OOSTEUROPESE VOOR WESTERSE OREN r> jlu EEN WINTERSE POLDERTOCHT Gn N- TV Koning Faroek wordt gaandeweg een vergeten man e ZATERDAG 4 JANUARI 1958 Erbij P A G I NA T VV J _lL GEEN HANDEN GENOEG Illustratie door een jeugdige lezer OP HET programma van het concert van het Noordhollands Philharmonisch Or kest op 10 januari, dat gedirigeerd wordt door Marinus Adam, is aan de Oosteuro- pese folklore een belangrijke plaats inge ruimd, althans voor zover volkslied en volksdans bevruchtend gewerkt hebben op de uit te voeren composities. Voor wat betreft de „Acht volkswijzen" van Liado is de folkloristische inslag uiteraard over wegend. Hoe de componist dan verder zijn gegevens vorm geeft en ze harmonisch en instrumentaal weet te kleuren, is een pro ces van idealisering, waarvan het resultaat voor de toehoorder zeer aantrekkelijk is. IN DE Tweede Symfonie van Borodien, die mede op het programma voorkomt, ligt de zaak niet zo een voudig. Hier zijn het geen directe aanhalingen, maar enkel invloeden van de volksmuziek die zich laten gelden en die dan tenslotte het karakter van het werk bepalen. De „Russische Vijf" waartoe Borodien (18341887) met Moussorgski behoorde was een groep componisten die naar een nationale kunst streefden op grond van het volkseigen, wat alleen Moussorgski in uiterste con sequentie heeft doorgevoerd. Borodien ontkwam niet steeds aan westerse invloe den, die in de symfonische vormen trou wens haast niet te ontwijken zijn. Mous sorgski echter schreef geen symfonieën, hij hield niet van thematische doorwerkingen en zijn muzikale vormgeving was zoals zijn natuur hem die ingaf. Borodien was minder halsstarrig en vond een compromis tussen de nationale tendensen van „de Vijf" en de historisch gegroeide cosmopo- litische muziek. En nu is het wel zo, dat men bij het begin van Borodiens Tweede Symfonie geneigd zou kunnen zijn om te zeggen: „Goeden avond mijnheer Saint- Saëns!" maar het duurt niet lang of de sfeer van de Slavische volksmuziek dringt zich op. In het trio van het scherzo (deel II) zijn het poëtische impressies van het leven op het land die ons als in een ver telling van Poesjkien bekoren. Doch vooral treffend door het overwegend ortodox- religieus karakter boeit daarna 't langzame derde deel. En zo breekt ook in de finale menig geestig motief door, dat de Slavische geaardheid van de componist niet ver loochent. Als zo menig werk van zijn col lega's der „groep van Vijf", heeft Rimski Korssakov tezamen met Glazoenov de nagelaten Tweede Symfonie van Boro dien speelklaar gemaakt. pianisten Giza Frid en Luctor Ponse wor den uitgevoerd. De omvangrijke slagwerk partij vergt drie pauken, drie bekkens, be snaarde en onbesnaarde trom, grote trom, xylofoon, triangel en tamtam. Volgens be oordelaars die in de gelegenheid ge weest zijn de twee lezingen (zonder en met orkest) met elkaar te vergelijken, is de voorkeur te geven aan de originele. De orkestrale toevoeging schijnt slechts om opportunistische redenen te zijn ontstaan, namelijk om het meer kansen te geven bij de orkestinstellingen, want in feite is de oorspronkelijke zetting een zij het dan extravagante vorm van kamermuziek. Wat aan geruiseffecten in het stuk als bijzonder opmerkelijk wordt waargenomen, heeft Bartók reeds in zijn „Muziek voor snaren, celesta en slagwerk" toegepast. Wie met de geheimzinnige „nachtsfeer" van het derde deel dezer compositie kennis heeft gemaakt, kan zich in zekere mate voor bereid achten op de indrukken die de So nate vermag te geven. Bartók's Vlaamse biograaf Denys Dille legt in de bespreking van het werk de nadruk op het magische van de gewekte sonoriteiten, die in tegenstelling staan tot de - i ding van piano het oorspronkelijk hoog en etherisch klinkende „Ballet des Sylphes" uit de „Damnation" van Berlioz uitvoert. VI. „Kangoeroes" worden uitgebeeld door de twee pianisten. Men ziet met de oren de langgebeende beesten springen. VII. „Aquarium" wonderlijk bewo gen klankkleuren van de combinatie fluit, accordeon, piano's en strijkers. VIII. „Heren met lange oren" twee violen die alternerend „hi, han?" spelen. IX. „De koekoek in het woud". Dit is een der fijnzinnigst muzikale episoden uit het werk met de klarinet als koekoek. X. „Vogelkooi". Natuurlijk wordt hier aan de fluitist een extra taak toebedeeld. XI. „Pianisten". Ook dit „ras" is in deze dierentuin vertegenwoordigd. In de parti tuur staat: „de executanten moeten het spel maar ook de onhandigheid van een uitvoerder imiteren." Van tijd tot tijd wor den de pianisten dwars gezeten door het strijkorkest. XII. „Fossielen". Hier hoort men een geestige persiflage op al wat verouderd, versleten of uit de mode is. En Saint-Saëns spaart zichzelf niet, want de xylofonist neemt hem op de hak met een fragment uit zijn „Danse macabre". Dan zijn het brokstukken van volkswijsjes als „J'ai du bon tabac" en „Ah! vous dirait-je Maman" (Altijd is Kortjakje ziek) en ook iets uit de aria van Rosine uit „De Barbier" van Rossini, die de revue passeren. Maar bij zonder spiritueel (en voor de Fransen van die tijd niet mis te verstaan) is een her haalde aanhef van „Partout pour la Syrië" door de klarinet, een compositie van Hor- tense de Beauharnais, indertijd koningin van Holland, welk lied een nationale hym ne was ten tijde van de regering van haar zoon Napoleon III, terwijl toen de Mar seillaise verboden was. XIII „De zwaan". De prachtige melodie waarop de beroemde Anna Pavlova haar ..stervende zwaan" danste: cello en twee piano's. Een edele „bêtise". XIV. „Finale" In de aftocht komen de meeste sujetten, die een beurt kregen in het stuk, dus ook de pianisten, in een grap pig „quod Iibet" bij elkaar. Er is plezier te beleven aan deze muzi kale grap. die doorlopend de hand van een meester verraadt. Jos. de Klerk MAGYAARSE RITMEN vormen de kern van het „Hongaars Capriccio" van Eugen Zador, die als eerste uitvoering te Haarlem op het programma voorkomt. Het werk dateert van 1935 en werd te Boedapest ge creëerd. Zador, die in 1894 in Hongarije geboren werd, is tegenwoordig als profes sor in de muziek te Wenen gevestigd. Het is bevreemdend dat geen enkele encyclo pedie. die ik raadpleegde, iets over hem vermeldt. Ik vond echter in een Hongaars muzikaal jaarboek uit 1929 het volgende: „Eugen Zador, van wie de Boedapester Opera tot nog toe reeds twee werken: „Diana" en „Dodeneiland" met veel succes opgevoerd heeft, is niettegenstaande zijn jeugdige leeftijd een aanhanger van de conservatieve muziek. Hij is een fanatieke melodist, wat blijkt uit zijn onuitputtelijke melodische inventie, die hij weet te door gloeien met het innigste gevoel. Hij is een componist van wie men, gezien zijn groot en ernstig kunnen, nog belangrijk werk verwachten kan." Met de grilligheid die de vrije vorm van het „Capriccio" eigen is, worden in dit opus een aanzienlijk aantal motieven en thema's te pas gebracht. Het voornaamste is wel dit: jOt-fc dat door de hoorns opgezet en daarna her haald wordt door de houtblazers en het klokkenspel. Aan het slot keert het een paar keer lichtelijk gevarieerd terug. Er komen echter meer gegevens tot ontwik keling. Geen enkel daarvan mist de ken merken, die wij sinds Liszt aan de Hon gaarse volksmuziek toekennen en die wij ook wel eens vereenzelvigen met zigeuner- muziek. Het stuk is met vaardige hand in partituur gebracht en zal, met vurig elan en fantasie vertolkt, zijn effect wel maken. En dan mag daarna het aristocratische Vioolconcert van Mendelssohn met Annie Jodry als soliste voor de zoveel ste keer komen getuigen voor wat er, zon der folkloristische inslag, aan onverbleekte schoonheid in de klassiek-romantische geest van het westen tot stand kon komen. Gezegend de contrasten, die ons besef ver levendigen. werkt zijn, dat zij zich in het abstracte op lossen Het gaat om een van de ongenadig- OP HET D-concert van 14 januari, onder leiding van Henri Arends, krijgen wij weer Hongaarse muziek te horen, maar nu een waarin de ritmische en me lodische elementen der volkskunst zodanig ver ste werken van Bartók: de Sonate voor twee piano's en slagwerk uit 1937. Een jaar na het ontstaan had in het Concertgebouw te Amsterdam de Neder landse première van deze compositie plaats, met Bartók en zijn echtgenote als vertol kers van de pianopartijen. Men sprak toen van het verbijsterende effect van het werk, maar ook van een mystieke tover van ver rassend nieuwe Klanken. Sindsdien heeft Bartók, die in 1940 zijn vaderland verliet om zich in Amerika te vestigen, zijn „Con cert voor twee piano's en slagwerk" uitge breid met orkest. In deze vorm is het onder leiding van André Rieu te Maastricht en onder Alexander Krannhals in Den Haag ten gehore gebracht. Bij het Noord hollands Philharmonisch Orkest zal het echter in de oorspronkelijke vorm door de Karikatuur van de componist Saint-Saëns door zyn kunstbroeder Fauré. droge harde klank van zoveel andere van zijn werken. De sonate bestaat uit drie delen, waarvan de eerste twee verwant schap met bovengenoemde „Muziek" tonen. Het derde deel is daarenteg triomfante lijk opgetogen, maar niet bijtend scherp, het eindigt met een „calmandoso" dat nauw hoorbaar overgaat in de stilte: een ogenblik van echt verzinken in het klan kenmysterie van de muziek. Zijn indruk ken samenvattend zegt Dille nog: „Men kan de Sonate en de Muziek voor strijkers, celesta en slagwerk als Bartók's meest poëtische werken beschouwen." Een dergelijk programmanummer eist een bijzondere tegemoetkoming. On bevangenheid van de toehoorder is een eerste vereiste. Misschien zal dan een tweede auditie veel verklaren van wat bij de eerste nog onbegrepen bleef. Daartoe zal gelegenheid zijn. Bovendien zal Geza Frid na afloop van de concertavond voor hen die daarvoor belangstelling tonen het werk bespreken, waarna een tweede uitvoering volgt. Een dergelijke instructieve regeling werd in 1950 te Maastricht ook en met veel succes toegepast. Een concert publiek dat de evolutie van het fenomeen muziek enigszins wil volgen, zal deze tac tiek op prijs weten te stellen. ALS LAATSTE nummer op dit concertprogramma, waarop naast het hierboven besproken werk van Bartók de jeugdsymfonie in A van Mozart en de Symfonie voor negen blazers van Gounod voorkomen, geeft kans op een humoristische ontspanning, namelijk met de zoölogische fantasie „Le carnaval des animaux" (het carnaval der dieren) van Camille Saint-Saëns, weliswaar geen noviteit voor het Haarlemse orkestpubliek, maar toch wie al de geestige knepen van het als grap bedoelde werk dóórheeft, mag zijn vinger opsteken. Een beknopte voorbespreking kan daarom wellicht dien stig zijn. Het werk ontstond te Wenen in 1886, tijdens een concerttournee en wel met de bedoeling het tijdens de carnavalsdagen op een privé-concert ten huize van de cellist Lebouc uit te voeren. Deze première werd door Liszt bijgewoond. Kort daarop werd het ook te Parijs in besloten kring uitge voerd. Verder wenste de componist het werk niet aan de openbaarheid prijs te geven. Wellicht duchtte hij, dat velen zijn humor als satire zouden opnemen, waartoe waarschijnlijk wel aanleiding bestond. Trouwens, hij was onder de collega's om zijn scherpe oordeelvellingen niet erg ge zien. Testamentair stond hij echter toe, dat het na zijn dood gepubliceerd zou worden, wat dan ook gebeurde in 1922. Het is direct een wereldsucces geworden. Met een bezetting van twee piano's, twee violen, altviool, cello, contrabas, fluit, klarinet, accordeon en xylofoon weet de componist een treffend koloriet te bereiken, dat mede zijn humor op hoog plan stelt. Het stuk bestaat uit veertien nummers. I. „Inleiding en mars van de leeuw" wordt uitgevoerd door twee pianisten en al de strijkinstrumenten: de leeuw doet zijn in trede op een tremolo van de pianisten. Men kan hier denken aan het beruchte „La réveil du lion" van de Poolse pianist Ant. de Kontski (1817-1899). II. „Kippen en hanen" een ruzietje in een hoenderhok, gerealiseerd door klarinet, strijkers en piano's. III. „Hémiones" (wilde ezels) haastige dieren. De twee pianisten voeren „presto furioso" lange duizelingwekkende noten passages uit. IV. „Schildpadden" piano en strij kers musiceren in uiterst bedaard tempo op twee opgewekte motieven van Offen bach, waarbij de vurige „cancan" uit „Or- feus in de onderwereld" (ettelijke keren te langzaam gespeeld) bijzonder dwaas klinkt. V. „De olifant". Dit dier wordt voorge steld door de contrabas, die met begelei- Onze jongste lezers zijn er aan ge wend, dat wy bij het verhaal, dat Mies Bouhuys elke week voor hen in de rubriek „Voor Jullie" in Erbij schrijft, eeti plaatjë zetten. Wij laten dat ook wel eens na, zoals enkele weken terug, toen zij vertelde over een kleine kerst boom, die zich tussen de grote bomen in het bos zo alleen voelde, totdat er mensen kwamen om hem voor de kerst dagen naar een warme huiskamer te halen. Een van onze jonge lezers vond dat er toch maar een tekening bij moest en stuurde ons dit grappige prentje. De tekenaar heet Dickie Duba, is zeven jaar oud en zit in de tweede klas van de Noorderschool in Haarlem. HET WORDT STIL rond koning Faroek. Nog geen zes jaar geleden was hij heerser over twintig miljoen Egyptenaren en had hij een hof tot zijn beschikking, dat bereid was aan al zijn grillen te voldoen. In de eerste jaren van zijn ballingschap was hij een gevierd bezoeker van cabarets en nachtclubs en kwam men geregeld zijn naam tegen in berichten uit westerse kringen van vermaak. Maar aan zijn verleden als Oosters vorst wordt nu nauwelijks meer gedacht en zijn naam als pretzoeker taant. FAROEK WOONT nu in een klein mo dern apartement aan de deftige Via A^chi- mede in Rome en zijn hof is ingekrompen tot drie lijfwachten, een privé-secretaris en enkele bedienden. De buitenwereld ziet hem het meest als een rustige burger, die op het terras van het Café de Paris op de Via Veneto geniet van een kop koffie of een glas sinaasappelsap. Met zijn zwarte puntbaard en zonnebril is hij daar een be zienswaardigheid geworden voor de toe risten. Volgens zijn vrienden gaat zijn grootste belangstelling uit naar zijn vier kinderen, de drie meisjes uit zijn eerste huwelijk met ex-koningin Farida en zijn vijfjarig zoontje Foead uit het huwelijk met Narriman. Alle vier zijn voor hun op voeding in Zwitserland: de negentienjarige prinses Ferial, de zeventienjarige Fawzia en de veertienjarige Fadia op een kost school, prins Foead bij een gouvernante. Faroek belt hen vaak op en bezoekt hen regelmatig. Soms ziet men hem nog in een van zijn groene luxe auto's met de chauffeur naast zich en een lijfwacht ach ter in de wagen naar de deftigste nacht clubs van Rome: de Club 84, Boïte Pigalle, Golden Gate Club en Jicky's Club gaan. De laatste maanden zijn die bezoeken ech ter schaarser geworden. Blijkbaar brengt hij de meeste avonden thuis door bij de televisie. Hij is een grote liefhebber van quiz-programma's. Eens heeft hij vijftien duizend gulden gestuurd aan een meisje, dat bij zon quizprogramma begon te huilen toen zij het antwoord niet wist op een vraag met een prijs van dertigduizend gulden. VAAK GAAT de nu zevenendertigjarige ex-monarch 's avonds buitenshuis eten in een pas geopend Amerikaans restaurant, „Madison House", waar hij dan zijn ge liefde Arabische schotel tsjisj kabab gebruikt. Zelden ziet men hem op avond jes. Hij heeft weinig kennissen in de „so ciety" van Rome. Zijn meest constante gezellin is Irma Capece Mirutolo, een vroegere Napolitaanse schoonheidskonin gin. Drie jaar geleden won hij haar gunst en nu woont zij tegenover Faroek in de zelfde straat. Er zijn geruchten, dat zij zullen trouwen. Vroeger, toen Faroek nog bijna avond aan avond gastheer speelde voor een grote schare pretzoekers in „Vic tor's", welke gelegenheid door de politie gesloten werd omdat zij een plaats van samenkomst zou zijn voor gebruikers van verdovende middelen, ging er bijna geen maand voorbij zonder een of ander be richt over een romance tussen de ex- koning en een danseres of zangeres. Het is nu maanden geleden, dat zoiets ge hoord werd Faroek's laatste uitspatting was in 1956, toen hij samen met Irma een autotocht maakte door Italië en in ten minste zes wintersportcentra een week bleef. Zijn laatste „societyparty" waar over in de kranten geschreven werd was een galabal in Monte Carlo Hij werd toen vergezeld door zijn dochter Ferial.. Volgend jaar, op 29 juli, wordt het zes jaar, dat Faroek met koningin Narriman (van wie hij later scheidde) en zijn vier kinderen in zijn jacht „Mahroussa" op Capri aankwam. In het jacht waren veer tig kratten whiskey, champagne en gin opgeslagen Vijf dagen tevoren was Fa roek door Naguib gedwongen af te treden. Binnen acht uur na zijn aftreden werd hij in ballingschap gezonden. In Italië mag hij zich absoluut niet met politiek be moeien. Als hij dat zou doen zou zijn ver blijfsvergunning onmiddellijk ingetrokken worden. Zijn enige persconferentie hield hij in maart van dit jaar, toen hij een be roep deed op de wereld om niets te kopen van Egypte's nationale schatten. frYSS-- WIJ HEBBEN ten noordoosten van de goede stad Haarlem wel een echt aardig stuk polderland liggen. Niet zomaar recht toe recht-aan. Want al zijn verschillende wegen er ook langs een liniaal getrokken, behalve deze moderne rechtlijnigheid is er ook heel wat kroms en bochtigs te vinden, dat van veel oudere datum stamt. Ik kan u dan ook warm aanbevelen eens goed te gaan letten op de karakteristieke verschil len tussen recht en krom daar in het gebied tussen laat ons zeggen Spaarndam, Halfweg en het Noordzeekanaal. Om te be ginnen kan dat wel thuis, met de (staf)- kaart erbij. Daarna kunt u dan buiten gaan kijken hoe het op de kaart getekende er in werkelijkheid uitziet. EVEN BUITEN Spaarndam begint de ietwat bochtige weg rond de oude Inlaag- polder (u neemt de richting Buitenhuizen en dan meteen onderaan de Hoge Spaarn- dammerdijk rechtsaf). Hoe oud deze In- laagpolder precies is, kan ik u helaas niet zeggen, maar stellig wel enkele eeuwen ouder dan de Houtrakpolder, die twee zij den van zijn nagenoeg driehoekige vorm omsluit. Merkwaardige namen, Inlaag en Houtrak, maar tegelijkertijd gelukkig sterk verhelderend ten aanzien van het ontstaan der beide polders. Want het Houtrak is kennelijk de naam van een water(weg) een rak (of re' of reek) bevaren door houtschepen. En een inlaag is niets anders dan een buiten de zware hoofddijk lig gende bedijking. De Inlaagpolder is dan ook oorspronkelijk een bedijking van in het Houtrak aangewassen grond geweest. Mocht het u buiten niet direct opvallen, dan kan de kaart het u ten overvloede nog wel aantonen: het land van de Inlaag- polder ligt een paar meter hoger dan het van de Houtrakpolder. Hetgeen keurig klopt met het feit, dat de Houtrakpolder nog bodem van het westelijke IJ was toen de Inlaagpolder al hoog en breed boven water was gekomen. Bent u de punt van de Inlaagpolder voorbij, dan zal een kort en kaarsrecht wegje scherp linksaf (officiëel heet het Middenweg) u door de zeer rechtlijnige Houtrakpolder naar de bochtigheid van een out" eiland in het IJ voeren. Dat was vroeger algemeen Groot Eiland en is te genwoordig (althans op de kaart) Ruig- oord genaamd. Ga de ringweg rond dit oude eiland maar eens langs tot u aan wat kleine oude huisjes rond een nogal nieuwe kerk komt. Niet alleen zal tegen die tijd het eilandkarakter van dit land u volkomen duidelijk zijn geworden, maar bovendien hebben sommige huizen u nog wel iets uit het verleden van dit kleine gebied te vertellen. Er zijn er namelijk bij van het onvervalste Noordhollandse vis serstype, compleet met houten geveltop, gesierd door de deur van de nettenzolder en door een aardig makelaartje aan de daknok. Waarmee deze huisjes u het be wijs leveren voor de veronderstelling, dat dit Groot Eiland van het noorden uit zijn bewoning heeft gekregen. Het zal van ouds her een soort buitenpost van het Zaanse of Assendelftse land zijn geweest. Wandelend of fietsend langs de grens tussen dit eiland en zijn tegenwoordige droge omgeving (de Houtrakpolder) zult u allicht aan het filosoferen komen over het „graven" van het Noordzeekanaal, nog geen honderd jaar geleden. Als ik me goed herinner, waren de schoolboekjes van mijn jonge jaren ten aanzien van die gra- verij niet bijster duidelijk. Het leek zo echt of er van Amsterdam tot IJmuiden gegraven was. Hier in het polderland kunt u daarentegen tot de slotsom komen, dat het eigenlijk meer een kwestie van dijken leggen en baggeren geweest moet zijn. Echt gegraven is er maar over be trekkelijk korte afstand, namelijk even beoosten Velsen tot de zee (en verder een klein eindje door de oude polder Bui tenhuizen, ten noorden van de Inlaagpol der en er zeer wel mee te vergelijken). Van het Groot Eiland af kunt u langs Middenweg en Hoofdweg het Noordzee kanaal bereiken bij de Buitenhuizer pon ten en vandaar kunt u langs zijkanaal C heel plezierig op Spaarndam aangaan. In het begin ziet u aan de overkant van het zijkanaal de (oude) polder Buitenhuizen, die een uitbouwsel van de Assendelver Zuiderpolder is uit de tijd waarin het Hout rak nog een echt rak was. Verderop is er aan de overkant de nieuwe (en dus lage) Zud-Spaarndamse polder. Maar laat uw belangstelling voor deze polders niet uw aandacht al te zeer van het kanaal afleiden. Toegegeven, op zich zelf is het een kanaal zoals er dertien in een dozijn gaan, maar er zwemmen dik wijls vogels, die de moeite van het bekij ken waard zijn. Als u maar niet van een gemotoriseerd vervoermiddel gebruik maakt, zult u het scherpe keffen van de meerkoeten wellicht al horen, voordat u deze aardige zwarte, waterhoenachtige vo gels ziet zwemmen. Zij hebben gemerkt dat u in aantocht bent en laten dit eVen aan hu bentgenoten weten. En voorzover in meerkoetenogen nodig zwemmen ze heel kalm met regelmatig vooruitschokkende halzen een beetje uit uw buurt. Maar niet zover of u kunt nog met het ongewapende oog de grote witte blessen van deze nagenoeg zwarte vogels onderscheiden. Alleen wanneer u er een paar overvalt, die in een luw inhammetje van de rietkraag liggen te dut ten, zal er onder hen even een kleine paniek ontstaan. Geschrokken stuiven ze weg, als wa tervliegtuigen die maar moeizaam kunnen los komen lang taxiënd over het water, met veel rap geloop van poten en slaande vleugels een be wogen spoor over het stille kanaal trekkend, om even verderop in te vallen tussen hun kor nuiten en de wilde een den die hen gezelschap houden. Waarna de hele troep u nauwlettend in het oog houdt, tot u ver genoeg in de richtinr Spaarndam bent gevor derd om het betrekker van de geliefde luwe hoekjes te rechtvaardi- geen. Beter bange koet dan dooie koet is hier blijkbaar het devies. Kees Hitna

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 13