zale,welke voor officiële gebeurtenissen
diende." Tenslotte: „Of dit alles al tijdens
Jan metten lippen zo tot stand kwam,
moet worden betwijfeld. Het bleek tot dus
ver niet mogelijk precies uit te maken wat
nog tijdens diens bewind werd voltooid en
wat onder zijn opvolger. Enkele sobere
rekeningposten wijzen er op, dat de top
gevel boven de zale pas in 1496 is vol
tooid. Men is in dat jaar nog volop bezig
aan de traptoren in de hoek der eerste
binnenplaats, die waarschijnlijk in 1497 ge
reed kwam. Het torengebouw vlak tegen
de zale is hier niet bedoeld, want dit is
geen wenteltrap. Wat er ook voor twijfels
mogen bestaan, vast staat, dat uit het over
leg tussen Jan en de grote bouwmeester
Antonius Keldermans de opzet van dit
fraaie bouwwerk groeide, dat als symbool
mag gelden van de grootheid van het ge
slacht Glymes en de economische bloei
van hun stad. Jan III zet dan ook de bouw
voort." Tot zover de stadsarchivaris.
De overweldigend
mooie inboedel, waar
onder ook prachtige
gobelins, die in Ant
werpen werden ver
kocht, verdween in
de loop der eeuwen.
Bewaard bleef alleen
de christoffelschoor-
steen van de grote
hofzaal, die nog in
een der zalen van het
stadhuis aanwezig is. Toen de laatste Gly
mes na zijn overlijden in Spanje was
schuldig bevonden aan majesteitsschennis,
werd de hele inventaris verwijderd. Doch
daar wij weten dat zowel Prins Maurits
en Frederik Hendrik als Van Oldenbarne-
veldt hiej- verblijf hielden, moet er onge
twijfeld een nieuwe meubilering aanwezig
zijn geweest. De opvolgers var, de Glymes,
noteert Slootmans, komen als Markiezen
van Bergen na 1648 weer in hun hof wonen
en doen dat tot na het eerste kwart der
Over enige dagen begint Pablo Picasao
aan een schildering van negen bij achten-
eenhalve meter, die bestemd is voor de hal
van het paleis van de UNESCO in Parijs.
Tevens heeft hij een opdracht aanvaard
om tekeningen te maken voor tweeënzestig
gebrandschilderde ramen, die moeten ko
men in de basiliek van Mezières in de Ar
dennen ter vervanging van de ramen die
in de tweede wereldoorlog verloren zijn
gegaan. Tevens moet hij voor de hal van
een gebouw in New York vier beeldhouw
werken van zes meter hoog maken. Ten
slotte zal hij de tekening maken voor een
in ceramiek uit te voeren gevelversiering
van veertig bij drie meter voor een ten
toonstellingsgebouw, dat nabij Vallauris
aan de Franse Rivièra zal worden ge
bouwd.
achttiende eeuw. In die tijd is de gevel,
die op de achterplaats uitziet, verbouwd.
De oostzijde van het gebouw moet her
haaldelijk gerestaureerd zijn. De gevel aan
de achterplaats heeft hoge ramen, ver
diepte vensterdammen en onder de daklijst
overblijfselen van een Dorisch hoofdgestel.
De markiezen verdwenen ten gevolge van
de omwenteling van 1795. Zij zagen tegen
een grote schadeloosstelling van hun rech
ten op hun domeinen in het markiezaat af.
Intussen hadden de Fransen de Markiezen
hof in gebruik genomen als garnizoens
hospitaal. Slootmans tekent 1819 aan als
het jaar, waarop een ruil tot stand komt.
Als er gebrek aan ruimte is om het garni
zoen van de vesting Bergen op Zoom te
legeren, geeft de stad het gouvernements
huis (in de volksmond hospitaal) aan het
rijk. En de stad krijgt daarvoor de Mar
kiezenhof, op voorwaarde dat het daar het
garnizoen in zal onderbrengen. Men be
hoeft niet veel fantasie te hebben om te
begrijpen dat bijna anderhalve eeuw gar
nizoen de Markiezenhof heeft uitgewoond.
Maar het is een geluk, dat dit omvangrijke
bouwwerk in zijn uiterlijke glorie is blij
ven bestaan.
HET TWEEDE zeer merkwaardige ge
bouw is het stadhuis, dat tot stand ge
komen lijkt te zijn in 1612. Enige eeuwen
na de zware brand van 1397, terwijl er ook
nog een ernstige brand is geweest in 1444,
hebben andere grote behuizingen als stad
huis gediend. Over deze eerste brand en
als geheel over het oude Bergen op Zoom
en omgeving kan men in beknopte vorm
veel lezen in de „Beschrijving van Bergen
op Zoom" door G. C. A. Juten (1924), welk
boek zeldzame illustraties en tal van teke
ningen geeft uit die tijd, die gereprodu
ceerd zijn. Men vindt er onder meer de
prachtige trappen uit het raadhuis en de
genoemde schoorsteen uit de Markiezen
hof in afgebeeld, veel van het interieur
van de Grote of St. Geertruide Kerk ook,
benevens de Schorsmolen en de Water
molen en veel uit de Wouwse omgeving
van ongeveer 1670. Uit het versje:
In het soetste van de Meye
was tot Bergen groot geschrye:
tverbrande alle stocken, staecken
behalve Oliphant en Draecke.
blijkt, dat alleen de Olifant en de Draak
gespaard zijn gebleven voor dit vuur. De
Olifant lag aan de westzijde van het stad
huis, een poort met bovenwoning, die als
winkel in gebruik was voor Brussels goud
laken en andere kostbare stoffen, de Draak
lag ernaast. De Olifant werd ruim een
eeuw later aangekocht door het stadsbe
stuur, van de stad waarvan Valerius te
recht kon schrijven: „Bergen op Zoom
hout zich vroom".
Helma Wolf-Catz
ER ZIJN melodieën, welke eeuwen
lang duizenden mensen in allerlei lan
den muzikaal betoverd hebben. Niet
zelden blijken dergelijke melodieën de
eenvoud zelve te zijn. Onder deze melo
dische verschijnselen reken ik, zonder
vrees voor tegenspraak, de beroemde
Folia van de meester Arcangelo Corelli.
Ik denk, dat La Folia is ontstaan met
de twaalf sonaten die hij omstreeks
1700 schreef toen hij in Rome bij kardi
naal Ottoboni woonde. Hij moet een
voortreffelijk pianist geweest zijn. Hoe
kan men dat nu weten, zult u nuchter
en wel vragen. Er zijn immers zelfs
geen grammofoonplaten, waarop Co-
relli's eigen spel te horen is en die van
de oude musicus zouden moeten ge
tuigen. Neen, er zijn inderdaad geen
platen, maar La Folia is er wel en
deze noten, op die balken geschreven,
zijn de schriftuur van een man die met
zijn viool leefde als een gelukkig mens
in de natuur. En iedere violist, die van
zijn viool houdt (en welke violist doet
dat niet?) zal u zeggen, dat uit deze
melodie van La Folia met al de varia
ties de ziel van de viool spreekt en dat
de formatie, de zetting, de hand ver
raadt van een man, die bij de conceptie
van een gepassioneerde lijn door het
wezen van de viool werd geïnspireerd.
HET VERSCHIJNSEL dat compo
nisten dikwijls door het karakter van
een instrument worden bewogen tot
creatie is iets, dat door ernstige mu
ziekliefhebbers wel eens wordt gewan
trouwd. En als de componist zelf ook
virtuoos is wordt elk werk dat hij door
zijn instrument schrijft, als niet hoger
dan tweederangs gewaardeerd. Het is
zeker waar dat talloze stukken niet an
ders zijn dan gebruiksaanwijzingen
voor hand en snaren bij technische de
monstratie. Dergelijke werken behou
den wel altijd hun studiowaarde voor
de praktische oefening, maar vertolken
zelden de muzikale ziel van het instru
ment. Er zijn echter composities waar
in de eigen aard van het instrument het
muzikale appassionato en de artistieke
gedachte van de componist opriep. Als
een werkelijke schoonheidskracht dui-
delijk spreekt, behoeft zulk een werk
zich waarlijk niet te verontschuldigen
als te zijn ontstaan „alleen door het
instrument". En dan is ook de vraag:
of de maker van het stuk niet eigenlijk
in hoofdzaak een uitvoerend virtuoos
was, in het geheel niet van betekenis
want een werk is niet mooi omdat
het door een groot componist werd ge
schreven, maar een componist mag
groot heten omdat hij een mooi werk
heeft gemaakt.
Bij gelegenheid moge ik eens enige
opmerkingen over dergelijke verschijn
selen in verband met de orgelkunst
maken. Ik zal thans niet afwijken van
de opzet. La Folia (of Follia) is van
Spaanse of Portugese afkomst. Het is
een dans die, als werkelijke lichaams
beweging al voor de zeventiende eeuw
in het grote en fantastische Iberische
land bekend was. Als beknopt muziek -
schema behoort La Folia evenals de
Sarabande en de Ciaconna tot de muzi
kale gegevens, die al eeuwen lang de
variatiekunst opriepen. Tot cjeze kunst
behoort ook de onsterfelijke Chaconne
in een der solovioolsonaten van Bach.
Als volmaakt van de dans geëmanci
peerde muziek zijn deze werken varia
ties en figuraties van een ostinato-
schema waarin de muzikale gedachte
ononderbroken herhaaldelijk wordt
uitgezongen. Sommigen menen, dat de
naam Folia als de aanduiding van een
idéé fixe moet gelden en men heeft dan
daarbij de voortdurende herhaling van
het thema-ostinato op het oog.
Afgezien van dit alles is het aardig
te bemerken dat vóór Corelli, onder
andere bij de Franse clavecinisten, va
riatiestukken voorkomen die „Folies
d' Espagne" heten. De overeenkomst in
de vorm wijst daar duidelijk op de
oude dans in driedelige maatsoort, die
varianten opwekt zonder de vastheid
van het schema te verstoren. Vele der
elegante en zinrijke vormen van de
Franse instrumentale muziek hebben
de Italiaanse kunst beïnvloed. Opge
nomen in het temperament der Ita
liaanse hartstochtelijkheid bloeiden de
dansvormen en hun varianten in het
bel canto en de figuraties der zuide
lijke vioolkunst. Ik kan deze oude Ita
liaanse vioolkunst niet genoeg vereren.
Bij de gedachte aan Corelli's Folia
wordt men met warmte vervuld. En
wie dan in de vertrouwde beslotenheid
der sympathie zijn overwegingen laat
gaan, ziet dat aan drie verschijnselen
het ontstaan dezer muziek te danken is:
de oude dansvormen, het artistieke
vermogen der vioolbouwers en het ge
nie van de componist. En dan zijn er
nog vele zaken die u hierbij voor de
geest komen: muziekhistorische aange
legenheden en maatschappelijke fac
toren. Maar wie zal alle waarden, welke
gelden voor de kunst, registreren?
De geschiedenis der muziek diende,
wat de historie der Italiaanse compo
sities betreft met een lofzang op de
blauwe luchten en het purper van vor
stelijke zalen te beginnen. Maar zou zij
mogen eindigen zonder een herinnering
aan het leven der artisans in Cremona,
of aan de geestelijke en amoureuze pe
rikelen van alle Italianen?
ZOALS in alle kunstgeschiedenis is
er in de historie der muziek dikwijls
sprake van beïnvloedingVoor zover
desbetreffende aanwijzingen de esthe
tiek op zichzelf gelden, zou er ook een
geschiedenis der bewonderingen moeten
zijn. Want wat gaat er bij de wissel
werkingen in de loop der tijden niet
schuil bij de activiteit der beïnvloeding?
Wat dwingt er in hart en geest zelfs van
een groot man ais hij „beïnvloed"
wordt? Wij weten dat Joh. Seb. Bach
zich 's avonds laat nog blind staarde op
de vioolconcerten van Vivaldi en de
Sonaten van Corelli: hij moet van bin
nen gegloeid hebben van bewondering,
want alles wat tot zijn mooiste werk.
behoort (en hoeveel is dat niet?) is ge
ïnspireerd door de muzikaliteit der
Italianen,
Hendrik Andriessen
Hieronder plaatsen wij opnieuw twee
bijdragen van scholieren die herinneringen
aan hun afgelopen vakantie hebben opge
schreven. Met de ontvangen bijdragen
kunnen wjj nog enkele keren deze rubriek
vervolgen. De termijn van inzending is
gesloten. Wellicht beginnen wfj volgend
jaar, gesterkt door de ervaring, opnieuw.
ZOALS ZOVEEL scholieren en studen
ten zocht ook ik in de zomervakantie naar
werk. Ik ben negentien jaar oud en het
idee om in mijn vrije tijd geld te verdienen
en met dat geld dan iets van het buiten
land te zien trok mij wel aan. Bovendien
wilde ik proberen om een baantje te krij
gen waarbij ik veel met mensen in contact
zou komen. Dat is me gelukt.
Ik werd hulp-conducteur bij een grote
vervoersmaatschappij in het westen des
lands En ongetwijfeld zal de mensenken
nis, die ik gedurende de vijf weken lange
diensttijd opgedaan heb, mij in mijn latere
leven van pas komen. Nu hoor ik u al zeg
gen, dat ik me niet moet verbeelden iets
van mensen te weten, omdat ik in vijf we
ken onmogelijk een grote voorraad men
senkennis kan opdoen. Dit ben ik direct
met u eens. Maar ik heb tenminste een
begin gemaakt met het aanleggen van zo'n
voorraad. En huis, toen ik eenmaal hulp
conducteur was, heb ik soms versteld ge
staan van de mensen, die ik in de bus
ontmoet heb. Aan de ene kant het grootste
egoïsme, aan de andere kant de grootste
dankbaarheid.
Het kwam voor dat een oud vrouwtje
mijn hand greep en mij twee tot drie keer
bedankte, als ik haar had geholpen bij
het uitstappen. Toen mij dat de eerste keer
overkwam was ik een beetje beschaamd
omdat ik eruit begreep, dat zoiets niet dik
wijls voorgekomen was. Misschien een
aansporing voor mijn ex-collega's? Maar
laat ik niet afdwalen. Nadat ik a-ingeno
men was, moest ik een theorie cursus van
twee dagen meemaken. In die twee dagen
werd ik, samen met nog twaalf andere
jongens, klaargestoomd voor ons tnekom-
stik werk. Er werd ons onder andere ge
leerd hoe wij de verschillende soorten
kaartjes moesten knippen. En neemt u van
mij aan, er waren heel wat soorten. Onze
leermeesters hadden een heel groot plak
boek vol met allerlei kaartjes: rode. groe
ne, gele, te veel om allemaal op te nu emen.
In één dag moesten we ze leren te onder
scheiden en te behandelen. Dit ging na
tuurlijk nooit. En het allereerste kaartje
dat mij door een passagier werd aangereikt,
kon ik mij ook prompt helemaal niet her
inneren. Maar ergens op die kaart zag ik
het woordje „vrijdag" staan, en aangezien
het vrijdag was heb ik maar in dat woordje
geknipt. Later bleek het een weekkaart te
zijn en ik had op de gok goed geknipt.
Na de twee dagen theorie kregen we op
de derde dag ons uniform. Deze dag was
om nooit te vergeten. Een werkstudent had
zijn vrijkaart verloren. Het was een nogal
kostbaar dokument, ot> vertoon van deze
kaart hadden wij onbeperkt vrij reizen.
Maar geen nood, de jongen in kwestie
kwam op een slim idée. Hij trok zijn uni
form aan en vertrouwde erop dat men hem
niet naar zijn kaart zou vragen. Wat was
echter het geval? Wij kregen overhemden
met losse boorden, beslist uit de begin
periode van de maatschappij. Nu hadden
wij niet allemaal op losse boorden gere
kend en waren zodoende niet in h?t bezit
van de bijbehorende knoopjes. H't ge
volg was, dat we de arme stakker optuig
den met allerlei touwtjes en wollen draad
jes. En toen we klaar waren stond er een
slechte nabootsing van een etalagepop voor
ons, die zich niet dorst te bewegen iut angst
dat broek, boord of manchetten het zouden
begeven. Ik vermoed dat hij wel thuis ge
komen is, zeker weten doe ik dat echter
niet.
De vierde dag zouden we bij onze leer
meester, een oudere conducteur, op de bus
komen om het „vak" te leren in de prak
tijk. Ik had geluk want die dag bleek mijn
leermeester vrij te hebben zodat ik dus ook
vrij was. Een andere jongen moest echter
op deze dag al om vijf uur beginnen. Ik
zal u zijn gezichtsuitdrukking niet be
schrijven toen hij van mijn gelukstijdine
hoorde. Ik heb nog nooit zo'n mooie zons
ondergang gezien. De vijfde dag werd het
echter voor mij ook ernst. Ik kwam op de
dienst HaarlemLeiden te rijden. Elke
rit duurde een uur en ik maakte per dag
gemiddeld acht ritten. Aan de eindpunten
hadden we meestal niet meer dan vijf mi
nuten rust. Ik reed dus acht uur achter el
kaar en vooral in het begin viel het niet
mee. Bovendien stond ik de hele tijd en
had beide handen nodig om kaartjes te
knippen en geld te wisselen. U kunt het
geloven of niet, maar nog in mijn bed lag
mijn rechterhand knijpende bewegingen
te maken terwijl mijn linkerhand telkens
de neiging vertoonde om geld uit te tellen.
Na een week stapte er een controleur op
mijn bus en werd mij een soort examen
afgenomen. Ik slaagde en was nu zelf
standig hulpconducteur geworden, een feit
waar ik buitengewoon trots op was Mijn
eerste zelfstandige rit....
Met een hart vol angst en een maag vol
zenuwen stapte ik de volgende morgen op
de bus. Ik vergeleek mijzelf met een
leeuwentemmer, die manmoedig maar toch
een beetje angstig de kooi instapt. Dit was
wel niet erg complimenteus tegenover de
passagiers maar toch dacht ik in de eerst
volgende dagen nog wel eens terug aan
dit denkbeeld. Want zoals leeuwen erop
uit zijn hun heer en meester bij de eerste
ondoordachte beweging te verscheuren, zo
zijn sommige, ik herhaal sommige, passa
giers erop uit om de conducteur een paar
centen door zijn al of niet goedgevormde
neus te boren. Heb je het geluk, dat je
groot bent voor je leeftijd dan heeft men
nog wel eens ontzag voor je. Maar ik ben
precies 1.70 meter lang en dus niet wat je
noemt een Goliath. Met het gevolg, dat ik
er behoorlijk tussen genomen ben. Vooral
het inwisselen van vals geld schijnt aan
trekkelijk te zijn. Verlopen guldens en bui
tenlandse munten zijn bij dozijnen in mijn
handen gestopt. Maar alles went.
Zo was in het kort mijn vakantiewerk. En
in die vijf weken dat ik werkte heb ik
dingen geleerd, die in geen enkele school
onderwezen worden.
H. R.
BOVEN LONDEN cirkelt een meeuw.
Eensklaps laat hij zich in een duikvlucht
naar beneden vallen en schiet op een don
ker gebouw onder hem af. Het is Liver
pool Street Station, één van de Londense
stations met hun eigen, merkwaardig ka
rakter. De stations in Londen hebben name
lijk een aparte veiligheid, waarvan Liver
pool Street Station met zijn ondefinieer
bare lucht van vis en steenkool een prach
tig voorbeeld is. De roet-en-tocht-sfeer, die
zo geheel anders is dan die van de Londen
se winkelstraten, vindt men vooral in de
stations van de Underground of Tube.
De ondergrondse lijnen doorkruisen Lon
den op verschillende hoogten. In een sta
tion liggen de perrons dan ook boven el
kaar en bij elk perron behoort een be
paalde lijn. Liften en roltrappen, die in
sommige stations ook van boven naar be
neden gaan, brengen de reizigers naar het
gewenste perron.
Het enige verschijnsel, dat nog aan de
bovenwereld herinnert, vindt men op de
roltrappen, namelijk de „queue". Gedachtig
de Engelse reputatie in het bovengrondse
verkeer stellen de passagiers zich aan de
linkerkant van de roltrap op, ook al heb
ben ze een lange lege trap voor zich, en
ze staren de grote aanplakbiljetten aan van
Marilyn Monroe, Players Please en Max
Factor's lippenstift, die even zwijgend te
rugblikken.
Er zijn gelukkig uitzonderingen. Tot deze
behoort, behalve de vreemdeling, de Lon
dense zakenman, die, terwijl hij op straat
herkenbaar is aan de zwarte bolhoed,
zwarte snor en zwarte paraplu, zich hier
van de andere Londenaars onderscheidt
door de haast, waarmee hij de rechterkant
van de roltrap voor zijn rekening neemt.
Deze haast is nooit, ongeduldig, maar be
rekend op het aantal minuten, die hem zijn
gegeven, om van de ene klaarstaande tube
in de andere te stappen. Als hij samen met
een andere „queuer" op de roltrap stapt,
zal hij Max Factor's lippenstift bereikt
hebben wanneer de ander Marilyn Monroe
voorbijrolt. Op het perron met de van roet
glimmende muren stapt hij met hetzelfde
vlugge en toch kalme tempo door de open
staande deuren van de tube naar binnen,
gaat zitten en begint een krant te lezen.
De vreemdeling, die na hem komt, aar
zelt echter. Hij wéét immers niet, hoelang
de automatisch sluitende schuifdeuren al
open hebben gestaan. Vooral nu iedereen
in de verlichte wagon een plaatsje heeft
gevonden en op het vertrek van de tube
wacht, lijkt het of de deuren elk ogenblik
dicht kunnen gaan. Geen stationschef, die
„Bond Street Station!" roept of met een
spiegelei in de hand zegt: „Instappen maar"
Een koud, tochtig perron, waar geen dag
licht in doordringt en dat aan beide zijden
begrensd wordt door twee zwarte bogen,
waarin de trein straks zal verdwijnen om
door een nauwe stikdonkere koker het
volgende station te bereiken.
Nog treuzelt de vreemdeling. Gevaar tus
sen het perron en een rijdende trein te
raken loopt hij niet, want de vloer van de
ondergrondse sluit precies aan bij die van
het perron en trapjes ontbreken. Dan haalt
hij diep adem en springt de tube in. Achter
hem zoeven de schuifdeuren zachtjes dicht
en de trein zet zich in beweging.
Onbemerkt door het lawaaiige, kwet
terende leven in de drukke Londense stra
ten, zoeken de tubes zwijgend hun weg on
der de grond en stoppen steeds één minuut
om passagiers aan de buitenwereld af te
geven of mee te voeren naar een ander
perron. Het ingewikkelde gangenstelsel van
boven elkaar liggende buizen vertakt zich
onder Londen in alle richtingen. Een we
reld van roet, tocht, duisternis enLon-
denaars.
Maja