ENIGE HERINNERINGEN SCHANDALEN EN WANORDE 13 DOOR ANNA VAN G O G H - K A U L B A C H „St. Bride's" is weer in gebruik Cantate van Haydn Nieuwe Franse litteratuur ZATERDAG 28 DECEMBER 1957 IN 1917 VERSCHEEN mijn roman „Jet-Lie" een historische roman, die in de jaren vlak vóór de Franse Revolutie speelt. Jet-Lie is een historische figuur, dochter van de Nederlandse dichter Willem van Haren: als jong meisje voor haar opvoeding ondergebracht in pen klooster in Parijs, leerde zij door een toeval Mirabeau kennen, de grote staatsman, lange tijd de lieveling van het Franse volk, dat in opstand kwam tegen de onderdrukking door adel en geestelijkheid. Het schrijven van deze roman, het mij verdiepen in die vroegere bewogen jaren, in een andere tijd en een ander land, betekende voor mij een vlucht uit het toen tegenwoordige, vol berichten der oorlog en oorlogsellende. Het voorbereidend werk vergde veel tijd, maar was interessant en gaf voldoening, omdat de figuur van Jet-Lie er meer en meer relief door kreeg voor mij en later, naar ik hoop, ook voor mijn lezers. EINDELIJK, in 1918, de wapenstilstand en tegelijkertijd bevestiging van de revolutie in Rusland, in economische zin het meest achterlijke land van Europa, waar de boeren nog eigendom waren van de landheer en waar tot dan toe elke poging tot opstand in bloed was gesmoord. Nu werd daar moedig, in strijd en leed, aan een nieuwe wereld het aanzijn gegeven. De lucht trilde ervan en andere landen voelden de deining mee, vooral Duitsland in zijn ontreddering na de oorlog. In München werd een raden-republiek gesticht, waaraan echter slechts een kort leven was beschoren. Bij de Wereldbibliotheek verscheen een roman van Eduard Coenraads, aan dat evenement gewijd. Ook in ons land golfde iets op onder de sociaal-democraten en de linkse socialisten: in Amsterdam kwamen bewogen dagen, toen Troelstra en Henriëtte Roland Holst, hoezeer ook verschillend in opvatting, voor een kort ogenblik verenigd leken in hun wil tot omvorming van de maatschappij. Het oplaaiende vuur was spoedig gedoofd, doch wat er ook gebeurde, er was voor goed iets veranderd in de wereld, dat werd algemeen gevoeld. Onder een deel van de Duitse jeugd leefde de leuze: „Nie weder Krieg" en hier te lande staken vele jongeren en ook ouderen een gebroken geweertje op hun jas of mantel om hun afschuw van oorlog en geweld te demonstreren. Mensen met dieper inlicht wisten wel, dat de nieuwe wereld nog lang niet bevestigd was, een wereld zonder oorlog en zonder gebrek, een wereld, die thans, na de tweede wereldoorlog, nog ver weg lijkt, doch waarnaar door het grootste deel der mensheid reikhalzend wordt uitgezien. Ik herinner mij, in Arnhem, waarheen wij in 1919 waren verhuisd, een demonstratie van Duitse jongens en meisjes ik meen leden van een turnvereniging die onder de leuze „Nie wieder Krieg" door de stad marcheerden en door de Nederlandse jeugd hartelijk werden toegejuicht. Wij hadden toen nog niet, zoals onze Belgische buren, ondervonden, wat leven onder Duitse bezetting betekende. Vlak na de oorlog 19401945 zou een dergelijke verbroedering van Duitse en Nederlandse jeugd ondenkbaar zijn geweest. ARNHEM was een vrolijke stad in die jaren. Het muziekleven kreeg een opbloei door het eigen orkest en in het nieuwe, prachtig gelegen openlucht theater werden door beroepsgezelschappen en amateurs voorstellingen ge geven. Aan de opvoering daar van Molière's „Burger-Edelman" door het Schouwtoneel, met Jan Musch in de titelrol, is voor mij een persoonlijke De wereldberoemde plantentuin in het voormalige Buiten- zorg, na de Japanse bezetting in oude luister hersteld. herinnering verbonden. In de Turkse scène aan het slot van het blijspel moch ten Arnhemse jonge meisjes mee figureren. Daaronder was ook onze dochter, toen achttien jaar oud en juist van school. Zij had altijd verlangd aan het toneel te gaan en trok nu partij van onze vriendschap met Mien van der Horst en Jan Musch om hun voorspraak af te bedelen, zodat wij erin toe stemden, dat zij, onder leiding van deze grote kunstenaars, aan het Schouw toneel werd verbonden. Onze dochter bleef daar een paar jaar en werkte daarna nog bij Verkade en bij het gezelschap van Saalborn, maar intussen was zij getrouwd en toen de eerste baby zich aanmeldde, zegde zij het toneel vaarwel. Zij voelde, dat haar talent niet groot genoeg was en haar roeping niet sterk genoeg om het offer te brengen, waartoe een actrice bereid moet zijn: dat van haar huiselijk leven aan haar kunst. Toch zijn die jaren aan het toneel niet voor haar verloren geweest. Haar liefde voor het toneel was erdoor verrijkt en later bracht zij het geleerde te pas bij een gezelschap van lekespelers, dat de vredesgedachte meedroeg door het land. In het voorjaar van 1940 had dit kleine gezelschap van toegewijde amateurs een stuk van Ernst Taller ingestudeerd, waarin fascisme en jodenvervolging aan de kaak werden gesteld en een lans werd gebroken voor vrede en onderling begrip tussen de volken. De toernee met dit stuk zou begin mei aanvangen, doch de eerste voorstelling in de Haarlemse schouwburg werd op het laatste nip pertje door de overheid verboden, omdat het stuk beledigend zou zijn voor Hitier, een „bevriend staatshoofd" Enkele dagen later viel het leger van dat bevriende staatshoofd ons land binnen en was de gesel van oorlog en fascisme over ons gekomen. IN ARNHEM maakte ik kennis met een jonge man, die gedurende de oorlogsjaren 19141918 dienstweigeraar was geweest en als straf daarvoor gevangen had gezeten in een fort. Hij vertelde van het leed, dat daar geleden werd, maar ook van de humor, die de jongens wisten te bewaren, waardoor het lichter viel te dragen. Van die humor getuigde het courantje, dat de jongens clandestien volschreven en onder elkaar verspreidden. De gesprekken met deze jongeman leverden mij vooi een deel de stof voor mijn roman „De hoge toren". De hoofdfiguur, een arbeidersjongen, groeit gedurende de oorlogs jaren tot man en wordt als dienstweigeraar opgesloten. Bij interviews, waar ik altijd een hekel aan heb gehad, werd meestal de vraag gesteld: „Welke van uw romans is u het liefst?" Nog nooit is het mij gelukt daarop een posi tief antwoord te geven. Het liefst is mij steeds geweest het werk, waaraan ik nog moest beginnen, dat mij vervulde, mij niet met rust liet en om uitbeelding vroeg. Het werk zelf bracht meestal teleurstelling: de verbeelding was altijd schoner dan de werkelijkheid, maar ik vlei mij toch nu en dan de schone ver beelding betrapt te hebben. En waar dit het geval was, werd het werk mij lief. Zo heb ik achteraf het gevoel, dat toch het ene werk mij nader staat of heeft gestaan dan het andere en dan voel ik iets warms jegens „De hoge toren". IN 1924 GING een lang gekoesterde wens van mij in vervulling: wij gingen in Amsterdam wonen. Wat mij in mijn jeugd een schrikbeeld had toegeschenen: in een grote stad te moeten leven, werd later mijn verlangen. Zolang de kinderen klein waren, was Haarlem voor hen een veel geschiktere woonplaats dan Amsterdam voor ons. Van Haarlem uit kwamen wij veel in Amsterdam en zo kreeg ik de grote stad lief. En toen ik er eenmaal mocht wonen, groeide die liefde uit tot een gehechtheid, zoals geboren Amsterdammers die kennen. Het was een genot door de stad te zwerven en de sfeer ervan om je heen te voelen, een sfeer van menselijk werken en van energie met het levende water van grachten en havens als begeleiding. Ik werkte geregeld aan mijn romans, waarvan „Mensen en 't huwelijk" in het Deens en het Zweeds werd vertaald Merkwaardig was daarbij het vol gende: de Deense vertaalster, mevrouw Anker Larssen, had met mijn toe stemming de roman verkort de critiek in de Deense bladen was weinig waarderend. De Zweedse vertaling daarentegen, die onverkort was, kreeg daar een zeer goede pers en bracht het tot een tweede druk. /T KUNNEN WIJ van herinnering spreken bij het terugdenken aan wat de diepste vezelen van ons innerlijk heeft beroerd en ons leven voorgoed heeft veranderd? In plaats van herinnering is het als het tegenwoordige steeds aanwezig, ook al denken wij er bewust niet altijd aan, omdat wij wel ge dwongen zijn de verandering te aanvaarden. Altijd weer is het de dood, die ingrijpt in het leven. Zijn wil is dwingend voor de levenden. Waar hij wenkt, treedt het leven terug. De grote verandering kwam voor mij in 1934: mijn man werd door de dood weggenomen. «lil EEN SCHONE HERINNERING klopt nog bij mij aan: die aan mijn reis in 1937-1938 naar wat toen nog Nederlands-Indië heette. Mijn zoon, als arts gevestigd in Makassar, de hoofdstad van Celebes, nodigde mij uit naar hem toe te komen en zo maakte ik kennis met het wondermooie land, door ons, Nederlanders, eeuwenlang als ons bezit beschouwd. Een land, met al wat er op leeft: mensen, dieren, gewassen en al wat de bodem in zich bergt, bezit van een ander landdit denkbeeld, eeuwenlang als natuurlijk aanvaard, moet in onze tijd losgelaten worden, omdat de eens onderworpen volken het niet langer dulden. Zij zijn ontwaakt en laten zich niet weer in slaap wiegen. En wee, wie de stem van deze tijd niet verstaat! Mijn reis was de heerlijkste vakantie waarvan ik ooit had durven dromen ik was onbezorgd en vrij om te genieten van al wat er te genieten viel en dat was overstelpend veel. De zee, altijd wisselend van beweging en van kleur, de zwermen vliegende vissen, door de gloed van een verrukkelijke zonsondergang rood getint als waren het exotische vogels, aan de oever van het Suezkanaal een paar Arabieren op geduldige kamelen, straks een ezeltje met een vrouw op zijn rug en een man ernaast: een bijbels tafreeltje. En de trein naar Caïro vlak daarna. Op eigen manier interessant was het quasi mondaine leven aan boord met de oud-Indischgasten, die hun blasé gekleurd oordeel over alles en nog wat op de nieuwelinge poogden over te brengen. Maar de nieuwelinge op deze reis was geen nieuwelinge in het leven en kon merkwaardige ontdekkingen doen door een stukje leven van deze mensen gade te slaan. Daar was het oude dametje, stellig voor de helft van Indone- sischen bloede, die mij vriendelijk vroeg: „ziet u er niet tegenop al die zwartjes om u heen te zullen hebben?" Daar was het „handschoentje" op weg naar haar wettige echtgenoot, doch aan boord verstrikt geraakt in „zoutwaterliefde" voor een jonge man, wiens bruid hem in het toenmalige Batavia wachtte. Op een gekostumeerd bal aan boord verscheen het jonge vrouwtje in het bruidskleed, dat haar aanbidder in zijn bagage meevoerde om er zijn bruid in Batavia mee te tooien. Hijzelf speelde zijn rol als „bruide gom". De onkiesheid van het geval werd door niemand al te zwaar opge nomen. Alles was immers „gekostumeerd" die avond, ook de liefde of wat er voor doorging! In Colombo op Ceylon maakte ik voor het eerst kennis met de tropische natuur en met het straatleven van een oosterse stad. Tijdens mijn éénjarig verblijf in Indonesië heb ik de tropische natuur lief gekregen. Met de be volking ben ik te weinig in wezenlijke aanraking gekomen om er anders dan als toeriste tegenover te staan als bewonderende toeriste dan voor wat onder die bevolking aan oude cultuur bewaard is gebleven, voor de verfijnde uitingen daarvan op Bali, waar men ook aan de nuchterste dingen door ver siering schoonheid en bekoring weet te geven. Ik was op Bali gedurende een congres van de Oudheidkundige dienst, waarvoor vele Nederlandse autori teiten van Java waren overgekomen. De palen, die de tijdelijke parkeer plaatsen voor de talrijke auto's aangaven, waren rriet smaak versierd met mozaieken, uit gekleurde rijstkorrels samengesteld. Met welk een gratie dragen de Balinese vrouwen hoog opgestapelde offerschalen op het hoofd en met welk een natuurlijke zwier bewegen zich de mannen, een bloem losjes achter het oor gestoken! Onder hen zijn vele kunstenaars: schilders, beeld houwers, houtsnijders en dansers. Over de Balinese dansen behoef ik niet uit te weiden, zij zijn beroemd over de gehele wereld. Is er iets lieflijkers denk baar dan de dans van de heel jonge meisjes met haar hoge waaiervormige hoofdtooi, de dans die Djanger heet? Het Balinese volk is levensblijder van aard dan dat van midden-Java, het geen onder meer blijkt uit de kleurige weefsels, veel rood met goud, terwijl die van midden-Java hoofdzakelijk bruine en blauwe tinten vertonen. Wij kunnen vermoeden, dat de tegenwoordige status van Indonesië, als zelf standig rijk, het leven en de oude gebruiken op Bali minder heeft beïnvloed dan op Java: in courantenberichten wordt Bali weinig genoemd en dat is een goed teken voor wie hoopt op het behoud van zoveel schoons. Tijdens mijn verblijf in Makassar maakten wij een tocht van een week naar het land der Toradja's, een nog vrij primitief volk, dat een bergstreek in Zuid-Celebes bewoont. Oorspronkelijk woonde dit volk aan de zeekust. Het werd eeuwen geleden door andere volksstammen naar het binnenland ver dreven. Een herinnering aan die vroegere tijd hebben de Toradja's vast gehouden in de bouw van huizen en rijstschuren, die in hun vorm aan een schip doen denken. De versiering van snijwerk gaat uit van eenvoudige motieven, waarin dat van de zon vaak als middelpunt wordt gekozen. Geen tempels vindt men hier. De Toradja belijdt zijn godsdienst, die animistisch is, in de vrije natuur. De christelijke zending heeft er haar bekeringswerk ver richt. Op bevel van het Nederlandse gouvernement moeten indertijd grote aantallen Toradja's gedwongen zijn in massa de doop te ondergaan, maar de wezenlijke invloed op het zieleleven van die mensen zal niet groot zijn geweest. Op onze tocht bezochten wij een zendeling-dominee. Hij stond op zeer goede voet met de bevolking en nam zelfs deel aan hun dodenfeesten, die met christendom al heel weinig te maken hebben. Voor zo'n dodenfeest, dat een paar weken duurt, wordt soms, wanneer de dode een voornaam persoon is geweest, een tijdelijk dorp van hutten gebouwd om de vele gasten te herbergen. Een menigte karbouwen wordt geslacht, de priester zegent het vlees en deelt het uit aan de familieleden De ziel van de grootste karbouw draagt de ziel van de dode naar het Zieleland, dat men zich op een heilige berg denkt. Het lichaam wordt in een meterslange, in fijne tinten geweven doek gewikkeld en neergelegd in een rotsholte, hoog boven de grond. Aan de dode worden voorwerpen meegegeven, waar hij bijzonder op gesteld is ge weest, bijvoorbeeld zijn hoed of een houten wagentje als „symbool" van zijn auto. Vóór de ingang van het graf wordt een houten pop geplaatst, die de dode bij zijn leven moet voorstellen. Van beneden af gezien wekt die rij van houten beelden vóór de grafopening de wonderlijke indruk als ziet uit de hoogte een groep menselijke wezens op de toeschouwers neer. De zendelingen waren wel zo wijs, niet aan die oude gebruiken te tornen en wat de ernst der christelijke belijdenis betreft het een en ander door de vingers te zien. Als anekdote, doch waar gebeurd, vertelde de dominee ons, hoe een vrouwe lijk dorpshoofd, tot het christendom bekeerd, op de avond vóórdat zij gedoopt zou worden een afscheidsfeest gaf aan haar vroegere goden en hen vriendelijk verzocht het haar niet kwalijk te nemen, dat zij die nieuwe God „erbij" had genomen. Intussen zagen wij, dat de zending goed werk had verricht door de bouw van een school en van een leprozendorp en door het geven van cursussen in vrouwelijke handwerken aan de meisjes. Waar het Nederlandse gouvernement in heel Indonesië tekort is geschoten wat het onderwijs aan de bevolking betreft, ig de zending daar hier en daar aan tegemoet gekomen, maar het aantal analfabeten bleef ontstellend groot. Boeroeboed.oer. het machtigste monument ter wereld, ge bouwd in de tijd. dat. Java werd overheerst door de Hindoes. De foto hiernaast toont een stadsbeeld in de Javaanse havenstad Soerabaja. Dit is de laatste afleve ring van de mémoires van de ook blijkens vele reacties uit onze le zerskring nog altijd in ruime omgeving geliefde en nog steeds actieve schrijfster Anna van Gogh-Kaulbach, die op 31 december haar 88ste verjaardag hoopt te vieren, waarmee wij haar van harte feliciteren. terwijl op andere de vrouwelijke bevolking in feestkledij onder gezang het gewas ging uitplanten. Want de adat vertrouwt dit werk der vruchtbaarheid toe aan de vrouw. Tot het eigenlijke leven der Indonesische bevolking door te dringen was door de omstandigheden voor mij niet mogelijk: mijn reis was zoals ik reeds gezegd heb die van een toeriste, die bewondert en geniet, intens geniet van wat haar ogen zien en van wat haar spontaan door de mensen aan hartelijke tegemoetkoming wordt geschonken. Toch hield ik mijn ogen open om iets gewaar te worden van het leven der eigenlijke bewoners van die schone landen en in welke omstandigheden zij verkeerden. Daarbij deed ik een ontstellende ontdekking. Op Midden-Java bezichtigde ik een afgedankte suikerfabriek, toen ingericht voor de vervaardiging van jutezakken uit rasella, een soort van riet. De atmosfeer in de fabriek was bezwangerd met de rond dwarrelende vezels van het riet, die een kriebeling in de keel veroorzaakten. In die atmosfeer werkten vele vrouwen. Haar zuigelingen lagen op matjes op de grond. Die vrouwen verdienden drie cent voor een hele dag werken. Zogenaamd geschoolde arbeiders haalden tien cent per dag! Het was mij, als las ik een oude brochure over wantoestanden in de ergste jaren van de negentiende eeuw met zijn onbeperkte arbeidsduur in de weverijen en het totale gebrek aan hygiënische voorschriften. En dit gebeurde in een tropisch klimaat in de twintigste eeuw! Dit ene, misschien ergste staaltje is mij bij gebleven als een voorbeeld van wat om verandering vroeg, neen schreeuwde. ER WERD in die dagen over hongersnood op Midden-Java gesproken. Hongersnood in zulk een vruchtbaar landOverbevolking werd als oorzaak genoemd, daarom emigratie van een deel der bevolking aanbevolen. Emigratie naar Celebes, waar door het Nederlandse gouvernement grote irrigatiewerken werden voorbereid, zodat daar naast mais, het gewone volks- voedsel in die streek, ook rijst in aanzienlijke hoeveelheden verbouwd zou kunnen worden. De dag waarop dit grote werk begon, werd feestelijk gevierd. Van Makassar uit reden wij naar het terrein, ongeveer driehonderd kilo meter ver. Door op een knop te drukken bracht de vrouw van de resident een lading springstof tot ontploffing, die op eerbiedige afstand van de feest vierenden het eerste rotsblok vernielde, symbolische inzet van. het grote werk. Door Toradja's en andere inheemsen werden dansen uitgevoerd en een geit geofferd. De kop van het offerdier werd onder priesterwijding in de rotsige grond begraven. Zonder deze ceremonie zou naar opvatting van de bevolking, het werk tot mislukking gedoemd zijn. Het is mij niet bekend of de irrigatie- werken nog vóór de oorlog voltooid zijn geweest en evenmin of de emigratie van Java op grote schaal is uitgevoerd. De Javaanse boer is zeer gehecht aan zijn land. Wel weten wij, dat de regering van de jonge Indonesische Republiek voor een ontzaglijk zware taak stond en nog staat. Moge het haar gegeven zijn, die taak te kunnen vervullen tot geluk van het land, waaraan wij Nederlanders, eeuwenlang zoveel te danken hebben gehad. Op een kille zomerdag in 1938 bracht, de Christiaan Huygens van de Maat schappij Nederland mij terug in Amsterdam. St. Bride's, het kerkje naast de Lon- dense Fleetstreet, waar sinds de dagen van dr. Samuel John son de Londense journalisten komen, is dezer dagen op nieuw ingewijd. Het in 1680 door Christo pher Wren ontwor pen gebouw, dat ze ventien jaar geleden tijdens een van de zwaarste aanvallen in de slag om Enge land door brandbom men werd verwoest, is geheel gerestau reerd. In de parochie werd in het jaar 1500 de eerste als popu lair" aan te duiden krant voorbereid, waarmee de samen steller van leer trok tegen de censuur. Sindsdien heeft men St. Bride's steeds als de kerk van Fleet street beschouwd. In Fleetstreet zijn de voornaamste Engelse kranten gevestigd. In de archieven van het kasteel Valdemar op het eiland Taasin- ge in Denemarken is een partituur gevon den welke waar schijnlijk door Haydn werd opgeschreven en tot dusverre aan de aandacht van de muziekhistorici blijkt te zijn ontsnapt. Het is een cantate. In Ko penhagen zal worden uitgezocht of Haydn inderdaad de compo nist ervan is. ONZE TOCHT door de Toradjalanden had in het laatst van 1937 plaats. Hoeveel daar sindsdien veranderd is, weet ik niet. Mensen die het weten kunnen, beweren dat de Toradja's heel weinig de terugslag hebben onder vonden van wat verder op Celebes na de oorlog is gebeurd en waarover ik hier niet wil spreken. Ongeschonden bewaar ik de herinnering aan de impo sante natuur van grillige, hoog oprijzende krijtrotsen in honderd kleuren en tinten, afgewisseld door donker oerwoud met ruisende stromen en stroompjes, aan de troep apen, die de weg overstak, de leider voorop, gevolgd door moeders met haar babies tegen de borst gedrukt zoals ik ongeschonden heel de herinnering bewaar aan die grote reis, aan de oud-Indische gast vrijheid waarmede ik overal door Nederlanders werd ontvangen, al beijverde men zich te verzekeren, dat er oneindig veel veranderd was bij vroeger. Velen gevoelden, dat er nog meer veranderingen in de lucht hingen, al verwachtte misschien niemand, dat het via een rampzalige oorlog tot volledige om wenteling van alle waarden zou komen, waarbij het Indonesische volk op zijn eigen waarde getoetst zou worden. Op Java, waar ik vele vrienden bezocht, mocht ik de Boeroeboedoer be wonderen en de prachtige oude Hindoetempels in de buurt van Djokja, die door de Oudheidkundige Dienst in hun vroegere glorie werden hersteld, een moeizame arbeid, waarbij aan elke opgegraven steen de oorspronkelijke plaats werd hergeven. Autotochten werden gemaakt, door de Preanger de tuin van Java en langs velden met bloeiend suikerriet, oud rose getint in de zon. Ik zag de grote drukke stad Batavia en Bandung met zijn luxue>v:e villawijk. Ik reed langs teergroene rijstvelden, waar de bibit nauw opkwam, WIE OP de hoogte wil komen van de dessous van actuele, typisch Parijse schandaaltjes, behoeft slechts een avond door te brengen in bepaalde caba rets aan beide oevers van de Seine, waar de chanson niers met een goedmoedige oneerbiedigheid en begrij pende toegeeflijkheid de ijdelheid der society-figu- ren hekelen. Zij doen dat niet, omdat zij zo graag een smoezelige nationale was aan de open bare drooglijn hangen, maar omdat de kritische geest nergens zo verbreid is als in Frankrijk en elke burger nu eenmaal zijn recht van kritiek te allen tijde en op alles wil uit oefenen. Dat deze zich, met soms bijtende ironie, voor al recht tegen regering, vooraanstaande of bekende figuren uit de Franse sa menleving en de mense lijke dwaasheid in het al gemeen, moet de vreemde ling niet te ernstig opne men: het is een vorm van genegenheid. Men vindt deze ironie bij de teke naars, Van Daumier en Forain tot die der heden daagse boulevardbladen, men vindt ze vooral in de litteratuur. Een nieuw voor beeld daarvan is de on langs bij R. Laffont ver schenen roman van René Masson, getiteld „Le Parle mentaire vertueux". In een informatieve stijl beschrijft de auteur het parlement in zijn dagelijks leven, zijn veelal klein politiek gedoe, zijn soms groots eerlijk streven. Hij neemt de lezer mee naar de coulissen van het politieke toneel en gunt hem een kijkje in de parlementaire keuken, waar de meeste koks meer aan zichzelf dan aan hun gasten denken. Masson demonstreert de parlemen taire zeden aan de hand van twee hoofdpersonen. De cynicus Lourmel, voor wie deugdzaamheid een der onaangenaamste men selijke ondeugd.ên is en die, bedreven in het intrigeren in de wandelgangen; speelt het politieke spel zonder scrupules. Diens tegenhan ger is het kersverse ka merlid Fulbert, een deugd zame provinciaal, die zijn mandaat eerlijk wil ver vullen, zijn rol ernstig op vat, wiens rechtschapen heid in botsing komt met de belangen van zijn partij en partijgenoten en wiens argeloze oprechtheid geen plaats vindt in een regiem waar geschipper regel is. Dat alles vormt geen op wekkend beeld en het zou wel heel erg teleurstellend zijn als aan deze politieke satire de waarde van een document toegekend zou kunnen worden. De auteur zelf beweert, dat hij geen documentaire heeft willen schrijven. Als in elke ro man kan dus ook hier het meest waarschijnlijke fic tie zijn en het meest won derlijke in overeenstem ming met de eenvoudige werkelijkheid. VAN GEHEEL andere aard is de bij Albin Michel verschenen roman van Guy Le Clec'h: „Tout homme a sa chance". De schrijver wil tot uitdrukking bren gen wat de mensen van zijn generatie, de veertigjari gen, gevoelen; mensen die de oorlog en de wanorde hebben meegemaakt, welke de vervulling van normale levenswensen in de weg stonden. In deze roman vindt men dan ook, beschei den en onnadrukkelijk, vele thema's uit de litteratuur der laatste jaren terug: het absurde, de innerlijke een zaamheid, de vlucht uit de werkelijkheid en het ver langen zich in te schake len in het leven, de pogin gen „zijn kans" te grijpen. De schrijver brengt ons in een klein dorp aan de oevers van de Seine, waar in een armelijke herberg een zonderling groepje mensen een toevlucht heeft gevonden. Zij hebben allen gemeen zowel de angst voor hun verleden en de herin nering als de angst voor de toekomst en zij trachten hun leven te dragen door hun ogen te sluiten voor de werkelijkheid. In dit ge zelschap raakt de hoofd persoon Gilbert Vabre ver zeild, die om met zichzelf tot klaarheid te komen zijn routineleven voor enige da gen ontvlucht. Vabre's aanwezigheid verstoort de afgestompte rust, waarin het gezelschap leefde. Door zijn gesprekken en het beetje menselijke warmte, dat hij hun geeft, brengt hij hen weer aan het denken over het leven en hun le vensmogelijkheden. Voor de een betekent dat alge hele ondergange voor de ander het grijpen van zijn kans. De vraag of de schrijver zijn bedoeling heeft ver wezenlijkt moet ontken nend worden beantwoord: als symbolen zijn de per sonages te schimmig geble ven en zijn zij te willekeu rig en uitzonderlijk geko zen. Als men echter de be doeling laat voor wat ze is, zal men vol belangstelling het droevige bestaan vol gen van een groepje door het leven geknakten. Voor al daar de auteur een voort durend gespannen sfeer weet te scheppen, S. Elte

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1957 | | pagina 3