REISGELD VOOR DE LERAAR
Wij leven in scholen
Het eindexamen als
procrustesbed
MISDADEN IN PARIJS
ERGER DAN IN CHICAGO
ONDER AL CAPONE
Sporen van een oud
ras in de Sahara
VERANDERINGEN:
ORDE EN CIJFERS
ZATERDAG 18 JANUARI 1958
Erbij
Prinses Margaret als een
mysterieuze vrouw
W. Langeveld 1
P A G I NA T W E E
Zaterdagavond 18 januari zal de bekende
hoboïst Haakon Stotijn, van wie wij hierbij
een foto afdrukken, solistische medewer
king verlenen aan een door het Kunst-
maand-Orkest in het Amsterdamse Con
certgebouw te geven volksconcert. Stotijn
speelt het Hoboconcert van Mozart in een
programma dat een populair Weens karak
ter draagt. Dinsdag 11 maart kan men
hem daarin ook als solist horen tijdens
het tweede in een reeks van drie concer
ten, die door het Noordhollands Philhar-
monisch Orkest in het Heemsteedse
Minerva Theater zal worden uitgevoerd.
Het programma voor dat concert vermeldt
ook een hoboconcert van Telemann.
Een Italiaanse geleerde heeft verklaard,
dat hij aanwijzingen heeft gevonden, dat
in prehistorische tijden in de Sahara blan
ken met blond haar geleefd hebben, die
een hoge graad van beschaving hadden.
Dr Fabrizio Mori, die pas terug is van
zijn derde expeditie naar het barre binnen
land van Libië, zei, dat het „verloren ras"
is uitgebeeld in een serie indrukwekkende
rotsschilderingen nabij de oase Ghat, on
geveer negenhonderd kilometer landin
waarts vanaf Tripoli, aan de grens van
Libië met de Franse Sahara.
Mori meent dat zijn ontdekking reeds
in 1940 door de Italiaanse ethnoloog prof.
Paolo Graziosi gefourneerde theorie, dat
de artistiek waardevolle rotstekeningen
in de Sahara het werk van een blank volk
waren, bevestigt. De heersende mening
tot dusverre is, dat de onbekende kunste
naars behoorden tot een negerras. Mori
zei, dat hij de schilderingen ontdekt heeft
op een expeditie van zevenentwintig da
gen, die op de ruggen van kamelen ge
maakt is naar de Acucus-bergketen ten
oosten van Ghat. „Op de muren van een
grot, vonden wij een hele serie schilde
ringen, die "iet leven van een volk illustre
ren, dat tot dusverre niet bekend was uit
prehistorische rotstekeningen in de Saha
ra. Ze toonden mannen met blanke huid en
blond haar, van een perfect Middellands
Zee-type, met kleding van fijn maaksel,
in tonelen van oorlog, jacht, magische ce
remoniën en riten", aldus Mori. Mori's
expeditie van twee maanden, die onder
auspiciën stond van het paleontolo
gisch instituut van de universiteit van
Florence, was zijn derde sedert 1955.
OP zeshonderdachtendertig instituten
en universiteiten in vierentachtig landen
worden momenteel medici opgeleid, al
dus bericht het secretariaat van de We
reld Gezondheids Organisatie. Jaarlijks
studeren ongeveer zesenzestigduizendze-
venhonderd mensen af. Het aantal medici
bedraagt momenteel één tweetiende mil
joen. De afgelopen tien jaar werden on
geveer honderd scholen opgericht. In
Europa, waar nog geen kwart van de we
reldbevolking woont, is meer dan eender
de van het totaal aantal medische oplei
dingsinstituten en medische faculteiten
gevestigd. Er zijn namelijk tweehonderd
drieënvijftig instellingen, tegen slechts
zestien in Afrika. In Israel is op elke vier
honderdvierendertig inwoners één arts
beschikbaar, tegen één arts op honderd-
vierenzeventigduizendzeshonderdveertig
inwoners in Nepal.
De Italiaanse schilder Pietro Annigoni
heeft dezer dagen een portret van Prinses
Margaret van Engeland voltooid en zij,
die het gezien hebben, beschrijven het als
„een soort Mona Lisa". Pietro zelf noemt
het „My woman of mystery". Het portret,
dat in opdracht van koningingmoeder Eli
sabeth werd gemaakt, geeft de prinses
weer als een vrouw met verborgen diep
ten, dié, in Annigoni's eigen woorden „niet
door een ieder begrepen wordt". Het toont
de prinses met een dikke haardos, gekleed
in een witte, laag uitgesneden japon met
een stola van zwarte taft, die van de lin
kerschouder is afgegleden. De prinses
draagt geen juwelen. Noch de artiest noch
de prinses zijn er enthousiast over
„Slechts twee mensen houden er niet van",
zei Annigoni. „De ene is Prinses Marga
ret. De andere ben ik". Niettemin heeft de
koninginmoeder het schilderij in haar re
sidentie Clarence "ouse laten ophangen.
Sinds de dag, dat \nnigoni de eerste
streek op het canvas gaf veroorzaakte het
portret sensaties. Prinses Margaret keur
de de eerste pogingen van de artiest af en
het doek Werd na zes maanden vernietigd.
Toen het tweede schilderij bijna voltooid
was, wist een fotograaf zich toegang tot de
studio te verschaffen en maakte een foto
van het doek, die in een Frans tijdschrift
werd gepubliceerd. Dit veroorzaakte gro
te beroering in koninklijke kringen. Toen
werd onthuld dat een vrouw, die wel
eens inviel om voor de artiest te poseren
in de plaats van de prinses, een „revue
meisje" was, dat doorgaans schaars ge
kleed in het „Prince of Wales"theater
stond. Ook dit veroorzaakte enige beroe
ring. Toen het portret voltooid was toonde
prinses Margaret zich nog niet tevreden.
Annigoni verzachtte de gelaatstrekken,
verwijderde een krul en veranderde het
bovendeel van de japon. Nu schijnt ieder
een gelukkig te zijn met het portret.
DE GOEDE OUDE Procrustes wilde wel mensen in zijn
bed laten, maar ze moesten er in passen. Waren ze te lang,
dan werden ze aan hoofd en benen wat ingekort, te korte
figuren werden zo lang aan de extremiteiten getrokken tot
ze pasten. Natuurlijk bliezen velen bij deze ietwat rauwe
behandeling de laatste adem uit, maar dat was voor Pro
crustes niet van belang. Tegènwoordig zijn we humaan, we
hebben de procedure met bed en bijl verlaten en werken
met instellingen en examens. Maar verder veranderde er
niet zo heel veel, want het blijkt dat de meeste leerlingen
niet zo precies in de schoolsystemen passen en daarom moet
er wat aan hen getrokken en geduwd worden. Zo gaat het
bijvoorbeeld bij het Nederlands middelbaar onderwijs, maar
daar niet alleen, ook in het buitenland is deze gang van
zaken niet onbekend
WE KUNNEN met de psychotechnische onderzoekingen in
de hand heel nauwkeurig aantonen hoe de begaafdheid over
het volk verdeeld is. Het blijkt dan, dat maar een zeer klein
percentage van de bevolking geschikt is voor het vlot door
lopen van de middelbare school, die tenslotte moet voorbe
reiden op het hoger onderwijs. Jaren geleden werd door
dr. J. Luning Prak al een omvangrijk onderzoek ingesteld.
Hij kwam tot de conclusie, dat de „gemiddelde Nederlander"
een persoon is van veel eenvoudiger geestesstructuur dan
men verwacht. Hij kan geen onderwijzer worden of boek
houder en slaagt er niet in een school voor uitgebreid lager
onderwijs te doorlopen. Op de lagere school blijft hij meestal
één keer zitten en een vakopleiding is hem ook al te zwaar.
En dan komen de cijfers om een en ander te staven. Slechts
zevenenveertig van de honderd leerlingen van de lagere
school komen dit onderwijs zonder zittenblijven door, vol
gens dezelfde schrijver. Uitgangspunt: de criteria van het
onderwijs zijn goed. Voor het middelbaar onderwijs is het
al niet anders, daar gelukt het een nog veel kleiner percen
tage om alle klassen vlot te doorlopen. Voor het hoger on
derwijs schat men komt maar ongeveer anderhalf percent
van de bevolking qua intelligentie in aanmerking Erger
dat de gemiddelde intelligentie volgens andere studies ook
nog daalt, zodat gevreesd moet worden, dat de Europese be
volking want het probleem is niet tot Nederland beperkt
langzaam degenereert en op den duur zal bestaan uit
domoren en zwakzinnigen. Immers de cijfers tonen het toch
aan en de cijfers kloppen toch! Ja, natuurlijk kloppen de
cijfers. Ook Procrustes kwam niet. op het idee zijn bed in
grootte te veranderen in plaats van de armzaligen, die erop
terecht kwamen. Nog al te veel pessimisten wat betreft ont
wikkeling en intelligentie komen er niet op zich af te vragen
of de criteria wel deugen, waarnaar de leerlingen beoordeeld
worden. Men heeft immers aan de eisen van het eindexamen
te voldoen, de leerlingen moeten toch iets „weten". Maar
men moet de vraag stellen: „Passen de scholen wel op onze
kinderen?" en niet de oude schoolmeestersvraag: „Past deze
leerling wel op onze school?"
OP PROTEST tegen deze stelling behoeft men niet lang
te wachten: Onderwijsvernieuwing zeker, het peil verder
verlagen, regering van de middelmaat, de waardigheid van
het voorbereidend hoger onderwijs aantasten, het onderwijs
tot vuilnisbak van minderbegaafden maken, de goeden met
de slechten laten lijden, of erger: de goeden aan de middel-
matigen opofferen, Amerikanisatie van het goede Neder
landse onderwijs, verkeerd begrepen democratisering en
tenslotte: intellectuele uitverkoop van het oude Europa....
We laten het emotionele protest rustig over ons heengaan
en proberen de feiten nuchter onder ogen te zien. Zijn de
schoolkinderen van thans nog wel dezelfde als voor de oor-
log? De middelbare schooljeugd van de laatste tien jaren
is opgegroeid gedurende de tweede wereldoorlog en heeft h
daarvan zeker de invloed ondergaan. Maar reeds blijkt, dat s
ook de latere jaargangen onrustig, ongedisciplineerd, onge- S
concentreerd, speels zijn en dat hun prestaties achterblijven j|
bij wat men van voor de oorlog gewend was. Nu treedt de
puberteit echter eerder in, ongeveer één a twee jaar eerder,
maar dit ontwikkelingsstadium houdt daarom nog niet eer-
der op. Het blijkt dat de puberteit of ongeveer op hetzelfde
tijdstip als vroeger of op een later een einde neemt. Met
andere woorden: Het individu blijft veel langer puber.
Uiteraard heeft dit verschijnsel niet alleen biologische be-
tekenis. De puberteit is immers juist psychisch een bijzonder
turbulente periode, waarin het kind grote innerlijke con-
flicten te verwerken heeft. Maar er zijn nog andere biolo-
gische wijzigingen. Een feit is bijvoorbeeld, dat de jeugdigen E
van thans langer zijn dan die van vijftig jaar geleden. Er
voltrekken zich tal van veranderingen in de jeugdigen zelf §j
en in de ons omringende wereld.
DE SAMENLEVING zelf verandert bijzonder snel van
karakter: het gezin verliest op tal van punten aan functies, b
men zoejct zijn heil veel meer buitenshuis dan vroeger. Er B
is ook e$n zekere demoralisering van de jeugd te constateren,
maar wie zijn de schuldigen? De ouders? De kinderen? Is b
het de maatschappij? Het antwoord kan niet gegeven wor-
den. En dan zijn er nog de veel grotere mogelijkheden tot
afleiding voor de jeugd. Vijftig jaar geleden had een gym- b
nasiast alleen de school en het gezin als de polen voor zijn b
interessen. Thans concurreren sport, bioscoop, radio, tele- E
visie en allerlei hobby's, waarvan vele sterk technisch zijn,
om de belangstelling van de scholier. Is het dan een wonder,
dat de jeugd snel afgeleid en minder geconcentreerd is?
Natuurlijk zou de leerling zoveel zelfdiscipline moeten E
opbrengen, dat hij zijn plichten boven zijn genoegens stelt.
Maar mag men dit eisen, waar de volwassenen zich geen B
enkele rem opleggen in de amusementssfeer? En men kan B
zich nog afvragen, wie al deze ontspanningsmedia eigenlijk E
scheppen. Zijn dat de jeugdigen? Integendeel, de volwasse-
nen zélf openen alle mogelijkheden voor vervlakking en b
amusement. De volwassenen streven naar luxe, naar „con- E
sumptie" en zij erotiseren de samenleving in film en reclame.
Zoals de ouden zingen, zo piepen de jongen!
Al deze factoren moet men laten meespelen als men de E
prestaties van scholieren beoordeelt. Betrekt men ze niet E
in het oordeel, dan werkt men met verkeerde maatstaven, E
die niet meer passen in onze tijd. Natuurlijk is het waar,
dat de toestand van het Nederlandse middelbaar onderwijs
bedroevend is, mede door het grote gebrek aan scholen en i§
aan bevoegde leerkrachten. Men zal deze oorzaak voor een
gezond oordeel als naar gehoopt mag worden tijdelijk E
moeten extrapoleren en men helle er ook niet toe over alle E
slechte prestaties eenvoudig hieraan toe te schrijven en dus b
het gehele probleem als tijdelijk te beschouwen. b
HET IS DRINGEND nodig om de standaards te wij-
zigen en het eindexamen ermee in overeenstemming te E
brengen; of wel dat men het eindexamen geheel afschaft
en daarmee leraar zowel als leerling van een enorme druk E
ontlast. De beoordeling van de leerlingen in de klasse door E
alle leraren tezamen zou dan basis voor het al of niet -1
verlenen van het einddiploma moeten zijn. Dit is in 1954 1
al voorgesteld door de heer Van Dam, inspecteur van het b
middelbaar onderwijs, maar zijn idee is met weinig
enthousiasme ontvangen. Als afschaffen dan niet mogelijk E
is, wijzigen moet men in ieder geval en niet door hier en
daar een vak te schrappen of facultatief te stellen, maar
door de eisen radicaal te veranderen, waarvoor het onder- 1
wijs wellicht met een jaar verlengd zal moeten worden.
De misère ligt niet in het gebrek aan intelligentie van 1
onze kinderen, maar in de gebrekkigheid van ons school- 1
systeem, dat verouderd is.
„FIJN Dat moesten ze bij ons op school ook eens
lezen!" zei een zeventienjarige lyceïste aan wie ik het
hoofdstuk Cijfer-perikelen int het nieuwe bij J. B. Wolters
in Groningen verschenen boek „Viaticum didacticum"
van prof. dr. H. W. F. Stellwag ter lezing had gegeven.
Doch na een ogenblik zwijgen voegde ze er nadenkend
aan toe: „Maar hoe zouden ze eigenlijk anders cijfers
moeten gevenP Die man uit dat boek probéért toch zo
eerlijk mogelijk te zijn. Je voelt dat hij niet helemaal
eerlijk is, maar hij doet toch echt z'n best. Natuurlijk,
wij willen altijd hogere cijfers hebben, da's logisch. Bij
sommige leraren kan je er altijd wel een punt bij bedelen.
Bij deze niet. Hij heeft een vast systeem. Hij telt op en
deelt. Hoe zou het anders kunnen?"
PROFESSOR DR. H. W. F. Stellwag, aan wier snelle en
welversneden pen wij reeds verscheidene boeken over di
dactische en pedagogische onderwerpen danken, is begonnen
met de uitgave van een reeks die voor het voorbereidend
hoger en middelbaar onderwijs wil zijn, wat de Mede
delingen van het Nutsseminarium zijn voor het lager onder
wijs. Als nr 1 van deze serie die de algemene titel Paeda-
gógica-Didactica draagt, is nu „Viaticum Didacticum" ver
schenen. Het is duidelijk dat professor Stellwag, die vroeger
klassieke talen doceerde, op latijnse titels gesteld is. Maar
laat die geleerdheid de gewone leraar niet weerhouden er
kennis van te nemen. Hij behoeft waarlijk niet de oude
talen te beheersen om er veel aan te hebben en ik vermoed
dat zijn voorkeur, evenals de mijne, zal uitgaan naar alle
hoofdstukken, waarin geschreven wordt over het geven van
cijfers, cijfers voor het werk en cijfers voor het rapport. En
het is een daarvan, die aan een enthousiaste lezeres het on
parlementaire woord ontlokte, waarmee dit artikel begint.
„Viaticum didacticum" betekent letterlijk: didactisch reis
geld. De schrijfster poogt in die titel tot uitdrukking te
brengen, dat zij de leraar van wat „middelen" wil voorzien,
die hem zijn didactische tocht door het schoolleven wat ge
makkelijker zullen maken. Een der moeilijkste problemen
waarvoor hij op die tocht telkens en telkens weer wordt ge
steld, is het geven van cijfers.
WAT WIL MEN eigenlijk door een cijfer tot uitdrukking
brengen? Dat de leerling zijn les heeft geleerd? Dat hij een
bepaald onderdeel van de stof beheerst? Dat hij vorderingen
heeft gemaakt? Dat een bepaald niveau is bereikt? Het ant
woord moet luiden: dit alles en dit alles door elkaar. Daar
aan moet dan nog worden toegevoegd, dat het peil van de
klas ook van invloed is op het cijfer: aan een goede klas
stelt de leraar hogere eisen. En dan spreek ik nog niet eens
van het cijfer waarin de eerlijkheid van de leerling is ver
disconteerd. Hoe verbreid is niet de methode: Wie betrapt
wordt op spieken krijgt een één. Waaróm er gespiekt wordt
is daarbij niet van betekenis. En toch is er een groot ver
schil tussen spieken uit luiheid en spieken uit angst, tussen
alles overschrijven en één woord of formule, waarvan „alles"
afhangt, uit een woordenboekje of agenda opdiepen. In onze
scholen, waar het resultaat zo sterk gebonden is aan cijfers,
kan de overgang naar een volgende klas van dat ene woord,
van die ene formule afhankelijk zijn. Dat de kat in het nauw
rare sprongen maakt, is bekend.
De schrijfster schetst nu in haar werk een „ervaren" do
cent die zijn cijfers voor het eindrapport moet opmaken en
de methode, welke hij daarbij toepast, uiteenzet. Het is een
uiterst boeiend opstel geworden, bijna een kleine novelle.
Want deze man geeft zich nauwkeurig rekenschap van wat
hij doet. Hij rekent en cijfert tot ieder krijgt „wat hem toe
komt" binnen het kader der verworven punten. En deson
danks is hij zo hopeloos onbillijk, omdat de kinderen achter
de cijfers zijn zoekgeraakt. Vroeger wist hij al optellend en
delend en gemiddelden makend nog wel met wie hij bezig
was, maar in de loop der jaren is het cijfer steeds machtiger
geworden, het is tot schrikwekkende afmetingen gegroeid
en zijn schaduw is zo zwaar en zo donker dat de docent het
smalle figuurtje van het schoolkind erachter nauwelijks
DAN IS ER het uiterst leerzame hoofdstuk over de werk
methoden onzer leerlingen, waarin een vijftal boeken wordt
besproken die aanwijzingen geven over de verstandige aan
pak, over efficiënte studiemethoden en vooral over de con
centratie. Het is een heel merkwaardig verschijnsel dat het
aantal klachten legio is, maar dat men het ter genezing van
dit wijd verspreide euvel pleegt te laten bij opmerkingen als:
Je moet je beter concentreren, je moet voortdurend je hoofd
bij je werk houden, je moet je niet laten afleiden en meer
dergelijke dooddoeners, waarvan uiteraard nooit enig succes
te verwachten valt. Het is verre van mij te betogen dat pro
fessor Stellwag en de door haar behandelde auteurs nu
plotseling de oplossing van het concentratie-probleem op
een presenteerblaadje aanbieden. Maar tezamen maken zij
toch een aantal behartigingswaardige opmerkingen voor bei
de partijen: de leraar en de leerling. Want de leerling suk-
kert met zijn gebrek aan concentratievermogen en terecht
verwacht hij van zijn leraar dat die hem daadwerkelijk zal
kunnen helpen, óók in dit opzicht. Niet met een stel vaag
heden, zoals hierboven werden gedebiteerd, maar wel met
concrete raad. En niet alleen de zich moeilijk concentreren-
den zal hij dan tot steun zijn: het is immers zo dat vele leer
lingen met zogenaamde leermoeilijkheden in wezen leer
lingen met slechte werkmethoden zijn.
VERVOLGENS KOMT het „orde"-probleem. Men weet als
leraar dat orde houden een dynamisch proces is, dat men
tenzij men de goden wil tarten nooit kan zeggen: bij mij
kan niets gebeuren, ik heb volmaakte orde. Iedere klas is
weer anders. Ja, ieder uur kan verandering brengen en orde
in wanorde doen omslaan. Dat gevaar bedreigt de ene do
cent ongetwijfeld in veel sterkere mate dan de andere, maar
in potentie is het altijd aanwezig. Dat is maar goed ook: het
dwingt de leraar altijd weer met de inzet van ziin gehele
persoonlijkheid te doceren. Men kan het in dit vak nooit E
„af laten weten". Is die gehele persoonlijkheid gericht op
het contact met de medemens, dan loopt het met de orde
wel los, is hijzelf innerlijk on-ordelijk, dan zal hij moeilijk- E
heden houden tot hij erin slaagt met de klas ook zichzelf in
de hand te houden. Maar onontbeerlijk is te allen tijde en
voor iedere docent: het vertrouwen het ook met deze klas E
en zelfs met deze ene onhandelbare leerling op den duur te
zullen klaarspelen.
IN WEER EEN ANDER hoofdstuk verdiept de schrijfster E
zich in het wezen van de les en in de vraag: wat is nu eigen-
lijk: lessen leren? Beseffen wij wel voldoende dat leren is: E
ervaren en ervaringen opdoen en dat doceren dus moet zijn: E
gelegenheid geven om ervaringen op te doen? Dat houdt in
dat de leersituatie voor de leerling zinrijk moet zijn, dat
zijn natuurlijke leergierigheid behouden moet blijven. Me-
nigeen zal smalend opmerken dat leergierigheid in de tegen-
woordige tijd ver te zoeken is en dat het een hopeloze taak
is belangstelling te wekken. Hun wordt geantwoord dat niet- E
interessante onderwerpen niet bestaan, maar wel: niet-ge-
interesseerde leerlingen. Het is de taak van de docent de
stof zó toe te lichten, dat de belangstelling ervoor groeit. 5
Dat doet zijn persoonlijkheid en wij weten allen hoe waar E
dit is: voor een leraar van wie de kinderen houden, werken
zij graag hard.
Uit de veelheid van onderwerpen en raadgevingen die
„Viaticum didacticum" bevat, is in het bovenstaande een E
en ander aangestipt. Het boek is bedoeld als aanvulling
van het eerder in dit blad besproken „Begane wegen en
onbetreden paden" van dezelfde schrijfster. Ik zie het liever E
als een inleiding daartoe, een inleiding zowel voor leraren
die zich weer eens rekenschap willen geven van wat zij
dagelijks doen als voor ouders wier kinderen in die vaak. E
moeilijke middelbare-schoolleeftijd zijn. E
Dr. P. H. Schroder E
ER BESTAAT een Parijs, dat niet
voorkomt op de folders van reisbureaus
over deze metropool van cultuur, van
amusement en van romantiek, namelijk
het Parijs van de misdaad. Om het Pa
rijs van het Louvre, de Place Pigalle en
de Seine ligt een „rode gordel" van in
dustrie-voorsteden, de „casbah" van de
lichtstad, waar de misdaad op het ogen
blik weliger tiert dan in het Chicago
van Al Capone.
Daar wonen, in huizen die alleen
schertsenderwijs „hotels" genoemd kun
nen worden, de duizenden Algerijnen,
die de Middellandse Zee zijn overgesto
ken om geld te gaan verdienen Voor hun
arme verwanten in het moederland. On
der hen heerst een terreur van oosterse
wreedheid. Volgens een berekening van
een Frans dagblad zijn in het jaar 1957
onder hen zevenentwintighonderdvijftig
geweldplegingen voorgekomen, negen
per dag. Ongeveer vijfhonderdvijftig
van hen werden gewurgd, neergeschoten
of gestoken, in de kleine Algerijnse
oorlog die een uitloper is van de strijd
in het moederland. Er wonen meer dan
driehonderdduizend Algerijnen in
Frankrijk, de meesten in of om de
hoofdstad. Volgens het hoofd van
de Parijse politie Roger Génébrier zijn
het voor het merendeel hardwerkende,
vreedzame lieden, die niets anders wil
len dan sparen voor hun arme familie
leden. Want zij hebben een hechte
„clan"-geest. Men schat, dat zij per jaar
samen een driehonderdvijftig miljoen
gulden naar huis sturen. Zelf leven zij
onder de armoedigste omstandigheden
in „Arabierenhuizen". In Parijs zijn er
een vijftienhonderd van zulke huizen.
Voor hun spaargelden zijn zich nu sinds
de Algerijnse opstand ook de rebellen
als gegadigden komen melden. Hun „be
lastinggaarders" treden hard op. Onder
de Algerijnen, die de laatste tijd om
kwamen, bevonden zich veel kleine
winkeliers en arbeiders die onwillig wa
ren geweest bij het betalen van hun bij
drage voor de vrijheidsstrijd, Behalve
deze strafmaatregel tegen „belasting
ontduikers" is er de rivaliteit tussen het
extremistische nationale bevrijdings
front (F.L.N.) en de meer gematigde
Algerijnse nationale beweging. Deze
vete is genadeloos. Martelingen ko
men veel voor. Tenslotte is hier nog het
gewone gangsterdom bijgekomen, van
de mannen, die voorgeven geld in te
zamelen voor de vrijheidsstrijd en dit
dan in eigen zak steken.
Een grote handicap voor de Franse
politie is de zwijgzaamheid van de Al
gerijn, ook waneer hij zelf met de be
scherming van de politie gebaat zou
zijn. Onlangs werden vier Algerijnen
gearresteerd. Het duurde een kwartier
voordat één van hen de politie bekende,
dat hij de. gevangene was van de ande
re drie, die leden waren van een con
currerende bende en hem hadden mee
genomen voor een „verhoor".
DE MEESTE geweldplegingen worden
toegeschreven aan het nationale bevrij
dingsfront, dat moet beschikken over
een omvangrijke voorraad vervoermid
delen en opslagplaatsen voor wapens.
Aangenomen wordt, dat zij per jaar in
Frankrijk voor tien miljoen aan „be
lastingen" innen. Zij beschikken daar
voor over „inspecteurs", „hoofdinspec
teurs" en „rechters voor onderzoek".
Enige tijd geleden trof de Franse poli
tie twee Noordafrikanen aan, die zich
van het lijk van een landgenoot, een
zekere Mokrane Kaci, wilden ontdoen.
Het spoor volgend kwam de politie in
een hotel bij Porte de Lilas, waar zich
een commandopost van het F.L.N.
bevond. Kaci had daar, zo bleek het, in
alle onschuld om een kamer gevraagd.
Hij wist geen wachtwoord en werd toen
onmiddellijk gearresteerd als een spion
van de concurrerenden Algerijnse na
tionale beweging. Kaci werd „verhoord"
en „veroordeeld". Daarna werd onmid
dellijk het vonnis voltrokken: zijn
„rechters" lieten hem meenemen naar
de kelder, daar langzaam wurgen en ten
slotte zijn hals doorsteken. Zulke „pro
cessen" van het F.L.N. komen veel voor.
De vroegere assistent van de burge
meester van Algiers, Hocine Cherchalli,
werd door een F.L.N.-gerechtshof ter
dood veroordeeld. Het vonnis werd vol
trokken door enkele mannen, die tij
dens een spitsuur bij een station van de
ondergrondse Cherchalli in de rug
duwden en hem neerschoten.
De ergste maand in 1957 is augustus
geweest met honderdnegenendertig
moorden en driehonderd gewonden. Tot
nu toe zijn slechts negen Europeanen
het slachtoffer geworden van deze Alge
rijnse terreur. Meestal betrof het men
sen, die toevallig bij een gevecht tus
sen Algerijnen in de buurt waren. Maar
in November werd een aanslag op een
van de rijkste landeigenaars, Henri Bor-
geaud, woordvoerder van de Fransen
in Algerije, gepleegd. Drie dagen na deze
mislukte aanslag werden op straat de
lijken aangetroffen van vijf vermoor
den. Op 28 november ontsnapte de
secretaris van staat voor Algerije, Ab-
delkader Barakrok, nog juist aan een
fusillade van een auto uit, voor zijn Pa
rijse woning.
De Fransen zijn vastbesloten een eind
te maken aan deze terreur. In juli heeft
het parlement, met tegenzin, zijn toe
stemming voor de oprichting van een
kamp voor Noordafrikanen in Oost-
Frankrijk gegeven. Het einde van deze
misdadigheid zal echter waarschijnlijk
niet komen, voordat een bevredigende
oplossing is gevonden in Algerije zelf.
'v' -
WIJ KENNEN elkaar nooit hele
maal. Wij kunnen op het midden van
de dag naar elkaar lachen in een diep
begrijpen en onze persoonlijkheid wa
genwijd ontplooien, nochtans kennen wij
elkaar niet. Wij hebben ons ingesteld
op het daglicht en vonden de beste ma
nier om het te verdragen. En we weten
ook een manier om het lamplicht thuis
in de avonduren te verdragen. Maar
laat men ons eens zien tussen daglicht
en lamplicht. Tussen werk en vrije tijd.
La^t men ons eens zien als wij alleen
maar fietsers zijn. Als het nog niet
licht is en als het alweer donker is.
Dan zijn wij donkere schimmen met
rode lichtjes van achteren, die zich in
scholen voortbewegen over de rijks
straatwegen. Wat wij zo dicht bij el
kaar zoeken weten wij niet. Leven in
scholen doet men maar half bewust.
Haringen weten ook niet waarom zij in
scholen zwemmen, zij doèn het alleen.
En daar zit misschien een soort bestie
ring die uitg 'at van de samen-sterk-
gedachte. Ik heb wel eens gehoord dat
een haai nooit een school haring van vo
ren nvalt, omdat hij anders fijnge-
perst wordt door een lawine van haring.
Hij pikt er af en toe heel voorzichtig
één van opzij uit en nuttigt die verderop,
met wat saus van de branding. Een
school van allemaal onwezenlijke suf
fe haringen heeft een niet te stuiten
voorwaartse kracht. Misschien fietsen
wij daarom ook in scholen. De automo
bilisten rijden langzaam achter ons
voort of zijn zo wijs van hun voorrangs-
recht geen gebruik te maken. Zij zullen
wel uitkijken voor hun lak. Zo pezen
wij voorwaarts in een rustige onbe
kendheid met elkaar. Er wordt vrijwel
nooit gesproken. Alle ogen hebben zich
tot spleetjes vernauwd en alle neuzen
worden bij tijd en wijle opgehaald. En
alle wielen draaien. Slechts enkelen,
die te misselijk of te oud zijn om het
tempo bij te houden blijven achter. Zij
worden een prooi van auto's of brom
mers, als ze die geen voorrang geven.
Of van politieagenten.
In de school is voortdurend wisseling
omdat ieder meent, dat hij de ander
voorbij moet rijden. Maar even later
passeert de ander weer. Hoe deze be
wegingen over de hele, soms tientallen
meters lang school verlopen, is niet
gemakkelijk te zeggen. Dat zou
slechts de verkeerspolitie kunnen be
kijken, wanneer zij helikopietertjes
had. Nu ziet men alleen af en toe als te
ken van de voortdurende plaatsverwis
seling dm voortbewegende mensen de
verdikkingen in de school vaak tot aan
linkertrottoirs toe. De school kan heel
onverwachts naar links of naar rechts
uitbobbelen, zodat een bromfietser
onmiddellijk zijn gasje moet uitzetten.
Bromfietsers worden door wielrijders
in de halfbewuste toestand van het le
ven in scholen vaak als natuurlijke
vijanden aangevoeld.
Zo zoeken wij in die duistere uren,
wanneer het asfalt glimt in het neon
licht, beschutting tussen de andere
schimmen. Misschien was de man, die
gisteren naast mij reed, de winkelbe
diende die altijd de beste kaas voor
mij uitzoekt. Misschien was het ook
wel een meisje, liet kan bijvoorbeeld
best een nicht van me geweest zijn. Ik
zal het nooit weten. In scholen fietsend
kijkt men elkaar nooit aan, uit vrees
voor herkenning. Want dan verplicht
men elkaar tot een gesprek. Dan moet
men de school verlaten en voortijdig
wakker worden uit dit vreemde, in
stinctieve leven.
Ko Brugbier