ENIGE HERINNERINGEN ZATERDAG 23 NOVEMBER 1957 Erbij GINA TWEE Weer een raam voor Delft Studiebeurzen in Frankrijk In ideologisch opzicht te neutraal „Aku-Aku" van Heyerdahl DOOR ANNA VAN GOGH-KAULBACH I bare waarde is voor een kind, ten PA yi Ter illustratie van de hierbij op schrift gestelde memoires van de schrijfster Anna van Gogh-Kaulbach drukken wij enkele foto's af, die in sfeer aansluiten bij deze jeugdherinneringen. Men ziet hierbij twee keer de Engelmunduskerk, in een oud, en een jong verleden. Mevrouw A. H. E. M. Philips—de Jongh in Eindhoven heeft een aanzienlijk be drag aan de kerk voogdij der her vormde gemeente in Delft toegezegd om dit te bestemmen voor 't plaatsen van een gebrandschilderd glas in het monu mentale raam van de westgevel in de noordzijbeuk van de Oude Kerk. 't Raam zal worden ontwor pen en uitgevoerd door de glazenier Joep Nicolas. De voorstelling zal van historische betekenis zijn ter ere en na gedachtenis van Wil lem van Oranje. De kerkvoogdij heeft dit geschenk in dankbaarheid aan vaard. Met deze schen king van mevrouw Philips is thans de plaatsing van het tiende gebrandschil derde raam in de Oude Kerk. wel verzekerd. De res tauratie daarvan is thans zover gevor derd, dat men er naar kan streven in mei van het volgend jaar het koor en het dwarsschip voltooid te hebben. Dit ge deelte zal dan in ge bruik kunnen wor den genomen. Thans zijn vier ramen ge plaatst: het grote bevrijdingsraam in het noordertransept, dat door de gemeente Delft werd geschon ken en drie ramen in het koor van de kerkvoogdij. Voltooid maar nog niet ge plaatst is het raam van het hoogheem raadschap „Delf land", en de vier ramen, verkregen door een schenking uit New York, zijn thans in bewerking. Over nog twee ra men worden bespre kingen gevoerd. De Franse regering stelt voor het acade misch jaar 1958/1959 een aantal studie beurzen ter beschik king van Nederlan ders. Het beursbe- drag bedraagt der tigduizend franse francs (ongeveer driehonderd gulden) per maand. De beur zen worden toege kend voor een perio de van twee, drie of vijf maanden, bij uitzondering van tien maanden. De beur zen zijn in principe bestemd voor hen, die hun universitaire studie bijna of sinds kort hebben beëin digd en die voor een bepaald doel, zoals bijvoorbeeld voorbe reiding van een proefschrift of spe cialisatie, enige tijd in Frankrijk wensen te verblijven. Ook kunstenaars, die sedert kort hun stu die aan een academie van beeldende kun sten of conservato rium hebben beëin digd, kunnen voor een beurs in aan merking komen. De „News Chroni cle" meldt, dat de Russen een poging hebben gedaan om de uitgave van een boek van de Russi sche dichter Paster nak stop te zetten. Volgens het blad is de poging gedaan „onder voorwendsel, dat het boek herzien moet worden". De Dondense uitgeverij Collins, bij wie het boek zal verschijnen, zou geweigerd heb ben op het Russische verzoek in te gaan. Het verzoek om re tournering werd ge daan door de 67-jari- ge dichter. Een uit geversfirma in Mi laan, die dit boek deze maand op de markt wil brengen, heeft een soortgelijk verzoek ontvangen, aldus het blad. De directeur van de Dondense uitgeverij zou volgens ..News Chronicle" verklaard hebben, dat hét dui delijk is dat de Rus sen het boek ..niet. mogen". Het bevat een weergave van de geschiedenis van Rusland in de af gelopen veertig jaar, gezien door de ogen van een gewone man. De vertaler van hef boek zou volgens het blad gezegd hebben, dat de Russen ken nelijk bezwaren te gen het boek heb ben, omdat het in ideologisch onzicht neutraal is. Het is een semi-autobiogra- fisch werk, dat ge baseerd is op de stelling, dat de poli tiek van geen be tekenis is voor de voornaamste levens kwesties. De Noorse ambas sadeur in ons land, dr. L. Jorstad, heeft dezer dagen van de uitgever de Neder landse vertaling van het nieuwe boek Aku-Aku" van de Noorse ontdekkings reiziger en auteur Thor (Kon Tiki) Hey erdahl ontvangen De eerste oplaag van dit werk, dat is op gedragen aan de Noorse koning, be draagt 250.000 exem plaren, verdeeld over tien landen. De Ne derlandse vertaling is deze week ver schenen. Het gaat over Heyerdahls laatste expeditie naar het Paaseiland. HERINNERINGEN zijn onberekenbare wezens. Ze voeren een zelfstandig leven - schijnen lange tijd uit ons bewustzijn verdwenen te zijn om plotseling bij verrassing in dromen op ons aan te stormen als om ons van hun bestaan te overtuigen. Mensen die op het punt zijn geweest te verdrinken beweren, dat in het moment vóór zij hun bewust zijn verloren - een ondeelbaar moment naar onze tijdberekening hun gehele leven als een panorama langs hen heen trok. Psychologen vinden hierin ver sterking van hun overtuiging, dat ons geheugen alles vasthoudt, wat het eenmaal heeft opgenomen. In ons dagelijkse gedachtenleven zouden wij die ballast niet mee kunnen torsen. Onwetend schiften wij en laten van de aan stormende herinneringen slechts toe, wat ons van dienst kan zijn. Niet altijd echter slagen wij in die opzet, vaak zijn wij machteloos in ons veweer en dan hebben die herinneringen macht over ons leven en onze levens houding. Rustverstoorders kunnen zij zijn, die ons de slaap ontroven of ons met een smartelijk heimwee vervullen, maar ook troostende vrienden, die een zoet gevoel van vertedering oproepen in ons hart, dat nooit aflaat terug te verlangen naar de koestering, door het kind genoten. Zelfs het kind, dat met tegenzin of koelheid wordt ontvangen, door slechte ouders wordt verwaar loosd of mishandeld, was eens omkoesterd door de warmte van het moeder lijf. Over bittere levenservaringen en donkere jeugdherinneringen heen reikt onbewust het heimwee terug naar die tijd van warme rust en groei als van een zaadkorrel in de aarde. En wie weet of het heimwee zich niet uitstrekt naar nog veel vroegere perioden van het leven op aarde, dat zich immers afspiegelt in de groei van het embryo. Wat anders dan dit heimwee was het dat de mens sinds de vroegste tijden ervan deed dromen, door het luchtruim te zwieren als de vogels en onder te duiken in de diepte der zee als de vissen? Heimwee is herinneringen oproepen of toelaten. Ze zweven aan op een geur, op de klank van een woord, op de tonen van lang vergeten muziek. Plotseling is een eens geliefd gelaat ons nabij. Wij horen een stem, die lang is verstomd, voelen de aanraking van een hand, die ons niet meer kan bereiken. Voor wie oud is geworden en meeleeft met zijn tijd, kan het oproepen of toelaten van herinneringen een bron van rijkdom zijn. De oud geworden mens, die alléén op herinneringen leeft, is arm en eenzaam, want hij mist het contact met wat om hem heen leeft en groeit. Wie meeleeft met de jeugd, bezit een onvervreemdbare schat in zijn herinneringen, hij is rijker dan de jongeren, want terwijl iets van het verleden zijn eigendom is geworden, heeft hij tevens deel aan de toekomstdromen en verwachtingen van de jeugd. NU IK, oud geworden, in verzoeking kom over het verleden te gaan schrij ven, wellen aarzelingen in mij op. Zal ergens een gewillig oor zijn om te luisteren naar wat zo gaarne wordt verhaald? De aarzeling werd overwonnen door de verheugende gedachte, dat papier en pen geduldig zijn en niemand mij kan beletten onder te duiken in mijn schatkamer. Maar., ik wil mijzelf niets wijsmaken: als schrijfster verlang ie naar lezers, zoals een toneelspeler verlangt naar publiek. En daarom hoop ik op gewillig luisterende oren. Wat ik vertel zal slechts bij benadering de werkelijkheid weergeven. Herin nering is een schilderes, die kleurtoetsen aanbrengt, scherpe contouren ver wacht, onvermoede plekken fel belicht en veel in schaduw laat. Zo zal het ook hier zijn. MIJN GEBOORTEHUIS stond aan de ingang van het oude dorp Velsen. Het huis zelf was ook oud en laag. Het lag in de schaduw van de linden langs de dorpsstraat en keek zonder tuin achter uit op de oude kerk met de nog oudere Romaanse toren, waarin volgens ons geschiedenisboekje de kogel werd bewaard, waarmee de zeeheld Heemskerk bij Gibraltar was gedood. Volgens datzelfde boekje werd die kogel door de dorpsbewoners gebruikt om er mosterd mee te malen. Misschien is hij bij die vreedzame arbeid verloren geraakt, ik heb tenminste nooit iemand gesproken, die de relikwie had gezien. Het kerkhof, vlak om de kerk heen, werd in mijn jeugd al niet meer gebruikt, achter het houten hek lagen de graven vrijwel vergeten, maar vóór dit hek strekte zich een brede strook grasveld uit - ook hier hadden in vroeger tijden de dorpelingen hun doden begraven, waaraan een enkele scheefgezakte graf steen nog herinnerde - een weeldebed van zachtgroene halmen, waarin een kinderlichaam heerlijk kon verzinken, terwijl de ogen opzagen in het blauwe luchtveld. In de zomers van mijn prille jeugd was dit grasveld met het brede pad ervóór mijn meest geliefde speelplaats. Moegespeeld gooide ik mij in het gras en dan was er het vermaak de wolkengevaarten hoog boven mij langs de blauwe hemel te zien drijven- monsterachtige dieren, reuzen en dwergen uit de sprookjes, waarbij soms de dwergen uitgroeiden tot reuzen, of de reuzen inkrompen tot dwergen. Bij de drijvende dieren was misschien wél een draak, zoals er volgens onze dienstbode een in de régehpüV" huisde en waarnaar ik brandend nieuwsgierig was Inplaats van mij- ervan af te schrikken de putklep te openen, had de goede ziel mij er toe aangezet, maai de draak vertoonde zich niet - mijn spiegelbeeld in de put bleef onberoerd. Behalve die put was mijn speelplaats zonder gevaren. Onze apotheek en stal kwamen er op uit, dus wie daar bezig was, kon een oogje in het zeil houden. Het enige voertuig, dat er reed, was de dokterstilbury van mijn vader als de staldeuren opengingen. Langs het afhellende pad reed hij via een dwars straat naar het dorp en verder zijn uitgestrekte buitenpraktijk in. Een feest was het als ik mocht meerijden op een van die verre tochten, de polder in tot bij Spaarndam, waar een vriendelijke boerin mij op knapkoek tracteerde, grote platte vierkanten, om lang op te knabbelen. Een andere keer reden wij langs zandwegen met diepe karresporen tot in de duinstreek. Daar in een dal, zonnig en warm, lag de woning van een koddebeier, terwijl mijn vader binnen zijn patiënt bezocht, mocht ik vrij dwalen over het erf, de honden bekijken in hun hok en de bijen uit en in de rieten korven zien vliegen. Ook waren er konijnen en duiven en soms een vreemd dier: een fretje of een wezel met venijnig scherpe tandjes in de spitse snoet. Maar het allerprettigst was voor mij toch de rit zelf: veilig gezeten tussen mijn vader en de opge schoten jongen, die het paard verzorgde, voelde ik mij zo blij en gelukkig, als eén jong kind maar zijn kan. Mijn vader was geen drukke prater, maar er ging een stille warmte van hem uit, een diepe weldoende rust, waarvan zijn patiënten de zegening ondervonden, doch die bovenal mijn moeder en mij als het ware omgaf. Wat onder die rust school, kwam zelden naar buiten, het meest misschien wanneer hij zich aan de piano zette - vaak nog 's avonds laat na een drukke praktijkdag - en speelde wat hem inviel: fragmenten uit sonates van Mozart of Beethoven, of ook wel variaties op een thema, dat hij ergens had gehoord, doch niet thuis kon brengen. Zijn spel kon dan sprankelen van levenslust of vol zijn van hartstochtelijk verlangen naar een geluk, dat onbereikbaar bleef en waar hijzelf geen naam voor wist. Mijn ouders hadden in hun jonge huwelijk veel leed moeten doormaken: achter elkaar verloren zij zes kinderen, kort na.de geboorte. Ik alleen bleef in leven en het lijkt wel alsof het lot, dat aan mijn broertjes en zusjes de nodige levenskracht had onthouden, er mij een dubbele portie van had toe bedeeld. In heel mijn leven ben ik nooit ernstig ziek geweest. Mijn ouders trof een nieuwe ramp: op haar vijfendertigste jaar werd mijn moeder onge neeslijk blind. Ik was toen nog te jong om mij later iets van die eerste smar telijke jaren voor mijn ouders te kunnen herinneren. Wat er mij van voor staat, zijn vage beelden, die spoedig waren uitgewist gelijk de beelden uit een droom. Een kind heeft onder het opgroeien zoveel te verwerken, te leren kennen en te grijpen in zijn wereld, dat het geen aandacht heeft voor de vreugden en smarten der volwassenen, zo lang het hierin niet opzettelijk wordt betrokken. Mijn moeder had een levendig temperament en dit werd niet wezenlijk aangetast door het gemis van haar ogen. Zij hield ervan, veel mensen om zich heen te hebben en bleef heel haar leven een gulle en harte lijke gastvrouw, die haar gezelschap waard was. Muziek en toneel hadden haar liefde, ook die van mijn vader en zo werd menigmaal 's avonds naar Haarlem gereden om er een concert of toneelvoorstelling bij te wonen. Enig kind te zijn is geen geluk. Een kind groeit gelukkiger op in een gezin, HET OUDE DORP Velsen met zijn net van smalle straatjes, zijn dromerig pleintje vóór het raadhuis, zijn omgeving van prachtige buitenplaatsen met statige behuizingen: Velserbeek, Waterland, Beeckesteyn, zijn stille bos wegen, zijn ouderwetse dorpsstraat, waar het gehamer van de hoefsmid de geluiden beheerste, wachtte in die jaren op de grote verandering: de opening van het Noordzeekanaal, dat Noordholland in twee helften ging splitsen. „Holland op zijn smalst" was doorgraven, Amsterdam werd toegankelijk voor de grootste zeeschepen en aan de mond van het kanaal zou een nieuwe stad: IJmuiden verrijzen. De naam bestond nog niet, men sprak eenvoudig van „aan zee" en de weg erheen was nog niet bestraat; als mijn vader in het regenseizoen naar een patiënt „aan zee" werd geroepen, moest zijn paard dik wijls stapvoets voortgaan, zo modderig waren de karresporen. Maar de verandering stond voor de deur en was reeds aangekondigd door nieuwe bewoners. Op enige afstand van het oude dorp aan de overkant van de spoorlijn was een nieuwe buurt ontstaan. „De Hei" noemde men die, al was er van een heideveld niets te bespeuren. De buurt werd voornamelijk bewoond door polderwerkers, werkzaam aan het kanaal, een ruw volkje, met wat er aan kleefde van kroegen en andere minder oirbare gelegenheden, waar het vaak ongezouten toeging in de avond. Vechtpartijen waren er aan de orde van de dag. „De Hei" en de „Heiers" stonden in ons rustige dorp in een kwade reuk en bleven dit lange tijd, ook nadat de oorspronkelijke bewo ners waren verdwenen. Tegenwoordig heeft dat deel van de gemeente Velsen de naam gekregen van „IJmuiden-Oost" en is geheel en al van karakter veranderd. Er zijn kerken gebouwd en een h.b.s. en het nieuwe raadhuis zal daar in de buurt verrijzen. Ook naar de kant van Beverwijk was een nieuwe buurt verrezen: „Wijker- oog", werd bewoond door het hogere personeel, betrokken bij de graving van het kanaal: ingenieurs, opzichters, enzovoorts, veelal Engelsen, want het werk werd door een Engelse aannemersfirma uitgevoerd. Zij onderhielden weinig contact met de eigenlijke dorpsbewoners. Toch herinner ik mij, een Engels vriendinnetje gehad te hebben, om wier gebroken taaltje wij beiden lachten. Toen zij met haar ouders weer naar Engeland vertrok, gaf zij mij nog een foto van haarzelf, waarmede ik zo blij was, dat haar heengaan mij onver schillig liet. In ons eigenlijke dorp woonde een Engelse machinist, met een Nederlandse vrouw getrouwd en hun kinderen behoorden tot mijn liefste vriendinnen. Toen het Noordzeekanaal op 1 november 1876 feestelijk werd geopend, was ik zes jaar. In de zomer daarvóór was er reeds een oorlogsschip doorheen gevaren. Een „ramtorenschip" zeide men. Voor mijn kinderverbeelding had het woord een betoverend geheimzinnige klank; een schip met zo'n bijzondere naam moest iets geweldigs zijn, een verschijning als het spookschip, waarvan „Oude Geertje" ons had verteld. Geert en haar dochter dreven een garen-en- bandwinkeltje, waar ook snoep „van het blad" werd verkocht: voor één cent konden de kleine kopers daar kiezen tussen een pijpje anijsdrop en een zuur tje. Als je twee centen te besteden had, was je rijkdom niet te overzien. Wie een boodschap deed voor moeder kreeg vaak een suikerpepermuntje van Geert en nog een verhaal op de koop toe. Zo hoorde ik eens, meegelopen met grotere kinderen, Geerts verhaal over het spookschip, dat zonder bemanning over de zeeën voer. De zeeman, die het zag, wist zeker dat zijn schip zou vergaan. Geertjes verhaal had diepe indruk op mij gemaakt. Als ik in het gras lag op mijn geliefde plekje achter ons huis, zag ik het geheimzinnige schip als een wolk over het blauw varen. En dat het soms veranderde in een paardekop of een ijsbeer, maakte het des te wonderlijker. En nu zouden wij het ramtoren schip zien voorbijvaren. Een feestelijke gebeurtenis! dat was aan alles te merken. Aan de vlaggen, die uithingen, aan de toon van de gesprekken, die ik hier en daar opving en aan het onrustige kloppen van mijn eigen hart. Misschien was het ook in hoofdzaak mijn eigen verwachting, die alles in een feestelijke sfeer bracht. Het was een winderige, zonnige zomerdag. In mijn wit neteldoekse jurk met strookjes stond ik naast mijn grootmoeder op de kanaaldijk, temidden van een groep dorpelingen, die allen tuurden naar de bocht, waar het schip omheen zou komen. Grootmoeder, klein tenger vrouwtje met levendige donkere ogen en een goedlachse mond, was voor mij een lieve en vertrouwde kameraad, altijd gereed in te gaan op verzoeken, mij te ver gezellen naar een of ander schouwspel of gebeurtenis, voor mijn moeder onbereikbaar door haar blindheid. En zo stonden wij dan dicht naast elkaar op de kanaaldijk, in mijn verbeelding beiden even popelend van verlangen naar wat komen zou. Daar kwam het dan, het schip met de betoverende naam! Statig voer het ons voorbij en door de open brug de kant naar zee op. Ik had de hand van mijn grootmoeder gegrepen, maar zou nooit na kunnen vertellen, hoe het ram torenschip er uitzag: daarvoor vloeiden verbeelding en werkelijkheid te zeer dooreen. Voor mij bleef het het spookschip, waar niet over gesproken werd, maar des te meer aan gedacht en over gedroomd. Begin november werd het kanaal officieel geopend door Koning Willem III. Mijn vader nam mij mee om bij de sluizen van wat voortaan „IJmuiden" zou heten de koning met zijn gevolg te zien In mijn herinnering is de meeste bewondering bewaard voor de gepluimde steken, die de heren droegen bij hun gala-uniformen. IJmuiden was geboren en het oude dorp Velsen voorgoed ontwaakt uit zijn eeuwenlange rust, al bleef het nog lang omhangen door de oude sfeer en is zelfs nu nog een stuk van de oude dorpsstraat intact gebleven. Doch naar alle kanten heeft het zich uitgebreid: stille landwegen zijn be bouwd en hebben hun karakter verloren, wie in lange tijd niet is geweest herkent oude geliefde plekjes niet meer. Tot ineens.... daar is de kerk met het oude kerkhof en het pleintje vóór het raadhuis, hier is als door een wonder nog veel van de vroegere sfeer bewaard, al zitten er geen oude vrouwtjes meer voor de ramen van wat eens het weeshuis is geweest: En de oud geworden mens, die hier als kind heeft geleefd, voelt, dat er ook in haar nog niet alles van die kindertijd is gestorven. De grote verkeerswegen naar Amsterdam en Haarlem mijden het oude dorp, de buitenplaatsen zijn niet meer bewoond door oud adellijke families: Velserbeek is voor een deel openbaar wandelpark, voor een ander deel be bouwd, Waterland is recreatieoord en Beeckesteyn gans in verval nadat het huis in de laatste oorlog door de bezetters werd vernield. Nu de ponten van het Noordzeekanaal vervangen zijn door de tunnel, zullen weinigen zich meer herinneren, dat vóór de ponten een brug de eovers verbond, de brug, die wij in onze schooljaren dagelijks moesten passeren. OP MIJN ZEVENDE JAAR werd ik leerling van de meisjesschool in Bever wijk. Lezen, schrijven en wat rekenen had ik thuis geleerd van de vriendelijke hulp, die voor mijn moeder de huishouding mee verzorgde, haar voorlas en met haar wandelde een vrouw van middelbare leeftijd, die mijn hart won door de zachtheid en het onuitputtelijke geduld, waarmede zij mij die eerste beginselen bijbracht, maar vooral door de verhalen, die zij vertelde, geen sprookjes of fantasieën, maar onopgesmukte vertelsels over het doen en laten van gewone kinderen die zij verzorgd had. En zo goed gekend, dat zij levend werden in haar woorden. In mijn verbeelding speelde ik met die kinderen, alsof het zusjes en broertjes van mij waren. Diezelfde verzorgster bracht mij de eerste liefde voor boeken bij. Al wat ik aan boekjes bezat werd in een spanen doos verzameld. Dat heette mijn bibliotheek, werd elke avond onder mijn bed geschoven en overdag overal meegesjouwd. Met een klein troepje meisjes liep ik voortaan mee van Velsen naar Bever wijk. Onderweg vonden wij veel vermaak: er waren sloten om overheen te springen of kikkers en visjes in te vangen, bosjes om verstoppertje in te spelen en weilanden vol bloemen om te plukken, waaraan de nabijheid van de koeien iets avontuurlijks verleende. Nu en dan mochten wij meerijden op een ratelende boerenwagen zonder veren, waarin je zo heerlijk door elkaar werd geschud. We moesten dan altijd de voerman ertoe bewegen, ons een eind vóór de school af te zetten, want meerijden op een boerekar werd op school niet gepast geoordeeld voor meisjes „uit onze stand", zoals het heette. Mijn ouders echter hadden het mij nooit verboden en ik begreep eenvoudig niet, wat er tegen kon zijn, behalve dat je in de winter er bijna bij bevroor. Elke dag passeerden wij dus tweemaal de brug over het kanaal. De twee brugwachters waren vriendelijke mannen, zij hadden elk een wachthuisje bij de twee uiteinden van de brug en stonden ons toe bij slecht weer in zo'n huisje te wachten, 's Winters was het daar zo gezellig met een snorrend miniatuur kacheltje, dat wij er node van konden scheiden. Kwamen wij te laat op school, dan leverde „gewacht voor de brug", een gereed excuus op, al of niet naar waarheid te berde gebracht. (Wordt volgende week vervolgd) waar de kinderen onbewust elkaar opvoeden en vanzelf leren, dat anderen dezelfde rechten hebben als zijzelf. Een kind alleen loopt gevaar zich een zaam te gaan voelen of al te zeer op de volwassenen ingesteld te worden. Met dankbaarheid denk ik er aan, hoe mijn moeder deze nadelen trachtte te overwinngp door te zorgen, dat ik zoveel mogelijk speelkameraadjes om mij heen had. In het dorp waren die gemakkelijk te vinden. Tegenover ons huis was een boerderij en in het grote gezin van de boer waren kinderen van allerlei leeftijden. Het was prettig spelen met hen, des zomers op het erf en des winters op de deel, waar het warm rook naar de koestal. Als er een kalf geboren was, smulden we van biestpannekoeken, door de boerin gebakken. Vaak kreeg ik een emmertje biest mee naar huis, waar de lekkernij werd verorberd met beschuit en suiker. Voor wie niet mocht weten, wat biest is, vertel ik hier dat dit de naam was voor de tweede melk, die een koe geeft, nadat zij gekalfd heeft. De biest mag niet gekookt worden, alleen „geweld" - zoals de vakterm luidt. Buiten die overbuurtjes vond ik in het dorp nog tal van kameraadjes. Op stand werd daarbij niet gelet en dat heb ik altijd als een zegen van_ het dorpsleven in mijn prille jeugd beschouwd. Later kwamen de verschillen meer te voorschijn, maar als jonge kinderen speelden wij allemaal samen, verzonnen kattekwaad en voerden het met elkaar uit, om daarna in wilde vlucht op de loop te gaan voor Gijs, onze goedige dorpsveldwachter, die hoogst zelden een poging deed de kleine boosdoeners te achterhalen. Thuis had ik dieren tot vriendjes: p'T'" honden en poezen, duiven, een geit, een makke kerkkouw en een egel behoorden tot de gewone medebewo ners. De egel huisde gewoonlijk op de hooizolder, waar hij de muizen wegving. Het is een diertje, dat gauw went aan de mens. Als ik de ladder opkwam met een schoteltje melk of ff:'2 IJJ- stuk3es vlees en hem riep, kwam hij met ratelende pennen aandraven. Ook met ons paard was ik beste maatjes. Mijn grootste plezier was W- op de brede paarderug te zitten, ter- wijl de staljongen het dier bij de ■f halster hield om het naar de wei te ■x;v' Tfw brengen. Zadel of teugels had ik er niet bij nodig, de manen gaven hou- §1- Pfft vast genoeg. jtgjFfil Het is mijn vaste overtuiging, dat |T WÈ, de omgang met dieren van onschat- J minste wanneer volwassenen er, liefst zo ongemerkt mogelijk, toezicht j ||t °P houden, dat het kind geen mis- I if bruik maakt van zijn overmacht. jHf I !9||||^f J Sommige kinderen zijn daar zeer toe I f 'Jfs*" i - M geneigd, maar een verstandig woord I kan dan meestal ten goede werken: i v '^IIÉÉ straffen is in zo'n geval uit den h 'lm boze, **e straf laat een zeker gevoel I JjfPjPltyp SImP «11 van wrok achter, waarvan het dier IjWmtiMÊÊmM dan opnieuw de dupe wordt. Van grote waarde is ook hierbij het voor beeld van de ouders. Wanneer zij het kind eerst laten helpen bij de verzor ging en langzamerhand die verzorging geheel of gedeeltelijk aan hem over laten, wordt verantwoordelijkheid aangekweekt en een band gelegd tussen kind en dier, die elkaar in menig opzicht zo na staan. Door hygiënisten wordt wel bezwaar gemaakt tegen de omgang van kinderen met huisdieren, maar ik durf te zeggen dat voor een gezond kind die bezwaren in het niet vallen bij de psychische voordelen, die het van die omgang met hond of kat onder vindt. Natuurlijk moet tegen excessen gewaarschuwd worden, maar ik weet bij ondervinding, hoe heerlijk het was een hond tot vriend en speelkameraad te hebben: in het kinderleven kan geen pop dezelfde plaats innemen. En hoeveel genot gaf het waarnemen van de onderlinge omgang tussen de dieren! Zo was onze poedel Pluto beste maatjes met het paard Black: als Pluto naar hem toekwam boog Black zijn kop om een hartelijke lik op zijn neus in ontvangst te nemen, 's Nachts sliep de hond bij voorkeur in het stro bij het paard, maar de stallucht, die in zijn haren bleef hangen, was minder aangenaam in de kamer, dus werd hem een andere slaapplaats gegeven, waar hij zich zonder protest in schikte. Niet alzo het paard. Black stond uren lang nijdig te stampen in de stal, tot hij zijn slaapkameraad eindelijk terug kreeg en wij het stalluchtje maar op de koop toe namen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 16