DE VLINDER De moderne mens sloopt ziek... ZATERDAG 11 JANUARI 1958 Erbij met een tekening van Roger Chailloux Een uiltje knappen Minder narcotica ..Rokin te Amsterdam" door Breitner. Ter herdenking van het feit dat een eeuw geleden onze grote schilder G. H. Breitner (1857 - 1923) werd geboren is op 23 december een tentoonstelling van BREITNERS werk was werk van Breitner en anderen geopend in de Nieuwe in Amsterdam altijd goed en ruim vertegenwoordigd. Vleugel van het Stedelijk Museum te Amsterdam. Vele grote tentoonstellingen ervan werden al in het Stedelijk Museum gehouden. Ik kan me Dat Breitners werk in de Nieuwe Vleu- voorstellen dat een museumdirecteur zich gel geëxposeerd wordt, heeft bleek afvraagt, hoe nu weer eer te bewijzen aan mij al enige bewonderaars bedroefd of deze schilder. Men is dan op het idee ge- zelfs wel kwaad gemaakt. Sinds de opening komen zich te beperken tot werk van haeft dit expositiegebouw critiek ontmoet. Breitner, dat direct betrekking heeft op Ik zal er wel nooit enthousiast over wor- Amsterdam en dit te omringen met schil- den, al wil ik erkennen dat met een wel- derijen van anderen, die door deze stad overwogen plaatsing der schotten altijd nog geïnspireerd werden. De gedachte is niet wel iets bereikt kan worden. Beslist hin- gek. Het resultaat valt tegen. Een geheel derlijk blijft dan nog altijd het bewegen met meer stijl zou zijn bereikt door zich der benen van bezoekers aan de andere te beperken tot werk van Breitner en tijd- zijde van zo'n schot op poten. Hoezeer genoten. Misschien hoopte men echter Breitners werk een echte wand verlangt, Breitners werk meer relief te geven door blijkt uit de erezaal van het hoofdgebouw, een vergelijking te bieden met oude en waar zijn werk uit eigen collectie prijkt, moderne schilders, die voor en na hem Het werk van Breitner is zo vol van be kwamen. Het komt er niet voldoende uit. weging vaak, dat zelfs het uitzicht op het Wanneer men mèt Breitner de stad, waar Museumplein al bijna te veel wordt en hij zo'n vruchtbaar werkterrein vond, wil- dat op de Van Baerlestraat onverdrage- de eren, had men beter kunnen exposeren lijk is. De opstelling der schotten is weinig in het hoofdgebouw. Men had een prelu- rustig. Een enkel schilderij, dat zoals de dium kunnen maken met een zaaltje vol meeste werken van Breitner ruimte ver werk van schilders üit de zeventiende en langt, is niet recht van voren te bekijken, achttiende eeuw. Na Breitners werk ver- Bij voldoende ruimte is dat overigens ook volgens had men dat van zijn tijdgenoten niet altijd mogelijk, omdat door het zij - kunnen exposeren, met als slot een „hom- licht zijn donkere doeken vaak als een mage" aan Breitner met schilderijen van spiegel werken. Wanneer men verplicht is Amsterdam van figuren, die na hem op- de kunstverlichting te ontsteken op don- traden. Thans dringt men met een romme- kere dagen, wordt het helemaal moeilijk, lig geheel ons een vergelijken op dat Een weinig bekend en zeer fraai doek meestal te weinig zin heeft. Dat niemand „Dok bij avond" genoemd heb ik zo de sfeer van Amsterdam te treffen wist niet zonder lichtreflex kunnen zien. In weten wij allang. Met het exposeren van het hoofdgebouw komt bovendien de ver- de kaart van Cornelis Anthonis (1499lichting altijd van één kant van boven. 1557) en enige schilderijen uit vorige De Breitners daar genoten dan verder een eeuwen, geeft men aan de tentoonstelling minder sterke verlichting dan de werken een topografisch accent. Topografisch ge- van Van Gogh of Sluyters, maar het is zien kan Breitners werk belangwekkend niet onmogelijk dat meer licht voor deze zijn, de waarde van zijn kunst ligt toch op meester en tijdgenoten te „cru" zou wor- een ander, hoger plan. den. De gëmeenlijk donkere schilderijen Het werk van na Breitner gekomen figuren is niet bepaald van een kwaliteit dat een vergelijken nog interessante aspec ten oplevert. Charley Toorop heeft in ieder geval niets van dat zijstraatje aan de Leidsegracht begrepen. De vertegen woordiging met twee schilderijtjes van Melle, wiens tekeningen ik kan waarderen, is een belediging. Het lijkt wel of naast Breitner en zijn tijdgenoten alleen buiten landers op persoonlijke wijze iets van de hoofdstad wisten te maken. Toen het Am- stelgezicht van Marquet (18751947) voor het eerst in Amsterdam bij de kunsthandel Santee Landweer geëxposeerd werc|, is wel gezegd dat deze Franse artiest eigenlijk weer de Seine had geschilderd. Dat was in de dagen dat bepaalde Franse schilderijen nog charmant en oppervlakkig genoemd moesten worden. Gelukkig leerde men hier dat inmiddels wel anders zien. Als geboren Amsterdammer, die vele jaren aan en vlakbij de Amstel gewoond heeft, kan ik bevestigen dat deze rivier heel vaak zo te zien is als Marquet deze weergaf. AMSTERDAM in de zomer is een moei lijk onderwerp door het zo wel eens ge noemde boerenkoolgroen van de bomen tegen de in de zon vaak branderig ge kleurde gevels. Breitner trok dat niet zo werken al gauw als zwarte gaten op de aan De grote Franse impressionist Claude voor dit werk te lichte wanden, zoals dit Monet (1840—1926) wist er echter raad ook in de Nieuwe Vleugel het geval is. mee. Zijn „Zuiderkerk" is een weinig be- De lijsten verzachten dan nog de tegen- kend schilderij, evenals het thans niet hier stelling licht-donker enigszins. In de maar in Nederland wel eens getoonde Nieuwe Vleugel echter ontmoet men werk, doek met de Montelbaanstoren. Ook Ko- dat in de bekende latjes werd gevat. Het koschka dorst het zomerse Amsterdam wel valt moeilijk aan te nemen dat Breitner aan, maar met zijn gezicht op hetzelfde ooit zoiets bedoeld zou nebben. Op som- onderwerp komt hij toch minder goed voor mige schilderijen hinderen nu onafge- de dag dan Breitner met ieder werk hier. werkte randen, die anders achter de spon- Opvallend anders van visie, is het oeuvre ningen der lijsten verborgen zouden blij- van de Belg Gustave de Smet (18771943). Deze verbleef tijdens de eerste wereld oorlog in Nederland en had de tijd zich in Amsterdam in te leven. Wie zich met De Smets opvattingen in het algemeen kan verenigen, zal met zijn vertegenwoordi ging hier zich zeker in Amsterdam voelen. Breitners tijd was ook die van de Duitse schilder Max Liebermann (18471935). De laatste was ook thuis in Amsterdam, dat hij vaak kon weergeven, zij het met iets minder kwaliteiten dan een Breitner. Wat betreft Amsterdam doet Breitner dus zeker niet onder voor vaak inter nationaal bekendere figuren. Waar ligt het dan toch aan, vraagt men zich weer af, dat hij buiten onze grenzen niet meer vermaardheid verwierf? Nu moet direct al gezegd worden, dat deze tentoonstelling met de geboden vergelijkingsmogelijk heden toch geen antwoord kan geven in hoeverre Breitners werk meer vermaard heid verdient. Persoonlijk zou ik een zaal met Breitners werk met een zaal met wer ken van Marquet moeten kunnen verge lijken. En nu al weet ik dat de kans be staat dat ik, omgeven met Marquets werk, het gevoel kan krijgen vrijer te ademen. In een enkel stadsgezicht toont Breitner een bewogenheid, die ons aan Kokoschka doet denken. Maar met zijn portretten reikt een Kokoschka altijd dieper. Omdat een De Smet meer stijl aan de dingen gaf, behoeft men zijn werk nog niet mooier te vinden dan dat van een Breitner, maar hij biedt, dan toch meer zekerheid en is in de ontwikkeling van de moderne kunst dwin gender van invloed geweest. Het laatste geldt ook voor de zo consequente impres sionist Monet. Dat er voorwaarden bestaan voor een, zij het eventueel tijdelijke, grotere bekend heid van het werk van anderen, valt aan een expositie als deze te weinig af te lezen. Te luttel is de vertegenwoordiging der anderen om een vergelijking te maken van het totaal der kwaliteiten. Het is niet onmogelijk dat bij de samenstelling dezer expositie een behoefte gevoeld werd Breit ners kunstenaarschap, met een geloof in goede uitkomst, opnieuw te meten. Het lukt echter zo niet. En zo erg hebben wij het zelf niet nodig. WEL IS HET ZO, dat bij meer bekend heid van en waardering voor Breitner buiten onze grenzen de „goodwill" voor onze schilderkunst in het algemeen groter kan worden. Een beetje nationale trots mag ons ook gegund worden. Onlangs is Breitners werk in Parijs geëxposeerd en ik vernam opgewekte verhalen over waar dering daar. Enige kranten hadden goed over Breitner geschreven. Andere echter hebben bewust deze expositie genegeerd. Als het zo moet, gaat men denken: laat de Breitners dan verder maar rustig hier en laten wij maar wachten op de tijd dat vreemdelingen zijn waarde leren zien in onze eigen musea. Persoonlijk heb ik bij enkele vreemdelingen waardering voor Breitner zien groeien bij een langer ver blijf in Amsterdam, dat zij eerst dienden leren te proeven. Zélfs heeft de schilder Jack Chambrin, die hier een jaar lang werkte, met dat typisch Franse gevoel voor rede, dat zo ten grondslag ligt bijvoorbeeld aan het werk van een Cézanne, mij nog kunnen wijzen op bepaalde kwaliteiten van sommige schilderijen van Breitner, die me voorheen niet zo waren opgevallen. ven. Ik kan me voorstellen, dat vele be wonderaars van Breitner dat weglaten van de lijst als een belediging zullen voelen. ER IS dan wel een hoeveelheid zeer bijzonder werk bijeengebracht. Vermoe delijk zullen enige zaken voor vele bezoe kers wel nieuw zijn of als nieuw aandoen omdat zij maar luttel geëxposeerd wer den. Binnenkomend treft men direct twee grote aquarellen welker waarde door zo'n geïsoleerde plaatsing op zo'n schot nu dan toch goed onderstreept wordt. Men voelt het direct: dit is werk van een groot man. Dat het groots en zo eenvoudig gecompo neerde „Meisjes in de sneeuw" voor Breitner geen uitzonderlijk schilderij was, blijkt uit het daarnaast achterin de bene denzaal opgehangen „Naar de markt" - een vrouwefiguur gezet in ook weer grote vormen en sterke kleuren. Indrukwekkend door de in de lengte getrokken gestalten is een hoog doek van „Twee vrouwen in de sneeuw". Dit werd bijzonderlijk ge plaatst op deze expositie. Een stadsgezicht, de hoek van Reguliersgracht en Keizers gracht, heeft de vaart van een groot ex pressionistisch schilderij en verslaat zeker menig werk van expressionisten die be roemder dan Breitner weVdeh. Ik sprak al van dat moeilijk bekijken „Dok bij avond". Het lijkt me zo prachtig glanzend van diepe sonore bruinen! Hoe intelligent NEE, ik moet niets hebben van oude kastelen, zei mijn medereiziger. Ze mo gen nu nog zo mooi en schilderachtig zijn en nog zo goed gerestaureerd, nee, ik zet er geen voet meer in. Verwonderd keek ik op van deze reactie op mijn onwillekeurig geuite bewondering oor een oud kasteeltje, verscholen tus sen hoge bomen en wild struikgewas. Maar. Hij wuifde mijn antwoord weg met een wat verweerde hand, waar de aderen dik blauw zich onder de huid aftekenden. Nee, nu moet u niet denken dat ik het gebrek heb niets mooi te vinden wat wer kelijk mooi is, dat is het niet. Gerust, ik zie best dat het pittoresk is Wcfc u daar aanwijst en ik begrijp dat u als jonge vrouw er verrukt van bent. Maar aan alle oude dingen kleeft te veel, er zit te veel aan vast van vroeger. Begrijpt u mij? Ik knikte wat onzeker. Hij glimlachte even. - U vindt mij geen type om bijgelovig te zijn. Nu, dat ben ik ook niet, maar er zijn van die dingen. Hij brak af en keek peinzend in de verte, waar nog net een glimp van het kasteeltje was te zien. 't Zag er net zo uit, zei hij, half tot zichzelf, half tot mij, het was ook zo oud en rood en met zulke oude donkere bomen er omheen... Ze hadden er een hotel van gemaakt. Niet luxueus, maar heel comfortabel... Hij keek voor zich uit en wachtte even Ik waagde het niet hem te storen in ge dachten, die blijkbaar verdrietig waren. Na enkele ogenblikken ging hij verder. Wij, mijn jonge vrouw en ik, hadden een mooie ruime kamer gekregen, die uit zag op wilde rozenstruiken en nen oude verweerde zonnewijzer. Ook een vijver za gen wij en een klein priëel tussen de strui ken. In dat priëel aten wij die dag van onze aankomst, toen wij ons wat hadden opgeknapt voor het diner. Het was een stralend mooie dag. Wij leken wel de eni ge gasten. Stil was het in de grote tuin. Het l-asteeltje stond daar zoals het er eeuwen geleden ook al gestaan moest heb ben. Bah, riep mijn vrouw ineens en ze gaf een verschrikt gilletje. Er kriebelt iets in mijn haar. Ze sloeg er naar, bleek van griezeligheid. Want zoals sommige vrouwen bang voor muizen zijn, was mijn vrouw als de dood zo bang voor vliegen, muggen, wespen en dergelijke vliegende insecten. Het is geen wesp, hoor stelde ik haar daarom meteen gerust. Kijk maar, het is een vlinder. En meteen haalde ik het diertje uit haar dikke bruine haar en hield het haar voor op mijn vlakke hand. Je hebt de arme stakker anders een flinke mep gegeven, jongedame, zei ik werd dat bekende heiwerk gecomponeerd! Hoe wel uitgewogen is het ritme daarin van de het schilderij doorsnijdende palen naast de reeks koppen in de bouwput! Prachtig worden de van onder uit schuin- wijkende lijnen opgevangen door de hori zontalen van het IJ op de achtergrond. Hoe wist Breitner het blauw van een helmstok te doen gloeien in dat bekende stuk met de vele" binnenvaartschepen. Er is hier ondermeer zo'n grandioos Damta- fereel, vergezeld nog van een even sterke studie van twee in lichte uniform geklede dienstmeisjes. Hoe modern komen ons de vlug geschilderde studies voor van Zand hoek en Rokin. MET DIT en het niet genoemde had men gerust kunnen volstaan. Ingesteld op een bezoek aan Breitners werk komt men toch niet tot de juiste aandacht voor dat overigens zo fijne schilderij van het oude stadhuis op de Dam door P J. Saenredam H597-1665). Het eigenlijk zo bijzonder fraaie stadsgezicht van C. Springer (1807 tot 1891) - gemaakt op een zelfde plek waar Breitner later zo thuis was - wordt in dit verband te zeer een plaatje. Men kan van een publiek toch niet verlangen dat het van Breitners grote aquarellen moet overspringen op een fijn geschilderd gezicht op Amsterdam van de Nieuwe Kerk door I. van Ruysdael (1620-1682). Is het ook niet wat onrechtvaardig dat een schemerige Prinsengracht van de fijne I. E. Karsen (1860-1941) op deze wijze ge ëxposeerd te weinig van diens kwaliteien zegt? Solt men niet wat met een A. C. Willink door de eigenaardige waarde van diens werk te laten verbleken door Breit ners gezond robust geschilder? Omdat met zoveel ijver op zichzelf be langrijke en merkwaardige zaken werden bijeengebracht, voel ik me verplicht te vermelden dat men onder meer nog werk verder kan ontmoeten hier van G. A. Berkheyde, Aert van der Neer, E. de Witte, Jan van der Heyden, de Rochussen, C. G. 't Hooft, Jan Sluijters, M. Beckmann, Is. Israëls, Jan H. Wijsmuller, Jacob Maris, M. Maris, Vincent van Gogh. J. Bosboom, I. C. Greive jr. en Willem Witsen. Waarlijk een hele bloemlezing. Maar één die ik toch maar moeilijk op zijn plaats kan achten bij de viering van Breitners geboortejaar. Bob Buys —Waarom vreemd? vroeg ik verbaasd. Maar zie je dat dan niet? vroeg zij wat ongeduldig. Die vlinder heeft een men sengezicht. Nu heb ik een mens doodge slagen. Kleine overdreven gevoelige Bella! Ik moet eerlijk bekennen dat ik bulderde van het lachen. Maar toen zag ik tot mijn verbazing dat werkelijk de tranen in haar ogen sprongen. Haastig zette ik de vlin der in het gras en nam mijn vrouw in mijn armen. LATER OP DE AVOND raakte ik in ge sprek met de eigenares van het hotel. Ik zei haar, dat alles zo uitstekend eruit zag en zo goed verzorgd was. Zij was een eer biedwaardige grijze dame. ik zou haast zeggen: een adelijke dame. Iemand die wonderwel paste bij zo'n oud kasteel. Na derhand hoorde ik, dat zij inderdaad in rechte lijn van de oorspronkelijke kasteel- bezitters afstamde. Prettig dat mijn huis u bevalt, meneer, zei ze een tikkeltje uit de hoogte en dat u de tuinen mooi vindt. Ik neem dan ook zo min mogelijk mensen met kinderen. Niet dat ik niet van kinderen houd, maar ze maken een tuin altijd zo slordig. En dan de vlinders... Ze zei ineens niets meer en draaide zich (Van een medische medewerker) EEN van de klachten, die men tegenwoordig het meest hoort, is dat men ach zo moe voelt, zo verschrikkelijk moe. Komt men bij de dokter, dan zal cieze veelal geen organische afwijkingen kunnen vinden, de patiënt is niet wezenlijk ziek, doch „overwerkt" zoals men dat noemt. Men hoort deze klachten veel van hoofdarbeiders, de mensen die de gehele dag hersenwerk verrichten en van huis vrouwen. Het typische van het verschijnsel is, dat deze'mensen meestal niet ver moeid zijn door normale lichamelijke inspanning, zoals dit het geval is bij de handarbeider. Hun moeilijkheden vinden een oorzaak in een geheel andere vorm van vermoeidheid. De arbeider met het hoofd en de huisvrouw houden zich ook gedurende de perioden van rust met hun probleem bezig, waardoor zij niet vol doende ontspanning krijgen. Geestelijk zijn zij constant actief. Dikwijls trachten zij hun vermoeidheid te verdrijven met sterke koffie, nicotine en wat al niet meer. Het gunstige effect is slechts van voorbijgaande aard en de reactie is een grotere vermoeidheid. Het gevolg kan dan dikwijls een zenuwinstorting of 'n ziekte zijn, waaraan de vermoeidheid indirect schuld heeft. Deze kwaal is een typisch verschijnsel van onze tijd. Het hoge tempo sleept velen met zich mee. Zij menen, dat zij geen rust hebben omdat ze tot over de oren in het werk zitten. In veel gevallen is dit slechts een kwestie van inbeelding als gevolg van het tijdstempo, waarmede het levensritme gelijke tred wil houden. WANNEER MEN zich zo „verschrikkelijk moe" voelt, doet men er goed aan de dokter eens te raadplegen en niet tot het uiterste te wachten. Blijkt dat de ver moeidheid niet het gevolg is van een sluimerende ziekte, dan weet men, dat de oorzaak ligt in uw levensgewoonten en werkwijze. Men zal het dari wat k&lmer aan moeten doen. Doch velen menen dat dit in verband met hun werk niet moge lijk is. Dat is inbeelding, want wanneer de betreffende persoon werkelijk ziek zou worden en het bed dient te houden, moet er toch een oplossing gevonden worden. Dus beter nu wat kalmer aan, dan voor geruime tijd uit de circulatie. In eerste instantie doet men er goed aan de te verrichten werkzaamheden eens onder de loep te nemen en te zien of er niet met meer systeem gewerkt kan worden, dus efficiënter. Dat zal reeds een aanmerkelijke besparing van tijd geven in veel gevallen. Voorts moet men niet trachten het lichaam te activeren door het tot zich nemen van allerlei vergiften. Rook en drink wat minder. ER IS geen beter geneesmiddel dan slaap, dus ga cijdig naar bed en zorg er voor, dat u voldoende nachtrust krijgt. Gebrek aan het laatste is dikwijls ook een oor zaak van het zich vermoeid voelen, want de moderne mens, die de gehele dag hard gewerkt heeft, wil zijn avond dikwijls zolang mogelijk genieten en buit de tijd uit, met als gevolg regelmatig laat naar bed gaan. Wist u, dat een kort dutje van slechts enkele minuten u dikwijls meer verfrist dan een lange slaap? Het is droevig het hier te moeten constateren, maar een groot dee.l van de moderne mensen is druk bezig zich te slopen, door een volkomen verkeerde levens wijze. In hun pogen hun levensritme aan te passen aan het tempo van de moderne tijd, het nemen van onvoldoende rust, en het zich vergiftigen met allerlei nar cotica, brengt het tegenwoordige geslacht zijn lichamen tot de rand van de af grond, niet beseffend, dat de gevolgen er van al zijn gezwoeg en gejakker nutte-, loos hebben gemaakt. Wanneer men hard werkt en ploetert om resultaten te bereiken, moet men steeds voor ogen houden, dat dit alles slechts nut heeft, wan neer men ook van deze resultaten in gezondheid kan genie'en. Hoe droevig is het niet, wanneer men zijn bouwwerk ziet instorten, doordat men niet tot verder werder werken in staat is. En dit heeft men in eigen hand. Sloop uzelf niet! woorden en haar ogen leken te branden in haar smal bleek gezicht. Die vlinders liggen u blijkbaar na aan het hart, zei ik, ondanks mijzelf onaan genaam getroffen. Zij hervond zich snel. Haar gezicht was zo koel en haar stem zo emotieloos, dat ik mij haar opwinding van zo even dacht verbeeld te hebben. Och meneer, zei ze met een lachje over die vlinders hier gam zulke vreem de verhalen, dat ik er graag wat voorzich tig mee ben. Vreemde verhalen? Vat dan? drong ik nu aan. Ruige verhalen, zou ik het willen noe men, antwoordde mijn slotvrouwe gere serveerd. De mensen die hier in vroe ger eeuwen woondenoch, er wordt veel lelijks van hen verteld, zoals van ieder, die zich niet meer kan verdedigen. Maar ik geloof niet dat ik afstam van rovers en moordenaars en vrouwenjagers en ik geloof nog minder dat zij als vlinders hier zijn teruggekomen en nog het minst van al geloof ik. dat zij. Zij brak weer af, keek wat schuw naar mij omhoog, maar voltooide toen haar zin: dat zij hun praktijken voortzetten en zich... wreken. Ik zeg u vooruit dat het onzin is, zei plagend, want ik zag haar ogen nog steeds wijd van afgrijzen. Ik vrees, dat hij er niet meer bovenop zal komen. Maar Bella lachte niet. Zij fluisterde al leen iets over een vreemde vlinderIk zag er niets bijzonders aan. Het dier had een zwart lijfje en rode en gele plekken op zijn vlerkjes. Ik kende de soort wel niet, maar dat zegt niets. om. Het leek wel of zij zich versproken had en nu liever het gesprek beëindigde. Wat is er met de vlinders? vroeg ik. Onwillig keek ze mij weer aan. Het is een bijzonder soort. U zult zc nergens an ders vinden. Ik wil niet dat kinderen ze opjagen of... vangen... of zo... Met verbazing keek ik haar aan. Haar stem was weggestorven bij de laatste zij, maar de flikkering in haar ogen weer sprak wat zij ging zeggen. Twee jaar geleden heeft het zoontje van één van mijn gasten zo'n vlinder gevangen. Ze vonden hem naderhand in de sloot, gestikt in de modder, het arme ventje. En kort daar op sloeg onze melkboer een vlinder van zijn wagen en trapte hem dood. Twee dagen later reed hij met zijn bakfiets pardoes op een vrachtwagen in alsof hij verblind was... Toen voor het eerst, begonnen de mensen hier in de omtrek weer te fluisteren over die oude verhalen. En ik dacht aan mijn vader die op een rit te paard een vlinder van zijn gezicht sloeg. Even later schrok het paard plot seling, mijn vader viel er af en brak zijn nek. Ik reed naast hem en zie het nog voor mij als ik mijn ogen sluit... Maar natuurlijk is het onzin, onzin. Ik keek haar na toen zij na een kort knikje wegwandelde. Natuurlijk was het onzin, maar ik dacht ineens toch aan Bella en wat er die middag met de vlinder was ge beurd... en aan haar ontsteltenis en aan wat zij ha a gezegdHad onze hospita achter het priëel gestaan en na Bella's woorden dit verhaal verzonnen om ons te dwingen voorzichtig met haar zeldzame vlinders om te gaan? Had Bella het ver haal al eerder gehoord? Die nacht sliep ik moeilijk in. Het was of vreemd genoeg iets mij waarschuw de om niet te slapen. Met mijn ogen wijd open lag ik te kijken naar het lichtere vlak van de openstaande ramen, waarvoor de dunne tule gordijnen af en toe zachtjes ópwoeien. In het gebouw waren de gelui den langzaamaan verstorven. Toch was er soms een licht gerucht, weg als ik luis terde, opnieuw hoorbaar als ik mijn ge dachten er niet bij bepaalde. Ik moet ten laatste toch zijn ingeslapen, want ik had de vreselijkste nachtmerrie, die ik ooit heb gehad. Een reusachtige vlinder was de kamer binnengezweefd en zat bij Bella's hoofd op het kussen. Hij was zo groot dat ik haar gezicht niet kon zien, noch haar borst en schouders, alleen de welving van haar benen onder het dunne witte dek bewees mij dat zij er lag. Er was iets als een stem alleen maar een gedachte, die mij duidelijke woorden aanbracht: „Oog om oog, tand om tand, leven om leven..." Ik wilde opspringen en het ondier verja gen van wie kennelijk dit lugubere denken uitging. Maar zoals dat meer gaat in een nachtmerrie: ik kon mij niet bewegen. Ik rukte en trok aan mijzelf, maar ik was niet bij machte een vinger te verroeren, ik kon ook niet roepen of wakker worden uit de starre ontzetting waarin ik gekluis terd lag. Eindelijk kwam ik omhoog uit wat mij een metersdiepe donkere put met gladde wanden toescheen, terwijl ik toch bij voortduring wist in bed te liggen. Mijn schreeuw om het ontwaken bleef naklin ken in mijn oren als een realiteit. Ik zat overeind in hetzelfde ogenblik. De kamer was leeg en Bella lag in het bed naast mij. Even leek het alsof een schaduw van voor het raam snel wegwiekte. Hoe stil lag mijn vrouw. Er was geen enkel ge rucht meer hoorbaar, ook geen lichte ademhaling. DE OUDE HEER aan het coupéraampje zweeg. Och, zei hij eindelijk ze had een zwak hart, dat wisten wij beiden. Een plotselinge hartverlamming is tenslotte niet zoiets erg ongewoonsMaar ik moet niets meer hebben van zulke mooie oude kasteeltjes, hoe dan ook, niets meer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 14