MUZE IEN ZAKDOEKEN
aam de vermiJj oenrode kust
Een Nederlandse schilder
EEN ARTISTIEKE VERKOUDHEIDSDIAGNOSE
Litteraire
Kanttekeningen
Drankmeter naast tijdmeter
BIJ ALBERT
ZATERDAG 1 MAART 1958
Erbij
PAGINA DRIE
door
LITTERATUUR en schilderkunst zijn waarlijk niet de
slechtste gidsen voor wie op reis wil gaan. Beide kunnen zo
vertellen wat een mens kan ondervinden in de steden en het
landschap, dat we met eigen ogen eens zouden willen zien.
Men moet zich dan natuurlijk niet laten afschrikken door bij
voorbeeld de kitsch-schilderijtjes, die aan de Middellandse
Zee worden gemaakt. Men late zich leiden door de ware
kunstenaar. Ik geloof niet dat ik ooit bedrogen ben uitgeko
men. Toen ik eens in Aries was, voelde ik me thuis als op een
plek, die ik persoonlijk al meer genoten had. Voor mij heeft
Van Gogh er niet om gelogen! Zonder Utrillo had ik de Parijse
banlieu nooit zo spoedig opgezocht en gewaardeerd. Estaque,
nabij Marseille, hoe veranderd ook, beantwoordde toch aan de
verwachtingen die Cézanne me geschonken had. De auteur
Francis Carco had me beschermd tegen teleurstellingen, die
menige toerist op Montmartre wel ontmoet zal hebben. Voor
Parijs zijn verscheidene Franse schrijvers me een gids geweest,
zodat ik deze stad op waarlijk levende wijze leerde genieten.
Twee Nederlandse schilders hebben me door hun werk ver
leid Port Vendres, niet ver van de Spaanse grens aan de
Middellandse Zee, te bezoeken. Voor de oorlog had Oepts ge
werkt in het dicht nabij gelegen Collioure, dat als schilders
dorp nu die populariteit heeft verkregen, waardoor men ge
neigd is het thans 's zomers te mijden. Na de oorlog is het een
ander, de schilder Albert Muis, gelukt zich te vestigen in Port
Vendres zelf. Waarbij dan gezegd moet worden, dat hij eigen
lijk ook in Amsterdam zetelt, waar voor hem soms belangrijke
dingen te doen zijn. Muis is op het ogenblik zelfs wel dé
schilder van deze kleine havenstad. Er woont daar nog een
andere, voor Frankrijk wel bekende figuur: Poncelet, die mij
bekend was door een uitstekend portret van de schrijver Paul
Léautaud en scènes met kermisvolk en circusfiguren. Naar
Muis mij vertelde vindt Poncelet in de streek wel eens wat
van zijn gading. Maar zijn specialiteit ligt elders. Muis daar
entegen leeft op deze streek en bracht deze ook bij ons. Eén
van zijn hoofdwerken, de grote wandschildering in de aula
van de Oosterbegraafplaats te Amsterdam, stelt eigenlijk niets
anders voor dan een deel van de tuin van een groot buiten
nabij Argèles sur Mèr, dat boven Port Vendres in de vlakte
ligt. Het is geen portret van die tuin en toch meende ik deze
gezien te hebben. Nog vlak voor mijn vertrek naar de uitlopers
van de Oostelijke Pyreneeën heb ik kunnen constateren hoe
prachtig Muis' schildering het doet. In de eerste plaats is dit
werk uitstekend gecomponeerd in verband met de architec
tuur. Discreet zijn het onderwerp en de kleur waarin het is
gezet. De bomen en andere vegetatie leven, maar uiterst stil.
Een witte pauw spreidt zijn staart, die trilt in de late zon. Er
is iets van herfst in deze zuidelijke tuin, waar we altijd sterker
voelen hoezeer het leven toch doorgaat. Bij de opdracht voor
deze wandschildering was eerst aan Roland Holst, later aan
Leo Gestel gedacht. Zij zijn er niet aan toe gekomen. Men
begrijpt, dat er, toen de betrekkelijk jonge en nog niet zo
bekende schilder Albert Muis werd uitverkoren, wel iets van
verwondering en ook van afgunst was. Er is echter zo helemaal
niets tegen dit werk in te brengen, dat er waarschijnlijk nog
weinig in slechte zin over gezegd wordt. Wél benijden collega's
Muis, omdat hij zo heerlijk in de zon kan zitten en wijntjes
drinken op terrasjes. Te weinig heeft men zich gerealiseerd
wat Muis er voor over heeft moeten hebben om het zo ver te
schoppen, dat hij thans woont in een voldoende tuinhuis met
zijn vrouw en twee kinderen. En dat het wel een uiterst zware
opgave is om daar in Frankrijk enigszins te slagen en belang
stelling ook van de Fransen voor eigen w.erk te- verkrijgen
zonder met behulp van museumdirecties aan de weg te timme
ren, kan een ieder weten, die zich heeft bezonnen op het plan
het in dit door schilders zo overstroomde land te proberen.
Voor de School voor Maatschappelijk Werk aan het Kort-
huizerplantsoen in Amsterdam maakte Albert Muis deze
wandschildering met een mythologische voorstelling:
Thesius, de draad, van Ariadne ontvangen hebbend, treedt
het labyrint, binnen. Met. Thesius wordt de sociale werkei
met Ariadne de school (leidraad voor het leven) en met het
labyrint de maatschappij gesymboliseerd.
l!lll!llil!!l!llllll!l!llllllll!llllll!lllllll!!lll!lll!llll!ll!!l!l!ll!l!llll!lil!lli!!!l
Dit schilderij van Albert Muis (eigendom
van de K.N.S.M.), komt in bijgaand artikel
van onze medewerker voor beeldende
kunst ter sprake.
MIIIIIÜHIIIIIIIIIIIIIIIÜIMIIÜIIIIIIIIIIIÜIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1
MIJ IS HET voorrecht geschonken Muis'
ontwikkeling te volgen van het moment,
dat hij na zijn academietijd op eigen benen
moest staan. In de buurt wonend van el
kaar kon het gebeuren dat hij mij bij toe
vallige ontmoetingen vroeg het laatste
werk eens te komen bekijken. De eerste
herinneringen heb ik aan ietwat problema
tische doeken, die nog voor de Kuituur
kamertijd werden geëxposeerd bij de
kunsthandelaar Van Pampus op een ten
toonstelling, die toen als vreselijk ontaard
werd beschreven door een criticus, die
thans al langere tijd weer werkzaam is
aan één onzer grote bladen Prof. Cam-
pendonck had aan zijn leerling en diens
kornuiten niet te veel leiding gegeven maar
wel (en dat vooral) op vrijheid in uit
drukken aangestuurd. En dan probeert men
maar wat: „Grote naakten met kleine
hoofdjes maakten we, Jeroen Voskuil, Jan
Peeters en ik!" vertelde Muis me.
Toen ik voor het eerst op Muis' atelier
kwam, domineerde in zijn werk het circus.
Veelal wordt dit onderwerp door schilders
aangegrepen uit een verlangen naar rei
zen, naar weggaan en zoeken naar bevesti
ging van dromen. Dat verlangen bij Muis
blijkt nu wel op het Zuiden gericht te
zijn geweest. En hij wil nu ook wel in zijn
stillevens van even later een aanwijzing
daartoe zien. In die stillevens overheersten
onder meer meloenen. Maar ook andere
onderdelen gaven het geheel een stuk zui
delijke sfeer na Muis' behandeling daar
van. Voor mij waren deze stillevens echt
iets om zuiver zinnelijk van te genieten.
Wel was ik later soms vergeten wat ik
eigenlijk precies gezien had. Ik wist alleen
dat alles heel erg mooi voor me was. Zo
was het ook met de eerste zuidelijke land
schappen, die onder mijn ogen kwamen.
Op een tentoonstelling bij de Kunst
handel M. L. de Boer te Amsterdam begon
Muis' werk me veel meer te boeien. On
vergetelijk is voor mij gebleven een land
schap met een wat vierkant huis aan een
kustweg, een geheel dat zich lijkt op te
lossen in een alles verzengend zonlicht.
Dit schilderij en nog enkele andere, ook
van recente datum, kan men nog altijd
aantreffen in genoemde kunsthandel en het
bleek dat het met de tijd niets aan waarde
voor mij heeft ingeboet. Muis was indrin
gender gaan vertellen. Het was toen dat
hij voor het eerst sprak van de Franse
Catalanen in deze hoek, een apart volk
toch, dat hij al eerder ontmoet had. Muis
blijkt pas te spreken over iets als hij meent
daartoe een eind te zijn doorgedrongen.
Het was duidelijk dat Muis in dit land
schap met deze mensen een projectie van
zijn voelen vond en dat dit landschap veel
aan zijn werk zou toevoegen. Muis heeft
gezwoegd onder de hete zon terwijl ande
ren hun siësta hielden. Heel zijn werk is
doorstraald in deze fase van het helle licht.
En dat werken was wel iets anders dan op
terrasjes zitten! En na het sloven in de
hitte was er nu niet direct een huis om
werkelijk uit te rusten. Hij heeft gewoond
op kamers bij heel moeilijke mensen. Hij
heeft gehuisd in een cabane, iets dat wij
schuur noemen, op zo'n typische rommel-
plek gelijk we die altijd vinden aan de
randen van steden. Overigens maakte hij
op deze plek ook weer een van zijn beste
schilderijen, een doek, dat ik tegenkwam
in Nederland en waarvan ik het onder
werp direct in Port Vendres terugvond, on
danks het andere jaargetijde
met de andere kleuren, door
Muis' oprechte en sterke rea
lisme. 't Is daar 's winters,
dacht ik, niet zo gek. Maar ik
heb geboft. De Tramontane, een
familielid van de Mistral uit de
Provence, heb ik wel meege
maakt en we leunden op deze
wind, die de ruiten kan in
drukken en de wijnstok ont
wortelen. Anders was dat met
het Algerijnse mannetje, dat
naar Muis vertelde van café
tot café ging bij die wind en in
zijn armen een ijzeren balk
droeg bij wijze van sleepanker.
Hoewel Muis nooit de monu
mentale schilderkunst, waartoe
hij mede was opgeleid, uit het
oog ••erloor, had zijn eerste
werk in Port Vendres een
enigszins impressionistisch ka
rakter. Ik meen dit te moeten
toeschrijven onder meer aan
een wil tot objectiviteit ten aan
zien van de pas beproefde om
geving. Toch ordende Muis al
in zijn schilderijen gelijk een
Bonnard dat bijvoorbeeld deed.
Op een gegeven moment komt
dan een wending in zijn wijze
van uitdrukken. Het is rond de
tijd dat de opdracht tot genoem
de wandschildering voor hem
vaststaat. Muis occupeert zich
met grassen en andere planten
en voorts met de stenen, de kleine aan de
beekzijde en rond bronnen, de grote daar
waar de riviertjes uit de Pyreneeën breken.
Hij bekijkt de aarde van dichtbij om het
land nog meer tot het zijne te maken.
Voorts leiden genoemde onderwerpen tot
een vernieuwd bezinnen op de vorm om te
komen tot een nog eigener en overtuigen
der wijze van stellen van de dingen ook
in de wandschildering. Zo'n schilderij van
een bronnetje vond ik nog pas terug bij
genoemde kunsthandel, waar hij voor in
gewijden eens zijn tekeningen naar de
grassen en stenen liet zien.
Na verloop van tijd heeft Muis het land
lang genoeg van dichtbij bekeken. Hij
neemt nu afstand, gaat hoog de bergen op,
maar houdt de blik op de aarde gericht.
Het is de tijd van de opdracht voor de
K.N.S.M, bij de viering van haar jubileum,
welke scheepvaartmaatschappij een tien
tal schilders gevraagd had een havengezicht
te maken. Muis won met zijn schilderij toen
nog een eerste prijs. Het is een doorwrocht
werk en men voelt dat aan de huid van
het doek, die misschien toch even iets te
stug werd. Bezeten is Muis van de struc
tuur van het berglandschap en nu ik zeif
in Port Vendres was kwam dit schilderij
me nader. Muis heeft deze opdracht opge
vat als een echt portret van Port Vendres
en dat zal toch ook een rem bij zijn wer
ken geweest zijn. Vrijer is hij in andere
berglandschappen, die hij naar tekenin
gen en de herinnering schildert, opdat er
meer van zijn ziel in zal komen. Dit moet
wel voelbaar geworden zijn ook in Frank
rijk, waar men bij het zien van Muis' ten
toonstelling in Parijs zich gerechtigd voelde
te herinneren aan Van Gogh.
In enkele werken daar tussen door, waar
bij in het onderwerp vegetaties domineren,
heeft Muis afstand gedaan van de kleur,
zoals deze aan onze ogen verschijnt, en
getracht met een fellere, overigens wel op
de eigen kleur der dingen gebaseerde, tot
een sterkere gevoelsuitdrukking te komen.
Ik meen dat deze doeken meer overgangs
werken zijn.
STEEDS MEER is in Muis' werk het
rood gaan optreden, dat in den beginne
onder de vegetatie toch al aanwezig was.
Muis zit namelijk èan de Cóte Vermeille,
de vermiljoenrode klist, waar door alles
een rode draad loopt. Hij tekent met dit
rood de strakke structuren van de ber
gen met hun wijngaarden en dun uitge
strooide confetti van Cabanes. Tenslotte
is hij daar weer losser geworden en komt
er weer iets terug van voorheen in de
rotsachtige uiteinden van het land in zee.
De eenzaamheid trekt deze kunstenaar
blijkbaar soms onweerstaanbaar, want zij
is het sterkste voelbaar misschien in zijn
beste werk. Het laatste, waar Muis mee
bezig was, is een eenzame man, zoals men
die wel zien kan in die grote cafés aan
Port Vendres' havenkant. Muis heeft zich
dan nu op de mens gericht. De koppen van
de havenarbeiders, de boeren, de wegwer
kers, zij hebben iets in hun verweerde kleur
en hun rimpels van de rotsen daar en deze
gelijkenis valt nog meer op onder het
recht bovenop hen vallende licht. Chez
Raoul, het cafétje, waar ze hun Catalaanse
kaartspel spelen. Muis maakte naar aan
leiding hiervan ook weer een verrassend
werk. Zal hij nog eens tot het portret ko
men? Hij wijst dat voorlopig af. Trots als
hij is valt het hem moeilijk zich te laten
leiden door anderer persoonlijkheid. Maar
zijn visie blijft verankerd aan mens en
land daar. En omdat hij boven het anekdo-
Met één slag (en niet in de lucht) is aan de legende van de aseptische Muze
om haar zo maar te noemen een einde gemaakt en aan de geschiedenis der
kunsten een wending gegeven, die zonder overdrijving eruptief kan worden
genoemd, zoals zo dadelijk zal blijken. Steeds immers heeft men zich de Muze
de dansende, musicerende, dichtende, acterende, beeldende Muze (en zo tot
negen toe) voorgesteld als verheven bóven, eventueel gevrijwaard vóór de
menselijke plaagjes zoals eksterogen, tics, lispelen, loensen, flatulentie en last
but not least incidentele clan wel chronische verkoudheden. Nooit is er en
terécht tot voor kort - geloof geschonken aan suggesties in die richting, die het
wilden cloen voorkomen dat het in het Muzenland ook wel eens niet altijd
rozegeur en maneschijn zou kunnen zijn. En daar komt ons nu onverhoeds een
studiosis van de eerste rang met een overmacht van dichterlijke en plastische
proeven aantonen, dat zij, de Muze, allerminst van vreemde smetten vrij is.
Meer nog: dat wij, zo misschien niet de schoonste, dan toch zéér schone en zéér
klassieke uitingen van kunstzin danken aan haar staat van verkoudheid.
HET IS Thomas Slackenmeel, die in zijn
geschrift „De verkoudheid en de Muze"
(n.v. De Arbeiderspers) eens en vooral op
grond van zijn proefondervindelijke ar
tistieke bacteriologie het nasaal-musische
heeft afgescheiden van haar puur-inspi-
ratieve bijmengselen. Wat Slackenmeel in
zijn keur van beeldende en verwoorde ver-
koudheidskunst demonstreert is kortweg
gezegd de Snipse Muze, wier geschiedenis
hij tot op de pre-aspirinische tijden der
prille neusaandoeningen heeft nagespeurd.
En met wat voor een resultaat! Met wat
voor een perspectief! Men gaat, dunkt me,
niet te ver,, als men deze artistieke diag
nose van toekomstige betekenis acht voor
onderzoekingen op andere terreinen dei-
menselijke creativiteit. Ik denk aan de
polyptiek, de sociomanie, de raketichitis,
de rassenfobie. om maar enkele mogelijk
heden te signaleren. Maar daarvan hier
niet.
Terug tot Slackenmeel dus. Als men zich
voor zover mogelijk voor ogen houdt,
hoeveel welluidends zelfs over amusisch-
geborenen vaardig wordt, van de eerste
prikkeling der lichte snuf tot de diepe
krieweling van de a-griep, dan begrijpt
men aanstonds dat het geen grap is, als
Slackenmeel aan de hand van diverse sta
len der infectueuze bezieling aannemelijk
tracht te maken, waar de Muze toe in
staat is, mits zij verkouden zij. Eenmaal
daarop geattendeerd, ligt de Slackenmeel-
se ^ontdekking evenzeer voor het grijpen
als het éi voor Columbus eigenlijk. De
lichte verhoging, het tranend oog, de ge
stimuleerde sècreue van Tfet neuszfeTsvieës,
dat zich van zijn diep-innerlijke overmaat
ontdoet met hyperspontane vehementie
men zal moeten toegeven dat een derge
lijke predispositie wel tot diepere opwel
lingen leiden móét. Het is waarlijk niet
om Slackenmeels verdienste te verkleinen
als ik voor de curiositeit verwijs naar het
(door Slackenmeel niet vermelde) stan
daardwerk van prof. Kurt Schnupftuch:
„Das Höhere der inspirativen Erkaltung,
ins Besondere mit Rücksicht auf dat Na-
sal-Schöne" (Nieszen, 1887) waarin, zij het
nog zéér aarzelend, toespelingen in de
geest van onze Slackenmeel worden ge
maakt. Maar, zoals gezegd, dat doet niets
af aan de verdienste van Slackenmeel, nu
eens uit de doeken te hebben gedaan wat
er, zónder de tot dusver in de kunsthis
torie aangewende aspirinische preventie
ven, aan de dag komt wanneer de Muze
tische en plaatselijke uitkomt, zal hij ons
door de algemeen menselijke waarden in
zijn werk iets blijven toevoegen. Men heeft
dit hier trouwens wel begrepen tot nu toe.
Want inmiddels voltooide Muis in Am
sterdam wandschilderingen in de School
voor Maatschappelijk Werk en het Spino-
zalyceum en was hij ook werkzaam voor
de tentoonstelling Het Atoom, waar hem
overigens te weinig tijd beschikbaar was
gesteld naar zijn zin.
vrijuit kan snotteren en snibbelen. Ik laat
de voor-middeleeuwse infecties waar
van Slackenmeel trouwens frappant-viru-
lente staaltjes geeft, zowel Egyptische en
Griekse als Romeinse terzijde omdat
zij, uit het pre-aspirinische tijdvak stam
mend, ietwat minder overtuigend zijn dan
de specimen van catarrhale bevleugeling,
die met Dante en Shakespeare hun intree
doen in de Westeuropese cultuurepidemie.
Dante (in „De Hel"): links en rechts
hoord'ik vertwijfeld hoesten", Shake
speare in de „sneezing-speech" (The Mer
chant of Venice): „how easily the cruel
cold is caught", ónze Breero: „het is u
eyghen schuldt, dat ghy proetend leyt",
ónze Tollens: „met warme kruik en bed-
depan in 't aaklig ziekbed kwijnen",
dat zijn, men vóélt het, verkoudheden van
diepere zin, een poëtische bronchitis bijna
waarop trouwens de moscovische ge
leerde H. Jatsji in zijn in het Frans ver
schenen proefschrift „l'Art et l'Ellébore"
(Kunst en Nieskruid) al heeft gewezen
die Slackenmeel op de voet volgt tot He
mingway toe („the old man sneezed vio
lently"). Het zal nog wel wat duren voor
men aan de verkouden muze wil. Daar
voor moet het in de stratosfeer eerst nog
wat ruwen. Maar eens zal het er toch van
moeten komen. De voortekenen ervan zijn
té onmiskenbaar: de experimentelen bij
voorbeeld, gaan ze al niet een aardig eind
in de richting van een explosieve estetici-
tis?
En neem Nel Noordzij (voor Slacken
meel geen onbekende). Wie twijfelt, na
de studie van Slackenmeels meesterlijk
schriftuur, dat zich hier een zeer indivi
duele culture voordoet van zielsvliesirri-
tatie („inflammation inspirative" zegt
Jatsji) die zonder de Verkouden Muze on
denkbaar ware? Haar „kleinste roman"
(Een minnaar in de handpalm, bij L. J. C.
Boucher verschenen en in het Duits ge
commentarieerd in voetnootjes van de
hand van een neuswijs, maar mondig spe
cialist in de psychiatrie) die piepkleine,
verkouden roman dan, is door en door
snip. Nooit heeft de Muze het zo op haar
borstrok gehad. Men weet nu: de geschie
denis van de kleine Paolo zou nooit
Slackenmeel en zijn Muze
zulk een infectieve draagwijdte hebben
kunnen krijgen zónder'het bibberig voor
stadium van een opkomende zielsverkoud-
heid. Nooit immers zouden libido, vader-
complex, moederbinding, oedipusgeval en
narcissisme, zo „sprudelend" uit de ziels-
diepte zijn opgeweld en onbekommerd
uitgebriest, ware de inspiratieve prikkel
van de griepse, Muze uitgebleven. Niet
waar, men kan zich een minnaar óveral
denken: onder een. balkon, in hoger sfe
ren, in zak en as, in de armen van zijn
geliefde, maar nooit ofte nimmer in de
handpalm van Nel Noordzij. Daar móét
wel, het zij wat het zij Slackenmeel zal
zich de ogen uitwrijven nu hij zich voor
de psychiatrische consequentie van zijn
musische diagnose gesteld ziet een snip
verkouden dieptepsychologie aan te pas
gekomen zijn, wilde het zo jong en blij, zo
Jung en Freudig, kunnen toegaan in een
puberfantasie. Lof dus voor de vrij-uit
proestende Muze!
Daarmee vergeleken staan de tien pa
rodieën, die F. Bordewijk onder de titel
„Idem" (uitgave Nijgh en Van Ditmar)
bundelde, nog als net ware op de grens
van een eerste rilling en een blijmoedige
koortsigheid een vruchtbaar tussen
stadium, waarin de paronasodie blijkbaar
een gunstig klimaat vindt voor haar voort
planting. Want ik geef het een schrijver
te doen om zonder de bijstand der Ver
kouden Muze tienmaal een collega te imi
teren, van Louis Couperus tot W. F. Her
mans toe. Waarmee nog eens en hoe on
gewild is aangetoond hoe diep Slacken
meel is doorgedrongen tot de bron der be
zieling van het ontstoken ademhalings
orgaan.
En Annie Schmidt? Wie haar voor ón-
verkouden en onaangeraakt door de in-
fectueus-getempereerde Muze houdt, ver
gist zich deerlijk. Zie, hoe zij door de
rechter neusvleugel van haar radio-activi
teit de linker dito van haar poëtische
„Huishoudpoëzie" (n.v. De Arbeiderspers)
aansteekt. Het is om te traanogen als ze
in haar „Pedagogie" berijmd, waar het
naar toe gaat als van radiowege de vrije
opvoeding wordt gepropageerd: „De
VARA, de AVRO, de NCRV wat dit
aangaat deden ze allemaal mee". Maar
hoorde ik haar óók niet eens voor het mi
crofoontje? Of was dat haar önverkouden
Muze?
C. J. E. Dinaux
De Zweedse industrie is voornemens een
offensief te openen tegen het omvangrijkp
vraagstuk van dronkenschap en gebruik
van alcohol op het werk. Het spits daartoe
is afgebeten door de Zweedse aluminium
fabrieken van Sundsvall in het noorden
van het land, waar naast de tijdklok een
zogenaamde drankmeter is geplaatst. De
directie heeft voorts een speciale employé
voor toezicht aangenomen. Zodra een werk
nemer die niet geheel meer vast op de be
nen staat aan de poort komt, gelast de be
diende van de drankmeter hem een proef
te ondergaan. Is de reactie negatief, dan
komt de sociale werker van het bedrijf in
het geweer. Hij onderzoekt het geval en
probeert de verslaafde er toe te bewegen
althans nuchter op het werk te verschij
nen. Wordt dezelfde man een tweede keer
op het werk betrapt in kennelijke staat,
dan krijgt hij ontslag. De surveillance van
de drankmeter-employé strekt zich niet al
leen uit over de arbeiders, ook de nogere
werknemers zullen voortaan op hun tellen
moeten passen. De Zweedse vakbond,
waaronder de aluminium-industrie valt,
stond erop dat de drankmeter alleen dan
zou worden ingevoerd, wanneer geen dis
criminatie ten opzichte van het personeel
van de fabriek werd toegestaan.
Het jaarlijkse interscholaire jeugdtoer-
nooi in Haarlem is weer aan de gang.
Leerlingen van instellingen van middel
baar onderwijs mogen in de Stadsschouw
burg de resultaten van kunstzinnige lief
hebberij laten zien. In die programma's
neemt de laatste tijd de dans zowel de
folkloristische als die van het ballet - een
belangrijke plaats in. Dat is verheugend,
want de beoefening van de danskunst is
van grote waarde voor de algemene men
selijke vorming, niet alleen fysiek maar
ook mentaal. Het is jammer, dat vele
ouders nog onnadenkend te werk gaan bij
het kiezen van de pedagogen op dit gebied
voor hun kinderen of zich onvoldoende
van de kansen en wenselijkheden op de
hoogte stellen. Het is echter een gerust
stelling, dat er in Haarlem en omgeving
verscheidene zeer behoorlijke balletscho
len zijn met leraren die veelzijdig voor
hun taak werden voorbereid. De kinderen
op de foto (uit het nieuwste album van
Serge Lido) hierboven krijgen les in de
vanouds vermaarde studio van de Scala
in Milaan, waar Blasts en. Cecchetti de
grondslagen der techniek vastlegden.
Leerlingen in de balletschool