onker Vigelius vlucht voor
de klok van twaalf
Winterhanden en
wintervoeten
DINSDAG 31 DECEMBER 1957
Erbij
PAGINA TWEE
Première van Nederlands
Ballet in Rotterdam
Prijsvraag voor auteurs
f I I
rm
EN DE WAARHEID
Maandag 6 januari zal het Nederlands
Ballet onder leiding van mevrouw Sonia
Gaskell de landelijke première geven
van het ballet „De verloren zoon" in de
Rotterdamse Schouwburg. Dit ballet werd
vorig jaar ingestudeerd door de Ameri
kaanse choreograaf van Russische origine
David Lichine. De muziek is van Serge
Prokovjev. Het ballet zal gebracht worden
in de oorspronkelijke decors en kostumes
van George Rouault. Jaap Flier zal de rol
van de verloren zoon vertolken. De muzi
kale begeleiding van deze avond wordt
verzorgd door het Amsterdams Kunst-
maand Orkest onder leiding van Anton
Kersjes.
Daartoe in staat gesteld door het Joh. J.
Smitfonds in Amsterdam heeft de staats
secretaris van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen voor Nederlandse auteurs
prijsvragen uitgeschreven voor een verhaal
of biografie en voor een lekespel, welke
zullen kunnen bijdragen tot de bevordering
van de vredesgedachte en de wil tot sa
menwerking tussen de volken. Er zijn twee
jury's ingesteld, die respectievelijk zullen
adviseren bij de toekenning van prijzen
voor een verhaal of biografie en voor een
lekespel. De eerste wordt gevormd door B.
Verhoeven, voorzitter, mevrouw Hella S.
van LelyveldHaasse, Ben van Eyssel-
steijn, mr. P. J. Idenburg, Johan van der
Woude en H. J. Michael. In de tweede jury
hebben zitting Johan de Meester, voorzit
ter, mevrouw H. W. BoersmaSmit, H. Al-
bach, B. Groeneveld, L. Hoefnagels en A.
J. E. Odijk.
I -4!&'
f-i:
:;»v'
pRf 's - -y-M
HIJ HEETTE EIGENLIJK Louis Ange Charles Vigelius en hij
was Jonkheer meester doctor. Maar wie wist dat in het kleine
stadje? Meester Clovers de Boer, de notaris in ruste, wist meer
van hem dan wie dan ook en die noemde hem gewoon Vigelius,
of Louis Ange-de-Jonker, hetgeen trouwens zeer begrijpelijk
was want de notaris had meermalen op zijn kantoor lange ge
sprekken met hem gevoerd.
De Jonkerzo noemde men hem in het stadje. En wanneer
men die woorden uitsprak, fronste men zijn wenkbrauwen of
trok men diepe rimpels in het voorhoofd, wat al direct op het
bestaan van de zonderling een stempel van bijzondere betekenis
drukte. Hij was een nogal gezet persoon van over de zestig, hij
had een vol gezicht en er lag een rosse gloed over zijn wangen.
Hij droeg dikke borstelige wenkbrauwen, die in het midden met
een punt waren opgedraaid. Hij ging gekleed in donker kostuum,
gesneden in de snit van 1908. Als hij dwaalde door het stadje,
langs de wallen of door het keurig aangelegde park, hield hij
het hoofd bedekt met een harde, halfhoge hoed en al naar de
weersgesteldheid bediende hij zich van een wandelstok of een
paraplu met benen knop. Zijn hoge schoenen met lange smalle
punten staken bij het gaan uitdagend onder de te nauwe broeks
pijpen uit. Niemand had hem ooit in een overjas gezien, zelfs
niet in het guurste herfstweer of wintertij. Behalve de notaris
kon geen mens er zich op beroemen ooit een woord met hem
gewisseld te hebben. Hij bewoonde een klein landhuis aan de
rand van het stadje. Er stonden steevast kleurige geraniums in
de lage vensterbanken en soms werd er, wanneer de tijd van
het jaar zulks vroeg, een grote witte azalea gebracht, uit de
naastbijzijnde grote stad. Er reed dan een glanzende bestelwagen
voor. De boodschappen voor zijn dagelijkse noden werden in
een klein kastje geplaatst, naast de voordeur. En zo liep dan
het leven zeer geleidelijk, dat leven van Jonker Louis Ange
Charles Vigelius.
Iets was er aan hem dat ieder intrigeerde. Dat was die lach,
de lach die daar lei als bevrozen op zijn gelaat en die altijd
twee rijen blikkerende tanden ontblootte tussen de volle bloe
deloze lippen. Hij was er jaren geleden mee in het stadje ge
komen en nooit had men hem zonder gezien. Er waren stadge
noten die, als zij zijn huisje passeerden, zo eens kwansuis naar
binnen hadden gekeken en zagen hoe hij daar zat, bewegingloos
als een pop, starend voor zich uit, de bleke handen op de knieën,
de mond vertrokken in die bevrozen lach. Dat moet een hart-
beklemmend gezicht geweest zijn in het schemerige licht van
die ouderwets gemeubelde salon met de bibelots.
EEN AVOND op de sociëteit had de notaris, die een glas van
zijn geliefde Bourgogne meer had gedronken dan hij gewoon
was, zich het verhaal over de Jonker laten ontvallen.
„Tja. Louis Ange Charles is altijd een eenzame figuur ge
weest. Na een jarenlang celibaat zou er een vrouw in zijn leven
komen een vrouw, het mag wat vreemd klinken, die hij niet
kende van aanzien. Hij had haaf eens geschreven over een
bundeltje gedichten over kinderen van haar hand, dat hem uit
zonderlijk getroffen had. En zo was er, via haar uitgever, een
briefwisseling ontstaan, die allengs gegroeid was tot een tedere
band tussen twee zoekende zielen. Uiteindelijk had hij aange
drongen op een ontmoeting, die na een herhaalde resclute af
wijzing van haar kant toch tot stand zou komen en wel op een
oudejaarsavond, op de klokslag van twaalf. „Maar" zo schreef
zij „ik vrees dat, waar ge meer vraagt dan de band die onze
zielen bond, mijn komst een smart voor u zal betekenen". In
de laatste nacht van dat jaar sloeg de klok in de hal van zijn
huis twaalf zilveren slagen. De deur van zijn kamer opende zich
en daar stond een stralend jong vrouwefiguurtje. Zij drukte met
een enkele vinger een mombakkes tegen haar gezicht, een mas
ker zoals kinderen dat dragen in carnavalstijd. De Jonker
barstte uit in een schaterlach en op dat moment nam zij het
masker weg. Haar eigen gelaat was als het ware een afgietsel
van het weerzinwekkende mombakkes in haar hand. Na een
wijle zo gestaan te hebben wendde zij zich om en ging. Het was
toen dat die lach op zijn gelaat bestorven is en er op gebleven
tot aan de huidige dag".
De notaris nam de kaarten op. „Ik heb twee harten", annon
ceerde hij om de stilte te breken, die er gevallen was.
HET WAS DE ZOON van de notaris, dezelfde die nu al jaren
geleden de praktijk van zijn vader heeft overgenomen, die het
relaas wist van Jonker Vigelius' laatste oudejaarsavond. Het
was op de ochtend van weer zo'n een-en-dertigste-december.
De jonker zat in zijn halfduistere achterkamer en hij overdacht
de nog vers in zijn geheugen liggende drie of vier laatste jaren,
waarin hij de dag met de fatale datum had willen ontvluchten.
De eerste oudejaarsnacht, na die verschrikkelijke gedenkwaar
dige, had hij zichzelf teruggevonden in een roeiboot, midden
op een meer. Het was aardedonker geweest en hij zat daar een
zaam, gehuld in dichte sluiers van mist en motregen. Daar was
slechts het geluid van het klokkende water. Daarna waren er
andere vluchtoorden voor hem gekomen, want vluchten wilde
hij voor die laatste slagen van het vergane jaar. Een verlaten
Sennehut in de Alpen, waarbuiten urenlang de sneeuw neer
dwarrelde. Een schapenstal op de hei, waar hij zwijgend neer
zat in gezelschap van een breiende herder. Maar altijd, om
twaalf uur, waren de klanken van klokketorens tot hem ge
komen, de vreugdeknallen en de weerschijn van afgestoken
vuurwerk. Dit alles had pijn gedaan in de oren en in het hart
van jonker Vigelius, maar de lach op zijn gelaat was gebleven.
En zo hadden de stilte van de hei, het klokkende water van
het meer en de majesteitelijke schoonheid der besneeuwde Alpen
de lach van de Jonker aanschouwd en ook zij hadden niet ge
weten wat daarmede aan te vangen.
JONKER LOUIS ANGE CHARLES reikte achter zich en pakte
op goed geluk een klein boekske. Het stond daar zo maar, ach
teloos en door de wereld vergeten: „Kroniekmatige en geschied
kundige Vroonduinen en omliggende dorpen en meren". In een
plotselinge impuls vatte hij de gouden speld uit zijn das, prikte
naar een bladzijde in het boek en legde zijn wijsvinger zo maar
willekeurig aanduidend, midden op de pagina.
„Hendrina Appolonia Brunink" las hij stom van verbazing.
„Geboren 1899, overleden 1922. Zij was een dichteres van onge
mene begaafdheid. Vooral haar kinderversjes getuigden van
een grote gevoeligheid. Merkwaardig was haar testamentaire
beschikking wat betreft de door haar aan de gemeente geschon
ken en naar haar genoemde Hendrina-Appolonia-Kerk, waarbij
zij verbood daarin een klokkenspel of een uurwerk aan te
brengen, omdat naar haar mening de waarachtig gelovigen geen
klokken behgeven om aan hunne verplichtingen te worden
herinnerd. Zij overleed te Vroonduinen waar op het kerkhof
een eenvoudig gedenkteken de plaats aanwijst
DIE DAG tegen het vallen van de avond bogen de inwoners
van Vroonduinen zich naar hun vensters en gluurden naar die
vreemde voorbijganger met het blijde lachende gelaat. De Jon
ker doolde gedachtenloos rond door de schier verlaten straat
jas. Aan de rand van het stadje lag het kerkhof. Hij wandelde
langs de graven die grauw neerlagen in het groeiende duister
van die laatste dag van het jaar. Daar vond hij aan de voet van
een machtige breed getakte acacia het graf van Hendrina Ap-
polonia, de vrouw die eens in zijn leven was geweest. Een mar
meren zerk met de maan, een granieten gebroken kolom. Op
het plein naast het raadhuis vond hij in de „Herbergh In den
Gouwen Sleutel" onderdak. Een oude vrouw wees hem zijn
kamer. Een bed met heldere lakens, een tafel, een stoel, een
oude litho aan de muur.
Die nacht zat Jonker Vigelius ietwat ongëmakkelijk, leunend
op zijn stok met de ivoren knop, op de gebroken kolom bij de
zerk die de rustplaats van Hendrina Appolonia dekte. Een sluier
van ontastbare lamfer verhulde de roerloze gestalte. De Jonker
wachtte en er bestonden geen uren voor hem. Langs de met
sterren bezaaide hemel zeilden langzaam wolkenslierten, een
statige vloot van titanen. Er was geen geluid. Toen schoot een
machtige 'vuurpijl de lucht in recht naar omhoog. Hij boog om,
spatte uiteen en wonderlijke kleuren beschenen het witte gelaat
met de bevrozen lach. Steeds weer nieuwe vuurstralen ver
lichtten het heelal vol hemelschepen in zachte pastelkleuren.
Honderd klokketorens bimbamden sonoor hun bronzen klanken.
Dat alles was om en bij de lach van Jonker Louis Ange Charles
en de naam van Hendrina Appolonia op de zerk en de gebroken
kolom. Stralend richtte hij zijn gelaat opwaarts. Er begonnen
wat nattte sneeuwvlokken neer te dwarrelen en zij waren op
zijn van koorts gloeiende wangen als de kussen van een onzicht
bare hemelinge.
Op zijn weg naar de herberg ontmoette hij geen mensen. Er
woonde alom een haast tastbare stilte. De vensters hingen dor
en verduisterd in hun dode puien. In zijn kamer voor die nacht
brandde een getemperd wit licht. Op de tafel stond een schaal
met twee gepoeiersuikerde oliebollen, een thermosfles met
warme punch. Er lag een kaartje naast waarop met bevende
hand „Gelukkig Nieuwjaar H. A. Brunink" geschreven stond.
En in een gevlekt, vrijwel onleesbaar stempeltje: „Herbergh In
den Gouwen Sleutel. Helena A. Brunink, eigenares".
TERUG IN DE eigen kleine stad bleven de kerkgangers ver
wonderd staan hem na te zien. Zij drukten de gezangenboeken
dicht tegen zich aan als in een kramp van angstige verbazing.
Thuisblijvers drukten de neuzen tegen de vensterruiten. Er ging,
gefluisterd, een mare van raam tot raam, langs het grachtje
met de hoge bruggen, langs de beide singels en weer terug. Het
was één verbijsterde verwondering: „Jonker Vigelius lacht niet
meer
Louis Ange Charles ging zijn weg door het stadje en het was
of zijn gang in die winterse zonneschijn lichter was dan ooit.
De jonge notaris had hem zien aankomen en wachtte hem op,
staande in het deurgat. Vóór hij nog een woord van verbazing
kon uitbrengen, zei hem de Jonker: „Vannacht heb ik een blik
mogen slaan in de hemel en Hendrina Appolonia heeft me die
kramp van mijn mond gekust. Goeden dag notaris! En een
gelukkig nieuwjaar!"
„Gelukkig nieuwjaar, Jonker", zei de notaris. De Jonker hoor
de hem niet meer, zo vlug, zo licht was zijn gang.
Van links naar rechts: garnalenvis-
sers in de Eendracht en van het
eiland Tholen, een drooggevallen
mosselscheepje in de Oosterschelde
en (onder) oesteraken in Yerseke.
Door de uitvoering van het Deltaplan zijn de. typische Zeeuwse vissers-
haventjes gedoemd te verdwijnen. De Haarlemse thans in Spaarndam
woonachtige schilder Frans Verpoorten is naar deze „zuidelijke" wateren
geweest om in tekeningen enkele van de merkwaardige vaartuigen te ver
eeuwigen voor het definitief te laat zal zijn. Er heerst daar een groot
getijverschil, van drie tot vier meter. De schepen liggen als machteloze
dieren in het slik, wachtend op hoog water. Hoogaarsen, hengsten en zoge
naamde jachten worden nog steeds voor de oestercultuur gebruikt. Het zijn
eikehouten vaartuigen, meestal omtrent de eeuwwisseling onder andere in
Tholen, Arnemuiden, aan de Lek of in Zeeuws-V laander en gebouwd.
MET EEN SCHOK nam ik donderdag
19 december kennis van het bericht, dat
Dorothy Sayers in Londen is overleden.
Voor mij betekende deze vrouw reeds lang
veel meer dan een knappe schrijfster van
detectiveverhalen. Ik had mij juist de laat
ste maanden veel met haar beziggehou
den, naar aanleiding van de verschijning
van weer enige boeken van haar in Neder
landse vertaling en ik voelde mij aldoor
gedrongen haar te schrijven, hoezeer ik
haar werk en persoon bewonderde. Maar
ik liet mij weerhouden door de overwe
ging, dat iemand van die beroemdheid na
tuurlijk overstroomd wordt door brie
ven en ik als Nederlandse dichteres en
recensente voor haar een totaal onbeken
de ben, zij het van dezelfde leeftijd, van
soortgelijke studie en dichterlijke be
gaafdheid. En nu is zij vierenzestig jaar
oud, overleden.
Het is niet om de intelligente wijze
waarop zij een intrige opzette en uitwerkte
noch om haar fenomenale kennis op vele
gebieden, dat ik haar zo hoogschat. „Die
vrouw weet alles!" pleegt een hoogleraar
in de medicijnen in Nederland te getui
gen. Het is ook niet om de psychologische
diepte van haar mensenkennis. Er moet
in haar Lord Peter reeds in het begin veel
van haar zelf geweest zijn, maar later
moet ook haar echtgenoot, de kapitein en
oorlogsverslaggever Atherton Fleming, in
1950 overleden, aan het portret van die
typische Engelse aristocraat trekken heb
ben bijgedragen. Zoals zij in „Gaudy
Night" en „Busman's Honeymoon"
schrijft over Lord Peter en zijn geliefde
Harriet Vane kan een vrouw alleen schrij
ven over de man die zij liefheeft, ja, met
wie zij getrouwd is. Lord Peter is voor ons
zo wezenlijk geworden als die andere En
gelse aristocraat: Churchill, met wie hij
vele trekken, onder andere de artistieke
begaafdheid en de waarheidsliefde en
historische kijk op de gebeurtenissen ge
meen heeft.
MAAR DIT is niet alles. Als het voor
naamste zie ik bij haar naast en achter
de in detectiveverhalen algemene tendens,
dat het recht moet zegevieren en de mis
daad gereconstrueerd worden op een aan
vaardbare manier, de behoefte te getui
gen vóór de waarheid en tegen alle be
dreigingen van die waarheid, die wij in
onze tijd moeten beleven. Wat is „Gaudy
Night" (Onrust in Oxford) anders dan een
hartstochtelijk protest tegen de verkrach
ting van de waarheid, in staatkunde en
wetenschap sedert de jaren 1930-1940 door
Rusland, Duitsland, Italië toegepast. Wat
is „Murder must advertise" (Dood op de
ijzeren trap) anders dan een aanval op de
reclamezucht, die de hele wereld in zijn
greep dreigt te krijgen, hoewel het bureau,
waarin zij de gebeurtenissen laat afspe
len en waaraan Lort Peter tijdelijk met
succes meewerkt, tot de hoogst fatsoen
lijke behoort? Wat is de achtergrond van
„Busman's Honeymoon" anders dan een
afkeer van de doodstraf? Ik schrijf hier
niet over de detectiveroman in het alge
meen, waarover ik, naar aanleiding van
„Marionettenspel met de dood" door dr.
S. Dresden en S. Vestdijk, wel een en an
der zou hebben in te brengen, want juist
uit zo'n schematisch ontleden van het we
zen van de „detective" blijkt duidelijk, dat
Dorothy Sayers ver boven dit genre uit
gaat.
Dat zij het koos om zich te uiten, was
omdat zij in brede lagen gehoord wilde
worden. Zij moest zich eerst een publiek
en een positie veroveren en zij deed dit,
zonder ooit een concessie te doen aan dit
publiek, in stricte eerlijkheid. Toen zij
haar Lord Peter van alle kanten belicht
had en van haar eigen oprechte en voor
name zienswijze doordrongen, greep zij
hoger. En ook dat werd een succes. Haar
hoorspelen, in 1941-19.3, de tijd dat Enge
land het zwaarst bedreigd werd door de
Duitse aanval, voor de radio uitgevoerd
en in 1943 gebundeld en twintig keer
herdrukt, als „The man born to be king"
hebben aan honderdduizenden de evan
geliën nader gebracht, in strikte weten
schappelijkheid en in innig geloof. In haar
„Creed or Chaos" van 1949 deed zij niet
anders dan getuigen voor het christelijk
geloof, het in dienst van God verrichte.
Ik ken lang niet alles en kan niet eens
alles noemen. Maar het weinige, waar
naar ik mag oordelen, veroorlooft mij te
zeggen, dat Dorothy Sayers' bijdrage tot
de letterkunde van haar land en van de
wereld niet kan afgedaan worden met de
kenschetsing: zij is een knappe schrijf
ster van detectiveverhalen, zoals er in En
geland meer zijn. Onderhoudend en gees
tig als weinig andere, zijn zij niettemin
veel en veel meer dan „amusementslec
tuur". Zij vertegenwoordigt als vrouw het
culturele Engeland op zijn best.
Mea Nijland-Verwey
„Dood op de ijzeren trap" en „Onrust in Ox
ford" zijn onlangs als goedkope uitgaven in zak
formaat in de Prismareeks van „Het Spectrum"
te Utrecht in Nederlandse vertaling verschenen.
(Van een speciale medewerker)
IN ONS LAND en andere landen van
West-Europa komen in de wintermaanden
zogenaamde wintervoeten en winterhanden
veelvuldig voor. In landen als Amerika en
Canada blijkt men minder last van dit
euvel te hebben. Vingers, tenen en enkels
zijn de plaatsen, waar de eerste verschijn
selen van de „winter" zich openbaren.
Rode, harde plekken ontstaan, juist aan de
uiteinden van vingers, tenen en hiel, op die
plekken waar de bloedvaten zich fijn ver
takken. Door de nauwe fijne bloedvaatjes
wordt de bloedsomloop van de huid en de
onder de huid liggende weefsels onvol
doende verzorgd en dat is wel de vermoe
delijke verklaring van de winterhanden en
wintervoeten. De rode plekken worden
blauw tot wit, maar midden in de blauw
witte omgeving kunnen ook weer rode
vlekken verschijnen. Jeuk begeleidt de
huidverklaringen. En het is deze jeuk, die
er de oorzaak van is, dat men vaak de
huid van de voeten stukkrabt: gevaar voor
infectie is dan aanwezig. De verschijnselen,
welke de koude in de uitstekende delen
van de huid doen ontstaan, komen overeen
met de veranderingen, die bij een eerste
graads verbranding te voorschijn komen.
De rode verkleuring kan soms gepaard
gaan met het ontstaan van een harde zwel
ling in de omgeving of met de vorming
van blaren, evenals bij een verbranding.
NIET IEDER krijgt bij gelijke koude
verschijnselen van winterhanden af win
tervoeten. Een zekere overgevoeligheid,
een zekere aanleg, is hierbij ook van in
vloed. Slechte bloedsomloop van de huid,
vooral van enkels en voeten, treffen we
veelvuldig bij vrouwen aan. Slecht schoei
sel, vooral te nauwe schoenen, zijn dan
veelal de oorzaak van een beperkte en
daardoor onvoldoende bloedsomloop, juist
in de huid en de vlak onder de huid gele
gen weefsels. Kalkebrek zou hierbij ook
van betekenis zijn, vermoedelijk ook een
tekort aan ijzer, zich openbarend in bloed
armoede.
Bij zesduizend schoolgaande kinderen,
die in ons land door dr. Brouwer tijdens
een vorstperiode werden onderzocht, bleek
ongeveer een kwart van hen koude, bleke
voeten en handen te hebben. Het waren
vaak lange, magere kinderen, die eigenlijk
voor hun leeftijd (het onderzoek had be
trekking op schoolkinderen tussen twaalf
en zestien jaar) te snel gegroeid waren.
Deze kinderen klaagden vaak over winter
handen en wintervoeten, soms wel over een
bevroren puntje van de neus. Hoofdpijn,
gebrek aan eetlust, algemene zwakte en
slapte, kwamen bij deze kinderen vaak
voor. Hun voeding bleek een tekort aan
eiwitten (vlees, vis, eieren en melk) te ver
tonen. Misschien bestaat er dus een ver
band tussen een te geringe hoeveelheid
eiwitten in de voeding en het optreden van
de koudeverschijnselen, in de huid. Want
in de landen als Amerika en Canada, waar
een hoge levensstandaard bestaat, eet men
meer eiwitrijke voedingsmiddelen, als
vlees, vis en eieren, dan in ons land. Vlees
en vis bevatten ook veel vitamine K, een
vitamine dat een functie vervult bij het tot
stand komen van bloedstolling. Tevens re
gelt dit vitamine K de doorlaatbaarheid
van de wand van de bloedvaten, allerlei
factoren, die van betekenis zijn voor het
ontstaan van de blauwrode, pijnlijke huid
van winterhanden en wintervoeten.
Goede, eiwitrijke voeding, helpt dus het
ontstaan van wintervoeten te voorkómen.
Gymnastiek bevordert de bloedsomloop.
Regelmatige bewegingen van de voeten,
massage van handen en voeten verbetert
de bloedomloop van de huid. Wisselbaden,
dat wil zeggen: het onderdompelen van
handen en voeten, afwisselend enige minu
ten achtereen in zo heet mogelijk water en
vervolgens korte tijd in koud water, ver
betert ook de bloedsomloop onder de huid.
Warmte in allerlei vorm, bestralingen,
maar ook niet te nauwe kleding, goed
schoeisel, helpen winterhanden en voeten
te voorkómen. Zorg er vooral voor, dat de
schoenen niet te nauw aansluiten. Knel
lende schoenen veroorzaken vaak winter
voeten. Inwrijven met levertraanzalf of va
seline, met kampferspiritus en glycerine,
voorkomt het beviezen van handen en voe
ten. Kalk en vitamine D worden ook vaak
aangeraden. Maar vooral: houdt handen en
voeten goed warm en houdt ze goed in
beweging.