HEROBES en de vreemde ster EN HET GESC Aldersoetste nacht Kerstmis in de zomer DINSDAG 24 DECEMBER 1957 Erbij ir EEN KERSTVERHAAL DOOR H. GCANNEGIETER gaat daar heen en spreekt den herder aan, een vriend zal hij u zijn van herten en van oogen HERINNERING AAN EEN MUZIKALE VOETREIS 1 door Jos. de Klerk I I HERODES DE GROTE voelde zich klein. Hij wentelde zich slapeloos heen en weer op de koninklijke legerstede. Elke dag meer bemerkte hij dat hij ouder werd en dat zijn krachten hem allengs begaven. Zijn spie ren waren nog net zo sterk als in de triom fantelijke dagen zijner jeugd, toen hij zich roem verwierf bij de vreemde overheer sers en dezen zijn veldheerstalenten met zijn benoeming tot koning der Joden be loonden. Even lichtte in zijn door angsten en zorgen beschaduwd brein de herinne ring op aan die glorieuze dag op het Kapi- aan de bloeddorstige heer te vermijden. Toen de wichelaars wegbleven, liet He rodes, vertoornd dat hij door deze Ooster lingen om de tuin was geleid, de schrift geleerden van zijn eigen volk komen. Aan hen hoopte hij meer houvast te hebben. Maar toen de koning hen ondervraagd had over de ster, zweeg het drietal. Zij keken elkander bedremmeld aan. „Vooruit!" bul derde Herodes hun toe. „Gij kent de schrif ten en gij weet van de ster. Waarom ver zwijgt gij mij wat gij weet? Komaan, biecht op!" De schriftgeleerden waren zichtbaar tooi, waar hij door de beroemde triumviri Antonius en Octavianus persoonlijk werd gecomplimenteerd Nee! aan zijn spier kracht en geestkracht lag het niet. Herodes zette zijn biceps op om zich van zijn onge broken lichaamskracht te overtuigen. Het verval, waaraan hij blootstond, lag aan iets anders. Het waren de boze hart stochten, die als gif in zijn aderen woelden en die zijn gestel ondermijnden. De haat en het verraad, de wreedheid en jaloezie, de onmenselijke meedogenloosheid, waar mee hij zijn uiterlijke successen bereikt had, gingen zich wreken, nu hij als oude man op zijn leven terugzag. In slapeloze nachten drong het allengs tot hem door, dat heel zijn geslaagd bestaan op vermolm de grondslagen berustte. Ja, hij was Ko ning der Joden, maar het had drie jaren geduurd, aleer hij met behulp van Ro meinse troepen zijn regering bevestigd had. In dienst van de vreemde overheersers had hij ook na het verslaan van de joodse ver zetslieden wrok gezaaid in het hart van het overwonnen volk, dat hem vreesde en haatte, terwijl het hem de koninklijke eer bewijzen betoonde. Hij wist, dat dit volk ervan op de hoogte was, dat zijn echtge note niet op natuurlijke wijze gestorven was en dat drie zijner kinderen door ver gif om het leven waren gekomen. Hij wist, dat het schande fluisterde over het gedrag van zijn overgebleven zonen, de wreedaard Archelaus en Antipas, die zijn gemalin had willen vergiftigen om met de moordenares van zijn broeder Filippus, de snode Herodias, te kunnen trouwen. Het volk liet zich niet paaien door het uiterlijke vertoon van godsvrucht, waar mee Herodes de tempel uit zijn verval had doen herrijzen tot het prachtigste bouw werk van zijn rijk. Het haatte dit boosaar dige vorstengeslacht en kweekte in het geheim de illusie, dat een koning van men selijker allure eens het bestier zou overne men, zoals de profeten hadden beloofd. Ja, als er zo'n mededinger opstond, dan zou dit besefte Herodes het volk deze aan hangen en het zou zijn zijde kiezen in de strijd tegen de onderdrukker, die daar als stroman van de gehate Romeinen op zijn troon zetelde. Als alle tirannen leefde He rodes de Grote voortdurend in angst en in deze angst voelde hij zich klein. In het duister van de nacht was het hem soms, of hij de stemmen hoorde van zijn talloze slachtoffers en of zij hem het woord toe fluisterden: wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal óók vergoten wor den! En hij dacht aan die andere koning, die hem en zijn geslacht zou komen be strijden. TERWIJL ALDUS fluisterende spook gestalten zijn sponde omzweefden, werd Herodes' aandacht getrokken door een schijnsel, dat tussen de kieren van het bal dakijn doordrong, hetwelk de koninklijke slaapstede omhulde. Hij hief zijn hoofd van het kussen om beter te kunnen zien en hij zag, hoe dit schijnsel afstraalde van een grote, bloedrode ster, die hij nog niet eer aan de nachthemel ontdekt.had. „Was deze ster er al? Is zij er altijd geweest?" peinsde de vorst. „Kan het niet een voortbrengsel zijn van mijn verontruste verbeelding?" Deze vreemde, bloedrode ster versterkte zijn angst. Want hij wist, dat sterren het lot van de mensen bepalen en dat elke nieuwe ster aan het uitspansel van be tekenis kan zijn voor het persoonlijke leven. Hij kreeg een beklemmend gevoel alsof onheil naakte. Zo'n grote bloedrode ster kon niets goeds voorspellen! Herodes wendde het gelaat af, maar het was of die ster hem trok. Haar vermaan had iets dringends, waartegen hij zich niet kon verzetten. En telkens wanneer hij weer keek, was het schijnsel groter en ro der geworden. Herodes sloot het gordijn, maar de vurige stralen schoten hun pijlen dwars door het voorhangsel heen. Ontzet ting greep de slapeloze monarch aan. Hij stond op en riep zijn dienaren om het licht aan te steken En bij dit lamplicht werd het rustiger in zijn gemoed. Nu kon hij denken. Hij dacht aan een middel om zijn angst voor die ster kwijt te raken. Het was hem ter ore gekomen, dat drie sterre- wichelaars uit het Oosten in Jeruzalem verblijf hielden. Zodra de dag aanbrak, ontbood hij deze deskundigen. Tot zijn ver wondering maakte zijn bericht omtrent deze vreemde ster niet de minste indruk op het drietal. De oudste, die er uitzag als een vorst in zijn statige oosterse mantel en met zijn eerwaardige lange baard, stond de koning te woord en vertelde hem, dat de verschijning van deze ster voor hen vol strekt geen nieuwtje was. Juist vanwege deze ster waren zij uit het Oosten hierheen gekomen om onderzoek te doen. Deze ster was een koningsster en haar verschijning betekende, dat er hier in het Joodse land de geboorte van een koning op handen was. „Maar ik Ipen hier toch de koning?!!" riep Herodes, overweldigd door vrees en ergernis uit. De wichelaar haalde de schou ders op, als wilde hij zeggen, dat zulk een opmerking met het wetenschappelijk on derzoek niets uitstaande had. Woedend om de bedreiging, die hij in dit stilzwij gende schouderophalen meende te moeten merken verbrak de koning de audiëntie. Hij liet de wichelaars zweren, dat zij, zo dra zij die geheimzinnige koning hadden ontdekt, hem dit zouden melden „Want" voegde hij hun met een sluwe glimlach toe „ik brand van verlangen om mijn pas geboren collega het hem toekomende eer betoon te gaan brengen". DAGEN VERLIEPEN, maar de wiche laars kwamen niet weer. Onderweg hadden zij genoeg gehoord om een tweede bezoek verlegen. „Goed! als gij niet antwoordt, zult gij de verantwoording voor uw onge hoorzaamheid dragen. Het is u bekend, wat er voor straf staat op ongehoorzaamheid aan een koninklijk bevel". Beangst door deze bedreiging nam de oudste schriftge leerde het woord. Haperend en stotterend legde hij uit, dat deze ster de geboorte van de koning der Joden betekende. „Dat heb ik reeds van de wichelaars gehoord!" beet Herodes hem toe. „Vertel mij, waar deze koning geboren is. Zeggen uw schriften hierover niets?" „Zij zeggen, o koning, dat uit Bethlehem een heerser zal voortkomen, die het volk Israël weiden zal...." „Bethlehem zegt gij?" krijste Herodes met een grimmige lach. „Nooit van ge hoord. Wat is dat voor een plaatsje en hoe kan men het bereiken?" „Het is inderdaad het kleinste gehucht in uw machtig rijk, maar Jahve heeft in zijn oneindige wijsheid juist het kleinste verkoren". TOEN HERODES de daaropvolgende nacht in zijn bed lag te woelen, balde hij de vuist tegen de bloedrode ster. Maar eensklaps schoot hem iets in de gedachte. „Ik mag die ongeluksster niet vervloeken", mompelde hij. „Laat ik haar liever als een geluksster erkentelijk zijn. Haar bloed rood schijnsel is immers voor mij een waar- schuwingssein tegen het dreigend gevaar. Zonder haar zou ik van mijn nieuwe mede dinger niet weten. Zij heeft mijn troon en mijn leven behoed, door haar weet ik nu wat mij te doen staat". Onmiddellijk na het opstaan ontbood hij zijn generaals. Er flik kerde een boosaardig licht in zijn ogen, toen hij hun opdracht gaf met hun solda ten naar Bethlehem te gaan. De oudste ge neraal was een vuurvreter, die nog de glo rieuze dagen van de eerste veldslagen had meegemaakt. Maar nu beet hij op zijn krijgshaftige snor en er sprong een traan in zijn ogen, toen hij de koning smeekte, van deze opdracht ontheven te worden. Als het ging om een stad te veroveren of om weerspannige benden neer .te slaan, maar diten hij verontschuldigde zich vanwege zijn hoge leeftijd. De koning willigde met een verachtelijk gebaar zijn verzoek in en droeg het commando voor deze expeditie op aan een jongere overste, die bij zijn manschappen om zijn verdor venheid geschuwd werd. Toen de troep door Jeruzalems straten de stad uittrok, wendde de voorbijgangers het gelaat af en sloten zich haastig op in hun huizen, want zij wisten, wat een dergelijke expeditie be tekende, al was het ware doel van deze uit tocht hun niet bekend. Na enkele dagen keerden de soldaten te rug. Op de troon gezeteld ontving de ko ning de aanvoerder. Deze wierp zich als een veroordeelde neer voor de treden der troon en stamelde niets dan een kort woord. „Dat éne jongetje is ontsnapt de jonge koning...." Een doffe smak Herodes de Grote was op dit bericht machteloos neergezegen. Ontsteld rende de hofhouding toe. De overste maakte van het tumult gebruik om de vlucht te nemen, daar hij besefte, dat het mislukken van deze zo gemakkelijke krijgsonderneming hem het leven zou kosten. DIE NACHT op zijn bed durfde Herodes het gelaat niet weer te richten op die vre selijke ster, die nu zijn lot leek te hebben bezegeld. Maar de ster richtte haar gelaat op hèm en hij kon deze blik niet ontwijken. Tot zijn ontsteltenis aanschouwde hij, dat het bloedrood van het schijnsel allengs verbleekte. Spoedig waren de stralen van het geheimzinnige hemellichaam wit ge worden. Maar dit wit laaide nog feller dan het bloedrood had gedaan. Het was het schelle en doordringende wit van gloeiend ijzer. Als gloeiend ijzer brandde het de verbijsterde vorst in de ziel. Hij voelde, hoe het alle boze hartstochten, alle verdorven lusten, elke dierlijke drift sissend en zen gend verschroeide en hoe het daarmee het vege lijf louterde, totdat het opgeteerd was van schaamte en berouw. Zo stierf Herodes de Grote, een klein mannetje in dat machtige licht, dat de ondeugd niet kap verdragen. HET VERSCHIJNEN in Harmonias Kleine Speelmuziek-Uitgavevan twee aardige blokfluitboekjes („Het fluitende herdertje" en „Kerstmis in alle landenwaarin enige mooie oud-Nederlandse kerstzangen zijn opge nomen, die ik zo pas ter bespreking ontving, roept bij mij de herinnering wakker aan een excursie, die ik in de zomer van 1911 met drie medestuden ten ondernam in Frans Vlaanderen, het. Département du Nord van Frank rijk waar, op het platte land althans, de Nederlandse taal nog niet geheel is uitgestorven en waar, naar wij meenden, nog ontdekkingen te doen waren op het gebied van de liedfoïklore. Want al was het dan midden in de zomer, ik heb daar enige dezer kerstliederen, die sinds enkele jaren in Holland algemeen bekend geworden zijn, als het ware aan de bron, uit de mond van het volk, dus met allerlei eigenaardigheden van het dialect, mogen beluisteren en heb er onvergetelijke indrukken van meegedragen, die na verloop van haast een halve eeuw nog ontroerend na werken. Ik geloof niet dat de tegenwoordige jeugd voor dergelijke impressies nog begrip en gevoel zou kunnen opbrengen. Maar onze vormingstijd was zo veel anders. Wij wisten niets van internationale verwikkelingen, van poli tieke labyrinten, trokken ons weinig of niets van vreemde culturen aan, zochten naar een zelfbesef dat met de ons omringende natuur in overeen stemming zou zijn en ondernamen als jeugdige romantische musici in vrije tijd lange tochten, die meestal grotendeels voetreizen waren, om in contact met het primitieve landvolk de kern van ons eigen wezen te ontdekken. Een viool, een fluit en vier gezonde zangstemmen waren attributen waar mee gastvrij onthaal allicht verzekerd was, dienstig tevens om de gemoe deren los te maken en de mensen van de streek zelf aan het zingen te krijgen. Want daar was het tenslotte om te doen. Wij gingen niet om wat te brengen, maar om wat te ontvangen, om culturele ervaringen op te doen, die een bevestiging of een uitbreiding zouden zijn van ons weten. WAT ONS bewoog om in Frans Vlaan deren naar ongerepte volkskunst te gaan speuren, zal iedereen begrijpen, die met de materie van het Nederlandse volkslied enigszins vertrouwd is en dus weet dat in de zuidwesthoek van ons taalgebied - van Brugge, over Yperen en Kortrijk, tot in het hartje van het Vlaamssprekende Frankrijk - de rijkste oogsten van onze gezongen volkskunst zijn binnen gehaald. Men zal zich dan allicht de naam van de misicoloog Edm. de Coussemaker herinne ren, de kantonrechter van het stadje Haze- broek, die reeds in 1856 een rijk gecom mentarieerde verzameling liederen in het licht zond, die hij in zijn streek uit de MAAR TOEN het stoffelijk overschot van deze kleine misdadiger werd begraven, was het weer Herodes de Grote, die de pompeu ze rouwstoet naar zijn heldengraf bege leidde. Vorsten en edelen volgden, gezeten op praalwagens, de kwistig met goud en ju welen versierde kist. Als eersten achter de lijkbaar reden de zonen Archelaus en Antipas met hun gemalinnen. En toen He rodias, fier om zich heenblikkend om de bewondering van de toeschouwers goed te genieten, toevallig haar gelaat keerde naar de ingang van een nauw, onaanzienlijk straatje, ontwaarde zij daar een schouw spel, dat haar op een voor haar onbegrij pelijke wijze trof. Er stonden, eerbiedig tegen de muur gedrukt, een oude man, een jonge vrouw en een ezel, waarop de vrouw een klein jongetje vasthield. Zij waren op weg naar huis, nu hij, die het kind naar het leven stond, was gestorven. ALS ER in de hemel kroniekschrijvers zijn, die het gebeuren op de aarde vast moeten leggen, dan ligt het voor de hand dat Lucas ieder jaar over de kerstfeest viering moet schrijven. Die eer komt hem toe en hij zal het niet uit handen willen geven. Wanneer hij zijn oude schrijftrant niet heeft laten varen, dan zal het jaarverslag van 1957 wel ongeveer zo beginnen: „EN HET geschiedde in de dagen toen de eerste kunstmanen rond de aarde cir kelden en de mensen zich van de ruimte vaart bedienden, en het geschiedde in de dagen, toen de Nederlanders Indonesië dienden te verlaten, en het geschiedde toen de ene mens naar de aarde keek als naar een vulkaan die klaar stond om vuur ui te stoten, en de andere mens leefde alsof heel het bestaan een spannen de fuif was, het geschiedde dat ook toen de christenen het feest gingen vieren van de Geboorte van Christus." Ja, zo zou het kerstjournaal kunnen be ginnen, want ook dit jaar maken alle christenen zich weer op voor de, in figuur lijke zin, telkens weer terugkerende bede vaarttocht naar Betlehem om daar te aan bidden. Het is op zichzelf al een zeldzame gedachte om zich voor te stellen, dat op het kerstfeest Nederlanders en Engelsen, Hongaren en Russen, Indonesiërs en Chi nezen om zo maar een paar volken te noemen allemaal naar het zelfde Kind in de kribbe komen kijken. Het wordt in de kerstnacht niet een ver gadering van de Verenigde Naties of een NAVO-conferentie, maar wel een bijeen komst van de ene, heilige, algemene, christelijke Kerk. De plaats is niet de UNO-wolkenkrabber of een plechtige Pa- rijse zaal, maar een stal. En hij die in het midden staat is niet een welmenende secretaris-generaal of een ervaren pre sident, maar een weldoende Heiland. Mil joenen zullen aan deze bedevaartstocht deelnemen, al gaan ze kerkelijk gespro ken langs verscheidene wegen. De rooms- katholiek gaat naar zijn nachtmis, de protestant naar zijn kerkdienst en het kind kijkt blij naar de lichten in de kerstboom en zingt van herders en wijzen. Er zijn ondertussen ook miljoenen die buiten blijven staart, hoewel zij vaag het zingen uit de verte horen. Misschien kun nen of willen zij niet komen, omdat zij zich „ergens" aan het feest en het kind ergeren. Wij behoren niet tot degenen, die zich aan deze ergernis ergeren of zich daarover verbazen. Als we een moment de gedachte aan alle kerstbomen en -klokken en diners en hazen en bals en tulpen wegdenken en we concentreren ons op het feitelijke gebeuren daar in die stal, nu bijna tweeduizend jaren geleden, dan ligt de ergernis haast voor de hand. Laten wij bijvoorbeeld denken aan dat ene, belangrijke facet van dit feest: de aankondiging van de vrede. De engelen hebben daarvan gezongen en het Kind zelf wordt de Vredevorst genoemd. Wat is er sinds Betlehem van vrede terecht gekomen? In de eerste helft van deze eeuw teisterden twee kolossale oorlogen de wereld en nog steeds zijn de Geruch ten van Geweld niet van de lucht. Wat bezielt toch al die mensen in al die ker ken met hun dwaze lied: „Vrede op aar de, in mensen een welbehagen?" Misschien wordt het u iets duidelijker, wanneer u weet wat de bijbel onder,„vre- de" verstaat. Daarmee wordt niet in de eerste plaats bedoelt afwezigheid van oorlog, ook niet van innerlijke, persoon lijke vrede in het hart. Als de kerstvrede u wordt verkondigd dan betekent dit: u zult in dit leven vijanden ontmoeten, wel licht in het klein en misschien in het groot, waarschijnlijk van buitenaf en mo gelijk van binnen uit, maar de vijanden kunnen een mens, die in Jezus Christus gelooft, niet in zijn wézen aantasten en vernielen. Het geloof maakt een mens zeker niet ongevoelig voor het kwaad in de wereld en het verdriet in het leven, maar het geloof maakt een mens in het allerdiepst van zijn bestaan wel onaan tastbaar. Daar staat het Kerstkind borg voor en daarom heet Hij Vredevorst. Straks op het feest stromen de kerken weer vol en zingen de kinderen en de heilsoldaten en huismoeders en arbeiders en militairen en hoogleraren. Misschien, dat u die dit leest al jaren lang meedoet en een tweede zich ergert en een derde aarzelt en een vierde nog niet op de ge dachte is gekomen, dat er hier werkelijk iets aan de hand is. Misschien ook, dat al -iie gevoelens, gedachten en gewoonten dwars door elkaar heen in uw hart vech ten om voorrang. Als dat zo is dan bent u een verlegen mens en van zulke men sen houdt het Kerstkind 't allermeest. Dan moet u ook komen om te aanbidden in nachtmis of nachtdienst of in de avond of 's morgens vroeg, in de stadskathedraal of in de dorpskerk. Het Kind is overal waar mensen Hem zoeken in geest en in waarheid. Aan verdwaalden en vertege nen wordt de vrede van God altijd waar gemaakt en zeker op het Kerstfeest, Want dan is God zo mogelijk milder dan ooit. Wat u moet doen is met verlangen komen kijken. Dan doet het Kind de rest. Guido Gezelle mond van het volk opgetekend had of uit plaatselijke geschreven of gedrukte bron nen overgenomen. Veel daarin bewees de culturele relatie met Belgisch Vlaanderen, waarvan het overigens reeds twee eeuwen politiek gescheiden was, namelijk sinds de verovering van het gebied door Lodewijk de veertiende. In het algemeen Nederlands volksliederenbezit speelt deze documenta tie een belanrgijke rol. Met weinig hoop op nog nieuwe ontdekkingen, maar meer uit studielust en zin voor romantisch avontuur, zouden wij een paar weken van onze vakantie besteden aan het exploreren van dit gebied. Wie op het idee gekomen was, heb ik nooit precies geweten, tot ik verleden jaar uit een brief van de bekende Vlaamse schrijver Lode Baeckelmans ver nam, dat hij het plan bedacht en met een van onze „companen" besproken had. WIJ HADDEN enkele adressen waar wij verwachtten een aanknopingspunt te vin den. Eén daarvan was dat van de pastoor van het landelijk dorpje Zerkel, een paar uur van Hazebroek verwijderd. Wij had den al enkele prettige en minder prettige ervaringen achter de rug, toen wij op een zondag, na een vermoeiende tocht door de brandende zon, bij de pastorie van het genoemde onaanzienlijke dorpje aanklop ten. De herder was nog aan zijn middag maal, zo vertelde ons de oude „maarte". Na kort beraad met de huisheer nodigde zij ons uit in de studeerkamer te wachten tot de pastor met eten zou klaar zijn. Verbaasd keken wij op, toen wij in dat vertrek een levensgroot portret van Guido Gezelle zagen hangen. Nauwelijks hadden wij onzawerwondering lucht gegeven over deze onverwachte confrontatie met deze ten voeten Uit geschilderde beeltenis van de Vlaamse dichter, of pastor Deschamps, het joviaalste type dat ik ooit in soutane zag, stond voor ons. Na het doel van ons onaangemeld bezoek vernomen te hebben, heette hij ons in zijn haast middeleeuws Nederlands van harte welkom.Taalgemeen_ schap en gelijkgestelde zin voor het doel dat ons dreef, was genoeg om de bestofte zwervers aan tafel te nodigen en hen te laten delen met wat keuken en kelder van de pastorie kon bieden. Maar dat portret van Gezelle, hoe kwam dat hier? O, ge woon hij had het van de dichter zelf gekregen. Gezelle is namelijk een boezem vriend van pastoor Deschamps geweest. In zijn Kortrijkse tijd kwam de „zoet ge- vooisde zanger" ieder jaar een paar weken bij hem logeren. Samen gingen zij er dan op uit om studie te maken van de volks taal. Later heb ik de bevestiging van die ver klaring ontdekt in de Gelegenheidsgedich ten van Gezelle, waar in dee] XIV van de grote uitgave, op pagina 136 het volgende versje staat: O Zerkel, nooit en zag ik schoonder torre staan als uwen torre daar, den witten spitsen hoogén, die wij van verre en naar de brave lieden toogen, en zeggen: „gaat daarheen en spreekt den herder aan, een vriend zal bij u zijn van herten en van oogen". Dat Gezelle met die aanbeveling niets teveel gezegd had, mochten wij tot onze vreugde ondervinden. En nu begin ik ook te vermoeden, dat Lode Baeckelmans van die vingerwijzing van Gezelle geweten heeft en wij het dus aan hem te danken hadden, dat wij bij de pastor van Zerkel terechtkwamen. WIE HET in het dorp rondverteld had, dat er vier reizende zangers, die ook viool en fluit speelden, bij de pastor op visite waren, dat zij in het namiddaglofin de kerk zouden zingen, was ons een raadsel, maar de kleine dorpskerk puilde uit en de pastor moest bekennen dat hij nog nooit zoveel mensen bij deze dienst had gezien. En het gekke was, dat zij het gebouw niet wilden verlaten toen de dienst afgelopen was, hopende dat er nog weer een „Ave Verum" of een „Adorote" of een geestelijk lied in de volkstaal zou volgen. Alleen na een derde toespraak van de pastor (eerst van de kansel, dan van het altaar en ten slotte van de communiebank) begon de uit tocht. In zijn laatste „preekje" namelijk had de dorpsherder de aanwezigen ver zocht naar de herberg te gaan, waar de zangers hen op een liederenconcert zouden vergasten. Ook daar liep het barstenstoe vol. Wie er niet in kon, wist dan nog buiten, via de open ramen, van het zang feest te genieten. Het was ons natuurlijk te doen om de mensen zelf te doen zingen. Dit lukte ons pas toen wij liederen uit hun streek aan hieven, waarbij zij ons uiteraard met hun dialect de loef afstaken. Een enkele keer kwam het tot protesten toen ik het met het oude Reuzenlied („al die daar zegt: de reus die komt") probeerde, want daar hadden zij een afwijkende lezing van, die we natuur lijk genoteerd hebben. Hetzelfde is ons een paar dagen later in Cassel overkomen. En zo raakte de gemeenschap op dreef en boden zich tal van kandidaten aan om iets voor te zingen. Dat was in het begin wel interessant, maar het draaide op den duur uit op dingen die wij juist niet bedoelden. Tot onze eerwaarde gastheer er een slot aan maakte door de gemeenschap te ver zoeken gezamenlijk het lied van Zerkel te zingen, dat hijzelf gedicht en gecomponeerd had en op briefkaartformaat had laten drukken. Het was voor ons doel een vrucht bare middag geweest. WAT ECHTER volgde in de rustige om geving van de pastorie, zou de kroon span nen op deze rijkgevulde dag. De folklorist pastoor Deschamps had het er op voorzien ons op een delicate tractatie te onthalen. Het begon met een copieus souper, opge diend in het tuinhuis, waar het heerlijk toeven was in de zoele avond. Onze be jaarde gastheer bleek er schik in te heb ben met zijn jeugdige gasten over zijn oude vriend Gezelle en hun gezamenlijke dialectstudies te praten en om interessante uitwisselingen van gedachten over het oude volkslied in het Westland te ontlokken. Bovendien hielp de inhoud van zijn be stofte wijnflessen behoorlijk mee om de gezelligheid te bevorderen. De koster, die de tafel gediend had, werd door de pastor uitgenodigd mee een glas wijn te komen drinken, wat eigenlijk een aanleiding was om van de theorie op de praktijk over te gaan, want het duurde niet lang of onze gastheer wist zijn kerkbediende enkele volkswijzen te doen zingen. Het waren meestal afwijkende lezingen van liederen waarmee wij vertrouwd waren. „Als we de maarte maar eens aan het zingen konden krijgen!" zei de koster, nadat zijn geheugen 506. Aldersoetste" naoht, Ds. D. ter Stee ge «yn raaer slech te doek-ikens daer men hem in wind. hem midden in een strofe in de steek ge laten had. „Die kent wel honderd liedjes." HET GING WEL NIET zo gemakkelijk om de oude vrouw tot zingen te bewegen, maar toen ik het liedje „Ach, Tjanne, waar om zingde gij niet" aanhief en met opzet in het tweede couplet bleef steken, zong zij die volksballade zonder weifeleh verder. Op ons aandringen om meer, excuseerde zij zich met te zeggen dat ze verder alleen nog maar kerkliedjes kende. Dus ook kerst liederen, klonk het uit onze hoek. En meteen werden enige titels genoemd: Komt verwondert u hier mensen, Herders Hij is geboren, Er is een Kindetje, enzovoorts. Dat sloeg in. Toen de „maarte" met zachte maar heldere stem eenmaal op dreef was, bleek zij onvermoeibaar en onuitputtelijk en het was een genot dat ongekunstelde zingen te beluisteren. Het was ondertussen avond geworden en in het halfduister heerste de innige sfeer van het vrede op aarde, die zich ook mani festeerde in stille overweging toen de zangster zweeg. Tot pastor Deschamps met zijn diepe basstem de ban verbrak: „Hoor eens maarte, nu zing je tot slot ook nog eens ons schoonste kerstlied, het „Alder- zoetste nacht". Wat de kinderlijke eenvoud van een simpel volkslied vermag, heb ik bij het beluisteren van die fraaie melodie toen ervaren op een wijze, die mij nu nog het moment doet prijzen waarop ik dit Alderzoetste nacht" voor het eerst mocht horen, gezongen door een ongeletterd oud vrouwtje. HOE WIJ in de nacht ons hotel in Hazebroek bereikten, is een avontuurlijke historie op zichzelf, die ik misschien nog wel eens vertelNu ging het slechts om de kerststemming die wij, als rondtrekken de zangers, zo onverwacht beleefden in het midden van de zomer en waarvoor ik de pastor van Zerkel altijd dankbaar ben gebleven. Het woord van Gezelle: „Gaat daarheen en een vriend zal bij u zijn" was waarlijk geen holle frase. NIEUWE UITGAVEN Het licht schijnt overal is de titel van het Kerstboek van de uitgeverij Ploegsma te Amsterdam, dat voor de zevende keer verschijnt. Het bevat zeven aardige kerst verhalen, een gedicht en tenslotte een on derdeel, dat in de courant een kinder rubriek zou heten. Er is een prijsvraag in opgenomen, waarvan de tien voorwaarden, die pedagogisch bedoeld zijn, onvoorstel baar frikkerig zijn ingekleed. Veertig gedichten door F. L. Hemkes (1854-1887). De herdruk door „De Beuk" van de enige, in 1882 verschenen, bundel van deze impressionistische gevoelige en zuivere dichter die onder andere „Het Geuze-vendel op de thuismars" en „Het kindeke van de dood" schreef is een daad van piëteit, die getuigt van de smaak volle wijze, waarop „De Beuk" histori sche geschriften van vergeten of bijna ver geten Nederlandse dichters weer aandacht wil doen krijgen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 15