VOOR JULLIE
De parels van het parlement
Mark en Marjolijntje
SERIE PI RONDE
STAND:
NIEUWE BOEKEN
in zakformaat
ZATERDAG 8 MAART 1958
Erbij
PAGINA ZES
REGLEMENT
w
O
N
I
N
G
B
O
u
w
P
R
O
G
R
A
M
M
A
S
8
10
2
1
2
3
13
10
9
6
7
5
10
3
5
4
11
11
4
12
TOTAAL AANTAL PUNTEN -+
Waarin we kennismaken met
de aard, de omstandigheden
en de familie van Ivo
Naam Inzender
1. De wedstrijd bestaat uit vier ronden per serie.
Iedere week begint een nieuwe serie.
2. Uit de letters van het gegeven woord dienen
nieuwe woorden van negen of minder letters
te worden samengesteld, waarbij zelfstandige
delen van het gegeven woord niet ongewijzigd
mogen worden gebruikt.
3 Men mag de letters van het gegeven woord
in willekeurig aantal gebruiken.
4. Het aantal punten voor ieder gevonden woord,
ontstaande uit de samentelling van de pun-
tenwaarde der letters, moet achter ieder woord
worden ingevuld, evenals het totaal aantal pun
ten der vier gevonden woorden gezamenlijk.
5. Geldig zijn: Nederlandse woorden of samen
stellingen en gangbare woorden of samenstel
lingen van buitenlandse oorsprong, voor zover
zij voorkomen in Van Dale's Groot Woorden
boek nieuwe spelling. Niet geldig zijn: voor
namen, familienamen, aardrijkskundige namen,
merknamen, Latijnse vormen, afkortingen. De
ij is één letter en mag ook als y worden ge
bruikt. De ei geldt voor twee letters.
6. Inzendingen per briefkaart met duidelijke in
vulling in blokletters en aanduiding van serie
en ronde voor dinsdagavond 24 uur aan een
van onze bureaus: Haarlem, Grote Houtstraat
93 of Soendaplein, IJmuiden: Lange Nieuw-
straat 427. Elke ronde moet iedere week wor
den ingezonden, dus niet worden opgespaard
tot vier van een gehele serie.
7. De premie van de winnaar wordt berekend
naar het aantal punten, dat hij heeft verzameld
over vier ronden van de betreffende serie. Hij
ontvangt één gulden per twintig verzamelde
punten.
8. Men kan aan iedere nieuwe serie meedoen, ook
al is men deelnemer aan de lopende series.
Men moet echter voor iedere ronde van iedere
serie een afzonderlijk diagram invullen en dui
delijk aangeven, voor welke ronde en welke
serie het betreffende diagram gelden moet.
Men kan desgewenst inzenden op nagetekende
diagrammen.
NAARMATE de wedstrijdpaarden van
serie A de eindstreep naderen, stijgt de
spanning in deze groep. Een afvalrace is
het geworden, waarin een tamelijk klein,
select gezelschap in dichte drom de laat
ste ronde ingaat. De mogelijkheid van ach
terblijvers om in deze laatste ronde de
achterstand in te lopen, blijft echter be
staan, want in de eerste plaats kunnen zij
heldere momenten hebben die hun schit
terende puntenaantallen opleveren, in de
tweede plaats is het niet uitgesloten dat
koplopers struikelen en naar de achterste
gelederen terugvallen. Wij zijn zeer be
nieuwd hoeveel en welke deelnemers nek
aan nek over de eindstreep zullen stpr7
men. Of zal het één enkele uitblinker zijn?
Op bijgaand standenlijstje is de situatie
weergegeven na de derde ronde van serie
A, de tweede van B en de eerste van C.
Vandaag begint een nieuwe serie, D, waar
voor wij weer vele deelnemers aan de
startlijn verwachten.
Volgende week komt de eerste einduit
slag, dan zal (zullen) namelijk de win-
naar(s) van serie A bekend zijn. Terwijl
de overige drie series dan zullen doorlo
pen, zal een nieuwe serie A starten, doch
met een verkort ror.dental, namelijk
slechts drie inplaats var, vier.
DAT DE VRAAG naar oorlogsromans langzaam
maar zeker begint te minderen heeft niet kunnen
verhinderen dat van The golden horseshoe van
Terence Robertson een spannende episode uit
de duikbootoorlog in de eerste week na het
verschijnen in een goedkope editie zeventigdui
zend exemplaren werden verkocht. De verkoop
van de laatste herdruk van The young lions van
Irwin Shaw, een boek dat nu toch al jaren lang
verkrijgbaar is, beliep in drie maanden tijds hon
derdvijfentwintigduizend exemplaren. De meeste
aftrek vindt het oorlogsboek nog steeds, of liever
gezegd in nog steeds toenemende mate bij de
jongere generatie die de turbulente gebeurtenis
sen van tussen 1939 en 1945 niet zo intensief uit
eigen ondervinding heeft kunnen waarnemen of
ondergaan en daarom, hetzij uit zucht naar sen
satie, hetzij uit behoefte naar weten wat er zich
heeft afgespeeld, naar het oorlogsboek grijpt.
Titels als Der Funke Leben van E M. Remarque
of Die zweite Chance van C. V. Gheorghiu, die
zich tot bepaalde aspecten van de oorlog of de
gêvolgen ervan beperken, zullen zeker geen aan
leiding geven de oorlog louter als iets interes
sants te zien. Een dergelijk gevaar ligt wel om
de hoek bij werken die bijvoorbeeld heldhaftige
staaltjes van gewapend of ongewapend verzet be
vatten, zoals Ten days in August van Bernard
Frizell en Carve her name with pride door R. J.
Minney, de levensbeschrijving van het Wool-
worth's verkoopstertje Violette Szabo, dat als ge
heim Brits agente in bezet gebied heroïsche
staaltjes heeft verricht.
De eerste druk van Death of a hero van Richard
Aldington verscheen in 1929, evenals lm Westen
Nichts Neues van Remarque, elf jaar na het eind
van de eerste wereldoorlog. In tegenstelling tot Re
marque's boek centreert dit verhaal zich niet om
de oorlog alleen, maar om de onvermijdelijkheid
van de dood van de hoofdfiguur, een onvermijde
lijkheid, die bij het voortschrijden van de lectuur
steeds beklemmender wordt gevoeld. Op mees
terlijke wijze beschrijft Aldington, zonder tot sti
listische kunstgrepen zijn toevlucht te moeten
nemen, het leven van een Engelsman van zijn
jongensjaren in een afbrokkelend laatvictoriaans
milieu, zijn puberteit in de gouden jaren voor
1914, zijn huwelijksleven met de nodige moeilijk
heden en clandestiene zijsprongen tot aan zijn
soldatentijd in de loopgraven. Zesentwintig jaar
oud is deze George Winterbourne wanneer hij in
een gevecht sneuvelt. En wat heeft hij van zijn
leven kunnen maken? Niets, totaal niets. Men
mene echter niet dat uit het boek een verlam
mende naargeestigheid de lezer tegemoet komt.
Integendeel, sarcasme en humor zijn voor Alding
ton uitermate geschikte middelen om zijn ver
ontwaardiging over het krijgsbedrijf, de stupidi
teit van instellingen en de dwaasheid en onmen
selijkheid van personen tot uiting te brengen.
Eiat van het leven van soldaten of matrozen
als zodanig toch nog wel iets te maken valt, heb
ben verscheidene Amerikaanse auteurs de laatste
tijd gepoogd de mensheid duidelijk te maken.
Dergelijke, meestal kluchtige verhalen vinden
een zeer grote lezerskring. Ook Onionhead van
Weldon Hill werd in Amerika een bestseller, het
geen ook weer niet verwonderlijk is, omdat de
problemen van matroos Onionhead ook de pro
blemen zijn van een zeer groot aantal Amerika
nen: vele en mooie vrouwen, geld en lekker eten
en drinken. Men kan zich met dit boek enige
uren kostelijk vermaken.
Een zo serieuze aangelegenheid als de opleiding
voor de Britse Civil Service wordt door A. P.
Herbert onder het mes genomen. De naam van
de auteur doet al duidelijk genoeg vermoeden
naar welke kant het mes snijdt! Blijkbaar ter
voldoening aan de nog steeds stijgende vraag
naar boeken met hevige kunstenaarsliefdespro
blemen. verschenen Portrait of Rene van Harry
Davis en The hnnerv years van Annabel Johnson
EN NU nog even een analyse van de
stand: De heer Klerks slaagde erin, in
serie A aan de kop te komen met de vol
gende woorden: spitsigst, spitsters, pers-
sters, gespritst. In serie B bleef mevr. J.
Schouten-Van Nes vooraan met spitsigst,
garstigst, spitsters en geestigst. In serie C
kwam de heer Vis aan de kop. Deze vond
hier de woorden: gespitsts, spitsigst, pers
tests, spitsters.
Onder meer werden de volgende woor
den afgekeurd: teststers, peststers, stip-
ster (stipper is een pootstok), spatster,
grassigst, gipster, spetsters, spitsster,
stegspats, gerstgast, gretigsts, strengsts.
Wat die laatste twee woorden betreft:
vorige week werd onder meer „humus-
arms" goedgekeurd. Men kan zeggen dat
een grondsoort iets „humusarms" heeft
namelijk eruit ziet als humusarme
grond. Vandaar die „s". Doch achter de
overtreffende trap strengst" kan geen
„s" meer komen. Iemand kan iets
„strengs" hebben, doch niet iets
„strengsts."
Hiernaast het diagram voor serie A ron
de 4, serie B ronde 3, serie C ronde 2 en
serie D ronde 1.
(Auteursrecht voorbehouden)
*- (VORIGE RONDEN)
Ronde
Serie
1
2
3
4
AAN DE KOP
A
270
536
764
L. Klerks, Haarlem
B
279
507
Mevr. J. Schouten-Van Nes,
Haarlem
C
234
A. Vis, Haarlem
D
TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP
Schiet je op, riep Jaap tegen zijn vriend.
Hij hing scheef op het zadel van zijn fiets
en hield een voet op het pedaal terwijl hij
de andere op de grond steunde.
Mijn band! Nog even pompen, roep Ivo
terug. Even later reden de twee vrienden
naast elkaar naar huis.
Een meesterlijke vent, die Bijkema, zei
Ivo. Hij heeft altijd iets leuks om over te
praten. Als je hem vergelijkt met Brig, die
we vorig jaar hadden, tjonge, wat een
verschil. Die zat altijd te zaniken over
flesjes en potten en ik heb zo'n idee, dat
hij niet eens wist wat schilderen eigenlijk
was.
Nou ja, zei Jaap, per slot moet je met
die flesjes en potten beginnen, wil je echt
leren tekenen. Maar saai was hij, da's
waar. Pas op jö, het stoplicht staat rood!
Weet je, ging Jaap verder, wat ik nu zo
lollig van hem vind? Dat hij ons niet als
kleine kinderen behandelt. Hij doet altijd
net, alsof we alles al weten, maar onder
tussen vertelt hij ons toch maar, wat de
dingen die we niet snappen betekenen.
Ja, zei Ivo, vooruit, groen! We kunnen
door. En dan dat idee van hem, dat we
een parlement zijn. Da's ook iets ver
draaid origineels van hem. Hij geeft je
daardoor het gevoel dat je niet de een of
andere idioot bent, die als een pop gehoor
zamen moet, maar iemand met een eigen
stemen ondertussen heeft hij de wind
er toch maar onder.
Logisch, zei Jaap. Wat zou het anders
wordenMaar toch is het gek, hè, dat
hij dat opgemerkt heeft. Neem de Don
derkop nu eens. Met al zijn gescheld zijn
we altijd even vervelend bij hem.
Da's een feit, bevestigde Ivo. Maar a
propos, kom je vanmiddag plaatjes bij me
luisteren? Ik heb een nieuwe Armstrong.
Nou, zei Jaap, en hij werd opeens een
beetje verlegen. Als ik mag van thuis....
Je weet, mijn moeder is altijd zo verve
lend over huiswerk en zo
Nou, dan maken we eerst samen huis
werk, stelde Ivo voor. Als je dat nu tegen
je moeder zegt.
Ik zal het proberen, beloofde Jaap.
Maar als ik er om drie uur nog niet ben
dan mag ik niet. Afgesproken?
O. K. Tot vanmiddag dan, zullen we
maar zeggen! Ivo gaf Jaap een duw tegen
zijn schouder, remde af en sloeg links af
een andere straat in.
Aju! gilde Jaap.
Via het park reed Ivo naar de nieuwe
wijk waar zijn ouders nog niet zo lang
geieden een huis hadden kunnen huren.
Grote flatgebouwen lagen er, afgewisseld
door kleinere huizen met tuintjes er voor
Voor het gedeelte, waar Ivo woonde, wa
ren nog maar enkele maanden geleden
enorme, betonnen huizenblokken klaarge
komen met hele hoge vensters. Atelier
woningen werden ze genoemd, hoewel niet
al die woningen door kunstenaars be
woond werden. De meeste stonden trou
wens nog leeg. Ze konden alleen gekocht
worden en ze waren eigenlijk veel te duur.
Ivo keek 's avonds vaak uit zijn kamer op
de bovenste verdieping naar de enkele
verlichte vensters van de ateliers. De
meeste mensen hielden hun gordijnen tot
laat in de avond open en het was voor Ivo
alsof er op elk van die verdiepingen voor
zijn plezier een toneelstuk werd opge
voerd.
Recht aan de overkant woonde bene-'
een beeldhouwer, die 's avonds vaak
vrienden op bezoek had. Het zag ei en^.,.i
gezellig uit, vond Ivo. Er stond altijd een
fles op tafel en de mensen, die allemaal
op krukjes, kussens en banken zaten, be
wogen al pratend heftig met hun handen
en soms wel met hun hele lichaam alsof
ze marionetten waren. Alleen de gastheer,
een lange, magere, kalme man, zat met
opgetrokken benen en daaromheen gesla
gen armen op de grontl en bewoog niet. Hij
bewoog alleen om in te schenken, maar
ook dat deed hij, voor zover zijn lange
armen reiken konden, uit zijn zitplaats op
de grond.
Vaak stelde Ivo zich voor, dat hij later ook
zo'n atelier zou hebben en op precies de
zelfde manier zijn vrienden kon ontvan
gen. Vaak oefende hij zich met klei en
ijzerdraad en soms had hij het gevoel dat
het precies datgene werd dat hij in zijn
hoofd had. Zijn vader en moeder zouden
er niets tegen hebben als hij beeldhouwer
werd, daar was hij zeker van, het was
alleen maar de vraag of hij zoveel talent
zou hebben.
Ben jijt het Ivo? riep zijn moeder toen
hij even later de vestibule binnenstapte.
De koffietafel staat klaar.. Maar we moe
ten nog even wachten op Ondine, die is
even iets op het brood halen. Zeg, heb jij
mijn ball-point gezien? Ik- heb er de hele
morgen naar lopen zoeken.
Ivo stak zijn hoofd door een kier van de
wérk-slaapkamer van zijn ouders.
Hai, zei -hij. Zit mamsel hier? Ben je
weer eens iets kwijt? Zoek uw hersens in
de juiste volgorde af linker denkcentrum,
rechter geheugenkastje, goed zo, een klein
gangetje door van de grote bovenkamer
naar de kleine achterkamer.... ja, ja, we
zijn er bijna. Voel je al iets?
Ach malle knul, zei zijn moeder een
beetje geprikkeld. Wat heb ik nu aan al
die plagerij. Ik moét mijn ball-point vin
den, anders ben ik dood-ongelukkig, snap
dat toch!
In je tas, opperde Ivo.
Tja! zei mevrouw De Winter verrast,
daar zeg je zo wat! In mijn tas. Weet je
dat ik daar helemaal niet in gekeken heb'
En laat-ie daar nu in zitten!
Mamzelleke, zei Ivo, terwijl hij zijn
duimen in de mouwgaten van zijn trui
stak, je zoekt zoals altijd met je kleine,
maar ik moet toegeven, charmante wip
neus. Als je mij niet had, hè....
Ja, viel mevrouw De Winter hem in de
rede, of de bakker geen brood, dan waren
we er beroerd aan toe. Jóu zouden we nog
wel kunnen missen, maar dat brood....
Nou, plaagde Ivo op zijn beurt, dat mis
sen eens zoons zou wel eens spoedig kun
nen gebeuren. Ik sterf namelijk van de
honger, ik val van de graat. Zie je me val
len
Aai, zei mevrouw, je maakt me bang.
zeg. Ik geloof dat ik daar Ondine al hoor..
Ze legde haar arm om de schouders van
haar zoon die een half hoofd boven haar
uitstak en samen liepen ze naar de eetka
mer.
Nou, nou, zei Ondine, wat 'n amour, zeg!
Niet jaloers zijn, schoolmeesterde Ivo,
kleine zusjes mogen nooit jaloers zijn op
hun grote broers.
Achsnotneus, zei Ondine veront
waardigd. Hoor dat, grote broer.... We
schelen misschien net vijf centimeter en
één jaar.
Maar het zit 'm niet in de centimeters,
plaagde Ivo verder, het zit 'm hier, en hij
wees in wijde cirkels de omtrek van zijn
hoofd aan.
Wees jullie nu eens stil, commandeerde
mevrouw De Winter. Maak nu niet meteen
weer herrie, de woensdag is net begonnen.
Ik heb trouwens een nieuwtje.
Wat! riepen Ivo en Ondine tegelijker
tijd.
Ja, dat zouden jullie wel willen weten,
hè! plaagde hun moeder.
Doe nu niet zo geestig, Mamzei, zei
Ivo, bewaar dat voor de droeve dagen der
grijzende haren....
Hè, ja, zeg het nu Mam, vleide Ondine.
Hier kan ik niet tegenop, verklaarde
mevrouw De Winter. Ik geef me over:
Zondag komt oom Ivo uit Brussel over.
O, wat énig! gilde Ondine.
Mijn naamgenoot is wellekomme, zei
Ivo plechtig en hij keek ontstellend scheel.
Zat-ie niet in Afrika? vroeg Ondine.
Welnee, in Siam, niet Mam? zei Ivo.
In Siam, bevestigde evrouw.
Wat deed-ie daar ook weer, peinsde
Ondine.
Hij verteerde de wilde leerstof der wit
te olifanten, verklaarde Ivo. Kijk, dat gaat
zo. hoe laat is het eigenlijk?
Begint het met het vragen naar de tijd?
deed Ondine onnozel.
Vlieg op! zei Ivo ruw.
Hé, hé, kwam mevrouw bestraffend
tussenbeide. Alle grappen, maar dat niet,
Ivo. Het is half twee.
Ik wilde zeggen, zei IVO, dat Jaap vèn-
middag plaatjes komt luisteren. Mag ik
vast van tafel, Mam? Ik moet nog Duits
nazien voordat hij komt....
Vooruit dan maar, zei mevrouw. Leuk
dat Jaap komt, we hebben hem een tijd
niet gezien.
Zal ik mijn roze bloesje maar aandoen,
hoorde Ivo zijn zus zeggen, terwijl hij de
kamer verliet.
Die vrouwen toch, mopperde Ivo, roze
bloesjes.... geef mij maar Armstrong!
(Wordt volgende week vervolgd.)
„Breng je wat voor me mee" vroeg
Marjoleintje, het kleine meisje.
„Ja, ik breng wat voor je mee", zei
Mark, het scheepsmaatje dat zijn eer
ste reis ging beginnen.
„Wat breng je mee?" vroeg Marjo
leintje.
„Wat wil je dat ik meebreng?" vroeg
Mark.
„Het mooiste dat er op de wereld
te vinden is", zei ze.
„Goed", zei Mark, „het mooiste dat
er te vinden is. Zul je dan op me
wachten? Zul je dan elke dag uit
kijken of ik al terugkom met het mooi
ste dat er te vinden is?"
„Ja", zei Marjoleintje.
En toen ging Mark weg. Hij keek nog
één keer om, hij zwaaide nog even en
riep met zijn hand aan de mond „het
mooiste!" Daarna verdween hij achter
de pakhuizen aan de kade, op weg naar
zijn schip.
Marjoleintje begon te wachten en uit
te kijken. Het duurde zó lang, zó ver
schrikkelijk lang dat ze al helemaal
geen klein meisje meer was. Maar nog
altijd droomde ze over het mooiste dat
er op de wereld te vinden is. Ze wist
nu ook precies wat het mooiste was.
Tenminste, dat dacht ze. Ze droomde
van kleren van Chinese zij, waarop
met gouddraad vlinders en vogels wa
ren geborduurd, ze droomde van een
wonderlijke muziekdoos, die dag en
nacht liedjes zou spelen. Ze droomde
van glinsterende stenen die ze in haar
oren en om haar hals zou dragen en
ze wist zeker dat Mark één van al die
dingen zou meebrengen.
Ondertussen voer Mark over alle
zeeën en oceanen van de wereld. Over
al waar hij kwam keek hij uit naar het
mooiste dat er te vinden was en aan
boord van zijn schip verzamelde hij
zijn schatten. De reis duurde heel lang,
zó lang dat hij al helemaal geen
scheepsmaatje meer was. Maar nog al
tijd droomde hij van Marjoleintje.
En eindelijk, eindelijk op een goeie
dag zag hij de kust terug waar hij af
scheid van haar genomen had. Hij
stond te zingen op de voorplecht. Nog
nooit in zijn leven was hij zó gelukkig
geweest. Daar was zijn land, straks zou
Marjoleintje komen en in het ruim van
het schip had hij alle dingen die de
mooiste van de wereld zijn. En kijk,
toen ze nog dichter bij de kust waren,
zag hij Marjoleintje. Ze had haar
woord gehouden, dacht hij, ze wachtte
op hem en ze keek uit of hij nog niet
kwam. Haar ogen straalden toen ze
hem zag en ze was de eerste die de
loopplank opliep toen het schip voor
de wal lag.
„Daar ben ik", zei Mark.
„Daar ben ik", zei Marjoleintje, „heb
je het mooiste meegebracht wat je
vinden kon?"
„Ben je blij dat ik ben terugge
komen?" vroeg Mark.
„O, natuurlijk", zei Marjoleintje vlug,
„maar laat me nu gauw zien wat je
hebt meegebracht".
Mark zei niets. Hij nam haar mee
naar het ruim van het schip. „Goeie-
morgen Marjoleintje", zei een vriende
lijke papegaai toen hij haar zag.
„Is hij niet mooi?" vroeg Mark.
„O, jawel", zei zei, „maar laat me nu
eerst het mooiste zien". Mark zei niets.
Hij deed een kistje open, waarin de
mooiste schelpen lagen die ooit een
zeeman heeft thuisgebracht. Ze hadden
de kleuren, die je in vreemde landen
in de lucht ziet voor de zon ondergaat
en als je ze aan je oor legde zongen
alle zeeën en oceanen erin. In een groot
glazen huis bracht Mark de mooiste
vlinders mee, die hij op zijn reizen had
zien rondfladderen en in een gewoon
houten kistje alle zaden van bloemen
die niemand aan deze kant van de zee
kent. En verder waren er vogels die je
met hun gefluit alle andere dingen, alle
andere geluiden om je heen, konden
doen vergeten.
„Is dat alles?" vroeg Marjoleintje
toen ze de schatten van Mark bekeken
had. „Ja, zei Mark, „dat is alles". Ver
der zei hij niets. Hij gaf alleen een
wenk aan de matrozen, dat ze Marjo
leintje aan wal moesten helpen en de
trossen los moesten gooien.
Een kwartier later was het schip al
weer in volle zee, mét alle schatten,
maar zonder Marjoleintje.
Marjoleintje stond op haar vaste
plek aan het strand en ze beet zich op
de lippen. Niet omdat Mark weer ver
trokken was, maar omdat ze zó lang
voor niets had gewacht. „Voor niets",
zei ze harop, „voor een paar vogeltjes
en bloemetjes, voor een paar schelpen
en een papegaai heb ik hier jaren lang
staan wachten. Helemaal voor niets".
„O, nee", zei een schorre stem aan
haar voeten, „helemaal niet voor niets"
Marjoleintje, want omdat je daar
iedere dag stond heb ik naar je kunnen
kijken".
Marjoleintje deed verschrikt een paar
stappen terug. Aan haar voeten zat een
Welke letters staan er dubbel (dus twee
of meer keer) in deze puzzel? Schrijf
de letters, die er te veel in staan op.
Ze vormen samen de naam van een
jaargetijde.
groot zeemonster, een waterman, die
haar met kleine zwarte oogjes aankeek
„Schrik niet, Marjoleintje", zei hij.
„je hebt niet voor niets gewacht. Die
Mark is een domoor, een dromer. Hij
kon je het mooiste van de wereld niet
geven. Maar ik.... ik breng je kleren
van Chinese zij, vol vlinders en vogels
van goud. Ik geef je de muziekdoos die
altijd blijft spelen wat je het liefste
horen wilt. Ik heb zoveel glinsterende
stenen voor je bewaard, dat je elke dag
van het jaar nieuwe kunt dragen om
je hals, aan je oren, in je haar en om
je polsen. Kom mee, Marjoleintje. Kom
mee.
Marjoleintje vergat hoe lelijk de wa
terman was toen ze al die mooie dingen
hoorde opnoemen, ze stapte aan boord
van het schip dat hij haar aanwees.
Iedereen had op haar gerekend. De ka
pitein, de stuurman en de matrozen
bogen voor haar als voor een prinses.
In het ruim vond ze alle schatten die
de waterman had opgenoemd. Ze trok
de kleren van Chinese zijde aan, ze
deed de stenen aan hhar oren, om haar
hals en in haar haren en ze luisterde
naar de muziek die nooit ophield en die
ze het liefste horen wilde.
Drie dagen en drie nachten luisterde
ze en wiegde ze als een prinses over
het schip. Maar toen de zon de vierde
dag opging hoorde ze opeens de mu
ziek niet meer. En tóch speelde de mu
ziekdoos verder, zoals de waterman had
beloofd. Ze trok 'een rimpel in haar
voorhoofd en dacht na. „Ik ben iets
vergeten te vragen", dacht ze, „iets
heel belangrijks. Wat was het toch?"
Op dat ogenblik liep de kapitein haar
met een buiging voorbij en toen wist ze
het.
„Kapitein", riep ze, „kapitein, waar
gaan we naar toe?"
De kapitein deed opeens niet beleefd
meer, hij wees naar de zee voor hen
en zei: „vraag het hem".
„Wie?" vroeg Marjoleintje en ze keek
nieuwsgierig over de reling. Ze schrok.
Voor het schip uit zwom de waterman
en hij was in het morgenlicht lelijker
dan ooit.
„Waar gaan we naar toe, Water
man?" riep ze en haar stem klonk een
beetje bang. De waterman lachte en
dat klonk alsof er een storm opstak, die
alle golven in beweging bracht.
„Waar gaan we naar toe?" schreeuw
de Marjoleintje, nu écht bang.
„Waarom vraag je dat?" baste de
waterman, „je hebt wat je wilt. Wat
doet het er toe waar we heen gaan?"
Marjoleintje wist plotseling dat het
er alles toedeed. Dat schreeuwde ze
naar hem en ook dat ze terug wilde,
dat ze niets meer gaf om de muziek, de
kleren en de stenen. Daar moest de wa
terman zó om lachen dat de golven
werkelijk in beweging kwamen, dat de
zon wegkroop, de wind opstak en de
lucht zo grauw als lood werd. Het was
een vreselijke storm. De golven sloegen
over het schip, de mast brak en de
wanden kraakten alsof ze het niet hou
den konden. De kapitein, die het schip
niet meer besturen kon, moest het la
ten rondtollen over de kokende zee,
net zolang tot het met een geweldige
slag op de rotsen liep en als een speel
goedbootje aan stukken sloeg.
Opeens werd het stil, de waterman
lachte niet meer, de golven bedaarden
en de bemanning klom in de reddings
boten die de waterman aan kabels
vasthield in zijn grote handen die met
zeewier en mos waren begroeid. Al
leen Marjoleintje was niet in de red
dingsboot. Toen het schip stuksloeg was
ze door de schok overboord geslagen,
door een golf opgenomen en aan land
gespoeld. Ze wist haast van niets meer,
ze wist niet eens goed of ze nog wel
leefde. Alleen merkte ze dat het stil
geworden was. Hoe lang ze daar zo lag
wist ze zelf niet, maar toen ze de zon
op haar gezicht voelde durfde ze haar
ogen niet open te doen. Wat voor ver
schrikkelijks zou ze zien? De water
man? Het schip dat haar nooit meer
terug zou brengen? Wéér die muziek
doos die niet op kon houden, de gouden
vlinders en vogels op haar kleren die
zich niet verroeren konden? Weer die
stenen, die zo koud als ijs aan haar
hals en haar oren waren? Nee, dacht
ze, „ik doe mijn ogen niet meer open.
Ik wil ?;e nooit meer zien. Het is mTjn
straf omdat ik de verkeerde dingen
heb gekozen".
„Goeiemorgen Marjoleintje", zei een
stem achter haar. Natuurlijk deed ze
haar ogen toen toch open. De papegaai
van Mark keek haar aan. Hij zat in een
bos van de mooiste bloemen, zo'n groot
bos dat je niet kon zien waar het op
hield en waar het begon. Voor haar was
het strand en daar lagen de schelpen
van Mark die nog mooier leken dan
vroeger. Vogels zongen in alle bomen
en tussen de bloemen fladderden vlin
ders af en aan. Marjoleintje zat heel
stil. „Het mooiste", zei ze zacht, „het
mooiste van de wereld".
Op dat ogenblik kwam Mark tussen
de bloemen door. Toen hij hoorde wat
Marjoleintje zei begon zijn gezicht te
stralen, net als de eerste keer toen hij
terugkwam aan land.
„Daar ben ik", zei hij.
„En hier ben ik", zei Marjoleintje.
Hij nam haar bij de hand en liep met
haar over het onbewoonde eiland waar
hij naar toe was gegaan toen ze zijn
schatten niet wilde. Aan de andere
kant van het eiland lag zijn schip, ze
gingen samen aan boord, ze reisden om
de wereld, niet één keer, maar wel
honderd keer. En waar ze ook kwamen
altijd vonden ze terug wat het mooi
ste van de wereld is: bloemen, vlinders,
vogels en schelpen, die er zo maar
vanzelf zijn met hun stemmen en hun
kleuren.
Soms, als de maan heel groot is en
Mark en Marjoleintje op de voornlecht
staan, duikt heel even het hoofd van
de waterman op uit de golven. Hij kijkt
naar hen met zijn kleine zwarte oogjes,
dan verdwijnt hij weer en lacht onder
water. Maar niet met een stem die de
golven in beweging brengt. Nee, het
klinkt als de bas van een groot orgel
dat tevreden bromt.
Mies BouJiiiys