Aanwinsten en bruiklenen
in het Stedelijk Museum
JEAN NOHAIN GEEFT FRANKRIJK
OM OPRECHT
TE LACHEN
EEN ANDER BEGRIP VAN GEZELLIGHEID
Opgewekt wespenleoeti ia het eikehakhout
De politieke prent
van deze week:
een evacue
Hij heeft plannen voor
een internationaal
jeugddorp bij Parijs
dat „Télévillage"
zal gaan heten
DE MAAND OKTOBER is voor de beel
dende kunstenaars in Amsterdam en naas
te omgeving er één van spanning. Dan is
het namelijk inzenden voor de gemeente
lijke aankoop. En voor de meeste schilders
is de verkoop van een werk nog altijd een
evenement. Rustig, ietwat spijtig ook, blijft
het voor diegenen, die menen het zich niet
te kunnen permitteren afgewezen te wor
den en hun werk dus op de ateliers laten.
Want de commissie moge groot genoeg zijn
en bestaan uit figuren, die verschillende
voorkeuren koesteren, het aanbod is heel
ruim en daarmee de kans op uitblinken
betrekkelijk gering. Men probeert het
beste uit het gebodene te kiezen en let
minder op namen.
Na afloop van het jureren wordt ver
antwoording afgelegd met een expositie
van het pas verworven bezit. Het is niet
aan ons hierover discussie op te roepen,
maar te wijzen op het voorbeeld, dat Am
sterdam met dit gebaar iedere keer weer
geeft. Jhr. W. J. H. B. Sandberg, directeur
van het Stedelijk Museum, waar deze
maand de aanwinsten voor het grootste
deel worden geëxposeerd, geloofde niet
dat er één stad ter wereld was, die op deze
wijze zoveel interesse voor de beeldende
kunst aan de dag legt. Twee grote en een
kleine zaal worden gevuld met de oogst
van dit jaar, die dan enigszins een door
snee te zien geeft van wat er in en vlak
rond Amsterdam gemaakt wordt. Het werd
een aantrekkelijke tentoonstelling van
werk dat tegemoet kan komen aan ieders
voorkeuren. De oudsten der vertegen
woordigden zullen wel de Amsterdamse
„Joffers" M. E. van Regteren Altena en
Coba Ritsema zijn. Naar leeftijd behoort
Sierhuis, van wie men een warm kleurig
„Prinseneiland" verwierf, tot de jongsten.
die naar mijn smaak iets te zeggen heb
ben. Wat betreft de vorm van uiten
varieert het hier van Bobeldijks „slapend
kindje" tot Ongenae's Mondriaanachtige
abstracties, Tahiri's demonische plastieken.
Wagemakers en Benners verfmassa's. Dat
een Maks ook tot de oudsten der gewaar-
deerden behoort, valt misschien af te lezen
van zijn onderwerp, twee volgens de mode
van hun tijd geklede figuren op straat
zijn schilderij werd toch een werk van
deze tijd! Hoe een Johan Buning bij de tijd
weet te blijven, bewijst wel weer zijn
landschap, dat hij „Autoweg" kon noemen.
Deze tentoonstelling is verder gevuld
met werk van figuren, die ik al vele keren
moest noemen: Jacob Kuijper, Fiedler,
Stork, Van Gulik, Cor Dik, Heynes, die een
goed aquarellist is, Stekelenburg, Jeanne
Bieruma Oosting, Diederen en Henk Broer
met name. Minder vaak traden oo de fijne
en bedachtzame J. C. Mulder, H. F. ten
Holt, Frankot, van wie we een groot doek.
de Watersnood tot onderwerp hebbende,
ontmoeten. Jeroen Voskuil, met 'n wat druk
maar zeker niet rammelend interieur ver
tegenwoordigd. Nieuw voor mij is het werk
van G. E. H. Veenhuizen, van wie ik meer
zou moeten zien om iets over zijn beteke
nis te kunnen vertellen. Verder noem ik
dan nog enkele beeldhouwwerken: een
van die prachtig felle honkbalspelers van
prof. V. P. S. Esser, een mooi portret van
H. Verhulst, een charmant zittend vrouw
tje van E. A. F. R. van Zanten, een baad-
stertje van Sterenburg en een zittend
mannenfiguurtje van E. Th. Beerthuizen
Roos, een naam die ik ook nog niet was
tegengekomen en nu wel zal onthouden
vermoedelijk.
ELDERS in het museum wordt een
andere verantwoording afgelegd met een
collectie jonge Nederlandse kunst, samen
gesteld uit eigen bezit en bruiklenen en
in Duitsland vertooht. Men kan zich be
zwaren voorstellen tegen het beeld, dat
een publiek in den vreemde aldus van
onze hedendaagse kunst zou krijgen. Het
samenstellen van dergelijke exposities ge
schiedt echter veelal zo, dat rekening ge
houden wordt met waarvoor ter plaatse de
meeste belangstelling verkregen zou kun
nen worden. Gezien zekere Duitse collec
ties, die hier geëxposeerd werden, of pu-
blikaties voor hedendaagse Duitse kunst,
geloof ik dat de Nederlandse verzameling
het in bepaalde Duitse milieu's wel gedaan
kan hebben. Wil men gehoord worden op
het internationale forum dan moet men
luidruchtig zijn!
Wat mij dan op deze expositie toch weer
opviel, was de kracht van een Appel, die
altijd meer te vertellen heeft dan de
andere verfsmijters. die achter hem aan
zijn gaan lopen, maar nooit zijn gespan
nenheid vertonen. Hoe het meer lyrische
werk van een Diederen het naast Appels
schilderijen zou uithouden, is moeilijk te
zeggen, wanneer het niet in eikaars buurt
hangt. De gelijkheid in Diederens ver
tegenwoordiging viel nu wel op tegenover
de verscheidenheid van Appels werk, dat
me daardoor boeiender voorkwam. Steke
lenburg varieert aangenaam in zijn tapijt
achtige verbeeldingen van steden, maar
boeide nu meer met een getekend portret
bij de Amsterdamse aanwinsten. Van Vol-
ten en Nieuwenhuijs ontmoeten we op
beide tentoonstellingen abstracte plastie
ken, die door ingenieuze bouw en van
smaak getuigende verwerking van het
materiaal prettig om te zien zijn. Ook op
deze expositie is nog meer dan het ge
noemde te aanschouwen.
BELANGRIJK is tenslotte de tentoon
stelling in het prentenkabinet van grafiek
en een enkel beeld van de in 1884 geboren
Duitse schilder Karl Schmidt Rottluff, een
bekende expressionist. In 1906 ontmoette
deze Rosa Schapiro, die direct veel voor
zijn werk voelde en dit is gaan verzame
len. Na haar dood in 1954 kwam een twin
tigtal werken in het bezit van het Stede
lijk Museum en zij vormen het grootste
deel van de thans getoonde collectie. Ku
bisme en negerkunst zijn van grote invloed
geweest in Schmidt Rottluffs ontwikkeling.
Mijn hart ging toch het meest uit naar een
mansportret, dat door de kwaliteiten aan
werk van Kokoschka herinnert.
Bob Buys
•rWglT
7»per
IN DUIFS HUMOR krijgt een be
kommerd mens een onvergetelijke
gestalte. Vol gouden menselijke deer
nis waarschuwt hij met klem u en mij
tegen rampen, die hij slechts zo duide
lijk ziet naderen, omdat ze hem zelf
trefzeker zullen vellen. Gewone ram
pen ziét hij niet, zodat aan hem ge
richte waarschuwingen resoluut wor
den afgeweerd, even resoluut als ze
op zijn arme dak zullen waar worden.
Hij is de monomane profeet van een
menselijke deernis, die slechts aan
hemzelf besteed zou zijn. Hij consta
teert met al moewordende ogen en on
begrepen naastenliefde bij u en mij
een uiterste onmacht, waarvan hij ons
tevoren zelf heeft voorzien omdat hij
er de voltooide incarnatie van is. Het
wonderlijke is dat men het mij ver
wijt, schrijft hij dan.
In „Met vallen en opstaan" zijn nu
dertien stukjes van hem verzameld
onder zijn pseudoniem A. Roekoe (bij
de Uitgeverij Andries Blitz te Laren
vèrschenen). Soms begrijpt hij dat u
en ik maar niet kunnen begrijpen dat
hij het beter begrijpt: „Als verstandig
mens moet men erkennen, dat men de
schijn tegen zich heeft", zegt hij dan,
deze zelden opvliegende Duif, die „zo
van verre het wilde dagelijkse leven
beziet". Maar hoe beter u en ik dra
gers zijn geworden van zijn zo mense
lijke onmacht, onkunde en wanbegrip,
hoe beter hij zich dan ook erover kan
verbazen, dat temidden van zo'n troep
onbenullen het Lot juist hem als
speelaap kiest. Zo verdeelt hij hart
verheffend corrupt zijn eigen gebre
ken in allerlei personen. En als zijn
eigen „purzoon" in het geding is roept
hij bezwerend en objectiverend uit:
..Hoe is de mens! Hij is nog jong en
onervaren". Of: ..Het Lot speelt met de
mens, gij weet het!"
Het is heerlijke humor. Soms lijkt
het wel iets op Thurber, die een muis
een berg laat baren, maar over het ge
heel genomen is hij een uiterst eigen
en bijzonder menselijke humorist. Hij
heeft een heel puur gebruik van gene
rieke verkleinwoordjes om zijn speci
fieke onwetendheid te verdoezelen:
„een integrerend deel" zegt hij dan,
of: dingetjes, instrumentjes, het elek
trisch, aankoeksels, enzovoorts. Men
begint al hard te lachen als een stukje
begint met: „Voor een goed heider in
zicht in de gehele situatie is het nodig,
dat ik telkens ogenschijnlijk onbe
langrijke feiten (die echter van het
grootste gewicht bleken) nader uit
eenzet". De wereld waarschuwend
roept hij echter heel wijze dingen uit,
zoals zijn hele houding eigenlijk bin
nenstebuiten gekeerde mildheid en er
varing is.
„Met vallen en opstaan" is een boek
je om hard te lachen, diep van bin
nen uit. Het is dus goud waard. En
laten wij Duif dan vergeven, dat hij op
de vervelende pedante inleiding van
John O'Mill even schouderkloppend
heeft geantwoord.
Ton Neelissen
(Van onze correspondent in Parijs)
ER ZIJN VAN die woorden, die in een
andere taal eigenlijk niet zijn over te bren
gen en nauwelijks zijn uit te drukken,
meestal omdat men in die andere landen
het begrip zelf nu eenmaal zo niet kent.
Zo'n woord is het Nederlandse gezellig
heid, dat met „cosy" gemakkelijk naar het
Engels en met „gesellig" ten naaste bij in
het Duits is te vertalen, maar waarvoor
men in de toch nog al ruim voorziene
Franse woordenschat vergeefs naar een
equivalent zal zoeken. Zoals gezegd werd,
omdat de Fransen ook dat begrip gezellig
heid.' dat nauw is verbonden met bepaalde
levensgewoonten, niet of
ternauwernood lijken te
kennen. Wanneer wij aan
een gemiddelde Franse
familie denken, dan zien
we voor het geestesoog
dan ook geen vader ver
schijnen in huisjasje en
met de voeten in pan
toffels, die onder het
schijnsel van een sche
merlamp zit voor te lezen
uit een sprookjesboek,
omringd door vrouw en
kroost. Dat gevoel van
besloten knusheid, dat
met gezelligheid verweven is, ontmoet
men in Frankrijk maar weinig, over het
algemeen zoekt de Fransman zijn geluk el
ders dan in de boezem van het gezin, ter
wijl spelletjes als ganzenborden en domino
er tot vrijwel onbekende genoegens en
tijdpasseringen behoren. Ook die familie
feesten bij uitstek als Kerstmis en oud-en-
nieuw worden in Frankrijk nog voor een
ruim deel buitenshuis in restaurant, ca
baret of schouwburg doorgebracht en
gevierd.
NU KAN MEN, wanneer men daartoe
behoefte voelt en er ook nog nut in ziet, al
het kwaad van de wereld schrijven op re
kening van de moderne techniek en de
vooruitgang, maar niettemin blijft het een
feit, dat uitvindingen als de grammofoon,
de radio en de televisie er ook in Frankrijk
veel toe hebben bijgedragen het familiele
ven te animeren, zo niet de gezinsbanden
te versterken. En via die technische ver
worvenheden heeft zich in het Franse fa
milieverband nu ook een gevoel of ge
moedsgesteldheid binnengedrongen en
HEBT U in uw jonge jaren ook wel
eens zo allergezelligst geëxperimenteerd
met de natuurprodukten, die algemeen
bekend staan onder de naam van gal
appels of galnoten? Ze eerst in flinke
hoeveelheden verzameld, daarna uitge
perst, misschien nog uitgetrokken met
warm water en er tenslotte wat roes
tige oude spijkers bij gevoegd? Dit alles
met het doel een fraaie, ietwat paarsig
zwarte inkt te maken en daar dan echt
mee te schrijven? Dat was dan een beste
kennismaking met die vreemde uitwas
sen aan de eikebladen, want u hebt er
al door ervaren, dat het sap van de
gallen in combinatie met ijzer een
prachtige donkere kleurstof opleverde.
Later, op school, bent u er wellicht ach
ter gekomen dat het de grote hoeveel
heden in die galappels verzameld looi
zuur waren, die zich met het ijzer van
de spijkers verbonden tot de zwarte
verbindingen, welke de chemicus ijzer-
tannaten noemt. En hiermee was de
kous wellicht af.
Laat het daar echter niet bij blijven!
Let bij uw eerstvolgende wandeling
eens een beetje extra op de gallen en
hernieuw aldus de aangename kennis
making. Want er is heel wat meer aan
deze al te gemakkelijk voorbijgelopen
dingen te beleven dan zich op het eer
ste gezicht laat vermoeden. Om te be
ginnen zal het u opvallen, dat er heel
wat verschillende vormen van gallen op
de eiken voorkomen en wel in het bij
zonder op het in Kennemerland nog
rijk vertegenwoordigde hakhout. Daar
zijn twijgen, die kleine verzamelingen
van zeer forse bruine en nogal harde
knikkers dragen, de echte onvervalste
galnoten (herinnert u zich de dagen nog,
dat er officieel „superieure galnoten-
inkt" in de handel was?) Op het afge
vallen blad zijn echter de meeste vor
men te vinden, te beginnen bij de alom-
bekende galappeltjes en te eindigen bij
kleine wratachtige plakjes, keurig rond
en met een kuiltje in het midden, die
wel als knoopjesgallén worden betiteld.
Trek nu uw zakmes en begin eens
met een heel voorzichtige sectie van het
geval (een gewoon stalen mes zal zich
hierbij meteen met paars-zwarte vlek
ken kleuren, een roestvrij blijft zoals
het is). In het centrum van elke gal
appel bevindt zich een kleine holte en
al of niet gewenste vrijheid hebt
gegeven. Misschien ook is er van een
volwassen insect nog helemaal geen
sprake en legt u met uw snijderij alleen
een dik, geelachtig larfje bloot. Dat was
dan voorbestemd zich pas later te gaan
verpoppen en niet voor de volgende
herfst de wespengedaante aan te nemen.
Een verzameling knoopjesgallen op een eikeblad.
in deze holte zit óf niets (meer) óf de
dierlijke bewoner van de gal. Vandaar
dat voorzichtige snijden wel is aan te
bevelen. Want om dat diertje gaat het.
Snij maar zoveel weg, dat u het ten
slotte onbeschadigd op uw hand kunt
schudden om het met een loep te be
kijken en u zult ontdekken, dat u een
wespje van zeer geringe afmetingen de
Als gevolg van uw activiteit zal het nu
echter te gronde gaan.
Intussen zetten de kleine galwespen
ons voor vele raadselen. Want niet
alleen dat de ontwikkeling van ei tot
volwassen dier één dan wel twee sei
zoenen kan vergen, maar bovendien is
er onder andere het feit van de vor
ming der gallen, waarvan we nog lang
niet het fijne weten. Want er gebeurt
het volgende: zolang het niet vriest en
het voor de galwespjes dus werkbaar
weer is,, kruipen de wijfjes vrij traag
over takken en twijgen om zo hier en
daar in een knop hun fijne legboortjes
naar binnen te priemen en een stuk
of wat eitjes te leggen. Deze zeer kleine
eieren komen in het volgende voorjaar
met de zich ontplooiende bladeren naar
buiten en dan begint zich rond elk
wespeneitje de steeds dikker wordende,
kogelronde en zeer saprijke zwelling
van de galappel te ontwikkelen. Uit het
ei komt een kleine larve, die zich voedt
met het sap en die uiteindelijk wesp zal
worden. Maar hóe het komt, dat er zich
nu rond de eieren van de ene galwes-
pensoort een kogeltje vormt en om die
van een andere een plaatje, een knoopje,
een lensachtig plekje of welke andere
galvorm ook, daar weten we totaal niets
van.
Zo zijn er meer vreemde dingen in
de galwespenwereld. Er bestaan soorten,
welke praktisch niet van elkaar zijn te
onderscheiden, maar waarbij de gallen,
die ze veroorzaken, helemaal niet op
elkaar lijken. En dan is er verder het
wonder van de generatiewisseling, dat
onderzoekers op dit gebied al heel wat
parten heeft gespeeld. Niet elke gal-
wespengeneratie namelijk bestaat uit
mannetjes en wijfjes. Integendeel, er is
niet zelden afwisseling tussen generaties
van alleen maar wijfjes (die zonder be
vruchting toch levensvatbare eieren
leggen!) en andere van mannetjes zo
wel als wijfjes. Voeg hierbij dat de
dieren van de gemengde en van de uit
sluitend vrouwelijke generatie sterk
kunnen verschillen en het zal u duide
lijk zijn, dat de biologen die zich met
de studie der galwespen en hun levens
gewoonten bezighouden het niet direct
gemakkelijk hebben. Hetgeen u overi
gens niet zal verhinderen te genieten
van de veelvormigheid der gallen die
deze kleine dieren op hun geweten
hebben.
Kees Hana
daar ontwikkeld, dat het begrip van Ne
derlandse gezelligheid soms al dicht be
nadert. En onder alle honderden radio- en
televisie-artiesten is er dan één man, die
men voor deze ontwikkeling wel in het
bijzonder aansprakelijk kan stellen. Dat is
Jean Nohain. We zouden hem de Franse
promotor en apostel der gezelligheid dur
ven noemen, want we hebben in dit land
tot dusver nog maar weinig mensen on-
moet, die zulk een hartelijkheid, vermengd
met gemoedelijkheid, uitstraalt als hij.
Daarin moet dan ook wel het geheim van
zijn opzienbarend succes liggen. Hij be
hoort tot de populairste figuren van
Frankrijk en het is enkele maanden gele
den nog voorgekomen,
dat in Lyon de politie
moest uittrekken om de
gemoederen tot bedaren
te brengen van een veel-
tallige menigte die om het
te geringe aantal plaatsen
van de grootste stedelijke
gehoorzaal, waar Nohain
een publieke televisie
uitzending moest geven,
slaags raakte. Met zijn
wat kleine, gedrongen ge
stalte, kale schedel, fijne
kneveltje en de scherp
zinnige blik in 't ene oog,
dat twee wereldoorlogcampagnes hem heb
ben bespaard plus natuurlijk de ridder
orde op zijn revers is monsieur Nohain
wel het type van de Fransman, zoals men
zich hem in het buitenland pleegt voor te
stellen en waarin ook zijn eigen landgeno
ten zich duidelijk blijken te herkennen. Hij
is begaafd met dat bijzondere instinct voor
„atmosfeer". Zoon uit een toneelspelersge
slacht zijn vader, Franc Nohain, was
een bekend tekstdichter en zijn broer Clau
de Dauphin is een talentvol acteur bezit
Nohain, die zich ook wel Jaboune laat
noemen, een „présence" waardoor hij via
de microfoon of het televisiescherm een
publiek onmiddellijk in die genoegelijke
stemming van wederzijds vertrouwen
brengt, die voorwaarde is voor een „ge
slaagde avond". Dankzij ook een warme
en intuïtieve belangstelling voor mensen,
plus nog een heel doelmatig soort fantasie,
heeft hij een eigen techniek ontworpen in
dienst van laat ik dan maar weer zeggen:
de gezelligheidspsychologie. Van huis uit
advocaat en journalist, is Jean Nohain een
man van brede eruditie, van grote erva
ring en, wat zo mogelijk nog iets voorna
mer is, gezegend met innerlijke bescha
ving, waardoor hij er zich voortdurend
voor te behoeden weet te vervallen in vul
gariteit en grove gijn van zovele conferen
ciers, humoristen en andere beroepsleu
kerds. En tenslotte is hij, als een der oud
ste Franse radiopioniers, dan nog haarfijn
op de hoogte van alle geheimen van micro
foon en camera, zodat hij altijd nauwkeu
rig weet hoe hij zijn onuitputtelijke voor
raad van ideeën en stunts moet lanceren.
Die ideeën schijnt hij zo maar uit de nau
we mouw te schudden. Nohain moet iedere
week drie programma's voor radio en tele
visie voorbereiden, waarvan er één, op
zondag, drie volle uren duurt.
WU ZIJN Nohain in de ruime flat, die
hij tot zijn radio- en televisie-hoofdkwar
tier heeft ingericht, onlangs eens gaan op
zoeken. Voor zover zijn medewerkers en
de voortdurende interrupties van de tele
foon hem daartoe de gelegenheid lieten,
heeft hij ons toen het een en ander over
zijn bezigheden kunnen vertellen. De voor
naamste drijfveer van mijn werk? Ja, zegt
Nohain, daar moet ik nu echt even over
denken. Ik zou zeggen, het genoegen dat op
mijzelf terugslaat, wanneer ik de mensen,
en vooral de kinderen, eerst zelf wat ge
noegen heb bezorgd. Ik werk nog het lief
ste voor de kinderen en ook met hen, want
ik zoek #ltijd naar middelen om hen ac
tief in een programma te kunnen betrek
ken. Een jaar of tien geleden mocht ik er
zo in slagen duizenden jongens en meisjes
in te schakelen bij de wederopbouw van
een Frans plaatsje, dat in de oorlog was
verwoest. Je moet proberen hun belang
stelling warm te maken voor een idealis
tisch doel en dan kan je van kinderen alles
verwachten. Zo heb ik nu weer een nieuw
plan opgezet, dat binnenkort moet leiden
tot de inrichting van een internationaal
jeugddorp, dat in Marly-le Roi bij Parijs
gevestigd wordt. Dat dorp zal télévillage
heten. Voor de aanbouw heeft de regering
mij dertig miljoen francs toegezegd. Op
gezette tijden roep ik nu al voor de camera
van mijn kinderprogramma's de staten-
generaal van de jeugd bijeen, die dan al
lerlei kwesties krijgen op te lossen. Dat
dorp „bien de chez nous" een uitdruk
king die Nohain graag in de mond neemt
-zal uit tien paviljoens bestaan, die dan
ieder een Franse provincie vertegenwoor
digen. En wanneer we helemaal klaar zijn.
dan nodigen we ook uit andere landen
kinderen uit om bij ons te komen logeren.