MUZE IEN ZAKDOEKEN aam de vermiJj oenrode kust Een Nederlandse schilder EEN ARTISTIEKE VERKOUDHEIDSDIAGNOSE Litteraire Kanttekeningen Drankmeter naast tijdmeter BIJ ALBERT ZATERDAG 1 MAART 1958 Erbij PAGINA DRIE door LITTERATUUR en schilderkunst zijn waarlijk niet de slechtste gidsen voor wie op reis wil gaan. Beide kunnen zo vertellen wat een mens kan ondervinden in de steden en het landschap, dat we met eigen ogen eens zouden willen zien. Men moet zich dan natuurlijk niet laten afschrikken door bij voorbeeld de kitsch-schilderijtjes, die aan de Middellandse Zee worden gemaakt. Men late zich leiden door de ware kunstenaar. Ik geloof niet dat ik ooit bedrogen ben uitgeko men. Toen ik eens in Aries was, voelde ik me thuis als op een plek, die ik persoonlijk al meer genoten had. Voor mij heeft Van Gogh er niet om gelogen! Zonder Utrillo had ik de Parijse banlieu nooit zo spoedig opgezocht en gewaardeerd. Estaque, nabij Marseille, hoe veranderd ook, beantwoordde toch aan de verwachtingen die Cézanne me geschonken had. De auteur Francis Carco had me beschermd tegen teleurstellingen, die menige toerist op Montmartre wel ontmoet zal hebben. Voor Parijs zijn verscheidene Franse schrijvers me een gids geweest, zodat ik deze stad op waarlijk levende wijze leerde genieten. Twee Nederlandse schilders hebben me door hun werk ver leid Port Vendres, niet ver van de Spaanse grens aan de Middellandse Zee, te bezoeken. Voor de oorlog had Oepts ge werkt in het dicht nabij gelegen Collioure, dat als schilders dorp nu die populariteit heeft verkregen, waardoor men ge neigd is het thans 's zomers te mijden. Na de oorlog is het een ander, de schilder Albert Muis, gelukt zich te vestigen in Port Vendres zelf. Waarbij dan gezegd moet worden, dat hij eigen lijk ook in Amsterdam zetelt, waar voor hem soms belangrijke dingen te doen zijn. Muis is op het ogenblik zelfs wel dé schilder van deze kleine havenstad. Er woont daar nog een andere, voor Frankrijk wel bekende figuur: Poncelet, die mij bekend was door een uitstekend portret van de schrijver Paul Léautaud en scènes met kermisvolk en circusfiguren. Naar Muis mij vertelde vindt Poncelet in de streek wel eens wat van zijn gading. Maar zijn specialiteit ligt elders. Muis daar entegen leeft op deze streek en bracht deze ook bij ons. Eén van zijn hoofdwerken, de grote wandschildering in de aula van de Oosterbegraafplaats te Amsterdam, stelt eigenlijk niets anders voor dan een deel van de tuin van een groot buiten nabij Argèles sur Mèr, dat boven Port Vendres in de vlakte ligt. Het is geen portret van die tuin en toch meende ik deze gezien te hebben. Nog vlak voor mijn vertrek naar de uitlopers van de Oostelijke Pyreneeën heb ik kunnen constateren hoe prachtig Muis' schildering het doet. In de eerste plaats is dit werk uitstekend gecomponeerd in verband met de architec tuur. Discreet zijn het onderwerp en de kleur waarin het is gezet. De bomen en andere vegetatie leven, maar uiterst stil. Een witte pauw spreidt zijn staart, die trilt in de late zon. Er is iets van herfst in deze zuidelijke tuin, waar we altijd sterker voelen hoezeer het leven toch doorgaat. Bij de opdracht voor deze wandschildering was eerst aan Roland Holst, later aan Leo Gestel gedacht. Zij zijn er niet aan toe gekomen. Men begrijpt, dat er, toen de betrekkelijk jonge en nog niet zo bekende schilder Albert Muis werd uitverkoren, wel iets van verwondering en ook van afgunst was. Er is echter zo helemaal niets tegen dit werk in te brengen, dat er waarschijnlijk nog weinig in slechte zin over gezegd wordt. Wél benijden collega's Muis, omdat hij zo heerlijk in de zon kan zitten en wijntjes drinken op terrasjes. Te weinig heeft men zich gerealiseerd wat Muis er voor over heeft moeten hebben om het zo ver te schoppen, dat hij thans woont in een voldoende tuinhuis met zijn vrouw en twee kinderen. En dat het wel een uiterst zware opgave is om daar in Frankrijk enigszins te slagen en belang stelling ook van de Fransen voor eigen w.erk te- verkrijgen zonder met behulp van museumdirecties aan de weg te timme ren, kan een ieder weten, die zich heeft bezonnen op het plan het in dit door schilders zo overstroomde land te proberen. Voor de School voor Maatschappelijk Werk aan het Kort- huizerplantsoen in Amsterdam maakte Albert Muis deze wandschildering met een mythologische voorstelling: Thesius, de draad, van Ariadne ontvangen hebbend, treedt het labyrint, binnen. Met. Thesius wordt de sociale werkei met Ariadne de school (leidraad voor het leven) en met het labyrint de maatschappij gesymboliseerd. l!lll!llil!!l!llllll!l!llllllll!llllll!lllllll!!lll!lll!llll!ll!!l!l!ll!l!llll!lil!lli!!!l Dit schilderij van Albert Muis (eigendom van de K.N.S.M.), komt in bijgaand artikel van onze medewerker voor beeldende kunst ter sprake. MIIIIIÜHIIIIIIIIIIIIIIIÜIMIIÜIIIIIIIIIIIÜIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1 MIJ IS HET voorrecht geschonken Muis' ontwikkeling te volgen van het moment, dat hij na zijn academietijd op eigen benen moest staan. In de buurt wonend van el kaar kon het gebeuren dat hij mij bij toe vallige ontmoetingen vroeg het laatste werk eens te komen bekijken. De eerste herinneringen heb ik aan ietwat problema tische doeken, die nog voor de Kuituur kamertijd werden geëxposeerd bij de kunsthandelaar Van Pampus op een ten toonstelling, die toen als vreselijk ontaard werd beschreven door een criticus, die thans al langere tijd weer werkzaam is aan één onzer grote bladen Prof. Cam- pendonck had aan zijn leerling en diens kornuiten niet te veel leiding gegeven maar wel (en dat vooral) op vrijheid in uit drukken aangestuurd. En dan probeert men maar wat: „Grote naakten met kleine hoofdjes maakten we, Jeroen Voskuil, Jan Peeters en ik!" vertelde Muis me. Toen ik voor het eerst op Muis' atelier kwam, domineerde in zijn werk het circus. Veelal wordt dit onderwerp door schilders aangegrepen uit een verlangen naar rei zen, naar weggaan en zoeken naar bevesti ging van dromen. Dat verlangen bij Muis blijkt nu wel op het Zuiden gericht te zijn geweest. En hij wil nu ook wel in zijn stillevens van even later een aanwijzing daartoe zien. In die stillevens overheersten onder meer meloenen. Maar ook andere onderdelen gaven het geheel een stuk zui delijke sfeer na Muis' behandeling daar van. Voor mij waren deze stillevens echt iets om zuiver zinnelijk van te genieten. Wel was ik later soms vergeten wat ik eigenlijk precies gezien had. Ik wist alleen dat alles heel erg mooi voor me was. Zo was het ook met de eerste zuidelijke land schappen, die onder mijn ogen kwamen. Op een tentoonstelling bij de Kunst handel M. L. de Boer te Amsterdam begon Muis' werk me veel meer te boeien. On vergetelijk is voor mij gebleven een land schap met een wat vierkant huis aan een kustweg, een geheel dat zich lijkt op te lossen in een alles verzengend zonlicht. Dit schilderij en nog enkele andere, ook van recente datum, kan men nog altijd aantreffen in genoemde kunsthandel en het bleek dat het met de tijd niets aan waarde voor mij heeft ingeboet. Muis was indrin gender gaan vertellen. Het was toen dat hij voor het eerst sprak van de Franse Catalanen in deze hoek, een apart volk toch, dat hij al eerder ontmoet had. Muis blijkt pas te spreken over iets als hij meent daartoe een eind te zijn doorgedrongen. Het was duidelijk dat Muis in dit land schap met deze mensen een projectie van zijn voelen vond en dat dit landschap veel aan zijn werk zou toevoegen. Muis heeft gezwoegd onder de hete zon terwijl ande ren hun siësta hielden. Heel zijn werk is doorstraald in deze fase van het helle licht. En dat werken was wel iets anders dan op terrasjes zitten! En na het sloven in de hitte was er nu niet direct een huis om werkelijk uit te rusten. Hij heeft gewoond op kamers bij heel moeilijke mensen. Hij heeft gehuisd in een cabane, iets dat wij schuur noemen, op zo'n typische rommel- plek gelijk we die altijd vinden aan de randen van steden. Overigens maakte hij op deze plek ook weer een van zijn beste schilderijen, een doek, dat ik tegenkwam in Nederland en waarvan ik het onder werp direct in Port Vendres terugvond, on danks het andere jaargetijde met de andere kleuren, door Muis' oprechte en sterke rea lisme. 't Is daar 's winters, dacht ik, niet zo gek. Maar ik heb geboft. De Tramontane, een familielid van de Mistral uit de Provence, heb ik wel meege maakt en we leunden op deze wind, die de ruiten kan in drukken en de wijnstok ont wortelen. Anders was dat met het Algerijnse mannetje, dat naar Muis vertelde van café tot café ging bij die wind en in zijn armen een ijzeren balk droeg bij wijze van sleepanker. Hoewel Muis nooit de monu mentale schilderkunst, waartoe hij mede was opgeleid, uit het oog ••erloor, had zijn eerste werk in Port Vendres een enigszins impressionistisch ka rakter. Ik meen dit te moeten toeschrijven onder meer aan een wil tot objectiviteit ten aan zien van de pas beproefde om geving. Toch ordende Muis al in zijn schilderijen gelijk een Bonnard dat bijvoorbeeld deed. Op een gegeven moment komt dan een wending in zijn wijze van uitdrukken. Het is rond de tijd dat de opdracht tot genoem de wandschildering voor hem vaststaat. Muis occupeert zich met grassen en andere planten en voorts met de stenen, de kleine aan de beekzijde en rond bronnen, de grote daar waar de riviertjes uit de Pyreneeën breken. Hij bekijkt de aarde van dichtbij om het land nog meer tot het zijne te maken. Voorts leiden genoemde onderwerpen tot een vernieuwd bezinnen op de vorm om te komen tot een nog eigener en overtuigen der wijze van stellen van de dingen ook in de wandschildering. Zo'n schilderij van een bronnetje vond ik nog pas terug bij genoemde kunsthandel, waar hij voor in gewijden eens zijn tekeningen naar de grassen en stenen liet zien. Na verloop van tijd heeft Muis het land lang genoeg van dichtbij bekeken. Hij neemt nu afstand, gaat hoog de bergen op, maar houdt de blik op de aarde gericht. Het is de tijd van de opdracht voor de K.N.S.M, bij de viering van haar jubileum, welke scheepvaartmaatschappij een tien tal schilders gevraagd had een havengezicht te maken. Muis won met zijn schilderij toen nog een eerste prijs. Het is een doorwrocht werk en men voelt dat aan de huid van het doek, die misschien toch even iets te stug werd. Bezeten is Muis van de struc tuur van het berglandschap en nu ik zeif in Port Vendres was kwam dit schilderij me nader. Muis heeft deze opdracht opge vat als een echt portret van Port Vendres en dat zal toch ook een rem bij zijn wer ken geweest zijn. Vrijer is hij in andere berglandschappen, die hij naar tekenin gen en de herinnering schildert, opdat er meer van zijn ziel in zal komen. Dit moet wel voelbaar geworden zijn ook in Frank rijk, waar men bij het zien van Muis' ten toonstelling in Parijs zich gerechtigd voelde te herinneren aan Van Gogh. In enkele werken daar tussen door, waar bij in het onderwerp vegetaties domineren, heeft Muis afstand gedaan van de kleur, zoals deze aan onze ogen verschijnt, en getracht met een fellere, overigens wel op de eigen kleur der dingen gebaseerde, tot een sterkere gevoelsuitdrukking te komen. Ik meen dat deze doeken meer overgangs werken zijn. STEEDS MEER is in Muis' werk het rood gaan optreden, dat in den beginne onder de vegetatie toch al aanwezig was. Muis zit namelijk èan de Cóte Vermeille, de vermiljoenrode klist, waar door alles een rode draad loopt. Hij tekent met dit rood de strakke structuren van de ber gen met hun wijngaarden en dun uitge strooide confetti van Cabanes. Tenslotte is hij daar weer losser geworden en komt er weer iets terug van voorheen in de rotsachtige uiteinden van het land in zee. De eenzaamheid trekt deze kunstenaar blijkbaar soms onweerstaanbaar, want zij is het sterkste voelbaar misschien in zijn beste werk. Het laatste, waar Muis mee bezig was, is een eenzame man, zoals men die wel zien kan in die grote cafés aan Port Vendres' havenkant. Muis heeft zich dan nu op de mens gericht. De koppen van de havenarbeiders, de boeren, de wegwer kers, zij hebben iets in hun verweerde kleur en hun rimpels van de rotsen daar en deze gelijkenis valt nog meer op onder het recht bovenop hen vallende licht. Chez Raoul, het cafétje, waar ze hun Catalaanse kaartspel spelen. Muis maakte naar aan leiding hiervan ook weer een verrassend werk. Zal hij nog eens tot het portret ko men? Hij wijst dat voorlopig af. Trots als hij is valt het hem moeilijk zich te laten leiden door anderer persoonlijkheid. Maar zijn visie blijft verankerd aan mens en land daar. En omdat hij boven het anekdo- Met één slag (en niet in de lucht) is aan de legende van de aseptische Muze om haar zo maar te noemen een einde gemaakt en aan de geschiedenis der kunsten een wending gegeven, die zonder overdrijving eruptief kan worden genoemd, zoals zo dadelijk zal blijken. Steeds immers heeft men zich de Muze de dansende, musicerende, dichtende, acterende, beeldende Muze (en zo tot negen toe) voorgesteld als verheven bóven, eventueel gevrijwaard vóór de menselijke plaagjes zoals eksterogen, tics, lispelen, loensen, flatulentie en last but not least incidentele clan wel chronische verkoudheden. Nooit is er en terécht tot voor kort - geloof geschonken aan suggesties in die richting, die het wilden cloen voorkomen dat het in het Muzenland ook wel eens niet altijd rozegeur en maneschijn zou kunnen zijn. En daar komt ons nu onverhoeds een studiosis van de eerste rang met een overmacht van dichterlijke en plastische proeven aantonen, dat zij, de Muze, allerminst van vreemde smetten vrij is. Meer nog: dat wij, zo misschien niet de schoonste, dan toch zéér schone en zéér klassieke uitingen van kunstzin danken aan haar staat van verkoudheid. HET IS Thomas Slackenmeel, die in zijn geschrift „De verkoudheid en de Muze" (n.v. De Arbeiderspers) eens en vooral op grond van zijn proefondervindelijke ar tistieke bacteriologie het nasaal-musische heeft afgescheiden van haar puur-inspi- ratieve bijmengselen. Wat Slackenmeel in zijn keur van beeldende en verwoorde ver- koudheidskunst demonstreert is kortweg gezegd de Snipse Muze, wier geschiedenis hij tot op de pre-aspirinische tijden der prille neusaandoeningen heeft nagespeurd. En met wat voor een resultaat! Met wat voor een perspectief! Men gaat, dunkt me, niet te ver,, als men deze artistieke diag nose van toekomstige betekenis acht voor onderzoekingen op andere terreinen dei- menselijke creativiteit. Ik denk aan de polyptiek, de sociomanie, de raketichitis, de rassenfobie. om maar enkele mogelijk heden te signaleren. Maar daarvan hier niet. Terug tot Slackenmeel dus. Als men zich voor zover mogelijk voor ogen houdt, hoeveel welluidends zelfs over amusisch- geborenen vaardig wordt, van de eerste prikkeling der lichte snuf tot de diepe krieweling van de a-griep, dan begrijpt men aanstonds dat het geen grap is, als Slackenmeel aan de hand van diverse sta len der infectueuze bezieling aannemelijk tracht te maken, waar de Muze toe in staat is, mits zij verkouden zij. Eenmaal daarop geattendeerd, ligt de Slackenmeel- se ^ontdekking evenzeer voor het grijpen als het éi voor Columbus eigenlijk. De lichte verhoging, het tranend oog, de ge stimuleerde sècreue van Tfet neuszfeTsvieës, dat zich van zijn diep-innerlijke overmaat ontdoet met hyperspontane vehementie men zal moeten toegeven dat een derge lijke predispositie wel tot diepere opwel lingen leiden móét. Het is waarlijk niet om Slackenmeels verdienste te verkleinen als ik voor de curiositeit verwijs naar het (door Slackenmeel niet vermelde) stan daardwerk van prof. Kurt Schnupftuch: „Das Höhere der inspirativen Erkaltung, ins Besondere mit Rücksicht auf dat Na- sal-Schöne" (Nieszen, 1887) waarin, zij het nog zéér aarzelend, toespelingen in de geest van onze Slackenmeel worden ge maakt. Maar, zoals gezegd, dat doet niets af aan de verdienste van Slackenmeel, nu eens uit de doeken te hebben gedaan wat er, zónder de tot dusver in de kunsthis torie aangewende aspirinische preventie ven, aan de dag komt wanneer de Muze tische en plaatselijke uitkomt, zal hij ons door de algemeen menselijke waarden in zijn werk iets blijven toevoegen. Men heeft dit hier trouwens wel begrepen tot nu toe. Want inmiddels voltooide Muis in Am sterdam wandschilderingen in de School voor Maatschappelijk Werk en het Spino- zalyceum en was hij ook werkzaam voor de tentoonstelling Het Atoom, waar hem overigens te weinig tijd beschikbaar was gesteld naar zijn zin. vrijuit kan snotteren en snibbelen. Ik laat de voor-middeleeuwse infecties waar van Slackenmeel trouwens frappant-viru- lente staaltjes geeft, zowel Egyptische en Griekse als Romeinse terzijde omdat zij, uit het pre-aspirinische tijdvak stam mend, ietwat minder overtuigend zijn dan de specimen van catarrhale bevleugeling, die met Dante en Shakespeare hun intree doen in de Westeuropese cultuurepidemie. Dante (in „De Hel"): links en rechts hoord'ik vertwijfeld hoesten", Shake speare in de „sneezing-speech" (The Mer chant of Venice): „how easily the cruel cold is caught", ónze Breero: „het is u eyghen schuldt, dat ghy proetend leyt", ónze Tollens: „met warme kruik en bed- depan in 't aaklig ziekbed kwijnen", dat zijn, men vóélt het, verkoudheden van diepere zin, een poëtische bronchitis bijna waarop trouwens de moscovische ge leerde H. Jatsji in zijn in het Frans ver schenen proefschrift „l'Art et l'Ellébore" (Kunst en Nieskruid) al heeft gewezen die Slackenmeel op de voet volgt tot He mingway toe („the old man sneezed vio lently"). Het zal nog wel wat duren voor men aan de verkouden muze wil. Daar voor moet het in de stratosfeer eerst nog wat ruwen. Maar eens zal het er toch van moeten komen. De voortekenen ervan zijn té onmiskenbaar: de experimentelen bij voorbeeld, gaan ze al niet een aardig eind in de richting van een explosieve estetici- tis? En neem Nel Noordzij (voor Slacken meel geen onbekende). Wie twijfelt, na de studie van Slackenmeels meesterlijk schriftuur, dat zich hier een zeer indivi duele culture voordoet van zielsvliesirri- tatie („inflammation inspirative" zegt Jatsji) die zonder de Verkouden Muze on denkbaar ware? Haar „kleinste roman" (Een minnaar in de handpalm, bij L. J. C. Boucher verschenen en in het Duits ge commentarieerd in voetnootjes van de hand van een neuswijs, maar mondig spe cialist in de psychiatrie) die piepkleine, verkouden roman dan, is door en door snip. Nooit heeft de Muze het zo op haar borstrok gehad. Men weet nu: de geschie denis van de kleine Paolo zou nooit Slackenmeel en zijn Muze zulk een infectieve draagwijdte hebben kunnen krijgen zónder'het bibberig voor stadium van een opkomende zielsverkoud- heid. Nooit immers zouden libido, vader- complex, moederbinding, oedipusgeval en narcissisme, zo „sprudelend" uit de ziels- diepte zijn opgeweld en onbekommerd uitgebriest, ware de inspiratieve prikkel van de griepse, Muze uitgebleven. Niet waar, men kan zich een minnaar óveral denken: onder een. balkon, in hoger sfe ren, in zak en as, in de armen van zijn geliefde, maar nooit ofte nimmer in de handpalm van Nel Noordzij. Daar móét wel, het zij wat het zij Slackenmeel zal zich de ogen uitwrijven nu hij zich voor de psychiatrische consequentie van zijn musische diagnose gesteld ziet een snip verkouden dieptepsychologie aan te pas gekomen zijn, wilde het zo jong en blij, zo Jung en Freudig, kunnen toegaan in een puberfantasie. Lof dus voor de vrij-uit proestende Muze! Daarmee vergeleken staan de tien pa rodieën, die F. Bordewijk onder de titel „Idem" (uitgave Nijgh en Van Ditmar) bundelde, nog als net ware op de grens van een eerste rilling en een blijmoedige koortsigheid een vruchtbaar tussen stadium, waarin de paronasodie blijkbaar een gunstig klimaat vindt voor haar voort planting. Want ik geef het een schrijver te doen om zonder de bijstand der Ver kouden Muze tienmaal een collega te imi teren, van Louis Couperus tot W. F. Her mans toe. Waarmee nog eens en hoe on gewild is aangetoond hoe diep Slacken meel is doorgedrongen tot de bron der be zieling van het ontstoken ademhalings orgaan. En Annie Schmidt? Wie haar voor ón- verkouden en onaangeraakt door de in- fectueus-getempereerde Muze houdt, ver gist zich deerlijk. Zie, hoe zij door de rechter neusvleugel van haar radio-activi teit de linker dito van haar poëtische „Huishoudpoëzie" (n.v. De Arbeiderspers) aansteekt. Het is om te traanogen als ze in haar „Pedagogie" berijmd, waar het naar toe gaat als van radiowege de vrije opvoeding wordt gepropageerd: „De VARA, de AVRO, de NCRV wat dit aangaat deden ze allemaal mee". Maar hoorde ik haar óók niet eens voor het mi crofoontje? Of was dat haar önverkouden Muze? C. J. E. Dinaux De Zweedse industrie is voornemens een offensief te openen tegen het omvangrijkp vraagstuk van dronkenschap en gebruik van alcohol op het werk. Het spits daartoe is afgebeten door de Zweedse aluminium fabrieken van Sundsvall in het noorden van het land, waar naast de tijdklok een zogenaamde drankmeter is geplaatst. De directie heeft voorts een speciale employé voor toezicht aangenomen. Zodra een werk nemer die niet geheel meer vast op de be nen staat aan de poort komt, gelast de be diende van de drankmeter hem een proef te ondergaan. Is de reactie negatief, dan komt de sociale werker van het bedrijf in het geweer. Hij onderzoekt het geval en probeert de verslaafde er toe te bewegen althans nuchter op het werk te verschij nen. Wordt dezelfde man een tweede keer op het werk betrapt in kennelijke staat, dan krijgt hij ontslag. De surveillance van de drankmeter-employé strekt zich niet al leen uit over de arbeiders, ook de nogere werknemers zullen voortaan op hun tellen moeten passen. De Zweedse vakbond, waaronder de aluminium-industrie valt, stond erop dat de drankmeter alleen dan zou worden ingevoerd, wanneer geen dis criminatie ten opzichte van het personeel van de fabriek werd toegestaan. Het jaarlijkse interscholaire jeugdtoer- nooi in Haarlem is weer aan de gang. Leerlingen van instellingen van middel baar onderwijs mogen in de Stadsschouw burg de resultaten van kunstzinnige lief hebberij laten zien. In die programma's neemt de laatste tijd de dans zowel de folkloristische als die van het ballet - een belangrijke plaats in. Dat is verheugend, want de beoefening van de danskunst is van grote waarde voor de algemene men selijke vorming, niet alleen fysiek maar ook mentaal. Het is jammer, dat vele ouders nog onnadenkend te werk gaan bij het kiezen van de pedagogen op dit gebied voor hun kinderen of zich onvoldoende van de kansen en wenselijkheden op de hoogte stellen. Het is echter een gerust stelling, dat er in Haarlem en omgeving verscheidene zeer behoorlijke balletscho len zijn met leraren die veelzijdig voor hun taak werden voorbereid. De kinderen op de foto (uit het nieuwste album van Serge Lido) hierboven krijgen les in de vanouds vermaarde studio van de Scala in Milaan, waar Blasts en. Cecchetti de grondslagen der techniek vastlegden. Leerlingen in de balletschool

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 19