Honderddertig werken van Constant Permeke COBA RITSEMA EN DE REMBRANDTPRIJS Dieric Bouts AANBIDDING DOOR DRIE KONINGEN ,van Haarlem HAUSSE IN ZWARTE SCHIJVEN Hulde aan de kunstenares van het wijsgerig schilderen Een tekening uit de verzameling van de Uffizi te Florence, door een Duitse tekenaar onder invloed waarschijnlijk van Bouts vervaardigd. Landschap door de Vlaamse schilder Constant Permeke. Dit fragment van een groter paneel een mansportret door Dieric Bouts wordt hieronder door Bob Buys in zijn bespreking genoemd. TOT 15 FEBRUARI is in het Delftse Prinsenhof de zo belangrijke tentoonstel ling van de vijftiende eeuwse schilder Dieric Bouts te zien: Deze expositie, die al in Brussel gehouden werd en is geor ganiseerd als onderdeel van het Belgisch- Nederlands Cultureel Verdrag, werd op gedragen aan Max. J. Friedlander, de grote kenner van de vroege Nederlandse Schil derkunst, die op 5 juni 1957 negentig jaar werd, Friedlander was het vooral die Bouts de plaats gegeven heeft die hem toekomt, deelt dr. A. B. de Vries, directeur van het Koninklijk kabinet van schilderijen „Het Mauritshuis" ons mee in zijn voorbericht tot de fraaie catalogus, die van alle geëx poseerde werken reprodukties en beschrij vingen bevat en werd samengesteld door de heren Frans Baudouin, directeur en conservator der Kunsthistorische Musea der Stad Antwerpen en K. G. Boon, con servator van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. DIERIC BOUTS, geboren omstreeks 1406 te Haarlem en sinds 1447 werkende te Leuven, waar hij in 1475 overleed, zou dan wat betreft waardering te zeer bij voorgangers als Jan van Eyck, de Meester van Flémalle en Rogier van der Weyden hebben achter gestaan. Bouts heeft hun invloeden verwerkt, maar vertoont iets zeer eigens. Hij is terughoudender dan de anderen. Hem moet enige stijfheid, zelfs burgerlijkheid, verweten zijn. „Al naar gelang de maatstaf, die wordt aangelegd", schrijft dr. De Vries „wordt de betekenis van deze kunstenaar bepaald". Het aanleggen van maatstaven lijkt mij in dit geval niet het werk van ondergetekende. Echter bleek mij toch sterk, dat mijn per soonlijke voorkeuren niet direct naar Bouts uitgaan. Het eerste schilderijtje bijvoor beeld, dat mij echt pakte, is een portretje uit het Metropolitan Museum te New York, no. 10 van de catalogus, waarvan de toe schrijving aan Bouts nog wel betwijfeld lijkt te worden en waarbij aan een na volger aan Van Eyck gedacht wordt. Ook aan een Madonna met Kind uit een par ticuliere collectie (no. 19) is getwijfeld, zelfs door Friedlander, die het na schoon maken echter aan Bouts kon toeschrijven. Juist dit werkje behoort weer tot mijn voorkeuren en dit wellicht door de schil derkunstig interessante vondst van de brokaatlap voor het landschap op de achtergrond gehangen en de Maria-figuur daarvan afscheidend. Meer ook dan het meeste werk van Bouts ligt mij het por tret van een Karthuizer monnik, geschil derd door iemand uit zijn omgeving en thaifs in het bezit van Antwerpens Ko ninklijk Museum van Schone Kunsten, door de duidelijk kenbare individualiteit van het model. Het werd wel eens aan Memlinc toegeschreven, een schilder die ik ook prefereer boven Bouts. HET IS DUIDELIJK dat ik me nog niet kan overgeven aan de ootmoed van een Bouts, dat het individualisme mij voor alsnog meer pakt. Ik geloof dan ook dat de herwaardering van een Bouts, bevor derd door een Friedlander, pas in deze tijd komen kon, aan het eind van een ontwik keling in de kunst, waarbij de individuele gevoelens steeds meer golden tot in deze eeuw, waarin aan de alleen zaligmaking van het individualisme getwijfeld moest worden. Bouts heeft in zijn tijd dan wel belang rijke dingen aan de kunst toegevoegd. Voorop staat hierbij hoe hij de figuren in de ruimte wist te plaatsen en hoe land schap en architectuur meer verden dan decor. De heer Baydouin, die de catalogus inleidt, schrijft dat Bouts' landschappen „volgens de wetten der perspectief nog niet juist getekend zijn" maar „toch op verrassende wijze de eindeloze ruimte ver mogen te suggereren". Dit laatste doen ze zeker en wat betreft die perspectief vie len me eigenlijk de fouten niet op. Het zijn meer de figuren in het landschap, die niet al te best kloppen met die perspectief, dacht ik. De perspectief in de interieurs daarentegen zou wél juist zijn. Die van de tafel in „Christus bij Simon de Farizeeër" is er echter wel zeer naast en voorts zijn het weer de figuren die in de samenhang wrikken bij de meeste werken. Al mogen Bouts' modellen mij dan min der met hun onderscheiden individualiteit boeien dan die van zijn tijdgenoten en voorgangers het vermogen te doen, zij zijn veelal prachtig geschilderd. Op zinrijke wijze wordt in de catalogus hierop ge wezen door het reproduceren van enkele details, waaruit blijkt hoe groot en gericht HET IS voor ons even merkwaardig te lezen in J. van Lerberghe's inleiding tot de catalogus van de tentoonstelling van werken van de Belgische schilder Constant Permeke (1886-1952) in het museum Boy mans te Rotterdam, dat een vijftien jaar geleden hevige polemieken plaats hadden over het werk van deze kunstenaar. Dat zal dan wel in België het geval geweest zijn, want hier in Nederland genoot Per meke al lang voor de oorlog zoveel popu lariteit onder belangstellenden voor beel dende kunst, dat eventuele aanvallen op zijn werk nauwelijks werden opgemerkt. Zo stond het tenminste met mij. De col lectie Regnault en de tentoonstellingen in de helaas verdwenen kunsthandel Buffa in de Amsterdamse Kalverstraat hadden me al vroeg vertrouwd gemaakt met Per- meke's uitingen en een zeker enthousiasme meegegeven voor moderne kunst in het algemeen. Nu loopt in België ongeveer die vage grens tussen twee wel wat verschil lende werelden van denken en voelen. Met het meer Latijnse gevoel voor rede bena dert men Permeke in bepaalde werken nu eenmaal beslist niet en in andere dingen maar moeilijk. Een Permeke-tentoonstel- ling te Parijs is gedoemd betrekkelijk wei nig succes te hebben en daaraan is niet alleen Frans chauvinisme, dat helaas wel bestaat, dan schuld. Het is voorts ook zo dat Permeke's werk moeilijk schoot kan maken, omdat het ons geen wetten biedt. Wel zagen we enige epigonen proberen dezelfde driften aan de dag te leggen. Het begin van de Rotterdamse schilder Chabot, dat erg onder invloed stond van Pemeke's werk, heb ik altijd met enig wantrouwen bekeken. Het latere werk van deze schil der, dat we ontmoeten voor we de zalen betreden, die zijn gevuld met Permeke's oeuvre, heeft eigenlijk niets met dat van laatstgenoemde meester gemeen en wet tigt voor een deel zeker waardering. Al is Permeke's werk dan niet te denken zonder bepaalde richtingen, die hem wel op ideeën brachten, nooit heeft hij zich ergens verankerd: hij was zeker geen con formist. Wanneer Permeke nu herinnert aan vroeger dagen, is het omdat hij me zo sterke, onvergetelijke sensaties geboden heeft in een bepaalde tijd. Wanneer ik thans door zekere werken van vroeger niet meer zo bewogen word, kan ik toch niet zeggen dat, gelijk dit bij anderer werk het geval kan zijn, die werken van Per meke me als van een voorbije tijd voor komen. Voor de vertekeningen van zijn „Moederschap" uit 1929 (no. 52 van de catalogus) zie ik de noodzaak thans niet meer in, waar ik vroeger in een dergelijk werk wel wilde geloven. Toch kan ik moei lijk zeggen dat dit werk zo'n typisch voor beeld is van hetgeen alleen gedurende een bepaalde tijd leek te gelden. Een Frits van den Berghe, veel bewuster werkend, bracht dergelijke vertekeningen, is me nu geble ken, veel overtuigender. Die van Van den Berghe kan ik, al is dat met woorden altijd moeilijk te doen, verdedigen. Bepaalde vertekeningen van Permeke niet. Maar evenmin biedt Permeke's werk mij de mo gelijkheid tekorten te onthullen waarvan bepaalde scholen van vroeger inmiddels lllllllllllllllillllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIH op het essentiële Bouts wist te blijven bij zijn vormgeven. Belangrijk is dan ook nóg, dat Bouts het type van een Christus schiep dat beantwoordde aan de opvat tingen van een Thomas a Kempis. Bouts werd, lezen we in Baudouins in leiding, in zestiende-eeuwse geschriften „Dirick van Haarlem" genoemd. Carel van Mander kon nog vertellen, dat hij in de Kruisstraat gewoond heeft. In 'het be gin der zeventiende eeuw moet in een particuliere collectie in Amsterdam zich nog een inmiddels verdwenen schilderij bevonden hebben, voorstellende het leven van St. Bavo, geschilderd van het klooster van de Regulieren te Haarlem, waarop verder voorkwam het „Regulieren Con vent, het huys te Cleef, aerden Hout en de hollen Boom aldaar voortyts vermaert; ooc mede de Noordzijde van het groot Kerckhof tot Haerlem". Er werd nog wel verondersteld dat Bouts na zijn vestiging te Leuven in Haarlem terug is geweest, maar hier moet één en ander tegen pleiten. Over Bouts leven in Leuven weet men meer. Hij trouwde daar en zijn vrouw schonk hem vier kinderen. Twee daarvan, Dieric en Albrecht, werden ook schilders. Over Bouts' opleiding blijkt men in het onzekere te verkeren. Naast Ouwater zou misschien Petrus Christus, met wiens werk dat van Bouts wel wat gemeen heeft ge had, in Haarlem geweest zijn. Een grote bekendheid met het werk van de Zuid nederlander Rogier van der Weyden mag verondersteld worden. Om Bouts nader te tekenen citeer ik in navolging van Bau douin hier M. I. Friedlander, die Van der Weyden een „strijdbaar priester" en Bouts een „milde zielsverzorger" noemt. DE TENTOONSTELLING van Bouts om vat ook werk uit zijn omgeving, dat met de geboden mogelijkheid tot vergelijking Bout's meesterschap nog eens duidelijk doet uitkomen.-Het Prinsenhof is een ideale omgeving voor Bouts' werk. Toen ik de Maandag na de opening van deze zo be langrijke tentoonstelling door mr. H. I. Reinink, directeur-generaal van de Kun sten en Buitenlandse Culturele Betrekkin gen, het Prinsenhof bezocht, viel me niets op in Delft, dat naar dit evenement ver wees. Het is te hopen dat inmiddels de affiches verschenen zijn, die nu eenmaal noodzakelijkzijn om het publiek te her inneren aan dit gebeuren, waarvoor werk uit vele landen werd bijeengebracht. blijk hebben gegeven. Als dan overblijft dat ik van Permeke's werken kan zeggen zekere dingen mooi te vinden en andere niet, dan valt het mooi vinden nog het gemakkelijkst te verklaren. Mooi voor mij zijn dan zijn landschap pen, die een authenticiteit bezitten waar door men weer kan verlangen naar een bezoek aan die contreien waar Permeke zo thuis was. Dan wens ik warm gekleed en goed geschoeid langs de wegen van Vlaanderen te lopen. Dan ruik ik al de prikkelende lucht van dampende mestho pen. Dan weet ik aan het eind van mijn tocht een eenvoudig boerencafé'tje, waar wel enige van Permeke's figuren kunnen zitten. Indrukwekkend zijn voor mij Permeke's zeeën. Hij is een der heel weinigen ge weest, die een dergelijk onderwerp aan kon zonder het te stofferen met schepen, omdat het anders maar een oninteressant schilderij zou worden. Er moet overigens gezegd zijn, dat het met Permeke later wat minder goed ging bij zijn werk. Het lijkt op een roddel als men staat voor zo'n stel lig schilderijtje als „De oogst" uit 1950, dat iets absoluuts verkreeg, dat het klassieke evenwicht van werk van sommige Franse schilders als Bragne vertoont. Van een zelfde kwaliteit is „De oogst'' uit 1948. GEHEEL NIEUW voor ons is werk uit Bretagne, dat in 1951 ontstond. In een toch breed geschilderd landschap tekent als het ware Permeke dan weer enige details, zoals hij dat vroeger deed met een precisie, die toch nergens het schilderij doet rammelen. Voor Permeke bestonden geen wetten. Hem is door een anonieme criticus eens ver weten, dat hij de lijnen dik tekent waar ze dun moesten zijn en dun waar dikke lijnen venvacht zouden moeten worden. Zoiets is een opmerking van een ouder wetse tekenmeester. Het al dan niet over tuigen hangt bij Permeke niet van derge lijke dingen af. Wanneer ik zelf dan ook van een ideale beeldhouwkunst een zekere voorstelling heb, dan lijkt deze zeer zeker niet op die van Permeke, maar toch zou ik onmogelijk zijn Christuskop uit 1937 zo maar voorbij kunnen lopen. Dit nog al hevig expressionistische werk staat, door gebrek aan plaatsruimte, nogal wat ach teraf opgesteld, maar dwingt direct tot kijken. Dat gebrek aan plaatsruimte maak te dat een groot vooroverliggend en half- steunend naakt - „Niobe" (1951) - dat veel meer realistisch te noemen is, moeilijk te bekijken is, zodat ik betreffende eventuele kwaliteiten nauwelijks iets kan zeggen. Van de reeks kleine beeldjes leek met een geknield naakt uit 1938 van grote wel tegenover elkaar uitgewogen vormen ster ker dan latere figuurtjes, die dan misschien sommige bewonderaars van Permeke's werk van de wijs zouden hebben kunnen gebracht. De schilder Permeke is gedu rende heel zijn oeuvre zichzelf gebleven. Kunst was voor Permeke een manier van leven, van het leven te „gevoelen en het uit te drukken", aldus schrijft Van Lerberghe, hoofd van de dienst voor kunstpropaganda van het Belgische ministerie voor Open baar Onderwijs aan het slot van zijn in leiding. Omdat man en kunst zo één zijn geeft Van Lerberghe ons het portret door dat Paul Haesaerts eens van Permeke schreef: „Dit is hij: een gedrongen gestalte, zwaar van gang, een ronde rug, het hoofd diep liggend tussen de schouders, een rood ge laat met blonde borstelige wenkbrauwen en een vooruitstekende lip, die aarzelt tus sen een verongelijkte trek en spottend glimlachen. Sterke harige handen met, soms, zeer fijne bewegingen van de vin gers, Hij kan schaterend lachen, is soms wrevelig en onbevredigd en dan weer werkelijk ontroerd. Hij heeft de zwarte ellende gekend en in krotten gewoond, maar, zei hij, ondanks alles zullen zij er niet in slagen ons dood te maken. Of hij een zeemanstrui en klompen aan heeft, of een Engels colbertkostuum, hij ziet er uit als een man van het volk met kleine slim me oogjes die loeren en plezier hebben. Hij loopt over van een machtige hartelijk heid en zelfs zijn listigheid heeft een lach". DEZE tentoonstelling, die gehouden wordt als onderdeel van het Nederlands- Belgisch Cultureel Akkoord, omvat een goede honderddertig werken. Naast het voor ons nieuwe, latere werk worden ook vele tekeningen geëxposeerd,- waaraan voorheen - ook door de artiest zelve - te weinig aandacht werd besteed. Men ont moet uitzonderlijke schilderijen als een ietwat Fauvistisch bloemstilleven, dat ik wél al eens zag en een Vrouwenportret met roze fichu, dat ik niet kende. Het grote bronzen naakt „Mari-Lou" (1935-1936) zal men natuurlijk wel meer waarderen in het Antwerpse Middelheimpark, dat fraaie openluchtmuseum voor sculptuur. NEDERLAND HEEFT in het afgelopen jaar voor vijfentwintig miljoen gulden aan grammofoonplaten gekocht. Dit is een piek, die nog nimmer in ons land werd bereikt. De handelaren en importeurs, de fabrikanten en grossiers weten niet wat hun is overkomen. Sedert 1954 heeft de om zet van grammofoonplaten in ons land een grote vlucht genomen. Men heeft dat aan vankelijk, zo vernamen wij uit d" kringen van de grammofoonhandel, aan de alge mene welvaart toegeschreven. De tijden gingen daarna keren, maar terwijl men in de rijwiel- en bromfietsbranche steen en been klaagde, terwijl de autohandel slecht ging, de omzetten van de confectie kelder den en de verkoop van ijskasten en stof zuigers tot een fractie van hetgeen er voor heen werd omgezet terugliep, bleven de omzetcijfers van grammofoonplaten (en daarmee ook die der pick-upinstallaties) stijgen. Waardoor? Het enige antwoord dat men in de kringen van de handelaren, die tenslotte nauw bij het amusementsle- zijn betrokken, weet te geven is, dat de mensen tegenwoordig thufs meer amu sement zoeken, als reactie op het snelle en vermoeiende leven. Daarbij komt dan het feit, dat door de moderne opname- en weergavetechniek de huidige grammo foonplaten vrijwel volmaakt zijn en dat het optreden van de allerbeste artiesten van de wereld binnen ieders bereik ligt. Opmerkelijk is in dat verband de enorme opgang welke de verkoop der klassieke muziek op platen heeft gemaakt. Door concurrentie op de wereldmarkt van de grote concerns is de prijs van de klassieke platen nu echter ook in een da lende lijn en kan men veelal ook een goed kopere uitvoering van de overbekende werken krijgen. De enorm gestegen vraag naar grammofoonplaten is niet alleen een Nederlands verschijnsel. Zij doet zich over de gehele westerse wereld voor een gelijk percentage gelden, in het bijzonder in Frankrijk en Denemarken, aldus impor teurs en fabrikmten. De omzet is, bij vorig jaar vergeleken, in ons land alleen al met zeker drie miljoen gulden gestegen. De handelaren dachten dat de verkoop na de Sinterklaasdrukte zou stoppen; maar zij kwamen tot hun vreugde bedrogen uit, want het kopen hield aan, EIGENLIJK is er verder weinig te zeg gen over het werk van Coba Ritsema, omdat het een zo echte en eenvoudige schilderkunst is, een kunst die geen ver klaringen behoeft. Maar graag blijkt men aan de tentoonstelling van Coba Ritsema's werk, die tot 27 januari in de Lakenhal te Leiden gehouden wordt, bij wijze van huldeblijk van de Joffers aan haar zuster in de kunst ook werk van Lizzy Ansingh. J. Bauer-Stumph, M. E. van Regteren Al- tena, Jacoba Surie en B. Westendorp - Osieck werd toegevoegd, verheugt me dan wel bijzonder, omdat nu iets van de aan Coba Ritsema bewezen eer toch ook weer komt aan haar, die ik, gezien deze expo sitie, toch moeilijk de minderen van Coba Ritsema kan noemen. Zij waren dan na tuurlijk in het voordeel dit keer een indruk te vestigen met één uitgezocht schilderij, terwijl van Coba Ritsema een grote reeks verlangd werd. Het begin van die reeks is prachtig. Daar waar Coba Ritsema kleu riger en eenvoudiger wordt, vond ik haar werk niet altijd even sterk en veelal min der dan het door de anderen ingezondene, dat meer spanning vertoont. Teveel is dit later werk alléén een avontuur in vorm en kleur, het eeuwige, dat de jury zo prijst. HET LEEK ME GOED deze dingen te zeggen, omdat men tegenover het geëxpo seerde staande niet het gevoel mag hebben dat precies dit werk van Coba Ritsema nu ook het beste zou zijn wat Nederland te tegenwoordig, waar zoveel problematische zaken de aandacht vragen, in haar werk een rustpunt te zoeken. Daarom moet ik dan wel wijzen op haar vermogen van in gewikkelde stillevens zulke volmaakt uit gewogen rustige gehelen te maken. Wan neer men haar composities gaat ontleden, blijkt pas hoe uitzonderlijk deze kunnen zijn. Bij het figuurschilderen had zij zeker haar tijd vroeger meer mee dan thans. Deze 81-:arige zou vandaag altijd nog meer ontroerd zijn door een meisje in lange witte kledij, zoals zij dat schilderde, dan door een vrouw in avondtoilet, die van daag wat betreft uiterlijk een picturaal equivalent kan geven. Ik sprak v^n de ingehoudenheid in kleurgeving, die me bij andere Joffers zo boeide. Het stilleven van Coba Ritsema uit de collectie van me vrouw Bauer zou best de laatste tot een voorbeeld geweest kunnen zijn. Zo heeft Coba Ritsema er meer gemaakt. Inderdaad blijken in dergelijke zaken vorm en kleur voldoende te kunnen zijn, want wat het voorstelt is dan werkelijk niet belangrijk meer. Abstracte kunst dus? Misschien, maar dan nog altijd als gevolg van een ervaring door middel van de ogen. Dat Verwev haar werk zo bewondert is wel gemakkelijk te begrijpen wanneer men staat tegenover „De blauwe boeken" en „De blauwe veer". Bij deze werken slui ten ook die van Boot aan. Het juryrapport merkt zo terecht op dat Coba Ritsema de „beste tradities van onze schilderkunst levend voortgezet" heeft en „het vuur van de ware schilderkunst brandende heeft gehouden". Op de tentoonstelling prijkt nog een schilderij van een Haarlems hofje dat echter van Coba Ritsema's broer Jacob is. Coba Rxtsema werd te Haarlem geboren in 1876 en studeerde twee jaar aan de Kunstnijverheidsschool aldaar. Het Frans Halsmuseum en de Teylers Stichting gaven werk in bruikleen voor deze expositie. Bob Buys DAT DE door de gemeente Leiden om de vijf jaar uit te reiken Rembrandtprijs de eerste keer naar Coba Ritsema ging, lag wel voor de hand, gezien ook de jury, die bestond uit schilders met gevoel voor realiteit en wier prestige weinig aanvecht baar genoemd kan worden bij wat van daag de dag lijkt te gelden. Het is moeilijk afstand te nemen van het werk van tijd genoten. Dat van de Amsterdamse Joffers is wel het gemakkelijkst vergelijkbaar met dat waarover we reeds enige zekerheid kregen. Coba Ritsema's werk is een directe voortzetting van dat van Breitner, die in tegenstelling met Jongkind en Van Gogh het vermocht inspiratie te blijven putten uit het land van Rembrandt, dat Jong kind te .weinig wist te waarderen en dat Van Gogh ter wille van groter duidelijk heid ruilde voor het Franse zuiden. Blijkens het rapport had de jury op een gegeven moment de Amsterdamse Joffers in het algemeen in het oog en koos men Coba Ritsema als de meest vooraanstaan de kunstenares in deze groep. Lizzy Ansingh noemde haar eens „het knapste kind van de klas". Ook de andere Joffers zullen zich door het oordeel van de jury niet achteruitgezet voelen, dacht ik. Dat bieden heeft. Al eerder echter zijn er be langrijke exposities van het werk van Coba Ritsema geweest en men zal niet altijd in bruikleen kunnen krijgen wat men wenst. Men wil ook wel eens variëren. Van het meer kleurige werk van Coba Ritsema werd voorheen minder getoond en het is zeker interessant ook dit te ont moeten. Het bewijst, dat Coba Ritsema niet stil bleef staan bij het eens verwor vene, dat zij zich niet kan en zou willen repeteren. Want, gelijk haar zusters in de kunst, is zij „bij de tijd" al slikken zij daarmee lang niet alles. Toen Kees Ver- wey me eens meesleepte naar een ver jaardagsreceptie bij Coba Ritsema op het atelier, heb ik de laatste boeken over. Pi casso en anderen op haar bijzettafeltje zien liggen. Nog steeds heb ik het idee overigens, dat Verwey me bij een toeval lige ontmoeting nabij „het Singel" mee nam om iets van een verlegenheid te over winnen bij het bezoek aan deze door ons zo gerespecteerde figuur, die ons dan zo innemend ontving als haar in zichzelf be slotenheid dat toeliet. Verwey's respect lijkt me prachtig uitgedrukt in het portret, dat hij nog kortgeleden van haar mocht schilderen. Een portret dat zij en ook me vrouw Bauer minder waarderen dan ik. Vermoedelijk komt dit door het feit, dat een Verwey, mogelijk onwillekeurig, meer doordringt in het model waar een Coba Ritsema tegenaan kijkt. Verwey, mag ik wel verklappen, zal op zijn komende ten toonstelling in de Lakenhal ook weer dit portret tonen en daarmee zijn „hommage" brengen aan de kunstenares van het „Wijs gerig schilderen", zoals hij het uitdrukte op de opening van de tentoonstelling van Coba Ritsema te Haarlem in 1951.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 12