OOSTEUROPESE
VOOR WESTERSE OREN
r> jlu
EEN WINTERSE
POLDERTOCHT
Gn
N- TV
Koning Faroek wordt gaandeweg een vergeten man
e
ZATERDAG 4 JANUARI 1958
Erbij
P A G I NA T VV
J
_lL
GEEN HANDEN GENOEG
Illustratie door een
jeugdige lezer
OP HET programma van het concert
van het Noordhollands Philharmonisch Or
kest op 10 januari, dat gedirigeerd wordt
door Marinus Adam, is aan de Oosteuro-
pese folklore een belangrijke plaats inge
ruimd, althans voor zover volkslied en
volksdans bevruchtend gewerkt hebben op
de uit te voeren composities. Voor wat
betreft de „Acht volkswijzen" van Liado is
de folkloristische inslag uiteraard over
wegend. Hoe de componist dan verder zijn
gegevens vorm geeft en ze harmonisch en
instrumentaal weet te kleuren, is een pro
ces van idealisering, waarvan het resultaat
voor de toehoorder zeer aantrekkelijk is.
IN DE Tweede Symfonie
van Borodien, die mede op
het programma voorkomt,
ligt de zaak niet zo een
voudig. Hier zijn het geen
directe aanhalingen, maar
enkel invloeden van de
volksmuziek die zich laten
gelden en die dan tenslotte het karakter
van het werk bepalen. De „Russische Vijf"
waartoe Borodien (18341887) met
Moussorgski behoorde was een groep
componisten die naar een nationale kunst
streefden op grond van het volkseigen,
wat alleen Moussorgski in uiterste con
sequentie heeft doorgevoerd. Borodien
ontkwam niet steeds aan westerse invloe
den, die in de symfonische vormen trou
wens haast niet te ontwijken zijn. Mous
sorgski echter schreef geen symfonieën, hij
hield niet van thematische doorwerkingen
en zijn muzikale vormgeving was zoals
zijn natuur hem die ingaf. Borodien was
minder halsstarrig en vond een compromis
tussen de nationale tendensen van „de
Vijf" en de historisch gegroeide cosmopo-
litische muziek. En nu is het wel zo, dat
men bij het begin van Borodiens Tweede
Symfonie geneigd zou kunnen zijn om te
zeggen: „Goeden avond mijnheer Saint-
Saëns!" maar het duurt niet lang of de
sfeer van de Slavische volksmuziek dringt
zich op. In het trio van het scherzo (deel
II) zijn het poëtische impressies van het
leven op het land die ons als in een ver
telling van Poesjkien bekoren. Doch vooral
treffend door het overwegend ortodox-
religieus karakter boeit daarna 't langzame
derde deel. En zo breekt ook in de finale
menig geestig motief door, dat de Slavische
geaardheid van de componist niet ver
loochent. Als zo menig werk van zijn col
lega's der „groep van Vijf", heeft Rimski
Korssakov tezamen met Glazoenov
de nagelaten Tweede Symfonie van Boro
dien speelklaar gemaakt.
pianisten Giza Frid en Luctor Ponse wor
den uitgevoerd. De omvangrijke slagwerk
partij vergt drie pauken, drie bekkens, be
snaarde en onbesnaarde trom, grote trom,
xylofoon, triangel en tamtam. Volgens be
oordelaars die in de gelegenheid ge
weest zijn de twee lezingen (zonder en met
orkest) met elkaar te vergelijken, is de
voorkeur te geven aan de originele. De
orkestrale toevoeging schijnt slechts om
opportunistische redenen te zijn ontstaan,
namelijk om het meer kansen te geven bij
de orkestinstellingen, want in feite is de
oorspronkelijke zetting een zij het dan
extravagante vorm van kamermuziek.
Wat aan geruiseffecten in het stuk als
bijzonder opmerkelijk wordt waargenomen,
heeft Bartók reeds in zijn „Muziek voor
snaren, celesta en slagwerk" toegepast. Wie
met de geheimzinnige „nachtsfeer" van het
derde deel dezer compositie kennis heeft
gemaakt, kan zich in zekere mate voor
bereid achten op de indrukken die de So
nate vermag te geven.
Bartók's Vlaamse biograaf Denys Dille
legt in de bespreking van het werk de
nadruk op het magische van de gewekte
sonoriteiten, die in tegenstelling staan tot de
-
i
ding van piano het oorspronkelijk hoog en
etherisch klinkende „Ballet des Sylphes"
uit de „Damnation" van Berlioz uitvoert.
VI. „Kangoeroes" worden uitgebeeld
door de twee pianisten. Men ziet met de
oren de langgebeende beesten springen.
VII. „Aquarium" wonderlijk bewo
gen klankkleuren van de combinatie fluit,
accordeon, piano's en strijkers.
VIII. „Heren met lange oren" twee
violen die alternerend „hi, han?" spelen.
IX. „De koekoek in het woud". Dit is
een der fijnzinnigst muzikale episoden uit
het werk met de klarinet als koekoek.
X. „Vogelkooi". Natuurlijk wordt hier
aan de fluitist een extra taak toebedeeld.
XI. „Pianisten". Ook dit „ras" is in deze
dierentuin vertegenwoordigd. In de parti
tuur staat: „de executanten moeten het
spel maar ook de onhandigheid van een
uitvoerder imiteren." Van tijd tot tijd wor
den de pianisten dwars gezeten door het
strijkorkest.
XII. „Fossielen". Hier hoort men een
geestige persiflage op al wat verouderd,
versleten of uit de mode is. En Saint-Saëns
spaart zichzelf niet, want de xylofonist
neemt hem op de hak met een fragment
uit zijn „Danse macabre". Dan zijn het
brokstukken van volkswijsjes als „J'ai du
bon tabac" en „Ah! vous dirait-je Maman"
(Altijd is Kortjakje ziek) en ook iets uit de
aria van Rosine uit „De Barbier" van
Rossini, die de revue passeren. Maar bij
zonder spiritueel (en voor de Fransen van
die tijd niet mis te verstaan) is een her
haalde aanhef van „Partout pour la Syrië"
door de klarinet, een compositie van Hor-
tense de Beauharnais, indertijd koningin
van Holland, welk lied een nationale hym
ne was ten tijde van de regering van haar
zoon Napoleon III, terwijl toen de Mar
seillaise verboden was.
XIII „De zwaan". De prachtige melodie
waarop de beroemde Anna Pavlova haar
..stervende zwaan" danste: cello en twee
piano's. Een edele „bêtise".
XIV. „Finale" In de aftocht komen de
meeste sujetten, die een beurt kregen in
het stuk, dus ook de pianisten, in een grap
pig „quod Iibet" bij elkaar.
Er is plezier te beleven aan deze muzi
kale grap. die doorlopend de hand van een
meester verraadt.
Jos. de Klerk
MAGYAARSE RITMEN
vormen de kern van het
„Hongaars Capriccio" van
Eugen Zador, die als eerste
uitvoering te Haarlem op
het programma voorkomt.
Het werk dateert van 1935
en werd te Boedapest ge
creëerd. Zador, die in 1894 in Hongarije
geboren werd, is tegenwoordig als profes
sor in de muziek te Wenen gevestigd. Het
is bevreemdend dat geen enkele encyclo
pedie. die ik raadpleegde, iets over hem
vermeldt. Ik vond echter in een Hongaars
muzikaal jaarboek uit 1929 het volgende:
„Eugen Zador, van wie de Boedapester
Opera tot nog toe reeds twee werken:
„Diana" en „Dodeneiland" met veel succes
opgevoerd heeft, is niettegenstaande zijn
jeugdige leeftijd een aanhanger van de
conservatieve muziek. Hij is een fanatieke
melodist, wat blijkt uit zijn onuitputtelijke
melodische inventie, die hij weet te door
gloeien met het innigste gevoel. Hij is een
componist van wie men, gezien zijn groot
en ernstig kunnen, nog belangrijk werk
verwachten kan."
Met de grilligheid die de vrije vorm van
het „Capriccio" eigen is, worden in dit
opus een aanzienlijk aantal motieven en
thema's te pas gebracht. Het voornaamste
is wel dit:
jOt-fc
dat door de hoorns opgezet en daarna her
haald wordt door de houtblazers en het
klokkenspel. Aan het slot keert het een
paar keer lichtelijk gevarieerd terug. Er
komen echter meer gegevens tot ontwik
keling. Geen enkel daarvan mist de ken
merken, die wij sinds Liszt aan de Hon
gaarse volksmuziek toekennen en die wij
ook wel eens vereenzelvigen met zigeuner-
muziek. Het stuk is met vaardige hand
in partituur gebracht en zal, met vurig
elan en fantasie vertolkt, zijn effect wel
maken.
En dan mag daarna het aristocratische
Vioolconcert van Mendelssohn met
Annie Jodry als soliste voor de zoveel
ste keer komen getuigen voor wat er, zon
der folkloristische inslag, aan onverbleekte
schoonheid in de klassiek-romantische
geest van het westen tot stand kon komen.
Gezegend de contrasten, die ons besef ver
levendigen.
werkt zijn, dat zij zich in het abstracte op
lossen Het gaat om een van de ongenadig-
OP HET D-concert van
14 januari, onder leiding
van Henri Arends, krijgen
wij weer Hongaarse muziek
te horen, maar nu een
waarin de ritmische en me
lodische elementen der
volkskunst zodanig ver
ste werken van Bartók: de Sonate voor
twee piano's en slagwerk uit 1937.
Een jaar na het ontstaan had in het
Concertgebouw te Amsterdam de Neder
landse première van deze compositie plaats,
met Bartók en zijn echtgenote als vertol
kers van de pianopartijen. Men sprak toen
van het verbijsterende effect van het werk,
maar ook van een mystieke tover van ver
rassend nieuwe Klanken. Sindsdien heeft
Bartók, die in 1940 zijn vaderland verliet
om zich in Amerika te vestigen, zijn „Con
cert voor twee piano's en slagwerk" uitge
breid met orkest. In deze vorm is het
onder leiding van André Rieu te Maastricht
en onder Alexander Krannhals in Den
Haag ten gehore gebracht. Bij het Noord
hollands Philharmonisch Orkest zal het
echter in de oorspronkelijke vorm door de
Karikatuur van de componist Saint-Saëns
door zyn kunstbroeder Fauré.
droge harde klank van zoveel andere van
zijn werken. De sonate bestaat uit drie
delen, waarvan de eerste twee verwant
schap met bovengenoemde „Muziek" tonen.
Het derde deel is daarenteg triomfante
lijk opgetogen, maar niet bijtend scherp,
het eindigt met een „calmandoso" dat
nauw hoorbaar overgaat in de stilte: een
ogenblik van echt verzinken in het klan
kenmysterie van de muziek. Zijn indruk
ken samenvattend zegt Dille nog: „Men
kan de Sonate en de Muziek voor strijkers,
celesta en slagwerk als Bartók's meest
poëtische werken beschouwen."
Een dergelijk programmanummer eist
een bijzondere tegemoetkoming. On
bevangenheid van de toehoorder is een
eerste vereiste. Misschien zal dan een
tweede auditie veel verklaren van wat bij
de eerste nog onbegrepen bleef. Daartoe zal
gelegenheid zijn. Bovendien zal Geza Frid
na afloop van de concertavond voor hen
die daarvoor belangstelling tonen het werk
bespreken, waarna een tweede uitvoering
volgt. Een dergelijke instructieve regeling
werd in 1950 te Maastricht ook en met
veel succes toegepast. Een concert
publiek dat de evolutie van het fenomeen
muziek enigszins wil volgen, zal deze tac
tiek op prijs weten te stellen.
ALS LAATSTE nummer
op dit concertprogramma,
waarop naast het hierboven
besproken werk van Bartók
de jeugdsymfonie in A van
Mozart en de Symfonie voor
negen blazers van Gounod
voorkomen, geeft kans op
een humoristische ontspanning, namelijk
met de zoölogische fantasie „Le carnaval
des animaux" (het carnaval der dieren)
van Camille Saint-Saëns, weliswaar geen
noviteit voor het Haarlemse orkestpubliek,
maar toch wie al de geestige knepen
van het als grap bedoelde werk dóórheeft,
mag zijn vinger opsteken. Een beknopte
voorbespreking kan daarom wellicht dien
stig zijn.
Het werk ontstond te Wenen in 1886,
tijdens een concerttournee en wel met de
bedoeling het tijdens de carnavalsdagen op
een privé-concert ten huize van de cellist
Lebouc uit te voeren. Deze première werd
door Liszt bijgewoond. Kort daarop werd
het ook te Parijs in besloten kring uitge
voerd. Verder wenste de componist het
werk niet aan de openbaarheid prijs te
geven. Wellicht duchtte hij, dat velen zijn
humor als satire zouden opnemen, waartoe
waarschijnlijk wel aanleiding bestond.
Trouwens, hij was onder de collega's om
zijn scherpe oordeelvellingen niet erg ge
zien. Testamentair stond hij echter toe, dat
het na zijn dood gepubliceerd zou worden,
wat dan ook gebeurde in 1922. Het is
direct een wereldsucces geworden. Met een
bezetting van twee piano's, twee violen,
altviool, cello, contrabas, fluit, klarinet,
accordeon en xylofoon weet de componist
een treffend koloriet te bereiken, dat mede
zijn humor op hoog plan stelt.
Het stuk bestaat uit veertien nummers.
I. „Inleiding en mars van de leeuw" wordt
uitgevoerd door twee pianisten en al de
strijkinstrumenten: de leeuw doet zijn in
trede op een tremolo van de pianisten.
Men kan hier denken aan het beruchte
„La réveil du lion" van de Poolse pianist
Ant. de Kontski (1817-1899).
II. „Kippen en hanen" een ruzietje in
een hoenderhok, gerealiseerd door klarinet,
strijkers en piano's.
III. „Hémiones" (wilde ezels) haastige
dieren. De twee pianisten voeren „presto
furioso" lange duizelingwekkende noten
passages uit.
IV. „Schildpadden" piano en strij
kers musiceren in uiterst bedaard tempo
op twee opgewekte motieven van Offen
bach, waarbij de vurige „cancan" uit „Or-
feus in de onderwereld" (ettelijke keren te
langzaam gespeeld) bijzonder dwaas klinkt.
V. „De olifant". Dit dier wordt voorge
steld door de contrabas, die met begelei-
Onze jongste lezers zijn er aan ge
wend, dat wy bij het verhaal, dat Mies
Bouhuys elke week voor hen in de
rubriek „Voor Jullie" in Erbij schrijft,
eeti plaatjë zetten. Wij laten dat ook
wel eens na, zoals enkele weken terug,
toen zij vertelde over een kleine kerst
boom, die zich tussen de grote bomen
in het bos zo alleen voelde, totdat er
mensen kwamen om hem voor de kerst
dagen naar een warme huiskamer te
halen. Een van onze jonge lezers vond
dat er toch maar een tekening bij moest
en stuurde ons dit grappige prentje. De
tekenaar heet Dickie Duba, is zeven
jaar oud en zit in de tweede klas van
de Noorderschool in Haarlem.
HET WORDT STIL rond koning Faroek. Nog geen zes jaar geleden
was hij heerser over twintig miljoen Egyptenaren en had hij een
hof tot zijn beschikking, dat bereid was aan al zijn grillen te
voldoen. In de eerste jaren van zijn ballingschap was hij een
gevierd bezoeker van cabarets en nachtclubs en kwam men
geregeld zijn naam tegen in berichten uit westerse kringen van
vermaak. Maar aan zijn verleden als Oosters vorst wordt nu
nauwelijks meer gedacht en zijn naam als pretzoeker taant.
FAROEK WOONT nu in een klein mo
dern apartement aan de deftige Via A^chi-
mede in Rome en zijn hof is ingekrompen
tot drie lijfwachten, een privé-secretaris
en enkele bedienden. De buitenwereld ziet
hem het meest als een rustige burger, die
op het terras van het Café de Paris op de
Via Veneto geniet van een kop koffie of
een glas sinaasappelsap. Met zijn zwarte
puntbaard en zonnebril is hij daar een be
zienswaardigheid geworden voor de toe
risten. Volgens zijn vrienden gaat zijn
grootste belangstelling uit naar zijn vier
kinderen, de drie meisjes uit zijn eerste
huwelijk met ex-koningin Farida en zijn
vijfjarig zoontje Foead uit het huwelijk
met Narriman. Alle vier zijn voor hun op
voeding in Zwitserland: de negentienjarige
prinses Ferial, de zeventienjarige Fawzia
en de veertienjarige Fadia op een kost
school, prins Foead bij een gouvernante.
Faroek belt hen vaak op en bezoekt hen
regelmatig. Soms ziet men hem nog in
een van zijn groene luxe auto's met de
chauffeur naast zich en een lijfwacht ach
ter in de wagen naar de deftigste nacht
clubs van Rome: de Club 84, Boïte Pigalle,
Golden Gate Club en Jicky's Club gaan.
De laatste maanden zijn die bezoeken ech
ter schaarser geworden. Blijkbaar brengt
hij de meeste avonden thuis door bij de
televisie. Hij is een grote liefhebber van
quiz-programma's. Eens heeft hij vijftien
duizend gulden gestuurd aan een meisje,
dat bij zon quizprogramma begon te
huilen toen zij het antwoord niet wist op
een vraag met een prijs van dertigduizend
gulden.
VAAK GAAT de nu zevenendertigjarige
ex-monarch 's avonds buitenshuis eten in
een pas geopend Amerikaans restaurant,
„Madison House", waar hij dan zijn ge
liefde Arabische schotel tsjisj kabab
gebruikt. Zelden ziet men hem op avond
jes. Hij heeft weinig kennissen in de „so
ciety" van Rome. Zijn meest constante
gezellin is Irma Capece Mirutolo, een
vroegere Napolitaanse schoonheidskonin
gin. Drie jaar geleden won hij haar gunst
en nu woont zij tegenover Faroek in de
zelfde straat. Er zijn geruchten, dat zij
zullen trouwen. Vroeger, toen Faroek nog
bijna avond aan avond gastheer speelde
voor een grote schare pretzoekers in „Vic
tor's", welke gelegenheid door de politie
gesloten werd omdat zij een plaats van
samenkomst zou zijn voor gebruikers van
verdovende middelen, ging er bijna geen
maand voorbij zonder een of ander be
richt over een romance tussen de ex-
koning en een danseres of zangeres. Het
is nu maanden geleden, dat zoiets ge
hoord werd Faroek's laatste uitspatting
was in 1956, toen hij samen met Irma een
autotocht maakte door Italië en in ten
minste zes wintersportcentra een week
bleef. Zijn laatste „societyparty" waar
over in de kranten geschreven werd was
een galabal in Monte Carlo Hij werd toen
vergezeld door zijn dochter Ferial..
Volgend jaar, op 29 juli, wordt het zes
jaar, dat Faroek met koningin Narriman
(van wie hij later scheidde) en zijn vier
kinderen in zijn jacht „Mahroussa" op
Capri aankwam. In het jacht waren veer
tig kratten whiskey, champagne en gin
opgeslagen Vijf dagen tevoren was Fa
roek door Naguib gedwongen af te treden.
Binnen acht uur na zijn aftreden werd
hij in ballingschap gezonden. In Italië mag
hij zich absoluut niet met politiek be
moeien. Als hij dat zou doen zou zijn ver
blijfsvergunning onmiddellijk ingetrokken
worden. Zijn enige persconferentie hield
hij in maart van dit jaar, toen hij een be
roep deed op de wereld om niets te kopen
van Egypte's nationale schatten.
frYSS--
WIJ HEBBEN ten noordoosten van de
goede stad Haarlem wel een echt aardig
stuk polderland liggen. Niet zomaar recht
toe recht-aan. Want al zijn verschillende
wegen er ook langs een liniaal getrokken,
behalve deze moderne rechtlijnigheid is er
ook heel wat kroms en bochtigs te vinden,
dat van veel oudere datum stamt. Ik kan
u dan ook warm aanbevelen eens goed te
gaan letten op de karakteristieke verschil
len tussen recht en krom daar in het
gebied tussen laat ons zeggen Spaarndam,
Halfweg en het Noordzeekanaal. Om te be
ginnen kan dat wel thuis, met de (staf)-
kaart erbij. Daarna kunt u dan buiten
gaan kijken hoe het op de kaart getekende
er in werkelijkheid uitziet.
EVEN BUITEN Spaarndam begint de
ietwat bochtige weg rond de oude Inlaag-
polder (u neemt de richting Buitenhuizen
en dan meteen onderaan de Hoge Spaarn-
dammerdijk rechtsaf). Hoe oud deze In-
laagpolder precies is, kan ik u helaas niet
zeggen, maar stellig wel enkele eeuwen
ouder dan de Houtrakpolder, die twee zij
den van zijn nagenoeg driehoekige vorm
omsluit. Merkwaardige namen, Inlaag en
Houtrak, maar tegelijkertijd gelukkig sterk
verhelderend ten aanzien van het ontstaan
der beide polders. Want het Houtrak is
kennelijk de naam van een water(weg)
een rak (of re' of reek) bevaren door
houtschepen. En een inlaag is niets anders
dan een buiten de zware hoofddijk lig
gende bedijking. De Inlaagpolder is dan
ook oorspronkelijk een bedijking van in
het Houtrak aangewassen grond geweest.
Mocht het u buiten niet direct opvallen,
dan kan de kaart het u ten overvloede nog
wel aantonen: het land van de Inlaag-
polder ligt een paar meter hoger dan het
van de Houtrakpolder. Hetgeen keurig
klopt met het feit, dat de Houtrakpolder
nog bodem van het westelijke IJ was toen
de Inlaagpolder al hoog en breed boven
water was gekomen.
Bent u de punt van de Inlaagpolder
voorbij, dan zal een kort en kaarsrecht
wegje scherp linksaf (officiëel heet het
Middenweg) u door de zeer rechtlijnige
Houtrakpolder naar de bochtigheid van
een out" eiland in het IJ voeren. Dat was
vroeger algemeen Groot Eiland en is te
genwoordig (althans op de kaart) Ruig-
oord genaamd. Ga de ringweg rond dit
oude eiland maar eens langs tot u aan
wat kleine oude huisjes rond een nogal
nieuwe kerk komt. Niet alleen zal tegen
die tijd het eilandkarakter van dit land
u volkomen duidelijk zijn geworden, maar
bovendien hebben sommige huizen u nog
wel iets uit het verleden van dit kleine
gebied te vertellen. Er zijn er namelijk bij
van het onvervalste Noordhollandse vis
serstype, compleet met houten geveltop,
gesierd door de deur van de nettenzolder
en door een aardig makelaartje aan de
daknok. Waarmee deze huisjes u het be
wijs leveren voor de veronderstelling, dat
dit Groot Eiland van het noorden uit zijn
bewoning heeft gekregen. Het zal van ouds
her een soort buitenpost van het Zaanse
of Assendelftse land zijn geweest.
Wandelend of fietsend langs de grens
tussen dit eiland en zijn tegenwoordige
droge omgeving (de Houtrakpolder) zult u
allicht aan het filosoferen komen over het
„graven" van het Noordzeekanaal, nog
geen honderd jaar geleden. Als ik me goed
herinner, waren de schoolboekjes van
mijn jonge jaren ten aanzien van die gra-
verij niet bijster duidelijk. Het leek zo
echt of er van Amsterdam tot IJmuiden
gegraven was. Hier in het polderland
kunt u daarentegen tot de slotsom komen,
dat het eigenlijk meer een kwestie van
dijken leggen en baggeren geweest moet
zijn. Echt gegraven is er maar over be
trekkelijk korte afstand, namelijk even
beoosten Velsen tot de zee (en verder
een klein eindje door de oude polder Bui
tenhuizen, ten noorden van de Inlaagpol
der en er zeer wel mee te vergelijken).
Van het Groot Eiland af kunt u langs
Middenweg en Hoofdweg het Noordzee
kanaal bereiken bij de Buitenhuizer pon
ten en vandaar kunt u langs zijkanaal C
heel plezierig op Spaarndam aangaan. In
het begin ziet u aan de overkant van het
zijkanaal de (oude) polder Buitenhuizen,
die een uitbouwsel van de Assendelver
Zuiderpolder is uit de tijd waarin het Hout
rak nog een echt rak was. Verderop is er
aan de overkant de nieuwe (en dus lage)
Zud-Spaarndamse polder.
Maar laat uw belangstelling voor deze
polders niet uw aandacht al te zeer van
het kanaal afleiden. Toegegeven, op zich
zelf is het een kanaal zoals er dertien in
een dozijn gaan, maar er zwemmen dik
wijls vogels, die de moeite van het bekij
ken waard zijn. Als u maar niet van een
gemotoriseerd vervoermiddel gebruik
maakt, zult u het scherpe keffen van de
meerkoeten wellicht al horen, voordat u
deze aardige zwarte, waterhoenachtige vo
gels ziet zwemmen. Zij hebben gemerkt
dat u in aantocht bent en laten dit eVen
aan hu bentgenoten weten. En voorzover
in meerkoetenogen nodig zwemmen ze heel
kalm met regelmatig vooruitschokkende
halzen een beetje uit uw
buurt. Maar niet zover
of u kunt nog met het
ongewapende oog de
grote witte blessen van
deze nagenoeg zwarte
vogels onderscheiden.
Alleen wanneer u er een
paar overvalt, die in een
luw inhammetje van de
rietkraag liggen te dut
ten, zal er onder hen
even een kleine paniek
ontstaan. Geschrokken
stuiven ze weg, als wa
tervliegtuigen die maar
moeizaam kunnen los
komen lang taxiënd over
het water, met veel rap
geloop van poten en
slaande vleugels een be
wogen spoor over het
stille kanaal trekkend,
om even verderop in te
vallen tussen hun kor
nuiten en de wilde een
den die hen gezelschap
houden. Waarna de hele
troep u nauwlettend in
het oog houdt, tot u ver
genoeg in de richtinr
Spaarndam bent gevor
derd om het betrekker
van de geliefde luwe
hoekjes te rechtvaardi-
geen. Beter bange koet
dan dooie koet is hier
blijkbaar het devies.
Kees Hitna