DE BEKERING V}ieg.ec&' beiyCandschappen zijn lOieyets <zje.il ONZE NAMEN Familienamen werden j vaak verwonderlijk vervormd van Alfred Kossmann Jozef Cantré en De Gemeenschap Franse dagen in Sandringham Litteraire Kanttekeningen Franse mode I door Otto*B. de Kat V erwamng schenen zijn in hout gesneden illustraties. Veel televisietoestellen in Hilversum DONDERDAG 30 JANUARI 1958 WE WETEN dat er onder de vertrouw- de namen in onze telefoon- en adres- j boeken vele duizenden zijn, die niet binnen onze grenzen ontstonden. Toch is dit niet altijd te zien. Zo zal men a j waarlijk niet raden dat de zo oer-Ne- derlands klinkende naam Melkkan een verbastering van de door een Hugenoot j meegebrachte familienaam Millechamps is. Omgekeerd kwamen onze namen er in den vreemde ook niet altijd best af: in de Verenigde Staten heetten de Ne- derlandse immigranten Van der Harst j en Hooghiemstra al spoedig Hearst en High. j DE TENTOONSTELLING van werk van ÓC dGVdC Dari Sluijters en enige tijdgenoten, die verleden jaar in de Vishal te t?fifto tThtTtfltl Haarlem gehouden werd, gaf mij al *iKjr gelegenheid iets over de laatste portretten van jan Wiegers te zeg gen. Een overzichtstentoonstelling van zijn werk, die tot 3 februari in Pictura te Groningen gehouden wordt, biedt me thans de gelegen heid wat dieper in te gaan op de persoonlijkheid en de ontwikkeling van één onzer belangrijkste schil ders van deze tijd. MET „De bekering" (Querido, Amster dam) heeft Alfred Kossmann in zekere zin het voorlopige? sluitstuk geleverd van zijn beide vorige korte romans „De linkerhand" en „De hondenplaag". Hét thema bleef hetzelfde: de paniek. De toon zetting, de parafrasering, werd een geheel andere. Gaf Kossmann namelijk voordien televisie verschijnt met een plassend en weerstrevend welpje in de armen. Enfin, het wordt een koddig-waanzinnige dag, een kostelijke farce, waarin Linkof-Onmaat gedoemd wordt zijn rol ad absurdum te spelen. Veind (men lette op de symboliek der namen) laat de beroemdheid geen schijn van kans om naar zijn ouderlijke Een der fraaiste berglandschappen van de schilder Jan Wiegers vindt men hieronder, evenals het door Bob Buys in zijn beschouwing met zoveel waardering genoemde portret van mevrouw Leeser, gereproduceerd. De derde illustratie geeft een indruk van zijn grote vaardigheid als houtsnijder. een exposé van de paniek, in zijn jongste woning terug te keren. Het verleden (waar- OM HET moeilijk te maken komen ook binnen onze landsgrenzen namen voor, die als Nederlandse kunnen gel- den, maar toch een uitheems tintje heb- ben. Dit danken we voor een deel aan Vlamingen, die na de val van Antwer- j pen in het noorden een wijkplaats zoch- ten. Zii stamden uit streken, waar het Frans gaandeweg ging overheersen. Dit bleef ook voor de persoonsnamen niet zonder gevolgen. Zo werden de namen Grijsaard en De Vogel (als De Veugel uitgesproken) tot Grisar en Le Veugle vervormd. Een bijzondere ontwikkeling maakte de naam Keersgieter door. Hoe- wel dit oorspronkelijk de aanduiding was van een man, die keersen (kaarsen) goot. bezigden de Vlamingen wel de spelling Keerschieter. De Walen zetten toen de kroon op het werk door er Ca- J chitère van te maken. In de namen De Cupère, De Pottère en De Vissère val- len nog wel de oorspronkelijke beroeps- aanduidingen Cuiper, Potter (potten- hakker) en Visscher te herkennen, maar De Vinquelair kan ons voor moeiiijkhe- i den plaatsen. Het is de naam De Vin- keiaar, eens gedragen door een man, die j vinken ving en verhandelde. Een ver- j wante naam is De Vogelaar. NAMEN met een Franse inslag kan men bij onze zuiderburen in menigte j aantreffen. Enkele voorbeelden zijn j Denève (de Neef), Devèze (De Wees), i De la Houtte (Van den Houtte), Du Berg (Van den Berg) en Blancquaert (Blanckaert). Door de grote stroom van Fransen, die na de herroeping van het j edict van Nantes naar onze gewesten 1 kwam, werd het hier ook even een soort mode inheemse namen een Frans tintje j te geven. Dit geschiedde dan door het i aanbrengen van een accent (Damsté, j Hofsté, Zélander) of door het verande- i ren van de schrijfwijze (Couquerque, oorspronkelijk Koekerke). Ondanks deze spelling zijn het oude Nederlandse j namen. Dit geldt zelfs voor Dela- woëstine, waarin de lezer zij het mis- j schien met enige moeite de nog in Vlaanderen voorkomende naam Van de Woestijne herkennen kan. Al evenmin van vreemde herkomst is de geslacbts- naam Rotteveel, waarvan Johan Wink- 5 Ier in zijn in 1885 te Haarlem gereed gekomen standaardwerk „De Neder- landsche geslachtsnamen" verklaarde, dat het een verbastering van de Duitse naam Rothenfeer was. Deze was dan weer een samentrekking van Rn then- i j feder, de bijnaam van iemand, die een rode veer op zijn hoed droeg. maand januari wordt een tentoonstelling van grafiek en beeld houwwerk van de Belgische houtsnijder Jozef Cantré in het Museum van nieuwe religieuze kunst te Utrecht gehouden. Het is een herden kingssten toons telling, een hulde en dank- betoon van Utrecht aan de op 30 augustus 1957 te Gent overleden kunstenaar. Indien ik in dit blad uw aandacht vraag voor deze expositie, doe ik dat niet in de opti mistische verwachting dat u, na lezing van deze regels onmiddellijk een retour kaartje Utrecht zult nemen om u naar de Lange Nieuwstraat aldaar te spoeden. Ik kan dit ook moeilijk van u verlangen daar u deze maand reeds naar Boymans voor Permeke, naar Delft voor Dieric Bouts en naar Leiden voor Coba Ritsema moet gaan, in deze winterdagen, die zo bijzonder schaars met daglicht bedeeld zijn. En trou wens: zijn er velen die, in ons land, de vrije schilderkunst liefhebben en bewon deren, degenen wier liefde uitgaat naar de zinrijke en schone boekverluchting zijn zeldzaam. Maar voor deze kleine schare biedt de Cantré-tentoonstelling een unieke gelegenheid een ruime keuze uit het oeuvre van deze geniale vakman, deze zowel speels-fantastische als met maat en orde componerende graficus, te genieten. JOZEF CANTRé verbleef van 1918 tot 1930 in ons land. Het was in 1925 dat in Utrecht het maandschrift voor katholieke reconstructie „De Gemeenschap" onder re dactie van Jan Engelman, Hendrik Kui tenbrouwer en Willem Maas werd gesticht. De samenwerking tussen het maandschrift en de uitgeverij „De Gemeenschap" ener zijds en Cantré anderzijds is een zeer ge lukkige geweest. De vruchten hiervan zijn een aantal boeken en boekjes van zeld zame schoonheid. Een harmonisch samen gaan van tekst, typografie en illustratie, zowel naar het uiterlijk als naar zin en in houd, welke maar zelden voorkomt. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden dat Cantré, behalve voor „De Gemeenschap" daarvoor en daarna zijn talent in dienst van verscheidene andere uitgevers in Bel- compositie vat het slotakkoord de moge lijke zin daarvan samen: de religieuze be kering, die een uitzicht opent op een ver lossing. Kossmann heeft ditmaal zijn per sonage in een situatie geplaatst, die geen ontkomen meer toelaat. Hij heeft het met zijn spitsvondige ironie dusdanig in de hoek gemanoeuvreerd, dat het een kwestie van kiezen of delen wordt: öf de onder gang óf een doorbraak. Van een vlucht in van het beste deel opdoemt in de gedaante van het zich tenslotte distanciërende jeugd vriendinnetje Annette) is door de levens- rol, die Onmaat heeft gespeeld, definitief geliquideerd en hem nog enkel in een overigens curieuze droom nabij. Onmaat moest Linkof worden om zijn „onmaat" te doorzien. Linkof moest terugkeren tot Onmaat om zijn linke roem te ontmaske ren. Op de kruising van die tegengestelde EEN ANDERE schrijver wist te ver tellen dat die Rothenfeer een roofridder geweest was, die vermoedelijk toen hij zijn schaapjes op het droge had naar de Nederlanden kwam om daar een nieuw leven te beginnen. Een genea logisch onderzoek, door een drager van de naam Rotteveel ingesteld, liet niets van dit fraaie verhaal heel. De oudst bekende voorvader was Claes Adriaensz d°« Rottevall. die omstreeks 1550 in Monster woonde. Het ligt dus voor de hand aan een oud uithangbord met het onsclirift ,.Tn de Rotteval" te denken: hekend is dat ook een familie De Rotte haar naam aan een dergelijke huisnaam ontleende. Nn heeft de familie Rotteveel zelf voor de nodige verwarring gezorgd door al vroeg een wapen te voeren met drie ratten en een veel (een vedel, dus een viool). Dergelvke „sprekende" wa pens te vergeliiken met een rebus hebben vrijwel nimmer tot de verkla ring van geslachtsnamen bijgedragen. Integendeel, zij vergrootten de moeilijk heden slechts. J. G. de Boer van der Ley Een medewerker van de Sunday Dis patch, Bromley Abbott, heeft megedeeld, dat Koningin Elizabeth II op Sandringham palace een aantal „Franse dagen" heeft in gesteld. Zij en prins Philip zijn van me ning, dat de vakantie op Sandringham geen excuus voor de kinderen moet zijn alle lessen te missen, in het bizonder geldend voor de Franse taal, schrijft Abbott. En daarom hebben zij zelfs hun gasten ver zocht de wekelijkse „Franse dag" in ere te houden. Op die dag wordt er alleen maar Frans gesproken. Prins Charles, die ge makkelijk Frans leert, vindt dat prettig, maar zijn jongere zusje, Prinses Anne, is er niet zo gek op, beweert Abbott. Prinses Anne heeft men dan ook bij verschillende gelegenheden op die dag in de afdeling van het dienstpersoneel gevonden met leden van de staf, die nu eenmaal geen Frans kunnen spreken op een paar na. Maar toen het koninklijk ouderpaar dat bemerk4: had, heeft het het bedienende personeel „straffe instructies" gegeven voor wat het moet zeggen als dat opnieuw gebeurt en wel: „Je ne comprends pas". gië, Frankrijk en Holland heeft gesteld. Bij de uitgeverijen Van Loghum Slaterus jt te Arnhem en de Sikkel te Antwerpen ver- Bij „De Gemeenschap" echter kwam de, voor de schoonheid van het boek zo zeld zaam gunstige, samenwerking tussen Can tré en de meester-drukker Charles Nypels tot stand, waaraan fraaie uitgaven, zoals PICTURA heeft Wiegers uitgenodigd omdat men in Groningen een oude vriend wilde eren. Wiegers komt uit Groningen en is één van de vooraanstaande figuren van „De Ploeg" geweest, een sterk expres sionistisch gerichte vereniging van meer dan plaatselijk belang. Voorzover het nodig was zich te oriënteren op grotere landen om ons heen deed Groningen dat wel op het zo dichtbij gelegen Duitsland; het Duitse expressionisme gegroeid in de groepen „Der Blaue Reiter" en „Die Brücke" verstond men daar eerder en gemakkelijker blijkbaar dan hier iir het westen. Wiegers' kennismaking en vriend schap met Kirchner, één van die Duitse expressionisten, maakte van de invloed uit het oosten een nog meer directe. In „De Ploeg" had een sterke uitwisseling van ideeën plaats. Aardig is te memoreren, het duel op het penseel dat Dijkstra en Wiegers met elkaar voerden en dat resul teerde in de portretten die ze van elkaar, schilderende, maakten. Dat was in de ja ren, dat Dijkstra zijn toen zo bekende houtsneden vervaardigde voor boekom slagen. Melgers blor.k toen uit met dezelf de techniek. Iordens was een belangrijke figuur bij de vernieuwing van het teken onderwijs en liet zijn pupillen veelal de guts voeren :n het linoleum. De drukker Werkman kwam tot zijn bekende en een tijdlang zo gewaardeerde experimenten. De dichter Hendrik de Vries werd bekend ook door zijn tekeningen. Altink moet met zijn meer impressionistische werk al een even uitzonderlijke plaats ingenomen heb ben. Kleima, Van der Zee, Martens en Max Ali Cohen waren de overige figuren, die maakten dat men „De Ploeg" gerust een beweging mocht noemen. In 1934 trok Wiegers naar Amsterdam, waar hij zijn kwaliteiten te toetsen zou hebben aan die van weer andere en oókw anders gerichte figuren. Voelde hij v.ich te zeer opgesloten in die Groningse be levenis van het expressionisme? Een feit is dat zich aan zijn werk veel meer Franse- accenten hebben toegevoegd. Ook het werk van enige vroegere Groningse kameraden evolueerde in andere richting. De beweging van „De Ploeg" van hoeveel belang ook in een ontwikkeling bleek toch te zeer aan een bepaalde tijd gebonden. Wiegers wordt nog wel tot de expressionisten ge rekend en hij laat het zich aanleunen, *1 stelt hij zelf de kunst van oude Chinezen en Japanners als hoogste voorbeeld. Hij kan teruggrijpen op vormen die ons fan die van Kirchner doen denken. Ik geloof dat Wiegers' trouw, één van zijn belang rijke karaktereigenschappen, daarvoor ook een oorzaak is. Wiegers hecht aan wat hij eens als schoon en goed heeft leren zien Dat kan zijn het werk van anderen, het kan ook zijn een bepaalde intens beleefde wijze van eigen zeggen. daar mogen vinden. Het is dan ook met verwonderlijk dat Zwitserland hem ten zeerste vertrouwd is geworden. Het land schap komt hem bovendien ook zo tege moet in zijn picturaal beleven en er be staat grote verwantschap tussen zijn werk en dat van enige niet te passeren Zwitser se kunstenaars. Gelijk de laatsten voelt hij wellicht zich soms tussen twee culturen staan. Wiegers' eerste jaren te Amsterdam waren moeilijk. Het was in de tijd dat de door Plasschaert zo gedoopte „magische realisten" aan bod kwamen. In Chabots donkere en soms wel troebelkleurige werk meende men een Hollands equivalent van dat van de Belg Permeke te vinden. De voorkeuren van de „Bremmer"-kring lagen ook niet bepaald in de richting van Wie gers' heldere open kleurgeving. Het is de verdienste van de criticus Jos. de Gruijter, thans directeur van 't Groningse museum, dat hij, daarop nog. attent gemaèkt door Just Havelaar, toen al Wiegers' kwalitei ten hoog genoeg wist te schatten om zijn wérk te bespreken in een boekje over fes Nederlandse schilders. Maar hij was de een berusting of in een andere schijnvorm levenswegen breekt in Linkof-Onmaat de paniek uit: beiden, Linkof en Onmaat, hebben elkaar als het ware vandaar dat ik dit dualisme vergeleek met een „breuk" opgeheven. De zelfvoldoening en zelf verheffing van de roem wordt ten gevolge van de opeenvolging van nederlagen, waar op de „organisatie" van Karei Veind uit loopt, door de zelfvernietiging te niet ge daan. Linkof is uit zijn rol gevallen en voor Onmaat is er geen plaats meer in het blijspel van zijn jeugd. Aangeland in deze kritieke fase van de levensdag staat Linkof-Onmaat op het zinrijk-onzinnige hoogtepunt van deze kleine menselijke ko medie, voor het „niets". van bestaan is geen sprake meer Evenals in een breuk termen van teller en noemer tegen elkaar worden weggestreept, speelt Kossmann „standpunten" tegen elkaar uit. De teller van zijn breuk, van het dualisme van zijn romans, is de onvree met de ge voerde levenswijze. Als noemer fungeert dan de paniek, het panische ogenblik, waarop men zich van de consequenties van die onvree en de pogingen tot ont- vfuchting daaraan bewust wordt. Was de rest van die „breuk" in de voorafgaande verhalen voorzien van een minteken, in ,.De bekering" verschrijnt ze positief. NA EEN AFWEZIGHEID van tien jaar keert aldus „het verhaal" de in Ame rika beroemd geworden blijspelschrijver en filmacteur Peter Linkof incognito terug in zijn provinciale geboortestad. Hij is, kan men zeggen, Op zoek naar zichzelf, naar de Peter Onmaat die hij eens was. naar zijn verleden, zijn land van herkomst, zijn eigenlijke, vroegere ik, dat hij in zijn zelfgecreëerde rol verloren heeft. Dadelijk al bij zijn aankomst blijkt het hachelijke van deze onderneming: de ontmoeting met de journalist Karei Veind, een jeugdken- nis, leidt tot een onvermijdelijke voort zetting van de blijsnelrol maar hoe' Veind. belust op Linkofs beroemdheid en zonder scruoules bereid om deze ten eigen bate uit te buiten, ensceneert met provin ciale leepheid de ene spectaculaire bijeen komst na de andere. Hij interviewt zijn slachtoffer bij flikkerend blitzlicht, hij ..organiseert" een ontvangst bij de burge meester, suggereert hem tot het uitspre ken van zoiets als een openingswoord bij oen tentoonstelling van een plaatselijk -childerssenie. brengt hem in contact met dlerhande derderangs grootheden: een acteur, een criticus, een filmdiva, hij mo biliseert bewonderaars en nieuwsgierigen tot een samendrommende menigte en weet bet ten slotte zóver te driiven, dat Linkof- Onmaat in de Diergaarde, waar hem een souper zal worden aangeboden, voor de IK WIL DAARMEE niet zeggen dat Kossmann in zijn korte roman minnekoost met het existentialisme en zéker niet, dat hier met de zwaarwichtigheid van de Sar- triaanse satellieten geromanciëerde theo rieën aan de man zouden worden gebracht. Niets is bij Kossmann zwaarwichtig. Hij laat zijn ironie spelen en zijn personages het blijspel opvoeren van een tragedie met alle luchtigheid van de ernst, zonder daarbij zelf in het geding te komen. Koss- enige, die met eer. aantal scbi'ders en beeldhouwers tot waardering kwam. Voor wat betreft rijkheid van kleur was Sluij ters de bijna populair te noemen figuur. Om te kunnen delen in het betrekkelijke succes van de Bergense School kwam Wie gers hier te laat, al vond hij dan wel aan sluiting bij de Hollandse Kunstenaars kring, waarin die school domineerde. WERK UIT Wiegers' begintijd is,regel matig te zien in het Amsterdamse Stede bij voorbeeld „De vliegende Hollander" uik Museum en men treft het ook op deze tentoonstelling aan De expressionistische visie op de dingen valt vooral op in Wie gers' portretten, veelal naar collega's ge maakt. Door vertekening der waarneem bare vormen is getracht de uitdrukkings kracht te verhogen De kleuren werden verhevigd en naast elkaar geste'd op een wijze, waartoe Gauguin de weg wees. Be trekkelijk karakteristiek blijken 'ook Kirchners) puntige vormen van meestal op de voorgrond zichtbare objecten, ter wijl op de achtergrond zich veelal grote ronde vormen voordoen. Spits gepenseeld werden Zwitserse huizen tegen de wit be sneeuwde berghellingen rond Davos, waar Wiegers gedwongen was herstel van zijn gezondheid te zoeken. En hii heeft bet van H. Marsman (in honderdvijftig exem plaren, gedrukt met de Platijnletter) te danken zijn. Hoe zelden gebeurt het, dat een be langrijk grafisch kunstenaar zijn illustra tieve gave in dienst kan stellen van tek sten, die hem waarlijk „liggen". De hout sneden, die hij maakte voor de werken van Karei van de Woestijne, Wies Moens, Marsman, het zijn alle echte Cantré's en toch is er een ahnpassing aan de tekst, welk» ïvenwel nooit een concessie aan de oorspronkelijkheid van het eigen talent be tekent. Een groot gevoel voor het distri bueren van het zwart-wit, fors en manlijk, nooit overdreven of opzettelijk, een duide lijke samenvatting van het „motief" dat in éen oogopslag te vangen en te herkennen is. kenmerkt zijn werk. En welk een gevoei voor evenwicht in plastiek en ruimte' Cantré, de Belgische expressionist, de stoe re beeldsnijder, de kundige en bezielde vakman, de Vlaming die aan de Neder landse kunst een levenskrachtige impuls gaf, wist zich niettemin te assimileren met het typisch Hollandse expressions me van een" dichter als Marsman. ONS GEVOEL voor schoonheid en do ontroering, welke wij erdoor mogen onder gaan, wordt dikwijls mede bepaald dooi dierbare associaties. Voor een objectievt waardebepaling mogen deze nevenmotie ven niet gelden. Maar ik vraag u: wie kan zich hieraan volledig onttrekken? En is he' werkelijk een eis? Mijn eigen ervaring, mijn eerste ontmoe ting met „de jongens" van „De Gemeen schap" is in mijn herinnering direct met de illustraties van Jozef Cantré, Otto van Rees en Henk Wiegersma verbonden. Ir Ilaarlem waren in het jaar 1926 een dich teres en twee dichters, Gerard Wijdeveld en Willem ten Berge, die hun vroege ge dichten in „De Gemeenschap" gedrukt za gen. Zo herinner ik mij, dat de dichteres Hans van Zijl, die toen haar zestiende levensjaar bereikte, het hoogvererend be zoek van twee redacteuren van de Utrechtse Gemeenschap ontving, die teza men misschien juist veertig jaren telden. In het februarinummer van de vierde jaar gang debuteerde de dichteres Hans van Zijl en verscheen van mijn hand het gete kende portret van Willem ten Berge: het was ook mijn debuut. Maar om op Cantré terug te komen: na zijn terugkeer naar Gent in 1930 zagen wij in Holland niet meer zo regelmatig zijn werken. Ook „De Gemeenschap" bestaat niet meer,. Het is geschiedenis geworden. De waardevolle uitgaven echter, die ik verwierf, niet uit bibliofiele hartstocht, maar omdat het de boeken uit mijn tijd waren, staan nog op mijn boekenplank. Zij behoren tot mijn dierbaarste bezittingen. Vandaar dat ik dankbaar deze gelegenheid om van mijn diepe waardering voor Cantré te getuigen heb aangegrepen. DE SCHERPE KANTEN van Wiegers expressionisme waren er inmiddels enigs zins afgegaan. Hij was zich gaan bezinnen op zekere waarden van de „Ecole de Paris" en bij bepaalde schilderijen was het mo gelijk dat men even herinnerd werd aan werk van een Brianchon of een Legueult, die ook invloeden van de „Fauves" te /er- werken hebben gehad. En eigenlijk is Wie gers altijd blijven staan tussen de Fauves en zekere Duitse expressionisten. Wiegers' portretten en naakten uit die tijd vertonen niet meer die sterke vertekening van voor heen. Zijn kleur werd wat verfijnder, maar behield helderheid en stelligheid. Zijn werk moet toen allengs meer gewaardeerd zijn geworden, want voor deze expositie was er blijkbaar niet zoveel beschikbaar meer uit die periode voor en tijdens de oorlog. Men ontmoet hier een hoogtepunt uit die tijd: een portret van een jonge vrouw. Zij is voorgesteld met rood haar en haar huid heeft een bleke zigeunertint. Het merkwaardige echter is dat het model zwart haar bezat. Dat zwart werd echter als zo intens gevoeld, dat Wiegers het rood nodig had om die ervaring van intensiteit voelbaar te maken. We hebben dit ook wel eens in een landschap van Sluijters ontmoet. In deze betrekkelijk lichtkleurige compositie zou zwart mogelijk ook iets van een donker gat gehad hebben. Het rood diende dan teyens om die merkwaar dig bleke teint op te roepen, zodat leze ons niet als ziekelijk zou verschijnen. Kleur dient Wiegers om een belevenis te vertolken en hij weet die kleur op een zelfde wijze als een Matisse te gebruiken. Kleur dient hem ook om een bepaald licht te suggereren, om de afstanden van c'e bergen in zijn landschappen tot de be schouwer te stellen en om plastische vor men aan te duiden. Prachtig heeft hij kleur gebruikt in een betrekkelijk recent schilderij naar een bergpas waarin de witte sneeuw aan ons ook verschijnt in stellige gelen, groenen en blauwen. IN DE EERSTE werken van na de oorlog leest men duidelijk de vreugde om het weerzien van het geliefde berglandschap en kan Wiegers nog niet veel anders doen dan zich te laten leiden door het schone gegeven. Na herhaalde terugkeer daar worden de vertolkingen weer veel persoon lijker, geldt weer een eigen visie. Moest voorheen toch enigszins gezocht worden naar een voor een schilderij aantrekkelijke plek, thans kan Wiegers zich overal op stellen waar de grootsheid van dit land schap anderen misschien verleidt tot wei nig zeggende plaatjes. Vele berglandschappen bleven onin teressante schilderijen door het ont breken van een menselijk element dat er door de verhouding tot die overweldi gende natuur zo moeilijk in te brengen is. Wiegers', berglandschappen zijn thans steeds weer Wiegers zelf. De taal van zijn schilderijen is steeds meer een echt schil derkunstige geworden. De functie van vorm, kleur en lijn is gaan overwegen zonder echter dat deze middelen doel wer den. Het berglandschap doet hem uitstij gen boven het realisme. Overigens heb ik niet het minste be- :waar tegen het realisme, dat Wiegers soms toont. Wel zeer overtuigend is hij Oiet een Noordhollands landschap, waarvan i ij het essentiële wist te zien als weinig ande ren in deze tijd. Omdat een dergelijk stuk land mij persoonlijk aantrekt, ken ik het betrekkelijk goed. Te goed misschien om ervan verzekerd te zijn dat anderen, die dit land niet zagen het schilderij toch ten volle zouden genieten. Mij is het door éen en ander op Wiegers' schilderij direct dui delijk geworden, dat zijn onderwerp even boven Monnikendam gevonden kon wor den, waar het toch wat droger dan in het tussen Amsterdam en genoemd stadje lig gende Waterland kan zijn. Ik werd hierbij niet geholpen door een mij bekend gebouw of stuk weg. Het was veeleer de kleur van het gras en die van een rietplek die me hielpen dit onderwerp te situeren. Treffend juist is de lichte kleur van de bedekte hemel, die hier de ogen meer vermoeien kan dan die bij helder weer. De verlaten heid van een midden in het land staand boerderijtje wordt nog eens bevestigd door een enkele telefoonpaal. De daarlangs ge spannen draden doen de naaktheid van zo'n landschap nog sterker uitkomen. Van de recente portretten van Wiegers mocht ik dan al een keer schrijven. Drie daarvan zag ik op deze expositie terug. Hoewel mijn voorkeur thans weer uitgaat naar het al eerder gewaardeerde portret van mevrouw Leeser, moet ik toch erken nen hoe knap Wiegers door het stellen van zijn kleuren de fraaie tint van mevrouw Swagemakers wist te verbeelden. De mat heid van haar gelaat, zowel passend bij haar wat gesloten en even oosterse per soonlijkheid, werd opgeroepen in dit schil derij door enige de kop omgevende felle, lichte gelen. Ook dit. schilderij demon streert dus weer zo duidelijk hetgeen Wie gers met pure kleur vermag te doen. WIEGERS, één der oprichters van de Hollandse Aquarellistenkring, is hier thans vertegenwoordigd met enige penseelteke ningen, waaraan soms slechts een enkele kleur werd toegevoegd. Zijn voorkeur voor Chinese en Japanse kunst, maar vooral voor de eerste komt uit later werk steeds weer sterker naar voren. Het Amelandse duinlandschap bracht het, openbaren nier van dan wel met zich mee. Want wanneer Wiegers zich op Groningse grond bevindt, kan hij weer meer- en felkleuriger in zijn werk zijn. In Zwitserland kwam hij nogal eens tot krijttekeningen, waaraan dan zo veel kleur werd toegeveogd, dat toch van aquarellen gesproken mag worden. Voor zover aanwezig heeft die kleur dan altijd een beeldende functie. mann houdt zich, zoals men dat noemt, disponibel. Hij voert op een zeer persoon lijke wijze een „politiek van de vrije hand" (zoals Thomas Mann het benaamde). Hij légt zich niet vast, kiest geen partij, néémt geen „standpunt" in. Al schrijvend begin nen de eenmaal door hem geïntroduceerde personages te leven, al levend gaan zij be trekkingen met elkaar aan, afstotende en aantrekkende, geamuseerd gadegeslagen door hun creatieve geest Kossmann, die zich benieuwd afvraagt hoe dat alles moet aflopen, terwijl zijn ironie inmiddels de nodige problematische voetangels en klem men uitzet in verscholen bijvoeglijke naam woorden en onopvallende bijzinnen. Want hij speelt met zijn taal niet minder spits vondig en zinrijk dan met personages en ideeën. Aldus schepper en schepsel te gelijk ensceneert hij tafereel na tafe reel van het „blijspel", dat zodoende (dat wil zeggen: aldus schrijvend en compo nerend door zijn improvisator ontketend' een merkwaardig autonoom karakter krijgt, dat aan de oude commedia dell' arte doet denken. Deel tekent zkh af tegen te gendeel, ja tegen neen, ondergang tegen opgang, schijn tegen waarheid. En „de" waarheid van het dilemma Linkof-On maat ligt niet in het midden, niet in een Link-maat, maar in het „mogelijke", in een „misschien", dat met zijn voorbehoud naar mijn gevoel evenzeer van kracht is voor het positieve slotakkoord der reli gieuze „bevrijding". AAN HET EINDE van deze potsierlijke levensdag der ontpopping staat Linkof- Onmaat. gereduceerd op dat ogenblik tot nul voor de spiegel in de feestzaal. Het nanisch moment is gekomen: Onmaats jeugdvriend heeft Linkof onherstelbaar belachelijk gemaakt en deze belachelijk heid heeft Veind op zijn beurt onmogelijk doen worden. Dan pas ziet Linkof in de spiegel zichzelf en weet hij „dit was ik geweest. Mijn ogen dwaalden af naar Ka- rel Veind, die achter mij stond, over zijn tanige huid de verhitting als schmink, en mij aankeek met zijn wantrouwende ogen Ik klopte met mijn hoofd tegen Het glas en staarde naar het wazig geworden beeld waarin die ogen aanwezig bleven. Om hern en mii uit deze wereld te verwijderen sloeg ik mijn voorhoofd zo hard tegen h°t glas dat het barstte. Het was niet genoeg. Ik bonsde opnieuw, hoorde blij de scherven rinkelen en voelde snijdende nijn als een onenbaring. O de god in ons. Tk dacht met allang achterhaalde spot: „Heeft Karei Veind het gezicht van mijn engel?" Men lette op het vraagteken Men geve er zich rekenschap van, dat hiermee de korte roman wordt besloten, zodat de proet op de som aan onze intemretatie ivord.t overgelaten, ook al wijst de titel in een positieve richting. Maar wie zal zeggen of ook deze niet moet. worden verstaan in de geest van „het blijspel?" Hoe dan nok uit gelegd. Kossmann heeft een kostelijk werk je geschreven dat alle denkbare nederlagen zegenrijk wreekt. Ook dan wreekt als men zich mocht afvragen of deze superieure ironie het snel waard is. Door alle jaren heen is Wiegers steeds geboeid ook geweest door de verschil lende grafische technieken, die hij als een echt handwerksman beheerst. Hij is ver liefd op fraaie materialen en gereed schappen van kwaliteit. Zorgvuldig kiest hij zijn lijsten. Soms vervaardigt hij deze zelf omdat het fabrieksprodukt hem niet altijd gevoelig genoeg gemaakt is. En dit alles voegt Zo toe nog aan zijn hoog leraarschap aan de Rijksacademie, waar van ik het belang al eens eerder mocht roemen. ■n 1 ry vutu KE'H Bob Buys juli 1957). C. F. Dinnux Burgemeester J. J.- "J. Boot van Hilver sum heeft in de gemeenteraad de onmer- king gemaakt, dat ndanks de economi sche moeilijkheden zeker van welvaart sorake is, blijkens de cijfers van het Bureau voor Sociaal-wetenschappelijk On derzoek betreffende het bezit van televi sietoestellen bij inwoners van Hilversum. Deze cijfers hebben betrekking op de situ atie op 1 juli 1957. Het bezit was op die datum sterk verbreid in alle wijken, hoe wel toch het meest in de villawijken (met 150 toestellen per 1000 gezinnen), en wat minder in de arbeiderswijken (van 80 per 1000 gezinnen in de oudste de len van de gemeente tot 125 in de nieu were arbeiderswijken). Het aantal televi sietoestellen in Hilversum bedraagt ge middeld 121 per 1000 gezinnen, tegen 73 voor de provincie Noordholland en 54 voor scheel Nederland (eveneens per 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 13