ENIGE HERINNERINGEN
SCHANDALEN EN WANORDE
13
DOOR ANNA VAN G O G H - K A U L B A C H
„St. Bride's" is
weer in gebruik
Cantate van
Haydn
Nieuwe Franse
litteratuur
ZATERDAG 28 DECEMBER 1957
IN 1917 VERSCHEEN mijn roman „Jet-Lie" een historische roman, die
in de jaren vlak vóór de Franse Revolutie speelt. Jet-Lie is een historische
figuur, dochter van de Nederlandse dichter Willem van Haren: als jong
meisje voor haar opvoeding ondergebracht in pen klooster in Parijs, leerde
zij door een toeval Mirabeau kennen, de grote staatsman, lange tijd de
lieveling van het Franse volk, dat in opstand kwam tegen de onderdrukking
door adel en geestelijkheid. Het schrijven van deze roman, het mij verdiepen
in die vroegere bewogen jaren, in een andere tijd en een ander land, betekende
voor mij een vlucht uit het toen tegenwoordige, vol berichten der oorlog en
oorlogsellende. Het voorbereidend werk vergde veel tijd, maar was interessant
en gaf voldoening, omdat de figuur van Jet-Lie er meer en meer relief door
kreeg voor mij en later, naar ik hoop, ook voor mijn lezers.
EINDELIJK, in 1918, de wapenstilstand en tegelijkertijd bevestiging van de
revolutie in Rusland, in economische zin het meest achterlijke land van
Europa, waar de boeren nog eigendom waren van de landheer en waar tot dan
toe elke poging tot opstand in bloed was gesmoord. Nu werd daar moedig, in
strijd en leed, aan een nieuwe wereld het aanzijn gegeven. De lucht trilde
ervan en andere landen voelden de deining mee, vooral Duitsland in zijn
ontreddering na de oorlog. In München werd een raden-republiek gesticht,
waaraan echter slechts een kort leven was beschoren. Bij de Wereldbibliotheek
verscheen een roman van Eduard Coenraads, aan dat evenement gewijd. Ook
in ons land golfde iets op onder de sociaal-democraten en de linkse socialisten:
in Amsterdam kwamen bewogen dagen, toen Troelstra en Henriëtte Roland
Holst, hoezeer ook verschillend in opvatting, voor een kort ogenblik verenigd
leken in hun wil tot omvorming van de maatschappij. Het oplaaiende vuur
was spoedig gedoofd, doch wat er ook gebeurde, er was voor goed iets
veranderd in de wereld, dat werd algemeen gevoeld.
Onder een deel van de Duitse jeugd leefde de leuze: „Nie weder Krieg"
en hier te lande staken vele jongeren en ook ouderen een gebroken geweertje
op hun jas of mantel om hun afschuw van oorlog en geweld te demonstreren.
Mensen met dieper inlicht wisten wel, dat de nieuwe wereld nog lang niet
bevestigd was, een wereld zonder oorlog en zonder gebrek, een wereld, die
thans, na de tweede wereldoorlog, nog ver weg lijkt, doch waarnaar door het
grootste deel der mensheid reikhalzend wordt uitgezien. Ik herinner mij, in
Arnhem, waarheen wij in 1919 waren verhuisd, een demonstratie van Duitse
jongens en meisjes ik meen leden van een turnvereniging die onder de
leuze „Nie wieder Krieg" door de stad marcheerden en door de Nederlandse
jeugd hartelijk werden toegejuicht. Wij hadden toen nog niet, zoals onze
Belgische buren, ondervonden, wat leven onder Duitse bezetting betekende.
Vlak na de oorlog 19401945 zou een dergelijke verbroedering van Duitse en
Nederlandse jeugd ondenkbaar zijn geweest.
ARNHEM was een vrolijke stad in die jaren. Het muziekleven kreeg een
opbloei door het eigen orkest en in het nieuwe, prachtig gelegen openlucht
theater werden door beroepsgezelschappen en amateurs voorstellingen ge
geven. Aan de opvoering daar van Molière's „Burger-Edelman" door het
Schouwtoneel, met Jan Musch in de titelrol, is voor mij een persoonlijke
De wereldberoemde plantentuin in het voormalige Buiten-
zorg, na de Japanse bezetting in oude luister hersteld.
herinnering verbonden. In de Turkse scène aan het slot van het blijspel moch
ten Arnhemse jonge meisjes mee figureren. Daaronder was ook onze dochter,
toen achttien jaar oud en juist van school. Zij had altijd verlangd aan het
toneel te gaan en trok nu partij van onze vriendschap met Mien van der
Horst en Jan Musch om hun voorspraak af te bedelen, zodat wij erin toe
stemden, dat zij, onder leiding van deze grote kunstenaars, aan het Schouw
toneel werd verbonden. Onze dochter bleef daar een paar jaar en werkte
daarna nog bij Verkade en bij het gezelschap van Saalborn, maar intussen
was zij getrouwd en toen de eerste baby zich aanmeldde, zegde zij het toneel
vaarwel. Zij voelde, dat haar talent niet groot genoeg was en haar roeping
niet sterk genoeg om het offer te brengen, waartoe een actrice bereid moet
zijn: dat van haar huiselijk leven aan haar kunst. Toch zijn die jaren aan
het toneel niet voor haar verloren geweest. Haar liefde voor het toneel was
erdoor verrijkt en later bracht zij het geleerde te pas bij een gezelschap van
lekespelers, dat de vredesgedachte meedroeg door het land. In het voorjaar
van 1940 had dit kleine gezelschap van toegewijde amateurs een stuk van
Ernst Taller ingestudeerd, waarin fascisme en jodenvervolging aan de kaak
werden gesteld en een lans werd gebroken voor vrede en onderling begrip
tussen de volken. De toernee met dit stuk zou begin mei aanvangen, doch
de eerste voorstelling in de Haarlemse schouwburg werd op het laatste nip
pertje door de overheid verboden, omdat het stuk beledigend zou zijn voor
Hitier, een „bevriend staatshoofd" Enkele dagen later viel het leger van dat
bevriende staatshoofd ons land binnen en was de gesel van oorlog en fascisme
over ons gekomen.
IN ARNHEM maakte ik kennis met een jonge man, die gedurende de
oorlogsjaren 19141918 dienstweigeraar was geweest en als straf daarvoor
gevangen had gezeten in een fort. Hij vertelde van het leed, dat daar geleden
werd, maar ook van de humor, die de jongens wisten te bewaren, waardoor
het lichter viel te dragen. Van die humor getuigde het courantje, dat de
jongens clandestien volschreven en onder elkaar verspreidden. De gesprekken
met deze jongeman leverden mij vooi een deel de stof voor mijn roman „De
hoge toren". De hoofdfiguur, een arbeidersjongen, groeit gedurende de oorlogs
jaren tot man en wordt als dienstweigeraar opgesloten. Bij interviews, waar
ik altijd een hekel aan heb gehad, werd meestal de vraag gesteld: „Welke
van uw romans is u het liefst?" Nog nooit is het mij gelukt daarop een posi
tief antwoord te geven. Het liefst is mij steeds geweest het werk, waaraan ik
nog moest beginnen, dat mij vervulde, mij niet met rust liet en om uitbeelding
vroeg. Het werk zelf bracht meestal teleurstelling: de verbeelding was altijd
schoner dan de werkelijkheid, maar ik vlei mij toch nu en dan de schone ver
beelding betrapt te hebben. En waar dit het geval was, werd het werk mij
lief. Zo heb ik achteraf het gevoel, dat toch het ene werk mij nader staat of
heeft gestaan dan het andere en dan voel ik iets warms jegens „De hoge toren".
IN 1924 GING een lang gekoesterde wens van mij in vervulling: wij gingen
in Amsterdam wonen. Wat mij in mijn jeugd een schrikbeeld had toegeschenen:
in een grote stad te moeten leven, werd later mijn verlangen. Zolang de
kinderen klein waren, was Haarlem voor hen een veel geschiktere woonplaats
dan Amsterdam voor ons. Van Haarlem uit kwamen wij veel in Amsterdam
en zo kreeg ik de grote stad lief. En toen ik er eenmaal mocht wonen, groeide
die liefde uit tot een gehechtheid, zoals geboren Amsterdammers die kennen.
Het was een genot door de stad te zwerven en de sfeer ervan om je heen te
voelen, een sfeer van menselijk werken en van energie met het levende
water van grachten en havens als begeleiding.
Ik werkte geregeld aan mijn romans, waarvan „Mensen en 't huwelijk" in
het Deens en het Zweeds werd vertaald Merkwaardig was daarbij het vol
gende: de Deense vertaalster, mevrouw Anker Larssen, had met mijn toe
stemming de roman verkort de critiek in de Deense bladen was weinig
waarderend. De Zweedse vertaling daarentegen, die onverkort was, kreeg
daar een zeer goede pers en bracht het tot een tweede druk.
/T
KUNNEN WIJ van herinnering spreken bij het terugdenken aan wat de
diepste vezelen van ons innerlijk heeft beroerd en ons leven voorgoed heeft
veranderd? In plaats van herinnering is het als het tegenwoordige steeds
aanwezig, ook al denken wij er bewust niet altijd aan, omdat wij wel ge
dwongen zijn de verandering te aanvaarden. Altijd weer is het de dood, die
ingrijpt in het leven. Zijn wil is dwingend voor de levenden. Waar hij wenkt,
treedt het leven terug. De grote verandering kwam voor mij in 1934: mijn
man werd door de dood weggenomen.
«lil
EEN SCHONE HERINNERING klopt nog bij mij aan: die aan mijn reis in
1937-1938 naar wat toen nog Nederlands-Indië heette. Mijn zoon, als arts
gevestigd in Makassar, de hoofdstad van Celebes, nodigde mij uit naar hem
toe te komen en zo maakte ik kennis met het wondermooie land, door ons,
Nederlanders, eeuwenlang als ons bezit beschouwd. Een land, met al wat er
op leeft: mensen, dieren, gewassen en al wat de bodem in zich bergt, bezit
van een ander landdit denkbeeld, eeuwenlang als natuurlijk aanvaard,
moet in onze tijd losgelaten worden, omdat de eens onderworpen volken het
niet langer dulden. Zij zijn ontwaakt en laten zich niet weer in slaap wiegen.
En wee, wie de stem van deze tijd niet verstaat!
Mijn reis was de heerlijkste vakantie waarvan ik ooit had durven dromen
ik was onbezorgd en vrij om te genieten van al wat er te genieten viel
en dat was overstelpend veel. De zee, altijd wisselend van beweging en van
kleur, de zwermen vliegende vissen, door de gloed van een verrukkelijke
zonsondergang rood getint als waren het exotische vogels, aan de oever van
het Suezkanaal een paar Arabieren op geduldige kamelen, straks een ezeltje
met een vrouw op zijn rug en een man ernaast: een bijbels tafreeltje. En de
trein naar Caïro vlak daarna. Op eigen manier interessant was het quasi
mondaine leven aan boord met de oud-Indischgasten, die hun blasé gekleurd
oordeel over alles en nog wat op de nieuwelinge poogden over te brengen.
Maar de nieuwelinge op deze reis was geen nieuwelinge in het leven en kon
merkwaardige ontdekkingen doen door een stukje leven van deze mensen
gade te slaan. Daar was het oude dametje, stellig voor de helft van Indone-
sischen bloede, die mij vriendelijk vroeg: „ziet u er niet tegenop al die
zwartjes om u heen te zullen hebben?" Daar was het „handschoentje" op
weg naar haar wettige echtgenoot, doch aan boord verstrikt geraakt in
„zoutwaterliefde" voor een jonge man, wiens bruid hem in het toenmalige
Batavia wachtte. Op een gekostumeerd bal aan boord verscheen het jonge
vrouwtje in het bruidskleed, dat haar aanbidder in zijn bagage meevoerde
om er zijn bruid in Batavia mee te tooien. Hijzelf speelde zijn rol als „bruide
gom". De onkiesheid van het geval werd door niemand al te zwaar opge
nomen. Alles was immers „gekostumeerd" die avond, ook de liefde of wat
er voor doorging!
In Colombo op Ceylon maakte ik voor het eerst kennis met de tropische
natuur en met het straatleven van een oosterse stad. Tijdens mijn éénjarig
verblijf in Indonesië heb ik de tropische natuur lief gekregen. Met de be
volking ben ik te weinig in wezenlijke aanraking gekomen om er anders
dan als toeriste tegenover te staan als bewonderende toeriste dan voor wat
onder die bevolking aan oude cultuur bewaard is gebleven, voor de verfijnde
uitingen daarvan op Bali, waar men ook aan de nuchterste dingen door ver
siering schoonheid en bekoring weet te geven. Ik was op Bali gedurende een
congres van de Oudheidkundige dienst, waarvoor vele Nederlandse autori
teiten van Java waren overgekomen. De palen, die de tijdelijke parkeer
plaatsen voor de talrijke auto's aangaven, waren rriet smaak versierd met
mozaieken, uit gekleurde rijstkorrels samengesteld. Met welk een gratie dragen
de Balinese vrouwen hoog opgestapelde offerschalen op het hoofd en met
welk een natuurlijke zwier bewegen zich de mannen, een bloem losjes
achter het oor gestoken! Onder hen zijn vele kunstenaars: schilders, beeld
houwers, houtsnijders en dansers. Over de Balinese dansen behoef ik niet uit
te weiden, zij zijn beroemd over de gehele wereld. Is er iets lieflijkers denk
baar dan de dans van de heel jonge meisjes met haar hoge waaiervormige
hoofdtooi, de dans die Djanger heet?
Het Balinese volk is levensblijder van aard dan dat van midden-Java, het
geen onder meer blijkt uit de kleurige weefsels, veel rood met goud, terwijl
die van midden-Java hoofdzakelijk bruine en blauwe tinten vertonen. Wij
kunnen vermoeden, dat de tegenwoordige status van Indonesië, als zelf
standig rijk, het leven en de oude gebruiken op Bali minder heeft beïnvloed
dan op Java: in courantenberichten wordt Bali weinig genoemd en dat is
een goed teken voor wie hoopt op het behoud van zoveel schoons.
Tijdens mijn verblijf in Makassar maakten wij een tocht van een week naar
het land der Toradja's, een nog vrij primitief volk, dat een bergstreek in
Zuid-Celebes bewoont. Oorspronkelijk woonde dit volk aan de zeekust. Het
werd eeuwen geleden door andere volksstammen naar het binnenland ver
dreven. Een herinnering aan die vroegere tijd hebben de Toradja's vast
gehouden in de bouw van huizen en rijstschuren, die in hun vorm aan een
schip doen denken. De versiering van snijwerk gaat uit van eenvoudige
motieven, waarin dat van de zon vaak als middelpunt wordt gekozen. Geen
tempels vindt men hier. De Toradja belijdt zijn godsdienst, die animistisch is,
in de vrije natuur. De christelijke zending heeft er haar bekeringswerk ver
richt. Op bevel van het Nederlandse gouvernement moeten indertijd grote
aantallen Toradja's gedwongen zijn in massa de doop te ondergaan, maar de
wezenlijke invloed op het zieleleven van die mensen zal niet groot zijn
geweest. Op onze tocht bezochten wij een zendeling-dominee. Hij stond op
zeer goede voet met de bevolking en nam zelfs deel aan hun dodenfeesten,
die met christendom al heel weinig te maken hebben. Voor zo'n dodenfeest,
dat een paar weken duurt, wordt soms, wanneer de dode een voornaam
persoon is geweest, een tijdelijk dorp van hutten gebouwd om de vele gasten
te herbergen. Een menigte karbouwen wordt geslacht, de priester zegent het
vlees en deelt het uit aan de familieleden De ziel van de grootste karbouw
draagt de ziel van de dode naar het Zieleland, dat men zich op een heilige
berg denkt. Het lichaam wordt in een meterslange, in fijne tinten geweven
doek gewikkeld en neergelegd in een rotsholte, hoog boven de grond. Aan de
dode worden voorwerpen meegegeven, waar hij bijzonder op gesteld is ge
weest, bijvoorbeeld zijn hoed of een houten wagentje als „symbool" van zijn
auto. Vóór de ingang van het graf wordt een houten pop geplaatst, die de
dode bij zijn leven moet voorstellen. Van beneden af gezien wekt die rij van
houten beelden vóór de grafopening de wonderlijke indruk als ziet uit de
hoogte een groep menselijke wezens op de toeschouwers neer. De zendelingen
waren wel zo wijs, niet aan die oude gebruiken te tornen en wat de ernst
der christelijke belijdenis betreft het een en ander door de vingers te zien.
Als anekdote, doch waar gebeurd, vertelde de dominee ons, hoe een vrouwe
lijk dorpshoofd, tot het christendom bekeerd, op de avond vóórdat zij gedoopt
zou worden een afscheidsfeest gaf aan haar vroegere goden en hen vriendelijk
verzocht het haar niet kwalijk te nemen, dat zij die nieuwe God „erbij" had
genomen.
Intussen zagen wij, dat de zending goed werk had verricht door de bouw
van een school en van een leprozendorp en door het geven van cursussen in
vrouwelijke handwerken aan de meisjes. Waar het Nederlandse gouvernement
in heel Indonesië tekort is geschoten wat het onderwijs aan de bevolking
betreft, ig de zending daar hier en daar aan tegemoet gekomen, maar het
aantal analfabeten bleef ontstellend groot.
Boeroeboed.oer. het machtigste monument ter wereld, ge
bouwd in de tijd. dat. Java werd overheerst door de
Hindoes. De foto hiernaast toont een stadsbeeld in
de Javaanse havenstad Soerabaja.
Dit is de laatste afleve
ring van de mémoires
van de ook blijkens
vele reacties uit onze le
zerskring nog altijd in
ruime omgeving geliefde
en nog steeds actieve
schrijfster Anna van
Gogh-Kaulbach, die op
31 december haar 88ste
verjaardag hoopt te
vieren, waarmee wij haar
van harte feliciteren.
terwijl op andere de vrouwelijke bevolking in feestkledij onder gezang het
gewas ging uitplanten. Want de adat vertrouwt dit werk der vruchtbaarheid
toe aan de vrouw.
Tot het eigenlijke leven der Indonesische bevolking door te dringen was
door de omstandigheden voor mij niet mogelijk: mijn reis was zoals ik
reeds gezegd heb die van een toeriste, die bewondert en geniet, intens
geniet van wat haar ogen zien en van wat haar spontaan door de mensen
aan hartelijke tegemoetkoming wordt geschonken. Toch hield ik mijn ogen
open om iets gewaar te worden van het leven der eigenlijke bewoners van
die schone landen en in welke omstandigheden zij verkeerden. Daarbij deed
ik een ontstellende ontdekking. Op Midden-Java bezichtigde ik een afgedankte
suikerfabriek, toen ingericht voor de vervaardiging van jutezakken uit rasella,
een soort van riet. De atmosfeer in de fabriek was bezwangerd met de rond
dwarrelende vezels van het riet, die een kriebeling in de keel veroorzaakten.
In die atmosfeer werkten vele vrouwen. Haar zuigelingen lagen op matjes op
de grond. Die vrouwen verdienden drie cent voor een hele dag werken.
Zogenaamd geschoolde arbeiders haalden tien cent per dag! Het was mij, als
las ik een oude brochure over wantoestanden in de ergste jaren van de
negentiende eeuw met zijn onbeperkte arbeidsduur in de weverijen en het
totale gebrek aan hygiënische voorschriften. En dit gebeurde in een tropisch
klimaat in de twintigste eeuw! Dit ene, misschien ergste staaltje is mij bij
gebleven als een voorbeeld van wat om verandering vroeg, neen schreeuwde.
ER WERD in die dagen over hongersnood op Midden-Java gesproken.
Hongersnood in zulk een vruchtbaar landOverbevolking werd als
oorzaak genoemd, daarom emigratie van een deel der bevolking aanbevolen.
Emigratie naar Celebes, waar door het Nederlandse gouvernement grote
irrigatiewerken werden voorbereid, zodat daar naast mais, het gewone volks-
voedsel in die streek, ook rijst in aanzienlijke hoeveelheden verbouwd zou
kunnen worden. De dag waarop dit grote werk begon, werd feestelijk gevierd.
Van Makassar uit reden wij naar het terrein, ongeveer driehonderd kilo
meter ver. Door op een knop te drukken bracht de vrouw van de resident
een lading springstof tot ontploffing, die op eerbiedige afstand van de feest
vierenden het eerste rotsblok vernielde, symbolische inzet van. het grote werk.
Door Toradja's en andere inheemsen werden dansen uitgevoerd en een geit
geofferd. De kop van het offerdier werd onder priesterwijding in de rotsige
grond begraven. Zonder deze ceremonie zou naar opvatting van de bevolking,
het werk tot mislukking gedoemd zijn. Het is mij niet bekend of de irrigatie-
werken nog vóór de oorlog voltooid zijn geweest en evenmin of de emigratie
van Java op grote schaal is uitgevoerd. De Javaanse boer is zeer gehecht
aan zijn land. Wel weten wij, dat de regering van de jonge Indonesische
Republiek voor een ontzaglijk zware taak stond en nog staat. Moge het haar
gegeven zijn, die taak te kunnen vervullen tot geluk van het land, waaraan
wij Nederlanders, eeuwenlang zoveel te danken hebben gehad.
Op een kille zomerdag in 1938 bracht, de Christiaan Huygens van de Maat
schappij Nederland mij terug in Amsterdam.
St. Bride's, het
kerkje naast de Lon-
dense Fleetstreet,
waar sinds de dagen
van dr. Samuel John
son de Londense
journalisten komen,
is dezer dagen op
nieuw ingewijd. Het
in 1680 door Christo
pher Wren ontwor
pen gebouw, dat ze
ventien jaar geleden
tijdens een van de
zwaarste aanvallen
in de slag om Enge
land door brandbom
men werd verwoest,
is geheel gerestau
reerd. In de parochie
werd in het jaar 1500
de eerste als popu
lair" aan te duiden
krant voorbereid,
waarmee de samen
steller van leer trok
tegen de censuur.
Sindsdien heeft men
St. Bride's steeds als
de kerk van Fleet
street beschouwd. In
Fleetstreet zijn de
voornaamste Engelse
kranten gevestigd.
In de archieven van
het kasteel Valdemar
op het eiland Taasin-
ge in Denemarken is
een partituur gevon
den welke waar
schijnlijk door Haydn
werd opgeschreven
en tot dusverre aan
de aandacht van de
muziekhistorici blijkt
te zijn ontsnapt. Het
is een cantate. In Ko
penhagen zal worden
uitgezocht of Haydn
inderdaad de compo
nist ervan is.
ONZE TOCHT door de Toradjalanden had in het laatst van 1937 plaats.
Hoeveel daar sindsdien veranderd is, weet ik niet. Mensen die het weten
kunnen, beweren dat de Toradja's heel weinig de terugslag hebben onder
vonden van wat verder op Celebes na de oorlog is gebeurd en waarover ik
hier niet wil spreken. Ongeschonden bewaar ik de herinnering aan de impo
sante natuur van grillige, hoog oprijzende krijtrotsen in honderd kleuren en
tinten, afgewisseld door donker oerwoud met ruisende stromen en stroompjes,
aan de troep apen, die de weg overstak, de leider voorop, gevolgd door
moeders met haar babies tegen de borst gedrukt zoals ik ongeschonden
heel de herinnering bewaar aan die grote reis, aan de oud-Indische gast
vrijheid waarmede ik overal door Nederlanders werd ontvangen, al beijverde
men zich te verzekeren, dat er oneindig veel veranderd was bij vroeger. Velen
gevoelden, dat er nog meer veranderingen in de lucht hingen, al verwachtte
misschien niemand, dat het via een rampzalige oorlog tot volledige om
wenteling van alle waarden zou komen, waarbij het Indonesische volk op zijn
eigen waarde getoetst zou worden.
Op Java, waar ik vele vrienden bezocht, mocht ik de Boeroeboedoer be
wonderen en de prachtige oude Hindoetempels in de buurt van Djokja, die
door de Oudheidkundige Dienst in hun vroegere glorie werden hersteld, een
moeizame arbeid, waarbij aan elke opgegraven steen de oorspronkelijke plaats
werd hergeven. Autotochten werden gemaakt, door de Preanger de tuin
van Java en langs velden met bloeiend suikerriet, oud rose getint in de
zon. Ik zag de grote drukke stad Batavia en Bandung met zijn luxue>v:e
villawijk. Ik reed langs teergroene rijstvelden, waar de bibit nauw opkwam,
WIE OP de hoogte wil
komen van de dessous van
actuele, typisch Parijse
schandaaltjes, behoeft
slechts een avond door te
brengen in bepaalde caba
rets aan beide oevers van
de Seine, waar de chanson
niers met een goedmoedige
oneerbiedigheid en begrij
pende toegeeflijkheid de
ijdelheid der society-figu-
ren hekelen.
Zij doen dat niet, omdat
zij zo graag een smoezelige
nationale was aan de open
bare drooglijn hangen,
maar omdat de kritische
geest nergens zo verbreid is
als in Frankrijk en elke
burger nu eenmaal zijn
recht van kritiek te allen
tijde en op alles wil uit
oefenen. Dat deze zich, met
soms bijtende ironie, voor
al recht tegen regering,
vooraanstaande of bekende
figuren uit de Franse sa
menleving en de mense
lijke dwaasheid in het al
gemeen, moet de vreemde
ling niet te ernstig opne
men: het is een vorm van
genegenheid. Men vindt
deze ironie bij de teke
naars, Van Daumier en
Forain tot die der heden
daagse boulevardbladen,
men vindt ze vooral in de
litteratuur. Een nieuw voor
beeld daarvan is de on
langs bij R. Laffont ver
schenen roman van René
Masson, getiteld „Le Parle
mentaire vertueux". In een
informatieve stijl beschrijft
de auteur het parlement in
zijn dagelijks leven, zijn
veelal klein politiek gedoe,
zijn soms groots eerlijk
streven. Hij neemt de lezer
mee naar de coulissen van
het politieke toneel en
gunt hem een kijkje in de
parlementaire keuken,
waar de meeste koks meer
aan zichzelf dan aan hun
gasten denken. Masson
demonstreert de parlemen
taire zeden aan de hand
van twee hoofdpersonen.
De cynicus Lourmel, voor
wie deugdzaamheid een
der onaangenaamste men
selijke ondeugd.ên is en die,
bedreven in het intrigeren
in de wandelgangen; speelt
het politieke spel zonder
scrupules. Diens tegenhan
ger is het kersverse ka
merlid Fulbert, een deugd
zame provinciaal, die zijn
mandaat eerlijk wil ver
vullen, zijn rol ernstig op
vat, wiens rechtschapen
heid in botsing komt met
de belangen van zijn partij
en partijgenoten en wiens
argeloze oprechtheid geen
plaats vindt in een regiem
waar geschipper regel is.
Dat alles vormt geen op
wekkend beeld en het zou
wel heel erg teleurstellend
zijn als aan deze politieke
satire de waarde van een
document toegekend zou
kunnen worden. De auteur
zelf beweert, dat hij geen
documentaire heeft willen
schrijven. Als in elke ro
man kan dus ook hier het
meest waarschijnlijke fic
tie zijn en het meest won
derlijke in overeenstem
ming met de eenvoudige
werkelijkheid.
VAN GEHEEL andere
aard is de bij Albin Michel
verschenen roman van Guy
Le Clec'h: „Tout homme
a sa chance". De schrijver
wil tot uitdrukking bren
gen wat de mensen van zijn
generatie, de veertigjari
gen, gevoelen; mensen die
de oorlog en de wanorde
hebben meegemaakt, welke
de vervulling van normale
levenswensen in de weg
stonden. In deze roman
vindt men dan ook, beschei
den en onnadrukkelijk, vele
thema's uit de litteratuur
der laatste jaren terug: het
absurde, de innerlijke een
zaamheid, de vlucht uit de
werkelijkheid en het ver
langen zich in te schake
len in het leven, de pogin
gen „zijn kans" te grijpen.
De schrijver brengt ons in
een klein dorp aan de
oevers van de Seine, waar
in een armelijke herberg
een zonderling groepje
mensen een toevlucht heeft
gevonden. Zij hebben allen
gemeen zowel de angst voor
hun verleden en de herin
nering als de angst voor de
toekomst en zij trachten
hun leven te dragen door
hun ogen te sluiten voor
de werkelijkheid. In dit ge
zelschap raakt de hoofd
persoon Gilbert Vabre ver
zeild, die om met zichzelf
tot klaarheid te komen zijn
routineleven voor enige da
gen ontvlucht. Vabre's
aanwezigheid verstoort de
afgestompte rust, waarin
het gezelschap leefde. Door
zijn gesprekken en het
beetje menselijke warmte,
dat hij hun geeft, brengt hij
hen weer aan het denken
over het leven en hun le
vensmogelijkheden. Voor
de een betekent dat alge
hele ondergange voor de
ander het grijpen van zijn
kans.
De vraag of de schrijver
zijn bedoeling heeft ver
wezenlijkt moet ontken
nend worden beantwoord:
als symbolen zijn de per
sonages te schimmig geble
ven en zijn zij te willekeu
rig en uitzonderlijk geko
zen. Als men echter de be
doeling laat voor wat ze is,
zal men vol belangstelling
het droevige bestaan vol
gen van een groepje door
het leven geknakten. Voor
al daar de auteur een voort
durend gespannen sfeer
weet te scheppen,
S. Elte