Bundeswehr vormt geen ijzervreters, maar „burgers onder de wapenen" -IENSEN De dood Opruimings-aanbieding Van dag tot dag Duidelijk beeld Nieuwe weermacht poogt zich ook te wapenen tegen gewetens conflicten, ondanks kordaat kader Europees denken Heeresoffizierschule in Hannover CQraatótoel 3 De werkloosheid in de bouwvakken Den Haag beraadt zich over nieuwe maatregelen De Russen RONDBLIK IN WEST- DUITSLAND .V Principe-kwestie 0p de Raketprogramma versneld Eisenhower krijgt meer dan hij het Huis vroeg Veertig miljoen dollar voor brandstof-onderzoek Nieuwe premiers in twee Russische republieken DONDERDAG 23 JANUARI 1958 De brief van de gouverneur der Indone sische staatsbank, Sjafruddin Prawirane- gara, die in een Palembangs blad is gepu bliceerd, bevat zinsneden die overal in de wereld indruk zullen maken door hun be zonnenheid en ernst, doch zeker door hun duidelijke kenschetsing van de situatie, waarin het land zich tengevolge van de jongste ontwikkelingen bevindt. Hij dringt aan op de vorming van een krachtige na tionale regering langs constitutionele weg omdat democratische en beschaafde lan den alleen bereid zullen zijn hulp te ver lenen aan beschaafde landen". Met andere woorden: de gang van zaken te Djakarta stempelt Indonesië tot een onbeschaafd land, althans tot een land dat geleid wordt volgens onbeschaafde methoden. Dat zal wellicht op sommige plaatsen in het bui- lenland hard klinken, omdat men daar niet zo nauw geconfronteerd is geworden met de gevolgen van dat onbeschaafde beleid als wij hier in Nederland. Wie de aan komst der emigrantenschepen van nabij heeft aanschouwd en een blik heeft ge worpen in de scheepsladingen menselijk leed, die door Djakarta geëxporteerd zijn, zal de woorden van Sjafruddin nog gere der onderschrijven. De financiële kopstukken van het nieu we Indonesië, die na de uitschakeling van Sjafruddin zullen achterblijven, zijn figu ren die niet in zijn schaduw kunnen staan. Deze talentvolle deskundige heeft de con clusie getrokken, dat zijn leven gevaar liep in Djakarta en hij steekt dat niet onder stoelen of banken, waarmee hij de regering en de politieke intriganten een brevet van kwaadwillige, destructieve bedoelingen geeft. Hij zegt het nóg duidelijker: „wilde dieren in mensegedaante" „geen vrije meningsuiting" „anarchie". Wanneer grote figuren als deze Sjafruddin, die in het nieuwe Indonesië onder ander om standigheden een schitterend opbouwwerk zouden hebben kunnen doen, moeten er kennen dat er in Djakarta voor „democra tische elementen niets te verrichten valt", kan ook het beschaafde buitenland weinig hoop koesteren op een verbetering, zolang het heft in handen blijft van de lieden die Sjafruddin zo vernietigend definieert. Men zal immers het ingetreden afbraakproces moeten afwachten, dat blijkbaar in Dja karta ijverige slopers heeft verenigd in een wild gevecht om eigen belangen, ter wijl in de buitengewesten misschien nieu we kernen van opbouw ontkiemen. Voor het ogenblik is van de gehele In donesische situatie moeilijk een minder troosteloos beeld te schilderen dat heeft Sjafruddin, wiens onverdachte vader landsliefde bleek toe hij gedurende de re volutie premier van de Indonesische nood- regering was, onmiskenbaar duidelijk on der woorden gebracht. (Van onze reisredacteur) HANNOVER. In de vochtige winteravond rook de straat naar natte uniformen. Er viel lantaarnlicht op glim mende helmen en geweerlopen, er klonk zware, koperen muziek en marcherende laarzen gaven korte, eentonige roffels op het plaveisel. Toen viel het commando: „Ein Liedzweidreivier" en tegen de sombere kazernemuren schalden de stemmen van jonge, Duitse sol daten. Een compaguie erewacht van de Bundeswehr mar cheerde uit en iedereen keek er gefascineerd naar. Een secretaresse van het ministerie van Defensie giechelde zenuw achtig: „Net als vroeger". Was dat zo? Tot mijn opluchting zag ik - dat die nieuwe Duitse soldaten net zo slordig marcheerden als de Nederlandse. Er waren een paar vrien delijke kromme schouders bij, er was een piot die telkens moest verstappen om in de maat te blijven, een paar anderen zongen toegewijd vals, en bijna allen keken met half- komische ernst voor zich uit. Zo van: „We zien er toch niet al te gek uit, wanneer we zo flink moeten doen?" De West- duitse bondsregering, die heeft gewild dat de Duitse sol daten „staatsburgers onder de wapens" zouden zijn, leek in haar wens aardig geslaagd. En de achterdochtige buiten lander haalde er de paradoxale troost uit dat zo de West- duitse herbewapening al nodig was, de Bundeswehr bepaald nog niet de indruk wekt van een verzameling efficiënte ijzervreters. (Vervolg van pag. 1) verenigbaar is met. zijn nieuwe functie van lid der Europese Commissie voor de Econo mische Gemeenschap. De technische be zwaren, die de heer Rey thans (tijdelijk) verhinderen, zijn ministersambt neer te leggen, hadden hem als hij waarlijk Europees had gedacht ook moeten ver hinderen, in diezelfde periode zijn nieuwe functie te aanvaarden. En zelfs de voor zitter van die uiterst belangrijke Europese Commissie, de Duitse prof. Hallstein, schijnt zich nog niet geheel van de ambte lijke banden met zijn vaderland te hebben losgemaakt. Gelukkig maar dat wij ons kunnen troos ten met de gedachte, dat dit alles waar schijnlijk slechts de kinderziekten van de Europese eenwording zullen blijken te zijn. Simon Koster Het huidige werkloosheidsniveau in de bouwvakken geeft, ook vergeleken bij an dere jaren dan het topjaar 1956, aanleiding tot bezorgdheid, zo zeggen de ministers Suurhoff en Witte in antwoord op schrifte lijke vragen van het KVP-Tweede Kamer lid A'ndriessen. Beide ministers zijn van oordeel dat de snelle stijging van de werk loosheid in bepaalde streken van ons land nog bedenkelijker is dan het aantal werk loze bouwvakarbeiders en dat vooral deze snelle toename aanleiding is om bepaalde maatregelen te overwegen die vooralsnog meer een gericht, dan een algemeen ka rakter zullen moeten hebben. De aard en omvang van die maatregelen zullen mede afhankelijk zijn van de financiële situatie. De bewindslieden plegen regelmatig over leg om zo nodig in de gebieden met ex cessieve werkloosheid alsnog rijksgoed keuring te verlenen voor het uitvoeren van aangehouden werken. In feite, zo zeg gen zij, heeft dit geleid tot een aanzien lijke verruiming van het goedkeuringsbe- leid in deze gebieden, waarbij kleinere werken, die spoedig begonnen kunnen wor den, de voorkeur hebben. Over de vraag of er nog andere maatregelen genomen kunnen of moeten worden, is men nog in beraad, aldus de bewindslieden. Het totale aantal werklozen in de bouwvakken be droeg eind 1957 25617 tegen 7552 per ulti mo 1956, 11.658 in 1955, 17.700 in 1954 en 33.682 in 1951. Op de „Heeres Offizierschule", de offi- ciersopleidingsschonl, in Hannover, ging het daarentegen wel wat strammer toe. En de officieren, die brandden van ver langen mij te laten zien hoe voortreffe lijk hun school uitgerust was en welk een bekwame militaire vaklieden zij zou voort brengen, waren, geloof ik, dan ook wel verbaasd, dat ik af en tot in het verleden wilde gluren. Nu is het misschien onlo gisch te verwachten, dat een Duitse cadet zijn commandant zou begroeten met „Ha, die overste", maar ik schro'k toch wel erg, toen wij een klaslokaal binnentraden en de „Fahnenjunker" allemaal tegelijk in de houding sprongen en als één man het verplichte „Goedendag, mijnheer de kolonel" gelijk een salvo de frisse mor genlucht inschoten. Misschien kwam de schrik ook wel een beetje door de unifor men, want het plan om de Bundeswehr in Amerikaanse kostuums te steken, heeft men laten varen, d petten streven weer erg omhoog en de korte tunieken spannen opnieuw om solide zitvlakken. Wat de tunieklengte bet-eft, men verzekerde mij elders ernstig, dat deze op persoonlijke aanwijzing van bondskanselier Adenauer tot stand was gekomen. Hij vond de Ame rikaanse te kort om de nieren van zijn Bundeswehr-soldatcn warm te houden. Het onderricht op de officiersschool was ook aan de kordate kant. De instructeur in de tactiek, een majoor die geheel en al van vuurvast materiaal vervaardigd scheen, knalde zijn vragen als pistool schoten het leslokaal in en wee het ge beente van de „Fahnenjunker", die zijn antwoorden niet even hard terugschoot. „Zo kunt u straks uw soldaten niet toe spreken", riep de majoor met bliksemen de ogen en de cadet moest het nog eens zeggen, maar nu heel hard en heel flink. De lelijkste beurt maakte een leerling, die te kennen gaf dat de troep zo gele gerd moest worden, dat zij binnen tien mi nuten gereed voor het gevecht moest zijn. „De troep", zei de majoor met een stem die de mussen buiten verschrikt uit de tak ken deed tuimelen „is altijd „einsatz- beieit". Als ik u straks in uw slaap toe roep: „Los Joachim. Hoch. De Russen zijn er", dan roept u: „Waar?" en pakt uw pistool". De Russen zijn het het onderricht wond er geen doekjes om waar het om gaat. De instructeurs, allen vroegere Wehrmacht-officieren die nu hun littekens en binnenkort ook weer hun „Lametta", hun onderscheidingen (zij het minus ha kenkruis) als herinnering aan Hitiers veld tochten zullen dragen, illustreerden hun onderricht met praktische voorbeelden uit die campagnes. De tacticus: „Toen wij dat bos uitkamden, joegen wij er zestien duizend Polen uit". De logisticus: „Duits land heeft bittere ervaringen met mate riaalgebrek in twee wereldoorlogen. Daar tegen was alle „offermoed" tevergeefs". Toen mij verzocht werd ook enige vragen aan de cadetten te stellen, knoopte ik dus maar bij die herinnering aan: „Wat doet u, wanneer er in een dorp in een vijan delijk land door civiele partisanen op uw manschappen wordt geschoten?" Een pa rachutisten-cadet zei: „Proberen die par tisanen te arresteren". Ik zei: „Akkoord. Maar als dat niet lukt?" De cadet dacht lang na, maar wist het antwoord niet. Ik suggereerde: „Represailles tegen de bur gerbevolking?" De jongen was oprecht verontwaardigd. „Hoe ik daar nu bij kwam"? „De bevolking is niet verant woordelijk". „Collectieve straffen zijn immoreel". Hetgeen ik erg aardig van hem vond. Mijn vriendelijke „Herr Oberst" kwam hier later nog eens op terug. Natuurlijk waren er door de voormalige Wehrmacht onfrisse, hoogst onfrisse dingen gedaan. Maar dat waren losse voorvallen, die men opeengesta >eld had om daarmee het blazoen van de Wehrmacht te besmeuren, die toch in het algemeen uit eerlijke en fatsoenlijke soldaten had bestaan. Ik kon mij niet onttrekken aan de indruk dat op deze Hannoveraanse officiersschool de ca detten in deze geest over de recente ge schiedenis van het Duitse soldatendom werden voorgelicht. En met alle waarde ring voor de verschillen tussen Wehr macht en Bundeswehr: aanmoediging tot Eindelijk op weg, de nieuwe soldaten van de defensieve Bundeswehr. i nadenken, versobering van dienst-poeha en groetplicht, kweken van belangstelling voor maatschappelijke problemen, na druk op het staatsburgerschap, vond ik dat een spijtig verschijnsel. Vooral omdat ik uit gesprekken met enkele „Fahnen junker" de indruk kreeg, dat zelfs deze jonge militairen deel hadden aan de op wekkende eigenschappen van de Duitse jeugd van vandaag: onbevangenheid, ge matigdheid en gezonde achterdocht inste- de van de opgeblazen geestdrift van wel eer. Zij leken mij zeer wel in staat tot redelijk begrip voor de dilemma's waar- voor hun instructeurs zich als Wehr macht-officieren tijdens de nazi-periode gesteld hebben gezien. Met het knellendste daarvan: de vraag waar de gehoorzaamheid van de militair jegens de staat ophoudt, in concreto of de „twintigste juli", de aanslag op Hitier door samenzwerende officieren al dan niet gerechtvaardigd was, houdt ook de Bundeswehr zich bezig. Haar huidige standpunt lijkt officieus vastgelegd in een geschrift van majoor Trentsch getiteld: „De soldaat en de 20ste juli", een grondig maar nogal willig werkstuk, waarin de auteur zijn svmpathie voor de samen zweerders laat doorschemeren en betoogt dat de 20ste juli slechts een uitloper was van het algemeen onbehagen dat van 1933 af in de Duitse generale staf had geheerst. Aan het einde van zijn langdradige wan deling door de doolhof van deze netelige principe-kwestie laat hij doorschemeren dat hieromtrent geen voorschriften kun nen worden uitgevaardigd, maar dat ieder in laatste instantie naar eigen geweten moet beslissen. Hetgeen natuurlijk waar is, al zou men wensen dat de Duitse ge nerale staf het onbehagen dat er inder daad heerste, wat eerder en efficiënter tot gelding had gebracht, zich instede van halfzachte bespiegelingen, Voltaire's aan wijzing voor de geest had gehaald, dat hij een goed soldaat is, die weet welke orders hij niet moet opvolgen. Als men ervan uitgaat dat een militair aan een democratisch regime vrijwel on voorwaardelijke gehoorzaamheid schuldig is en aan een dictatuur in het geheel niet (hetgeen zo'n slechte vereenvoudiging nog niet is) dan hoeft men aan de boven gestelde gewetensvraag in de bondsrepu bliek geen actuele betekenis toe te ken nen. Maar de Europese ontwikkeling heeft de onaangename gewoonte gehad juist Duitsland voor zulke conflicten te stellen. Er is in de huidige situatie, vooral nu de verdeling van Duitsland zelfs het la tente gevaar van een broederkrijg in zich bergt, weinig reden aan te nemen, dat zij daar plotseling mee zal ophouden. Reden volop daarentegen te hopen dat het wat moeizaam op gang gebrachte onderzoek naar deze en andere gewetensvragen voortgezet zal worden, zodat de Bundes wehr niet alleen materieel tegen kwade eventualiteiten gewapend zal zijn. Eindelijk terug, de oude soldaten van de agressieve Wehrmacht, „Spatheim- kehrer" uit Russische krijgs gevangenschap. Een groot collega in het vak, die in een grote krant grote faam verworven heeft met kleine stukjes op humoristi sche grondslag, heeft onlangs een bloemlezing gegeven van stijlbloempjes uit brieven, die hem uit zijn lachende lezers kring plegen te bereiken. Het was een kostelijke verzame ling, die méér verwekte dan een glimlach alleen. Zij deed namelijk opnieuw de treffende gedachte rijzen, dat de humor in het leven een rol van ver stoppertje spelend spook ver vult, opduikend in onverwach te. vormen en wegvluchtend uit de vingers van hen, die menen er de handen vol van te heb ben. Nóg treffender gedachten verwekte zij, namelijk onder meer deze, dat de humor vaak in de vermomming van een grapje reist en da' het grapje bij aankomst vaak een lege schil blijkt te zijn. De bloemlezing bevatte een dergelijk leeg schilletje. „Wij moeten nu sparen voor Ali haar grafsteen. Wij hebben hem besteld voor juli. Dat is haar verjaardag." Dit is een grapje. Het grap pige steekt namelijk in het kostelijke misverstand, dat iemand die dood is nog verja rende geacht wordt. Tenmin ste, dat lijkt de reden te zijn waarom deze zin gelicht is uit een brief, waarvan de verdere inhoud niets ter zake (van het grapje) doet. Wat mij gebracht heeft tot het citeren van dit citaat is de overweging, dat onze moderne zin voor humor nu en dan af schrikwekkende neigingen vertoont om te waden door de diepe dalen der gevoelloos heid en hartverstening; een af dwaling van de weg door het hooggebergte der briljante geestigheid, waar het vluchti ge, ontroerende schaduwspel der tegenstellingen op het scherm van een ontvankelijk geestelijk netvlies zich ontrolt. Dat is zeer poëtisch gezegd, met uw welnemen, doch de humor van het hooggebergte is poëzie, grijpt het gemoed aan, prikt in het hart en ver heft de waarnemer boven het aardse dal. Humor is een licht, een glans. „Wij moeten nu sparen voor Ali haar grafsteen." Het moet een ontroerepde brief geweest zijn. Een achter gebleven kringetje van lief hebbende, rouwende getrou wen, in wier midden Ali levend is gebleven en op haar tijd verjaardag viert. Een groepje mensen, verbonden in een plicht van gedenken, cent voor cent bijeenleggende voor het geringe monument, waar van niet de steen doch de lief derijke gedachte het verjaars geschenk van Ali zal worden. Hun onbeholpen manier van formuleren verzinkt in het niet bij de grootheid van hun menselijke ernst. Het grapje smeert helaas een kwalijkevlek op hun ongerept blazoen van liefde, wier kracht over het graf heen de arme, gestorven Ali omsloten houdt in de levende gemeenschap. Waarom zou Ali op deze wijze niet een verjaardag kun nen vieren? Waarom zou zij niet blijven deel hebben aan dit gemeenschappelijke leven van alledag en daardoor echt, waarachtig blijven leven? Natuurlijk bedoel ik niet iets wreveligs te zeggen aan het adres van de grote collega van het grote blad. Ik benijd hem slechts, dat hij die brief gekre gen heeft. En ik kan begrijpen hoe moeilijk het is, dag aan dag de humor te moeten spuien met scheepsladingen vol, zonder daarbij niet onop zettelijk wat lege schillen te lossen. De keiharde, cynische hu mor van deze tijd in woord en beeld is 'n jammerlijker teken van verval dan welk ander tijdsteken ook. De mil de geest in de humor is afge brokkeld, de verkalking heeft hier en daar zijn plaats inge nomen. Kalkdroog en leven loos, zoals gebluste kalk kan zijn. Meent niet, dat de humor en de dood twee elkander niet verdragende grootheden zijn. Integendeel, zij zijn verbonden in een rijk scepticisme ten aanzien van al wat tot de materie behoort. Er bestaat kostelijke humor over de dood. Doch hier komt weer die ge heimzinnige, ongrijpbare ge staltevorming van de humor zich aandienen in het spel der tegenstellingen verbergen dood en humor zich flirtend voor elkander en vangen zij soms elkaar in een vluchtige vrijage. Dat subtiele moment te zien en te verstaan is de genade van hem, die de ware, onverkalkte geestigheid bezit van een scherpgepunt gemoed, dat tegelijk de spot en de hu maniteit, de verhevenheid des harten en de puur-menselijke weemoed van het leed bezit en koesteren kan. Waarom geen humor over de dood? Er zijn honderdtallen voorbeelden van, die waarlijk niet alle uit het verleden stammen doch ook in onze dagen nog ontspruiten aan geestig vernuft en helder be grip. Nog zeer onlangs is het kleine, schitterende verhaal ontstaan van de moegesloofde missionaris, die terug uit de koppensnellersgebieden op Nieuw-Guinea zijn grote vol doening uitsprak over de vor deringen zijner missie aldaar, en als illustratie daarvan ver genoegd te kennen gaf dat de koppensnellers er eindelijk toe gebracht waren op vrijdag enkel nog vissers te eten. Is daar de dood mee gemoeid of niet? En wie zal willen beweren dat de dood niet het eigenlijke hoofdbestanddeel vormt in de geschiedenis van de spion, die tijdens de oorlog de opdracht kreeg boven vijandelijk ge bied omlaag te springen en zich vervolgens per rijwiel, dat op het aangegeven punt verborgen was, naar zijn sabo- t.agedoe! te begeven? Hij sprong, doch zijn parachute was onbruikbaar. En terwijl hij als een steen naar beneden dook, dacht hij misnoegd: „Nu zul je zien dat die fiets er ook niet staat". Welnu. Het zal genoegzaam duidelijk wezen dat het noch onze grote collega, noch wie ook moreel verboden zou zijn, zich en anderen te amuseren met de dood. Doch de humor van onze tijd verliest zo nu en dan de gevoeligheid voor de betrekkingen tussen dood en leven, en begeeft zich op de troosteloze paden van de deca dente, platte burgerlijkheid. Ons zal nog eens verzocht worden te lachen om een moe der, die na de dood van haar kind radeloos het huis door zoekt, in een onbegrijpelijke en hopeloze illusie van „het kan niet waar zijn". Als dat gebeurt, hangt het van óns af of wij zullen lachen of niet met andere woorden, of wij, ondanks alles, mensen met een ziel en een hart zullen zijn gebleven. Het humoristische van dit alles tenslotte is het on weersprekelijke feit, dat de decadente verkalkingshumor, die zo geredelijk spot met de dood, bezig is aan de voltrek king van iets dat hij zelf schuwt: De dood van de humor. J.L. Dingen Ik geloof dat het erg gevaarlijk is om veel dingen te bezitten. Indien zulk bezit niet te vermijden is, moet men de dingen altijd goed in de gaten houden opdat ze niet de macht over het huis en uw gezin aan zich gaan trekken. Met dingen bedoel ik voorwerpen, voorwerpjes.tja, dingen; ik weet er ook geen andere naam voor. Er zijn mensen die er nooit toe kunnen komen iets weg te gooien. Hun huizen heb ben veel weg van overvolle pakhuizen. Ze bewaren alles: de scherven van gebroken kopjes, kromme spijkers, oude brieven, le ge margarinedozen, versleten kleren, roes tige kachelpijpen, kapotte stoelen, lege bloempotjes, stapels oude jaargangen van damesweekbladen en ga zo maar door. Zulke mensen worden door de dingen gere geerd. Hun kamers zijn met dingen dicht gegroeid. Zij leven voor hun dingen: voor de pan met het gat erin en de boeken die ze nooit hebben gelezen en ook nooit zullen lezen, maar die ze bewaren omdat.... ja, waaromOmdat je nooit kunt weten, zeg gen ze. Wie de dingen een vinger geeft, is niet alleen zijn hand en zijn arm, maar zijn hele lichaam kwijt. Hij is een gevangene in zijn eigen huis. Verbogen en onbruik baar geworden paperclips houden hem geketend, oude nutteloze lapjes vor men een prop in zijn mond. De dingen zijn wrede, sadistische heersers. Als ze pullen zijn werpen ze zich van hoge kasten op het hoofd van hun slachtoffer. Zijn het lege blikjes dan snijden ze hem de vingers open. Zijn het oude tot op het ijzerdraad verteerde stofzuigerslangen dan zien zij kans om hem een beentje te lichten. Het slachtoffer zegt niets, staat glimlachend op, klopt zijn kleren af en neemt het ding teder ter hand. „Leg mij onmiddellijk weer op mijn plaats" snauw het ding. „Wee je gebeente als je mij in het vuilnisvat durft te werpen!" Bij deze gedachte alleen al schieten de onderworpene de tranen in de ogen. Nederig en slaafs brengt hij het ding naar zijn plek terug. Soms zijn de dingen zo bezeten van machtswellust, dat zij hun slachtoffer be letten het huis te verlaten. Kapstokken werpen zich voor zijn voeten, sloten sluiten zich hermetisch. Als een spin een vlieg kapselen zij hun prooi in. Jammerlijk komt deze om, temidden van zijn dingen. Remco Campert WASHINGTON (Reuter) De commis sie voor de toewijzingen van het Ameri kaanse Huis van Afgevaardigden heeft dinsdag besloten een bedrag van 1,410 miljoen dollar beschikbaar te stellen voor het spoedprogram ter ontwikkeling van raketwapens en de vergroting van de kracht van de luchtmacht. Het toegewezen bedrag is veertig miljoen méér dan presi dent Eisenhower twee weken geleden in zijn jaarlijkse boodschap aan het Congres had gevraagd. De veertig miljoen dollar zal hoofdzakelijk worden gebruikt voor het construeren van een raket van het type „Redstone", die met behulp van vaste brandstof wordt voortgestuwd. De be staande „Redstones", die een reikwijdte van 325 km hebben, gebruiken vloeibare brandstof. Men verwacht dat in het Huis krachtige pogingen zullen worden gedaan om nog meer geld beschikbaar te stellen. (UP) De voorzitter van de commissie voor toewijzingen uit het Huis, Clarence Cannon, heeft de subcommissie voor mili taire toewijzingen opgedragen de aanvra gen van leger, vloot en luchtmacht niet langer afzonderlijk, doch als een geheel te behandelen. ADVERTENTIE Monty-Coats 10 tot 20 'la korting Overhemden 20 'la korting longens-Ruithemden 20korting Windjacks „Hazewind" 50 'la korting Wollen Pullovers en Vesten 20 'la korting Meiten Meisjespantalons 50 'la korting Onderkleding 10 tot 15 korting Sterke Keper flanel nu 1,39 per meter PAARLAARSTEEG 1 HAARLEM MOSKOU (AFP) Mirza Achmedov is benoemd tot minister-president van de Sovjet-republiek Oezbekistan als opvolger van Kamalov, die eerste secretaris van het centrale comité van de communistische partij van Oezbekistan is geworden, al dus meldt het Russische partijorgaan „De Pravda". (Reuter) Ook de Sovjet-republiek Toerkmenië heeft een nieuwe premier ge kregen: Dzhoema Doerda Karaev, die B. Ofjesev opvolgt.,Dit werd gemeld in een blad, dat te Asjchabad, de hoofdstad van de republiek, verschijnt. Er werd geen re den voor de vervanging van Ofjesef op gegeven. Behalve in Toerkmenië en Oezbekistan zijn er de laatste tijd ook in Kazachstan verscheidene leiders vervangen, zowel in de regering als in de partij. Deze actie begon een maand geleden door benoemin gen in het secretariaat van het partijpre sidium te Moskou. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 5