DE VLINDER
De moderne mens sloopt ziek...
ZATERDAG 11 JANUARI 1958
Erbij
met een tekening van Roger Chailloux
Een uiltje knappen
Minder narcotica
..Rokin te Amsterdam" door Breitner.
Ter herdenking van het feit dat een eeuw geleden
onze grote schilder G. H. Breitner (1857 - 1923) werd
geboren is op 23 december een tentoonstelling van
BREITNERS werk was werk van Breitner en anderen geopend in de Nieuwe
in Amsterdam altijd goed
en ruim vertegenwoordigd. Vleugel van het Stedelijk Museum te Amsterdam.
Vele grote tentoonstellingen
ervan werden al in het
Stedelijk Museum gehouden. Ik kan me Dat Breitners werk in de Nieuwe Vleu-
voorstellen dat een museumdirecteur zich gel geëxposeerd wordt, heeft bleek
afvraagt, hoe nu weer eer te bewijzen aan mij al enige bewonderaars bedroefd of
deze schilder. Men is dan op het idee ge- zelfs wel kwaad gemaakt. Sinds de opening
komen zich te beperken tot werk van haeft dit expositiegebouw critiek ontmoet.
Breitner, dat direct betrekking heeft op Ik zal er wel nooit enthousiast over wor-
Amsterdam en dit te omringen met schil- den, al wil ik erkennen dat met een wel-
derijen van anderen, die door deze stad overwogen plaatsing der schotten altijd nog
geïnspireerd werden. De gedachte is niet wel iets bereikt kan worden. Beslist hin-
gek. Het resultaat valt tegen. Een geheel derlijk blijft dan nog altijd het bewegen
met meer stijl zou zijn bereikt door zich der benen van bezoekers aan de andere
te beperken tot werk van Breitner en tijd- zijde van zo'n schot op poten. Hoezeer
genoten. Misschien hoopte men echter Breitners werk een echte wand verlangt,
Breitners werk meer relief te geven door blijkt uit de erezaal van het hoofdgebouw,
een vergelijking te bieden met oude en waar zijn werk uit eigen collectie prijkt,
moderne schilders, die voor en na hem Het werk van Breitner is zo vol van be
kwamen. Het komt er niet voldoende uit. weging vaak, dat zelfs het uitzicht op het
Wanneer men mèt Breitner de stad, waar Museumplein al bijna te veel wordt en
hij zo'n vruchtbaar werkterrein vond, wil- dat op de Van Baerlestraat onverdrage-
de eren, had men beter kunnen exposeren lijk is. De opstelling der schotten is weinig
in het hoofdgebouw. Men had een prelu- rustig. Een enkel schilderij, dat zoals de
dium kunnen maken met een zaaltje vol meeste werken van Breitner ruimte ver
werk van schilders üit de zeventiende en langt, is niet recht van voren te bekijken,
achttiende eeuw. Na Breitners werk ver- Bij voldoende ruimte is dat overigens ook
volgens had men dat van zijn tijdgenoten niet altijd mogelijk, omdat door het zij -
kunnen exposeren, met als slot een „hom- licht zijn donkere doeken vaak als een
mage" aan Breitner met schilderijen van spiegel werken. Wanneer men verplicht is
Amsterdam van figuren, die na hem op- de kunstverlichting te ontsteken op don-
traden. Thans dringt men met een romme- kere dagen, wordt het helemaal moeilijk,
lig geheel ons een vergelijken op dat Een weinig bekend en zeer fraai doek
meestal te weinig zin heeft. Dat niemand „Dok bij avond" genoemd heb ik
zo de sfeer van Amsterdam te treffen wist niet zonder lichtreflex kunnen zien. In
weten wij allang. Met het exposeren van het hoofdgebouw komt bovendien de ver-
de kaart van Cornelis Anthonis (1499lichting altijd van één kant van boven.
1557) en enige schilderijen uit vorige De Breitners daar genoten dan verder een
eeuwen, geeft men aan de tentoonstelling minder sterke verlichting dan de werken
een topografisch accent. Topografisch ge- van Van Gogh of Sluyters, maar het is
zien kan Breitners werk belangwekkend niet onmogelijk dat meer licht voor deze
zijn, de waarde van zijn kunst ligt toch op meester en tijdgenoten te „cru" zou wor-
een ander, hoger plan. den. De gëmeenlijk donkere schilderijen
Het werk van na Breitner gekomen
figuren is niet bepaald van een kwaliteit
dat een vergelijken nog interessante aspec
ten oplevert. Charley Toorop heeft in
ieder geval niets van dat zijstraatje aan
de Leidsegracht begrepen. De vertegen
woordiging met twee schilderijtjes van
Melle, wiens tekeningen ik kan waarderen,
is een belediging. Het lijkt wel of naast
Breitner en zijn tijdgenoten alleen buiten
landers op persoonlijke wijze iets van de
hoofdstad wisten te maken. Toen het Am-
stelgezicht van Marquet (18751947) voor
het eerst in Amsterdam bij de kunsthandel
Santee Landweer geëxposeerd werc|, is wel
gezegd dat deze Franse artiest eigenlijk
weer de Seine had geschilderd. Dat was in
de dagen dat bepaalde Franse schilderijen
nog charmant en oppervlakkig genoemd
moesten worden. Gelukkig leerde men
hier dat inmiddels wel anders zien. Als
geboren Amsterdammer, die vele jaren
aan en vlakbij de Amstel gewoond heeft,
kan ik bevestigen dat deze rivier heel vaak
zo te zien is als Marquet deze weergaf.
AMSTERDAM in de zomer is een moei
lijk onderwerp door het zo wel eens ge
noemde boerenkoolgroen van de bomen
tegen de in de zon vaak branderig ge
kleurde gevels. Breitner trok dat niet zo werken al gauw als zwarte gaten op de
aan De grote Franse impressionist Claude voor dit werk te lichte wanden, zoals dit
Monet (1840—1926) wist er echter raad ook in de Nieuwe Vleugel het geval is.
mee. Zijn „Zuiderkerk" is een weinig be- De lijsten verzachten dan nog de tegen-
kend schilderij, evenals het thans niet hier stelling licht-donker enigszins. In de
maar in Nederland wel eens getoonde Nieuwe Vleugel echter ontmoet men werk,
doek met de Montelbaanstoren. Ook Ko- dat in de bekende latjes werd gevat. Het
koschka dorst het zomerse Amsterdam wel valt moeilijk aan te nemen dat Breitner
aan, maar met zijn gezicht op hetzelfde ooit zoiets bedoeld zou nebben. Op som-
onderwerp komt hij toch minder goed voor mige schilderijen hinderen nu onafge-
de dag dan Breitner met ieder werk hier. werkte randen, die anders achter de spon-
Opvallend anders van visie, is het oeuvre ningen der lijsten verborgen zouden blij-
van de Belg Gustave de Smet (18771943).
Deze verbleef tijdens de eerste wereld
oorlog in Nederland en had de tijd zich in
Amsterdam in te leven. Wie zich met De
Smets opvattingen in het algemeen kan
verenigen, zal met zijn vertegenwoordi
ging hier zich zeker in Amsterdam voelen.
Breitners tijd was ook die van de Duitse
schilder Max Liebermann (18471935). De
laatste was ook thuis in Amsterdam, dat
hij vaak kon weergeven, zij het met iets
minder kwaliteiten dan een Breitner.
Wat betreft Amsterdam doet Breitner
dus zeker niet onder voor vaak inter
nationaal bekendere figuren. Waar ligt het
dan toch aan, vraagt men zich weer af,
dat hij buiten onze grenzen niet meer
vermaardheid verwierf? Nu moet direct al
gezegd worden, dat deze tentoonstelling
met de geboden vergelijkingsmogelijk
heden toch geen antwoord kan geven in
hoeverre Breitners werk meer vermaard
heid verdient. Persoonlijk zou ik een zaal
met Breitners werk met een zaal met wer
ken van Marquet moeten kunnen verge
lijken. En nu al weet ik dat de kans be
staat dat ik, omgeven met Marquets werk,
het gevoel kan krijgen vrijer te ademen.
In een enkel stadsgezicht toont Breitner
een bewogenheid, die ons aan Kokoschka
doet denken. Maar met zijn portretten
reikt een Kokoschka altijd dieper. Omdat
een De Smet meer stijl aan de dingen gaf,
behoeft men zijn werk nog niet mooier te
vinden dan dat van een Breitner, maar hij
biedt, dan toch meer zekerheid en is in de
ontwikkeling van de moderne kunst dwin
gender van invloed geweest. Het laatste
geldt ook voor de zo consequente impres
sionist Monet.
Dat er voorwaarden bestaan voor een,
zij het eventueel tijdelijke, grotere bekend
heid van het werk van anderen, valt aan
een expositie als deze te weinig af te lezen.
Te luttel is de vertegenwoordiging der
anderen om een vergelijking te maken van
het totaal der kwaliteiten. Het is niet
onmogelijk dat bij de samenstelling dezer
expositie een behoefte gevoeld werd Breit
ners kunstenaarschap, met een geloof in
goede uitkomst, opnieuw te meten. Het
lukt echter zo niet. En zo erg hebben wij
het zelf niet nodig.
WEL IS HET ZO, dat bij meer bekend
heid van en waardering voor Breitner
buiten onze grenzen de „goodwill" voor
onze schilderkunst in het algemeen groter
kan worden. Een beetje nationale trots
mag ons ook gegund worden. Onlangs is
Breitners werk in Parijs geëxposeerd en ik
vernam opgewekte verhalen over waar
dering daar. Enige kranten hadden goed
over Breitner geschreven. Andere echter
hebben bewust deze expositie genegeerd.
Als het zo moet, gaat men denken: laat de
Breitners dan verder maar rustig hier en
laten wij maar wachten op de tijd dat
vreemdelingen zijn waarde leren zien in
onze eigen musea. Persoonlijk heb ik bij
enkele vreemdelingen waardering voor
Breitner zien groeien bij een langer ver
blijf in Amsterdam, dat zij eerst dienden
leren te proeven. Zélfs heeft de schilder
Jack Chambrin, die hier een jaar lang
werkte, met dat typisch Franse gevoel voor
rede, dat zo ten grondslag ligt bijvoorbeeld
aan het werk van een Cézanne, mij nog
kunnen wijzen op bepaalde kwaliteiten
van sommige schilderijen van Breitner, die
me voorheen niet zo waren opgevallen.
ven. Ik kan me voorstellen, dat vele be
wonderaars van Breitner dat weglaten van
de lijst als een belediging zullen voelen.
ER IS dan wel een hoeveelheid zeer
bijzonder werk bijeengebracht. Vermoe
delijk zullen enige zaken voor vele bezoe
kers wel nieuw zijn of als nieuw aandoen
omdat zij maar luttel geëxposeerd wer
den. Binnenkomend treft men direct twee
grote aquarellen welker waarde door zo'n
geïsoleerde plaatsing op zo'n schot nu dan
toch goed onderstreept wordt. Men voelt
het direct: dit is werk van een groot man.
Dat het groots en zo eenvoudig gecompo
neerde „Meisjes in de sneeuw" voor
Breitner geen uitzonderlijk schilderij was,
blijkt uit het daarnaast achterin de bene
denzaal opgehangen „Naar de markt" - een
vrouwefiguur gezet in ook weer grote
vormen en sterke kleuren. Indrukwekkend
door de in de lengte getrokken gestalten
is een hoog doek van „Twee vrouwen in
de sneeuw". Dit werd bijzonderlijk ge
plaatst op deze expositie. Een stadsgezicht,
de hoek van Reguliersgracht en Keizers
gracht, heeft de vaart van een groot ex
pressionistisch schilderij en verslaat zeker
menig werk van expressionisten die be
roemder dan Breitner weVdeh. Ik sprak al
van dat moeilijk bekijken „Dok bij
avond". Het lijkt me zo prachtig glanzend
van diepe sonore bruinen! Hoe intelligent
NEE, ik moet niets hebben van oude
kastelen, zei mijn medereiziger. Ze mo
gen nu nog zo mooi en schilderachtig zijn
en nog zo goed gerestaureerd, nee, ik zet
er geen voet meer in.
Verwonderd keek ik op van deze reactie
op mijn onwillekeurig geuite bewondering
oor een oud kasteeltje, verscholen tus
sen hoge bomen en wild struikgewas.
Maar.
Hij wuifde mijn antwoord weg met een
wat verweerde hand, waar de aderen
dik blauw zich onder de huid aftekenden.
Nee, nu moet u niet denken dat ik het
gebrek heb niets mooi te vinden wat wer
kelijk mooi is, dat is het niet. Gerust, ik
zie best dat het pittoresk is Wcfc u daar
aanwijst en ik begrijp dat u als jonge
vrouw er verrukt van bent. Maar aan alle
oude dingen kleeft te veel, er zit te veel
aan vast van vroeger. Begrijpt u mij?
Ik knikte wat onzeker.
Hij glimlachte even. - U vindt mij geen
type om bijgelovig te zijn. Nu, dat ben
ik ook niet, maar er zijn van die dingen.
Hij brak af en keek peinzend in de verte,
waar nog net een glimp van het kasteeltje
was te zien.
't Zag er net zo uit, zei hij, half tot
zichzelf, half tot mij, het was ook zo
oud en rood en met zulke oude donkere
bomen er omheen... Ze hadden er een
hotel van gemaakt. Niet luxueus, maar
heel comfortabel...
Hij keek voor zich uit en wachtte even
Ik waagde het niet hem te storen in ge
dachten, die blijkbaar verdrietig waren.
Na enkele ogenblikken ging hij verder.
Wij, mijn jonge vrouw en ik, hadden
een mooie ruime kamer gekregen, die uit
zag op wilde rozenstruiken en nen oude
verweerde zonnewijzer. Ook een vijver za
gen wij en een klein priëel tussen de strui
ken. In dat priëel aten wij die dag van
onze aankomst, toen wij ons wat hadden
opgeknapt voor het diner. Het was een
stralend mooie dag. Wij leken wel de eni
ge gasten. Stil was het in de grote tuin.
Het l-asteeltje stond daar zoals het er
eeuwen geleden ook al gestaan moest heb
ben.
Bah, riep mijn vrouw ineens en ze gaf
een verschrikt gilletje. Er kriebelt iets
in mijn haar.
Ze sloeg er naar, bleek van griezeligheid.
Want zoals sommige vrouwen bang voor
muizen zijn, was mijn vrouw als de dood
zo bang voor vliegen, muggen, wespen
en dergelijke vliegende insecten.
Het is geen wesp, hoor stelde ik haar
daarom meteen gerust. Kijk maar, het
is een vlinder.
En meteen haalde ik het diertje uit haar
dikke bruine haar en hield het haar voor
op mijn vlakke hand.
Je hebt de arme stakker anders een
flinke mep gegeven, jongedame, zei ik
werd dat bekende heiwerk gecomponeerd!
Hoe wel uitgewogen is het ritme daarin
van de het schilderij doorsnijdende palen
naast de reeks koppen in de bouwput!
Prachtig worden de van onder uit schuin-
wijkende lijnen opgevangen door de hori
zontalen van het IJ op de achtergrond.
Hoe wist Breitner het blauw van een
helmstok te doen gloeien in dat bekende
stuk met de vele" binnenvaartschepen. Er
is hier ondermeer zo'n grandioos Damta-
fereel, vergezeld nog van een even sterke
studie van twee in lichte uniform geklede
dienstmeisjes. Hoe modern komen ons de
vlug geschilderde studies voor van Zand
hoek en Rokin.
MET DIT en het niet genoemde had
men gerust kunnen volstaan. Ingesteld op
een bezoek aan Breitners werk komt men
toch niet tot de juiste aandacht voor dat
overigens zo fijne schilderij van het oude
stadhuis op de Dam door P J. Saenredam
H597-1665). Het eigenlijk zo bijzonder
fraaie stadsgezicht van C. Springer (1807
tot 1891) - gemaakt op een zelfde plek
waar Breitner later zo thuis was - wordt
in dit verband te zeer een plaatje. Men
kan van een publiek toch niet verlangen
dat het van Breitners grote aquarellen
moet overspringen op een fijn geschilderd
gezicht op Amsterdam van de Nieuwe
Kerk door I. van Ruysdael (1620-1682). Is
het ook niet wat onrechtvaardig dat een
schemerige Prinsengracht van de fijne I.
E. Karsen (1860-1941) op deze wijze ge
ëxposeerd te weinig van diens kwaliteien
zegt? Solt men niet wat met een A. C.
Willink door de eigenaardige waarde van
diens werk te laten verbleken door Breit
ners gezond robust geschilder?
Omdat met zoveel ijver op zichzelf be
langrijke en merkwaardige zaken werden
bijeengebracht, voel ik me verplicht te
vermelden dat men onder meer nog werk
verder kan ontmoeten hier van G. A.
Berkheyde, Aert van der Neer, E. de Witte,
Jan van der Heyden, de Rochussen, C. G.
't Hooft, Jan Sluijters, M. Beckmann, Is.
Israëls, Jan H. Wijsmuller, Jacob Maris,
M. Maris, Vincent van Gogh. J. Bosboom,
I. C. Greive jr. en Willem Witsen.
Waarlijk een hele bloemlezing. Maar één
die ik toch maar moeilijk op zijn plaats
kan achten bij de viering van Breitners
geboortejaar.
Bob Buys
—Waarom vreemd? vroeg ik verbaasd.
Maar zie je dat dan niet? vroeg zij wat
ongeduldig. Die vlinder heeft een men
sengezicht. Nu heb ik een mens doodge
slagen.
Kleine overdreven gevoelige Bella! Ik
moet eerlijk bekennen dat ik bulderde van
het lachen. Maar toen zag ik tot mijn
verbazing dat werkelijk de tranen in haar
ogen sprongen. Haastig zette ik de vlin
der in het gras en nam mijn vrouw in
mijn armen.
LATER OP DE AVOND raakte ik in ge
sprek met de eigenares van het hotel. Ik
zei haar, dat alles zo uitstekend eruit zag
en zo goed verzorgd was. Zij was een eer
biedwaardige grijze dame. ik zou haast
zeggen: een adelijke dame. Iemand die
wonderwel paste bij zo'n oud kasteel. Na
derhand hoorde ik, dat zij inderdaad in
rechte lijn van de oorspronkelijke kasteel-
bezitters afstamde.
Prettig dat mijn huis u bevalt, meneer,
zei ze een tikkeltje uit de hoogte en dat
u de tuinen mooi vindt. Ik neem dan ook
zo min mogelijk mensen met kinderen.
Niet dat ik niet van kinderen houd, maar
ze maken een tuin altijd zo slordig. En
dan de vlinders...
Ze zei ineens niets meer en draaide zich
(Van een medische medewerker)
EEN van de klachten, die men tegenwoordig het meest hoort, is dat men ach
zo moe voelt, zo verschrikkelijk moe. Komt men bij de dokter, dan zal cieze
veelal geen organische afwijkingen kunnen vinden, de patiënt is niet wezenlijk
ziek, doch „overwerkt" zoals men dat noemt. Men hoort deze klachten veel van
hoofdarbeiders, de mensen die de gehele dag hersenwerk verrichten en van huis
vrouwen. Het typische van het verschijnsel is, dat deze'mensen meestal niet ver
moeid zijn door normale lichamelijke inspanning, zoals dit het geval is bij de
handarbeider. Hun moeilijkheden vinden een oorzaak in een geheel andere vorm
van vermoeidheid. De arbeider met het hoofd en de huisvrouw houden zich ook
gedurende de perioden van rust met hun probleem bezig, waardoor zij niet vol
doende ontspanning krijgen. Geestelijk zijn zij constant actief. Dikwijls trachten
zij hun vermoeidheid te verdrijven met sterke koffie, nicotine en wat al niet
meer. Het gunstige effect is slechts van voorbijgaande aard en de reactie is een
grotere vermoeidheid. Het gevolg kan dan dikwijls een zenuwinstorting of 'n ziekte
zijn, waaraan de vermoeidheid indirect schuld heeft. Deze kwaal is een typisch
verschijnsel van onze tijd. Het hoge tempo sleept velen met zich mee. Zij menen,
dat zij geen rust hebben omdat ze tot over de oren in het werk zitten. In veel
gevallen is dit slechts een kwestie van inbeelding als gevolg van het tijdstempo,
waarmede het levensritme gelijke tred wil houden.
WANNEER MEN zich zo „verschrikkelijk moe" voelt, doet men er goed aan de
dokter eens te raadplegen en niet tot het uiterste te wachten. Blijkt dat de ver
moeidheid niet het gevolg is van een sluimerende ziekte, dan weet men, dat de
oorzaak ligt in uw levensgewoonten en werkwijze. Men zal het dari wat k&lmer
aan moeten doen. Doch velen menen dat dit in verband met hun werk niet moge
lijk is. Dat is inbeelding, want wanneer de betreffende persoon werkelijk ziek zou
worden en het bed dient te houden, moet er toch een oplossing gevonden worden.
Dus beter nu wat kalmer aan, dan voor geruime tijd uit de circulatie. In eerste
instantie doet men er goed aan de te verrichten werkzaamheden eens onder de
loep te nemen en te zien of er niet met meer systeem gewerkt kan worden, dus
efficiënter. Dat zal reeds een aanmerkelijke besparing van tijd geven in veel
gevallen. Voorts moet men niet trachten het lichaam te activeren door het tot zich
nemen van allerlei vergiften. Rook en drink wat minder.
ER IS geen beter geneesmiddel dan slaap, dus ga cijdig naar bed en zorg er voor,
dat u voldoende nachtrust krijgt. Gebrek aan het laatste is dikwijls ook een oor
zaak van het zich vermoeid voelen, want de moderne mens, die de gehele dag
hard gewerkt heeft, wil zijn avond dikwijls zolang mogelijk genieten en buit de
tijd uit, met als gevolg regelmatig laat naar bed gaan. Wist u, dat een kort dutje
van slechts enkele minuten u dikwijls meer verfrist dan een lange slaap?
Het is droevig het hier te moeten constateren, maar een groot dee.l van de
moderne mensen is druk bezig zich te slopen, door een volkomen verkeerde levens
wijze. In hun pogen hun levensritme aan te passen aan het tempo van de moderne
tijd, het nemen van onvoldoende rust, en het zich vergiftigen met allerlei nar
cotica, brengt het tegenwoordige geslacht zijn lichamen tot de rand van de af
grond, niet beseffend, dat de gevolgen er van al zijn gezwoeg en gejakker nutte-,
loos hebben gemaakt. Wanneer men hard werkt en ploetert om resultaten te
bereiken, moet men steeds voor ogen houden, dat dit alles slechts nut heeft, wan
neer men ook van deze resultaten in gezondheid kan genie'en. Hoe droevig is het
niet, wanneer men zijn bouwwerk ziet instorten, doordat men niet tot verder
werder werken in staat is. En dit heeft men in eigen hand. Sloop uzelf niet!
woorden en haar ogen leken te branden
in haar smal bleek gezicht.
Die vlinders liggen u blijkbaar na aan
het hart, zei ik, ondanks mijzelf onaan
genaam getroffen.
Zij hervond zich snel. Haar gezicht was
zo koel en haar stem zo emotieloos, dat
ik mij haar opwinding van zo even dacht
verbeeld te hebben.
Och meneer, zei ze met een lachje
over die vlinders hier gam zulke vreem
de verhalen, dat ik er graag wat voorzich
tig mee ben.
Vreemde verhalen? Vat dan? drong
ik nu aan.
Ruige verhalen, zou ik het willen noe
men, antwoordde mijn slotvrouwe gere
serveerd. De mensen die hier in vroe
ger eeuwen woondenoch, er wordt veel
lelijks van hen verteld, zoals van ieder,
die zich niet meer kan verdedigen. Maar
ik geloof niet dat ik afstam van rovers
en moordenaars en vrouwenjagers en ik
geloof nog minder dat zij als vlinders hier
zijn teruggekomen en nog het minst van
al geloof ik. dat zij.
Zij brak weer af, keek wat schuw naar
mij omhoog, maar voltooide toen haar
zin: dat zij hun praktijken voortzetten
en zich... wreken.
Ik zeg u vooruit dat het onzin is, zei
plagend, want ik zag haar ogen nog
steeds wijd van afgrijzen. Ik vrees, dat
hij er niet meer bovenop zal komen.
Maar Bella lachte niet. Zij fluisterde al
leen iets over een vreemde vlinderIk
zag er niets bijzonders aan. Het dier had
een zwart lijfje en rode en gele plekken
op zijn vlerkjes. Ik kende de soort wel
niet, maar dat zegt niets.
om. Het leek wel of zij zich versproken
had en nu liever het gesprek beëindigde.
Wat is er met de vlinders? vroeg ik.
Onwillig keek ze mij weer aan. Het is
een bijzonder soort. U zult zc nergens an
ders vinden. Ik wil niet dat kinderen ze
opjagen of... vangen... of zo...
Met verbazing keek ik haar aan. Haar
stem was weggestorven bij de laatste
zij, maar de flikkering in haar ogen weer
sprak wat zij ging zeggen. Twee jaar
geleden heeft het zoontje van één van mijn
gasten zo'n vlinder gevangen. Ze vonden
hem naderhand in de sloot, gestikt in de
modder, het arme ventje. En kort daar
op sloeg onze melkboer een vlinder van
zijn wagen en trapte hem dood. Twee
dagen later reed hij met zijn bakfiets
pardoes op een vrachtwagen in alsof
hij verblind was... Toen voor het eerst,
begonnen de mensen hier in de omtrek
weer te fluisteren over die oude verhalen.
En ik dacht aan mijn vader die op een rit
te paard een vlinder van zijn gezicht
sloeg. Even later schrok het paard plot
seling, mijn vader viel er af en brak zijn
nek. Ik reed naast hem en zie het nog
voor mij als ik mijn ogen sluit... Maar
natuurlijk is het onzin, onzin.
Ik keek haar na toen zij na een kort knikje
wegwandelde. Natuurlijk was het onzin,
maar ik dacht ineens toch aan Bella en
wat er die middag met de vlinder was ge
beurd... en aan haar ontsteltenis en aan
wat zij ha a gezegdHad onze hospita
achter het priëel gestaan en na Bella's
woorden dit verhaal verzonnen om ons te
dwingen voorzichtig met haar zeldzame
vlinders om te gaan? Had Bella het ver
haal al eerder gehoord?
Die nacht sliep ik moeilijk in. Het was of
vreemd genoeg iets mij waarschuw
de om niet te slapen. Met mijn ogen wijd
open lag ik te kijken naar het lichtere vlak
van de openstaande ramen, waarvoor de
dunne tule gordijnen af en toe zachtjes
ópwoeien. In het gebouw waren de gelui
den langzaamaan verstorven. Toch was
er soms een licht gerucht, weg als ik luis
terde, opnieuw hoorbaar als ik mijn ge
dachten er niet bij bepaalde.
Ik moet ten laatste toch zijn ingeslapen,
want ik had de vreselijkste nachtmerrie,
die ik ooit heb gehad. Een reusachtige
vlinder was de kamer binnengezweefd en
zat bij Bella's hoofd op het kussen. Hij
was zo groot dat ik haar gezicht niet kon
zien, noch haar borst en schouders, alleen
de welving van haar benen onder het dunne
witte dek bewees mij dat zij er lag. Er
was iets als een stem alleen maar
een gedachte, die mij duidelijke woorden
aanbracht: „Oog om oog, tand om tand,
leven om leven..."
Ik wilde opspringen en het ondier verja
gen van wie kennelijk dit lugubere denken
uitging. Maar zoals dat meer gaat in een
nachtmerrie: ik kon mij niet bewegen. Ik
rukte en trok aan mijzelf, maar ik was
niet bij machte een vinger te verroeren,
ik kon ook niet roepen of wakker worden
uit de starre ontzetting waarin ik gekluis
terd lag.
Eindelijk kwam ik omhoog uit wat mij
een metersdiepe donkere put met gladde
wanden toescheen, terwijl ik toch bij
voortduring wist in bed te liggen. Mijn
schreeuw om het ontwaken bleef naklin
ken in mijn oren als een realiteit. Ik zat
overeind in hetzelfde ogenblik. De kamer
was leeg en Bella lag in het bed naast
mij. Even leek het alsof een schaduw van
voor het raam snel wegwiekte. Hoe stil
lag mijn vrouw. Er was geen enkel ge
rucht meer hoorbaar, ook geen lichte
ademhaling.
DE OUDE HEER aan het coupéraampje
zweeg. Och, zei hij eindelijk ze had
een zwak hart, dat wisten wij beiden. Een
plotselinge hartverlamming is tenslotte
niet zoiets erg ongewoonsMaar ik
moet niets meer hebben van zulke mooie
oude kasteeltjes, hoe dan ook, niets meer.