De blokfluit Volksinstrument bij uitnemendheid And much admired Play, Pericles, Prince of Tyre. Onze puzzel: Een van de vijf IDE ZEE Briljante voorstelling Erbij THE LATE, ZATERDAG 23 NOVEMBER 1957 PAGINA V I E k WAT MIJ nooit eerder gebeurde: dezer dagen, voor een speciale gelegenheid in Parijs zijnde, had ik werkelijk moeite in de agenda van het uitgaansleven een thea ter te vinden, waar ik redelijkerwijze mocht verwachten een avond met vol doende artistieke bevrediging door te brengen. Er werd maar heel weinig aan gekondigd, dat mij interessant en op boeiende wijze de orde van het normale seizoen doorbrekend leek waarbij men in aanmerking moet nemen, dat het ver blijf samenviel met een staking van het technisch personeel in de nationale schouwburgen. Het heeft geen enkele zin de lezer te vervelen met de diverse over wegingen, die mij door het hoof 1 speelden. Maar ik geloof dat het tenslotte een toe geven aan nieuwsgierigheid was, waar door ik mijn schreden richtte (Wie heeft een dergelijke olympische uitdrukking voor gewoon lopen de bestuurders van' de métro weigerden eveneens de dienst om hun sociale positie te verbeteren eigenlijk bedacht?) naar de voormalige Boulevard-van-de-misdaad om in het Théatre de l'Ambigu, vlak bij de Place de la République, het vrijwel onbekende stuk „Pericles" van William Shakespeare te gaan zien. Zelfs al moest ik dan genoe gen nemen met een Franse vertaling, het gold toch een buitenkans. De laatste eeuw is dit stuk bij mijn weten in Nederland niet vertoond. Hoe dan ook, ik dank aan mijn weinig francofiele inval een erva ring, die ik niet gauw vergeten zal, al ware het alleen maar omdat hier toneel werd gespeeld met een over alle proble men triomferende liefde voor het vak, die op de toeschouwer aanste'-elijk werkte. i j Wht ésetracfUWcaof éx KtftoöSj iè herleid se iM feme t. Assfeu ift.A Baèagerdém, mtkl&èaa-4 Uh#t e3f AlUf NA. Is* fSsSSSss SrowtH M&e Pf Wfiten WMSÊ zijn (in totaal schreef hij er meer dan honderd) avontuurlijke bombastische kijkspelen lanceerde. De hierboven be schreven stof was in de jaren van konin gin Elisabeth de Eerste van Engeland bij zonder populair. Een groot deel van het achtste boek van het omvangrijk verha lende leerdicht „Confessio Amantis" van Chaucer's tijdgenoot John Gower was er aan gewijd en dit epos uit de middel eeuwen bleef lang tot de geliefkoosde lec tuur behoren, pas verdrongen door een boek van Lawrence Twine, die in 1576 de zelfde geschiedenis, aan de verzameling novellen „Gesta Romanorum" ontleend, opnieuw bewerkte en in omloop bracht. Bij deze beide auteurs heet de titelheld Apollonius, welke naam zich bij de drama tisering slecht in het metrische schema liet voegen en daarom in Pericles veran derd werd, waarbij men geenszins moet denken aan de Atheense staatsman en democratische strateeg, wiens heldenle ven door Plutarchus in de klassieke lit teratuur is geboekstaafd. Volgens de ge leerde vertaler dr. L. A. J. Burgersdijk had men er vermoedelijk Pyrocles van willen maken, de naam van een zeer ge vierde figuur uit de roman „Arcadia" van Sir Philip Sidney. ZO DWAAS om zich te bekommeren om oorspronkelijkheid zelfs bij het uitdenken van intriges was men in het begin van de zestiende eeuw in Engeland gelukkig nog niet. En zo kon het niet uitblijven, dat ook deze legende uit het oude Grieken land, aangelengd intussen met allerlei feodale elementen, waardoor de gelijke nis met het latere sprookjesgenre veel sterker is dan met de mythologische voorbeelden, pasklaar voor het toneel werd gemaakt. In eerste instantie ge schiedde deze dramatisering door George Wilkins, een onbeduidende scribent, wiens bestaan nota bene in een stan daardwerk als de „Oxford Companion to the Theatre" volslagen wordt genegeerd. Sommige Shakespearekenners menen ove rigens, dat hij een zeker aandeel in de tot standkoming van „Leer om leer" en „Eind goed al goed" heeft gehad. In ieder geval heeft deze prulpoëet en pamflet- tenschrijver, door enkele historische onderzoekers met een in de Londense lit teratuurgeschiedenis van lie dagen nu en dan opduikende logementhouder en Ter afwisseling van de gebruikelijke puzzels leggen wij u een reeks van tien vragen voor, waarbij uit telkens vijf mo gelijkheden het goede antwoord gekozen moet worden. 1. Hendrik Willem Mesdag, de bekende Nederlandse zeeschilder, was van beroep: burgemeester, notaris, deurwaarder, ban kier, leraar. 2. Wie was de uitvinder van de baro meter? Jackson, Torricelli, Geber, Albert- son, Tresnel. 3. Wie schreef „King Lear"? Schiller, Shakespeare, Gezelle, Bale, Dumar. 4. De stichter van het kerkgenootschap der Methodisten was: Williams, Wesley, Egede, Zinzendorf, Knox. 5. Welke van deze vogels is de enige, die een naar boven gebogen snavel heeft? kluut, wielewaal, griffioen, ijsvogeltje, emoe. 6. In welke gemeente werd Maarten Harpensz. Tromp geboren? Oostvoorne, Brielle, Katwijk, Noordwijk, Vlissingen. 7. Welke plaats in Hongarije herinnert aan Michiel de Ruyter? Boedapest, De- breczen, Tokaj, Szegedin. 8. Een pieper is een aardappel, maar een pieper is ook een: buis, vogel, geweer, ke gel, term in de bouwkunde. 9. Wat is een wijtewagen? handwagen, huifkar, kapkar, kraanwagen, sleperswa gen. 10. In welke kerk te 's-Gravenhage ligt Jacob Cats begraven? St. Jacobskerk, Kloosterkerk, Nieuwe kerk, Willemskerk. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7,50, 5 en 2,50 dient men uiterlijk dinsdag 17 uur de oplossing per briefkaart in. te zenden aan een van onze bureaus in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soendaplein; in IJmuiden, Lange Nieuwstraat 427. Oplossing vorige puzzel: Horizontaal: 1 log, 4 por, 6 erato, 7 er, 9 si, 10 dovenetel, 15 tel, 16 sop, 17 mar sepein, 20 in, 21 ai, 22 amoom, 24 taf, 25 art,. Verticaal: 1 leed, 2 ge, 3 laan, 4 po, 5 rail, 8 rotan, 9 sepia, 11 ver, 12 els, 13 esp, 14 toe, 17 mist, 18 epos, 19 niet, 22 af, 23 ma. Prijswinnaars: 7,50 mejuffr. A. Groot- veld, Kennemerlaan 181, IJmuiden; f 5, G. C. J. Koning, Brandtstraat 10, Haarlem; 2,50 mevrouw Ober-Rij pkema, Dr. D. Bakkerlaan 37, Bloemendaal. drankhandelaar vereenzelvigd, ook met de soms overschatte, maar doorgaans on volprezen Thomas Dekker samenge werkt, waarschijnlijk met William Row ley eveneens. Hij vervaardigde alleen of met anderen twee stukken, die door de King's Men zijn opgevoerd. Van dit ge zelschap was Shakespeare aandeelhouder en het is zeer aannemelijk dat deze het hem aangeboden manuscript van Wilkins met graagte heeft aanvaard, het hier en daar aanvullend en verbeterend voor ver toning. Het stuk werd in het begin van 1609 gepubliceerd en in betrekkelijk korte tijd herhaaldelijk herdrukt, omdat er on danks de verminkingen van deze versie een grote vraag naar bleef bestaan. Uit de eerste zogenaamde folio-uitgaven van Shakespeare's verzamelde werken werd „Peric' ~s" door de samenstellers Hemin- ges en Condell weggelaten, blijkbaar om dat zij twijfelden aan het geestelijk vader schap. Op aandringen van het publiek, dat er de stem van de favoriete dichter in herkende, werd het stuk opgenomen in de derde editie. MISSCHIEN IS DIT ALLES alleen uit een oogpunt van letterkundige weten schap van belang. Maar toch zullen velen iets kunnen meevoelen van het intrigeren de der twijfel aan de „echtheid" en van de opwinding, die telkens weer mee sleept bij het „ontdekken" van weinig be kende of verwaarloosde werken van grote meesters. De daarmee vaak gepaard gaande overschatting van wat nog „be wezen" moet worden helpt de bijzondere inspanning verklaren, die er bij voorbeeld aan deze Parijse enscenering moest wor den besteed. Het heeft Christian Casade- sus en zijn medewerker-regisseur René Dupuy (die dit tussen twee haakjes gezegd In hun toelichtingen in het ge drukte programma de veronderstelling, dat „Pericles" geheel of gedeeltelijk van een ander dan Shakespeare zou kunnen zijn, met geen woord aanroeren!) drie jaar van onderhandelen gekost voor zij hun plan tot deze opvoering konden reali seren. Zij die geloven haasten niet! Wel nu, zij moeten hebben geloofd in dit waag stuk, waarmee weinig anders is te win nen dan artistieke voldoening. Er diende een enorme bezetting op de been te wor den gebracht voor de maar liefst acht entachtig grote en kleinere rollen, er wa ren nog meer kostuums nodig uiteraard en er werd heel wat vindingrijke denk kracht en technische outillage gevergd voor het ontwerpen en uitvoeren van de achtergronden van de handeling, die zich in snelle opeenvolging van korte scènes in talrijke tempels en paleizen, op stran den en schepen, in verdwenen of denk beeldige landen van wat wij thans het Nabije Oosten noemen voltrekt. Veertien weken zijn er voor de repetities nodig ge weest. Bij de vertaling van Léon Ruth moest door Gérard Calvi muzikale illu stratie worden gecomponeerd, fanfares vooral in de zeer gelukkig benaderde re naissancestijl. DE HERWAARDERING van Shakespeare na het bewind der puriteinen en in de eeuw van het stringente klassicisme lang durig verwaarloosd, zodat men zijn stuk ken alleen nog in zonderlinge bewerkingen speelde, in Engeland verbogen naar een gelukkig slot, in Frankrijk (en dus ook in Nederland) gruwelijk aangepast bij de op een misverstand berustende theorie der drie eenheden begon pas door te zetten dank zij enkele gangmakers in het tijdvak van de romantiek. Dat de romantische dichters zich sterk tot „Pericles" voelden aangetrokken, is begrijpelijk, gelet ook op het bovennatuurlijke en het exotisch legen darische. Een beroemd voorbeeld hiervan is de bewijsvoering van het geestelijke -i - DE LAATSTE opmerking is strikt geno men onvolledig, omdat dc bezieling zich kennelijk ook aan de achter de schermen blijvende medewerkers bij de voorberei ding moet hebben meegedeeld. Met deze enscenering,' waar men ruim drie maan den van intensieve arbeid aan heeft be steed, is trouwens een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan, als wij Chris tian Casadesus, sinds januari 1955 direc teur van de bijna tweehonderd jaar oude schouwburg mogen geloven en waarom zouden wij dat niet? En inderdaad: op de één of andere manier hoort .e sprookjes achtige dramatische vertelling „Pericles'' thuis in dit theater met zijn legendari sche traditie van anakreontische harleki nades en romantiserend historische pan tomimes a grand spectacle. HET IS NU WEL de tijd en de plaats om eerst iets over het stuk, de inhoud en het vermoedelijke ontstaan daarvan, tot beter begrip van mijn waardering voor het bereikte resultaat, vertellen. De titel held, Pericles, prins van Tyrus, komt reizend om zijn zwaarmoedigheid te ver drijven in Antiochië om een koninklijk raadsel op te lossen, waardoor hij de hand van de prinses kan wmnen. Als hij zo doende ontdekt dat deze in incestueuze verhouding met haar vader leeft, vlucht hij naar Tarsus om aan de wraakoefe ning van de vorst voor deze ongewenste wetenschap te ontkomen. Met zijn sche pen vol graan heft hij en passant in deze stad een hongersnood op, onmiddellijk verder trekkend naar Pentapolis, waar hij als triomfator in een ridderlijk toernooi de schone koningsdochter Thaisa als op het eerste gezicht liefgekregen bruid ver werft. Op de thuisreis naar Tyrus, waar men Pericles als troonopvolger wenst, sterft Thaisa na de geboorte van haar dochter Marina tijdens een storm op zee. Haar lichaam wordt overboord geworpen als offer om de weergoden te kalmeren. Marina wordt door Pericles achtergela ten onder de hoede van de koning en ko ningin van Tarsus, waar zij opgroeit tot grotere schoonheid dan de kroonprinses. Haar jaloerse stiefmoeder wil haar la ten doden, maar zij wordt nog juist op tijd ontvoerd en naar een bordeel in Mitylene gebracht. Zij weet daar ongeschonden te ontsnappen en komt, iedereen bekorend door haar zang en haar borduurwerk, in een eerbaar huis terecht, waar zij door de opnieuw melancholiek, want nog steeds om zijn verlies treurende, in den vreem de zwervende Pericles wordt gevonden en herkend. Op influistering van Diana gaat hij vervolgens naar de tempel te Ephesus, waar hij Thaisa aantreft, die slechts schijndood geweest ble k te zijn en na haar wonderbaarliike redding, haar echtgenoot verdronken wanend, zich aan de dienst van de genoemde godin, be schermster der vrouwen, heeft gewijd. En zo is dan tenslotte het deugdzame ge zin „door 's hemels gunst" in thans duur zaam geluk verenigd. MEN ZIET: het is een wonderbaarlijk rrielodrama, een echt volksstuk met dich terlijke versieringen, als hoedanig het in het theater Ambigu, waar de geduchte hernieuwer van dit genie ten tijde van het keizerrijk Guilbert de Pixérécourt TOEN de Zwitser Arnold Dol- metsch in de zeventiger jaren der vorige eeuw naar Brussel toog om daar aan het Koninklijk Con servatorium bij de vermaarde Henri Vieuxtemps opgeleid te worden tot vioolvirtuoos, zal hij in de verste verte niet vermoed hebben, dat dit een omweg was naar wat eens het doel van zijn levenstaak zou zijn. Maar wie ziet in zijn jeugd de levensweg als een rechte lijn? En wie ver moedt zijn bestemming? Dol- metsch werd wel een goed violist en een fijngevoelig musicus, maar de uiterlijkheid van het virtuo- zendom strookte niet met zijn aanleg. In Londen gevestigd werd hij een verwoed verzame laar van oude, in onbruik ge raakte instrumenten, waarvan hij zich de techniek eigen maakte. Het werd een hobby van hem hun kwaliteit en verhoudingen te onderzoeken, ze te herstellen en ze uiteindelijk na te maken. Dit bracht hem ertoe in Boston en in Parijs het vak van instrumen tenmaker grondig te leren en praktisch uit te oefenen en na een twaalfjarige voorbereiding, in Engeland een eigen werkplaats voor het vervaardigen van uit de gewone praktijk verdwenen speeltuigen te stichten. Dat was in 1914, twintig jaar nadat hij als amateur reeds clavichords en clavecimbels bouwde, wat toen ongetwijfeld een utopisch bedrijf leek. En zo zal men ook wel min achtend gedacht hebben over zijn reconstructies van de strijkin strumenten tot de familie der gamba's (knievedels) behorende, alsmede voor die van de blaas instrumenten, die nog slechts als museumcuriositeiten in tel wa ren. De aandrang van deze acti viteit werd hoofdzakelijk bepaald door Dolmetsch' stijlbesef van de voorklassieke muziek, van de be tekenis waarvan hij trouwens doordrongen was. Het was hem een ergernis deze muziek in an dere timbres te horen klinken dan die waarvoor ze gedacht zijn. Immers het was in het eerste kwart onzer eeuw heel gewoon, dat in een werk van Bach of een zijner tijdgenoten een gambapar tij vertolkt werd op een cello, dat de oboë d'amore en de oboè da caccia vervangen werden door een- klarinet, blokfluiten door dwarsfluiten en dat men inplaats van het zilverig geluid van een clavecimbel de klank van een piano hoorde, soms zoals in Mengelbergs uitvoeringen van de Matthaëus Passie van een piano waarvoor men de hamertjes met punaises bestoken had, om aldus het clavecimbeltimbre na te bootsen, wat bij gemis aan een echte clavecimbel ten minste een zwakke poging was in de goede richting. Dat bij dit alles uitgegaan werd van de muziek, is duidelijk. Het doordringen in het karakter van de barokmuziek en uiteraard nog meer in die van de middeleeuwen, is voor een belangrijk deel een kwestie van het zich vertrouwd maken met het instrumentarium en van de sfeer die zij wekt. Zo gezien is het succesrijke levens werk van Arnold Dolmetsch want zijn voorbeeld heeft gelei delijk instemming en navolging gevonden van doorslaande in vloed geworden op de herwaar dering van een kunst, die groten deels nog maar historische be tekenis had. Het is alsof Dol metsch voorzag dat de overge voeligheid van de romantiek in de komende periode in diskrediet zou geraken en een klassiek aequivalent van de meer objec tieve moderne kunst een goede kans zou maken. Wat dan ook een feit geworden is, want tal van vergeten componisten uit de pruikentijd zijn weer aan bod ge komen en men heeft weer smaak gekregen in de originele klank kleur en in de stijleigenaardig heden van hun werk. Bovendien is de relatie barok-modern lang niet denkbeeldig gebleken. Het is vooral door de voorbeel dige uitvoeringen van oude mu ziek op gereconstrueerde instru menten, die Dolmetsch met zijn familieleden en met zijn vakper- soneel gaf, dat zijn werk doorge drongen is en vruchten draagt. Aan zijn eruditie en fijne muzi kale smaak voor een zo goed als vergeten kunst, paarde hij de zin voor een gezonde volkscultuur, die zich weet te uiten in zang en dans. Bij deze het verband te her stellen dat zij oudtijds bezat met het bespelen van de blokfluit, werd mede een doel van zijn streven. De handhouding bij het bespelen van de blokfluit, naar een plaat uit het handboek van de methode van Jean Hotteterre (1707). De grote plaat hierboven is een reproduk- tie van „De Muzikanten" door Jacob Jordaens. Expositie. Van 23 november tot 13 december zal in het gebouw van de Haag se Kunstkring een tentoonstelling worden gehouden van schilderijen en gouaches van Marinus Rutjes en Aart Rietbroek. Nog één. In de kunsthandel ,,'t Oude Wevershuis" in Amersfoort wordt van 23 november tot 30 december een tentoonstel ling gehouden van schilderijen en tekenin gen van Jo Jansen uit Doesburg. DE BLOKFLUIT, volksinstrument bij uitnemendheid, dat van de zestiende tot het midden van de achttiende eeuw om zijn eenvoudige structuur en gemakkelijke bespeelbaarheid zeer populair was en ook in de hogere kunstmuziek een rol van be tekenis speelde, werd door Dolmetsch uit een lange slaap opgewekt. Hij begon de blokfluiten weer te herbouwen in kwar- tetverband (als sopraan, alt, tenor en bas) en met voorbeeldige uitvoeringen te pro pageren aan de hand van achttiende eeuw- se muziek, die speciaal voor de combinatie geschreven is. De jeugdbeweging in Duits land van vóór het Hitlerregiem deed haar voordeel met de suggestie van Dolmetsch en de blokfluit (vooral sopraan en alt) vond haar weg ook in de scholen als mid del bij het primaire muziekonderwijs. Het werd een wijdvertakte aangelegenheid, die ook in ons land haar waarde voor de mu zikale opvoeding van de jeugd bewezen heeft en er niet weinig toe heeft bijgedra gen, dat in gezinnen, waar voorheen het begrip muziek een dood ding was, nu huismuziek gemaakt wordt, die een smaak- vormend tegenwicht levert van banale in vloeden. Indien Dolmetsch niets anders had bereikt dan deze over de gehele wereld verspreide hergeboorte van het blokfluit- spel, zou hij verdienen eervol vermeld te worden onder de bewonderaars der volks cultuur. Zijn verdiensten reiken echter heel wat verder. ER WORDT in Nederland heel wat blok fluit gespeeld en het aantal kinderen, dat door middel van dit eenvoudige instru ment zijn primaire muzikale ontwikkeling verwerft, is legio. Er is in Holland ook al heel wat litteratuur voor dit doel gepu bliceerd en de produktie staat niet stil. Niet zo heel lang geleden hebben wij in ons blad de aandacht gevestigd op een reeks nieuwe uitgaven voor blokfluit, ge componeerd (of onder redactie van Hans P. Keuning bijeengebracht) en in keurige bandjes op de markt gekomen. Sindsdien is de ondernemende uitgeverij Harmonia te Hilversum verder gegaan met het pu bliceren van leermiddelen en oefenstof en huismuziek voor blokfluit. Hans P. Keu ning is blijkbaar onuitputtelijk. Het is daarbij prettig te constateren dat hetgeen hij biedt steeds muzikaal verantwoord is en van pedagogisch inzicht getuigt. Laat ik in de eerste plaats wijzen op een viertal muzikale prentenboekjes, die de avonturen van „Flip en Flop Fluiter" behelzen, welke grappige belevenissen zich steeds ontladen in tweestemmige blokfluitstukjes. Een aantrekkelijk ver haal, dat aan ietwat gevorderde spelers stof geeft tot muzikale illustratie, welke tevens aan een praktisch doel beant woordt. De bandjes Kleine Speelmuziek werden uitgebracht met „Kleine Suite voor sopraanblokfluit en piano" van Jur- riaan Andriessen en een „Petit Concert Champêtre" voor drie instrumenten" van dezelfde componist, met een „Short Story" voor twee fluiten en piano van Jan Fel- derhof en van Herman Strategier een „Kleine Suite voor twee sopraanfluiten". Al deze composities vallen onder de ru briek „voor meer gevorderden". Hiertoe is ook te rekenen een fraaie Sonate voor altfluit en klavier van E. Bronnemüller, kundig uitgewerkt door W. M. Thijsse, alsmede een „Pruikensuite" van Telemann en een Miniatuursonatine van Keuning. Aardige danswijzen uit de zeventiende eeuw vindt de sopraan-fluitspeler in een bandje „De oude dansmeester". De be spelers van de altblokfluit kunnen veel van hun gading vinden in een drietal kleine speelboekjes van verschillende moeilijkheidsgraad. Maar wat hun in het bijzonder zal interesseren is een in groot formaat uitgegeven „Leergang voor de altblokfluit". Daarin maakt Hans P. Keu ning zijn ervaringen met pedagogische tact dienstbaar. Wie het ernstig meent met de beoefenin van dit fraaie instrument, heeft hier een veilige weg wijzer met voortreffelijke oefenstof. Ten slotte vermelden wij nog met een speciale aanbeveling „Het grote speelboek voor kleine mensen" van dezelfde auteur, dat een aantal stukken voor samenspel bevat, die voor schoolorkestjes en ook als huis muziek goede diensten kunnen bewijzen. Wij missen echter node een paar slagwerk partijen in de partituur, doch deze zijn allicht „ad libitum" aan te brengen, even als wat naar de toevallige bezetting van een schoolorkest bijgevoegd kan worden. Zoals deze niet moeilijke stukken hier ge presenteerd worden voor drie fluitpartijen, drie strijkpartijen en piano, kan men op een goed klinkend resultaat rekenen. Jos. de Klerk vaderschap van Shakespeare door Alfred Tennyson, die met enthousiaste uitroepen, begeleid door geweldige vuistslagen op tafel, de voordracht van allerlei passages kracht van overtuiging probeerde bij te zetten. De eerste twee bedrijven zijn waar schijnlijk geheel van Wilkins, aldus Mackail, die echter in de rest de ingrijpen de meesterhand van hem, die ook „Hamlet" en „Een Winteravondsprookje" maakte, meende te herkennen, zodat men „na veel slap, tinkelend gerijmel als een sensatie opeens zijn machtige stem verneemt". Als voorbeelden van dergelijke grandioos op laaiende poëzie zijn veelvuldig genoemd de prachtige scènes van het aanroepen der hogere machten om hun geweld te be zweren en het aandringen van de zeelieden om het ongelukbrengende lijk van Thaisa overboord te zetten, beginnend in de ver taling van Burgersdijk met de regels: „Gij god van 't grensloos vlak, bestraf die zwalping, die hel en hemel wast". Zo ont stond het verzinsel, in talloze geromanti seerde biografieën terug te vinden, van de grote dichter, die bij het licht van een flakkerende kaars in een rumoerige her berg in het driftige Londen van toen koortsachtig in geestdrift ontstak bij het herkennen in Wilkins' manuscript van vertrouwde thema's, die hem opnieuw be gonnen te fascineren. Maar veeleer hecht ik geloof, om in de woorden van Nijhoff te spreken, aan de veronderstelling van Ivor Brown dat Shakespeare als zakelijke fir mant van een toneelgezelischap winst gevende mogelijkheden zag in de exploi tatie van onderwerpen, die zodanig in de sfeer der publieke belangstelling lagen, dat ze hem en de zijnen al meer successen hadden opgeleverd. INDERDAAD treedt het voornaamste thema herhaaldelijk bij Shakespeare op: de opstanding uit de dood, niet in het reeds genoemde „Winteravondsprookje" alleen, maar ook in „De Storm" en het eveneens minder bekende „Cymbeline" bijvoorbeeld, kenmerkend voor de tijdens alle romanti sche perioden te signaleren herenigings- drang, voortgekomen mede uit de weige ring om zich bij het verlies van schoonheid neer te leggen. En Wilson Knight geeft nog een andere verklaring: het geloof in de zich door wonderen manifesterende onsterfe lijkheid, de overtuiging dat de liefde (want dat is per saldo de uitwerking van „Romeo en Julia") de dood overwint. Dat de con structie overeenstemming vertoont met die van vele stukken, die naar men aanneemt geheel van Shakespeare zijn, is te verkla ren uit de geest des tijds. Men heeft te maken met de herhaaldelijke verstoring en het uiteindelijk herstel van evenwicht, in dit geval een toestand van betrekkelijk ge luk, waarop tegenstrijdige invloeden wor den uitgeoefend door de elementen. Het woeden daarvan in en buiten de mens kan men in talrijke werken van Shakespeare beluisteren. „Pericles" is niet het enige stuk, waarin de zee eigenlijk de hoofdrol vervult: via de oceanen werden nieuwe gebieden van het bestaan ontdekt! Ook in de beeldspraak komt dit element meer malen voor, het treffendst bij de ook overigens magistrale herkenningsscène van Pericles en zijn dochter: „een zee van vreugde" stort zich op hem. ZEER TERECHT heeft men bij deze Parijse opvoering dan ook in de zee het bindende element gezocht voor deze rapso dische revue. De zee is voortdurend als achtergrond hetzij als plaats van handeling aanwezig in deze vertoning van een men senleven in sprookjesachtige koninkrijken, waarbij het voortschrijden van de tijd merkwaardig genoeg geen sporen lijkt ach ter te laten. Men krijgt in het Theater Ambigu dan ook te doen met een reeks verbeeldingen in een voor het spel der elementen openstaande ruimte, waarbij voor de geografische aanduiding met een paar suggestieve miniaturen wordt vol staan. Voor het duel heeft men een koste lijke oplossing bedacht met behulp van marionetten als „stands-in" voor de later definitief het pleit beslechtende rolfiguren. Door dit alles ziet men de handeling voort gaan op de vleugels der fantasie: toneel als projectie uit een toverlantaren. De toelich tende, verbindende tekst, onthullend wat er tussen de bedrijven gebeurde, wordt gesproken door de dichter John Gower, die zoals reeds werd opgemerkt als eer ste in Engeland het verhaal op schrift steelde. Alle hulde voor de ingenieuze to neelmachinerie om de talloze verschuivin gen, verzinkingen en zweefvluchten van de decorstukken mogelijk te maken. De ontwerpen zijn van Jacques Noël, hier te lande bekend door zijn aankleding van de voorstellingen van Marcel Marceau, die op dezelfde scène met zijn mimes zoveel triomfen heeft geoogst. Men was voor dit verrukkelijke kijkspel dus wel aan het goede adres! Er is geen beginnen aan een opsomming van alle medewerkenden, van wie zich in het bijzonder Jacques Mauclair (in Nederland geweest tijdens het laatste Holland Festival als pleitbezorger voor Ionesco) als de in zijn waardigheid en vaderlijke listigheid sympathieke koning Simonide weet te onderscheiden. Bruno Cremer speelt met veel allure en tegen woordigheid van geest, waar nodig met klankrijk beheerst pathos, de titelrol: de incarnatie van de Elizabethaanse held, het destijds nieuwe type van de melancholieke avonturier. David Koning

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 20