VOOR JULLIE De parels van het parlement Mark en Marjolijntje SERIE PI RONDE STAND: NIEUWE BOEKEN in zakformaat ZATERDAG 8 MAART 1958 Erbij PAGINA ZES REGLEMENT w O N I N G B O u w P R O G R A M M A S 8 10 2 1 2 3 13 10 9 6 7 5 10 3 5 4 11 11 4 12 TOTAAL AANTAL PUNTEN -+ Waarin we kennismaken met de aard, de omstandigheden en de familie van Ivo Naam Inzender 1. De wedstrijd bestaat uit vier ronden per serie. Iedere week begint een nieuwe serie. 2. Uit de letters van het gegeven woord dienen nieuwe woorden van negen of minder letters te worden samengesteld, waarbij zelfstandige delen van het gegeven woord niet ongewijzigd mogen worden gebruikt. 3 Men mag de letters van het gegeven woord in willekeurig aantal gebruiken. 4. Het aantal punten voor ieder gevonden woord, ontstaande uit de samentelling van de pun- tenwaarde der letters, moet achter ieder woord worden ingevuld, evenals het totaal aantal pun ten der vier gevonden woorden gezamenlijk. 5. Geldig zijn: Nederlandse woorden of samen stellingen en gangbare woorden of samenstel lingen van buitenlandse oorsprong, voor zover zij voorkomen in Van Dale's Groot Woorden boek nieuwe spelling. Niet geldig zijn: voor namen, familienamen, aardrijkskundige namen, merknamen, Latijnse vormen, afkortingen. De ij is één letter en mag ook als y worden ge bruikt. De ei geldt voor twee letters. 6. Inzendingen per briefkaart met duidelijke in vulling in blokletters en aanduiding van serie en ronde voor dinsdagavond 24 uur aan een van onze bureaus: Haarlem, Grote Houtstraat 93 of Soendaplein, IJmuiden: Lange Nieuw- straat 427. Elke ronde moet iedere week wor den ingezonden, dus niet worden opgespaard tot vier van een gehele serie. 7. De premie van de winnaar wordt berekend naar het aantal punten, dat hij heeft verzameld over vier ronden van de betreffende serie. Hij ontvangt één gulden per twintig verzamelde punten. 8. Men kan aan iedere nieuwe serie meedoen, ook al is men deelnemer aan de lopende series. Men moet echter voor iedere ronde van iedere serie een afzonderlijk diagram invullen en dui delijk aangeven, voor welke ronde en welke serie het betreffende diagram gelden moet. Men kan desgewenst inzenden op nagetekende diagrammen. NAARMATE de wedstrijdpaarden van serie A de eindstreep naderen, stijgt de spanning in deze groep. Een afvalrace is het geworden, waarin een tamelijk klein, select gezelschap in dichte drom de laat ste ronde ingaat. De mogelijkheid van ach terblijvers om in deze laatste ronde de achterstand in te lopen, blijft echter be staan, want in de eerste plaats kunnen zij heldere momenten hebben die hun schit terende puntenaantallen opleveren, in de tweede plaats is het niet uitgesloten dat koplopers struikelen en naar de achterste gelederen terugvallen. Wij zijn zeer be nieuwd hoeveel en welke deelnemers nek aan nek over de eindstreep zullen stpr7 men. Of zal het één enkele uitblinker zijn? Op bijgaand standenlijstje is de situatie weergegeven na de derde ronde van serie A, de tweede van B en de eerste van C. Vandaag begint een nieuwe serie, D, waar voor wij weer vele deelnemers aan de startlijn verwachten. Volgende week komt de eerste einduit slag, dan zal (zullen) namelijk de win- naar(s) van serie A bekend zijn. Terwijl de overige drie series dan zullen doorlo pen, zal een nieuwe serie A starten, doch met een verkort ror.dental, namelijk slechts drie inplaats var, vier. DAT DE VRAAG naar oorlogsromans langzaam maar zeker begint te minderen heeft niet kunnen verhinderen dat van The golden horseshoe van Terence Robertson een spannende episode uit de duikbootoorlog in de eerste week na het verschijnen in een goedkope editie zeventigdui zend exemplaren werden verkocht. De verkoop van de laatste herdruk van The young lions van Irwin Shaw, een boek dat nu toch al jaren lang verkrijgbaar is, beliep in drie maanden tijds hon derdvijfentwintigduizend exemplaren. De meeste aftrek vindt het oorlogsboek nog steeds, of liever gezegd in nog steeds toenemende mate bij de jongere generatie die de turbulente gebeurtenis sen van tussen 1939 en 1945 niet zo intensief uit eigen ondervinding heeft kunnen waarnemen of ondergaan en daarom, hetzij uit zucht naar sen satie, hetzij uit behoefte naar weten wat er zich heeft afgespeeld, naar het oorlogsboek grijpt. Titels als Der Funke Leben van E M. Remarque of Die zweite Chance van C. V. Gheorghiu, die zich tot bepaalde aspecten van de oorlog of de gêvolgen ervan beperken, zullen zeker geen aan leiding geven de oorlog louter als iets interes sants te zien. Een dergelijk gevaar ligt wel om de hoek bij werken die bijvoorbeeld heldhaftige staaltjes van gewapend of ongewapend verzet be vatten, zoals Ten days in August van Bernard Frizell en Carve her name with pride door R. J. Minney, de levensbeschrijving van het Wool- worth's verkoopstertje Violette Szabo, dat als ge heim Brits agente in bezet gebied heroïsche staaltjes heeft verricht. De eerste druk van Death of a hero van Richard Aldington verscheen in 1929, evenals lm Westen Nichts Neues van Remarque, elf jaar na het eind van de eerste wereldoorlog. In tegenstelling tot Re marque's boek centreert dit verhaal zich niet om de oorlog alleen, maar om de onvermijdelijkheid van de dood van de hoofdfiguur, een onvermijde lijkheid, die bij het voortschrijden van de lectuur steeds beklemmender wordt gevoeld. Op mees terlijke wijze beschrijft Aldington, zonder tot sti listische kunstgrepen zijn toevlucht te moeten nemen, het leven van een Engelsman van zijn jongensjaren in een afbrokkelend laatvictoriaans milieu, zijn puberteit in de gouden jaren voor 1914, zijn huwelijksleven met de nodige moeilijk heden en clandestiene zijsprongen tot aan zijn soldatentijd in de loopgraven. Zesentwintig jaar oud is deze George Winterbourne wanneer hij in een gevecht sneuvelt. En wat heeft hij van zijn leven kunnen maken? Niets, totaal niets. Men mene echter niet dat uit het boek een verlam mende naargeestigheid de lezer tegemoet komt. Integendeel, sarcasme en humor zijn voor Alding ton uitermate geschikte middelen om zijn ver ontwaardiging over het krijgsbedrijf, de stupidi teit van instellingen en de dwaasheid en onmen selijkheid van personen tot uiting te brengen. Eiat van het leven van soldaten of matrozen als zodanig toch nog wel iets te maken valt, heb ben verscheidene Amerikaanse auteurs de laatste tijd gepoogd de mensheid duidelijk te maken. Dergelijke, meestal kluchtige verhalen vinden een zeer grote lezerskring. Ook Onionhead van Weldon Hill werd in Amerika een bestseller, het geen ook weer niet verwonderlijk is, omdat de problemen van matroos Onionhead ook de pro blemen zijn van een zeer groot aantal Amerika nen: vele en mooie vrouwen, geld en lekker eten en drinken. Men kan zich met dit boek enige uren kostelijk vermaken. Een zo serieuze aangelegenheid als de opleiding voor de Britse Civil Service wordt door A. P. Herbert onder het mes genomen. De naam van de auteur doet al duidelijk genoeg vermoeden naar welke kant het mes snijdt! Blijkbaar ter voldoening aan de nog steeds stijgende vraag naar boeken met hevige kunstenaarsliefdespro blemen. verschenen Portrait of Rene van Harry Davis en The hnnerv years van Annabel Johnson EN NU nog even een analyse van de stand: De heer Klerks slaagde erin, in serie A aan de kop te komen met de vol gende woorden: spitsigst, spitsters, pers- sters, gespritst. In serie B bleef mevr. J. Schouten-Van Nes vooraan met spitsigst, garstigst, spitsters en geestigst. In serie C kwam de heer Vis aan de kop. Deze vond hier de woorden: gespitsts, spitsigst, pers tests, spitsters. Onder meer werden de volgende woor den afgekeurd: teststers, peststers, stip- ster (stipper is een pootstok), spatster, grassigst, gipster, spetsters, spitsster, stegspats, gerstgast, gretigsts, strengsts. Wat die laatste twee woorden betreft: vorige week werd onder meer „humus- arms" goedgekeurd. Men kan zeggen dat een grondsoort iets „humusarms" heeft namelijk eruit ziet als humusarme grond. Vandaar die „s". Doch achter de overtreffende trap strengst" kan geen „s" meer komen. Iemand kan iets „strengs" hebben, doch niet iets „strengsts." Hiernaast het diagram voor serie A ron de 4, serie B ronde 3, serie C ronde 2 en serie D ronde 1. (Auteursrecht voorbehouden) *- (VORIGE RONDEN) Ronde Serie 1 2 3 4 AAN DE KOP A 270 536 764 L. Klerks, Haarlem B 279 507 Mevr. J. Schouten-Van Nes, Haarlem C 234 A. Vis, Haarlem D TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP Schiet je op, riep Jaap tegen zijn vriend. Hij hing scheef op het zadel van zijn fiets en hield een voet op het pedaal terwijl hij de andere op de grond steunde. Mijn band! Nog even pompen, roep Ivo terug. Even later reden de twee vrienden naast elkaar naar huis. Een meesterlijke vent, die Bijkema, zei Ivo. Hij heeft altijd iets leuks om over te praten. Als je hem vergelijkt met Brig, die we vorig jaar hadden, tjonge, wat een verschil. Die zat altijd te zaniken over flesjes en potten en ik heb zo'n idee, dat hij niet eens wist wat schilderen eigenlijk was. Nou ja, zei Jaap, per slot moet je met die flesjes en potten beginnen, wil je echt leren tekenen. Maar saai was hij, da's waar. Pas op jö, het stoplicht staat rood! Weet je, ging Jaap verder, wat ik nu zo lollig van hem vind? Dat hij ons niet als kleine kinderen behandelt. Hij doet altijd net, alsof we alles al weten, maar onder tussen vertelt hij ons toch maar, wat de dingen die we niet snappen betekenen. Ja, zei Ivo, vooruit, groen! We kunnen door. En dan dat idee van hem, dat we een parlement zijn. Da's ook iets ver draaid origineels van hem. Hij geeft je daardoor het gevoel dat je niet de een of andere idioot bent, die als een pop gehoor zamen moet, maar iemand met een eigen stemen ondertussen heeft hij de wind er toch maar onder. Logisch, zei Jaap. Wat zou het anders wordenMaar toch is het gek, hè, dat hij dat opgemerkt heeft. Neem de Don derkop nu eens. Met al zijn gescheld zijn we altijd even vervelend bij hem. Da's een feit, bevestigde Ivo. Maar a propos, kom je vanmiddag plaatjes bij me luisteren? Ik heb een nieuwe Armstrong. Nou, zei Jaap, en hij werd opeens een beetje verlegen. Als ik mag van thuis.... Je weet, mijn moeder is altijd zo verve lend over huiswerk en zo Nou, dan maken we eerst samen huis werk, stelde Ivo voor. Als je dat nu tegen je moeder zegt. Ik zal het proberen, beloofde Jaap. Maar als ik er om drie uur nog niet ben dan mag ik niet. Afgesproken? O. K. Tot vanmiddag dan, zullen we maar zeggen! Ivo gaf Jaap een duw tegen zijn schouder, remde af en sloeg links af een andere straat in. Aju! gilde Jaap. Via het park reed Ivo naar de nieuwe wijk waar zijn ouders nog niet zo lang geieden een huis hadden kunnen huren. Grote flatgebouwen lagen er, afgewisseld door kleinere huizen met tuintjes er voor Voor het gedeelte, waar Ivo woonde, wa ren nog maar enkele maanden geleden enorme, betonnen huizenblokken klaarge komen met hele hoge vensters. Atelier woningen werden ze genoemd, hoewel niet al die woningen door kunstenaars be woond werden. De meeste stonden trou wens nog leeg. Ze konden alleen gekocht worden en ze waren eigenlijk veel te duur. Ivo keek 's avonds vaak uit zijn kamer op de bovenste verdieping naar de enkele verlichte vensters van de ateliers. De meeste mensen hielden hun gordijnen tot laat in de avond open en het was voor Ivo alsof er op elk van die verdiepingen voor zijn plezier een toneelstuk werd opge voerd. Recht aan de overkant woonde bene-' een beeldhouwer, die 's avonds vaak vrienden op bezoek had. Het zag ei en^.,.i gezellig uit, vond Ivo. Er stond altijd een fles op tafel en de mensen, die allemaal op krukjes, kussens en banken zaten, be wogen al pratend heftig met hun handen en soms wel met hun hele lichaam alsof ze marionetten waren. Alleen de gastheer, een lange, magere, kalme man, zat met opgetrokken benen en daaromheen gesla gen armen op de grontl en bewoog niet. Hij bewoog alleen om in te schenken, maar ook dat deed hij, voor zover zijn lange armen reiken konden, uit zijn zitplaats op de grond. Vaak stelde Ivo zich voor, dat hij later ook zo'n atelier zou hebben en op precies de zelfde manier zijn vrienden kon ontvan gen. Vaak oefende hij zich met klei en ijzerdraad en soms had hij het gevoel dat het precies datgene werd dat hij in zijn hoofd had. Zijn vader en moeder zouden er niets tegen hebben als hij beeldhouwer werd, daar was hij zeker van, het was alleen maar de vraag of hij zoveel talent zou hebben. Ben jijt het Ivo? riep zijn moeder toen hij even later de vestibule binnenstapte. De koffietafel staat klaar.. Maar we moe ten nog even wachten op Ondine, die is even iets op het brood halen. Zeg, heb jij mijn ball-point gezien? Ik- heb er de hele morgen naar lopen zoeken. Ivo stak zijn hoofd door een kier van de wérk-slaapkamer van zijn ouders. Hai, zei -hij. Zit mamsel hier? Ben je weer eens iets kwijt? Zoek uw hersens in de juiste volgorde af linker denkcentrum, rechter geheugenkastje, goed zo, een klein gangetje door van de grote bovenkamer naar de kleine achterkamer.... ja, ja, we zijn er bijna. Voel je al iets? Ach malle knul, zei zijn moeder een beetje geprikkeld. Wat heb ik nu aan al die plagerij. Ik moét mijn ball-point vin den, anders ben ik dood-ongelukkig, snap dat toch! In je tas, opperde Ivo. Tja! zei mevrouw De Winter verrast, daar zeg je zo wat! In mijn tas. Weet je dat ik daar helemaal niet in gekeken heb' En laat-ie daar nu in zitten! Mamzelleke, zei Ivo, terwijl hij zijn duimen in de mouwgaten van zijn trui stak, je zoekt zoals altijd met je kleine, maar ik moet toegeven, charmante wip neus. Als je mij niet had, hè.... Ja, viel mevrouw De Winter hem in de rede, of de bakker geen brood, dan waren we er beroerd aan toe. Jóu zouden we nog wel kunnen missen, maar dat brood.... Nou, plaagde Ivo op zijn beurt, dat mis sen eens zoons zou wel eens spoedig kun nen gebeuren. Ik sterf namelijk van de honger, ik val van de graat. Zie je me val len Aai, zei mevrouw, je maakt me bang. zeg. Ik geloof dat ik daar Ondine al hoor.. Ze legde haar arm om de schouders van haar zoon die een half hoofd boven haar uitstak en samen liepen ze naar de eetka mer. Nou, nou, zei Ondine, wat 'n amour, zeg! Niet jaloers zijn, schoolmeesterde Ivo, kleine zusjes mogen nooit jaloers zijn op hun grote broers. Achsnotneus, zei Ondine veront waardigd. Hoor dat, grote broer.... We schelen misschien net vijf centimeter en één jaar. Maar het zit 'm niet in de centimeters, plaagde Ivo verder, het zit 'm hier, en hij wees in wijde cirkels de omtrek van zijn hoofd aan. Wees jullie nu eens stil, commandeerde mevrouw De Winter. Maak nu niet meteen weer herrie, de woensdag is net begonnen. Ik heb trouwens een nieuwtje. Wat! riepen Ivo en Ondine tegelijker tijd. Ja, dat zouden jullie wel willen weten, hè! plaagde hun moeder. Doe nu niet zo geestig, Mamzei, zei Ivo, bewaar dat voor de droeve dagen der grijzende haren.... Hè, ja, zeg het nu Mam, vleide Ondine. Hier kan ik niet tegenop, verklaarde mevrouw De Winter. Ik geef me over: Zondag komt oom Ivo uit Brussel over. O, wat énig! gilde Ondine. Mijn naamgenoot is wellekomme, zei Ivo plechtig en hij keek ontstellend scheel. Zat-ie niet in Afrika? vroeg Ondine. Welnee, in Siam, niet Mam? zei Ivo. In Siam, bevestigde evrouw. Wat deed-ie daar ook weer, peinsde Ondine. Hij verteerde de wilde leerstof der wit te olifanten, verklaarde Ivo. Kijk, dat gaat zo. hoe laat is het eigenlijk? Begint het met het vragen naar de tijd? deed Ondine onnozel. Vlieg op! zei Ivo ruw. Hé, hé, kwam mevrouw bestraffend tussenbeide. Alle grappen, maar dat niet, Ivo. Het is half twee. Ik wilde zeggen, zei IVO, dat Jaap vèn- middag plaatjes komt luisteren. Mag ik vast van tafel, Mam? Ik moet nog Duits nazien voordat hij komt.... Vooruit dan maar, zei mevrouw. Leuk dat Jaap komt, we hebben hem een tijd niet gezien. Zal ik mijn roze bloesje maar aandoen, hoorde Ivo zijn zus zeggen, terwijl hij de kamer verliet. Die vrouwen toch, mopperde Ivo, roze bloesjes.... geef mij maar Armstrong! (Wordt volgende week vervolgd.) „Breng je wat voor me mee" vroeg Marjoleintje, het kleine meisje. „Ja, ik breng wat voor je mee", zei Mark, het scheepsmaatje dat zijn eer ste reis ging beginnen. „Wat breng je mee?" vroeg Marjo leintje. „Wat wil je dat ik meebreng?" vroeg Mark. „Het mooiste dat er op de wereld te vinden is", zei ze. „Goed", zei Mark, „het mooiste dat er te vinden is. Zul je dan op me wachten? Zul je dan elke dag uit kijken of ik al terugkom met het mooi ste dat er te vinden is?" „Ja", zei Marjoleintje. En toen ging Mark weg. Hij keek nog één keer om, hij zwaaide nog even en riep met zijn hand aan de mond „het mooiste!" Daarna verdween hij achter de pakhuizen aan de kade, op weg naar zijn schip. Marjoleintje begon te wachten en uit te kijken. Het duurde zó lang, zó ver schrikkelijk lang dat ze al helemaal geen klein meisje meer was. Maar nog altijd droomde ze over het mooiste dat er op de wereld te vinden is. Ze wist nu ook precies wat het mooiste was. Tenminste, dat dacht ze. Ze droomde van kleren van Chinese zij, waarop met gouddraad vlinders en vogels wa ren geborduurd, ze droomde van een wonderlijke muziekdoos, die dag en nacht liedjes zou spelen. Ze droomde van glinsterende stenen die ze in haar oren en om haar hals zou dragen en ze wist zeker dat Mark één van al die dingen zou meebrengen. Ondertussen voer Mark over alle zeeën en oceanen van de wereld. Over al waar hij kwam keek hij uit naar het mooiste dat er te vinden was en aan boord van zijn schip verzamelde hij zijn schatten. De reis duurde heel lang, zó lang dat hij al helemaal geen scheepsmaatje meer was. Maar nog al tijd droomde hij van Marjoleintje. En eindelijk, eindelijk op een goeie dag zag hij de kust terug waar hij af scheid van haar genomen had. Hij stond te zingen op de voorplecht. Nog nooit in zijn leven was hij zó gelukkig geweest. Daar was zijn land, straks zou Marjoleintje komen en in het ruim van het schip had hij alle dingen die de mooiste van de wereld zijn. En kijk, toen ze nog dichter bij de kust waren, zag hij Marjoleintje. Ze had haar woord gehouden, dacht hij, ze wachtte op hem en ze keek uit of hij nog niet kwam. Haar ogen straalden toen ze hem zag en ze was de eerste die de loopplank opliep toen het schip voor de wal lag. „Daar ben ik", zei Mark. „Daar ben ik", zei Marjoleintje, „heb je het mooiste meegebracht wat je vinden kon?" „Ben je blij dat ik ben terugge komen?" vroeg Mark. „O, natuurlijk", zei Marjoleintje vlug, „maar laat me nu gauw zien wat je hebt meegebracht". Mark zei niets. Hij nam haar mee naar het ruim van het schip. „Goeie- morgen Marjoleintje", zei een vriende lijke papegaai toen hij haar zag. „Is hij niet mooi?" vroeg Mark. „O, jawel", zei zei, „maar laat me nu eerst het mooiste zien". Mark zei niets. Hij deed een kistje open, waarin de mooiste schelpen lagen die ooit een zeeman heeft thuisgebracht. Ze hadden de kleuren, die je in vreemde landen in de lucht ziet voor de zon ondergaat en als je ze aan je oor legde zongen alle zeeën en oceanen erin. In een groot glazen huis bracht Mark de mooiste vlinders mee, die hij op zijn reizen had zien rondfladderen en in een gewoon houten kistje alle zaden van bloemen die niemand aan deze kant van de zee kent. En verder waren er vogels die je met hun gefluit alle andere dingen, alle andere geluiden om je heen, konden doen vergeten. „Is dat alles?" vroeg Marjoleintje toen ze de schatten van Mark bekeken had. „Ja, zei Mark, „dat is alles". Ver der zei hij niets. Hij gaf alleen een wenk aan de matrozen, dat ze Marjo leintje aan wal moesten helpen en de trossen los moesten gooien. Een kwartier later was het schip al weer in volle zee, mét alle schatten, maar zonder Marjoleintje. Marjoleintje stond op haar vaste plek aan het strand en ze beet zich op de lippen. Niet omdat Mark weer ver trokken was, maar omdat ze zó lang voor niets had gewacht. „Voor niets", zei ze harop, „voor een paar vogeltjes en bloemetjes, voor een paar schelpen en een papegaai heb ik hier jaren lang staan wachten. Helemaal voor niets". „O, nee", zei een schorre stem aan haar voeten, „helemaal niet voor niets" Marjoleintje, want omdat je daar iedere dag stond heb ik naar je kunnen kijken". Marjoleintje deed verschrikt een paar stappen terug. Aan haar voeten zat een Welke letters staan er dubbel (dus twee of meer keer) in deze puzzel? Schrijf de letters, die er te veel in staan op. Ze vormen samen de naam van een jaargetijde. groot zeemonster, een waterman, die haar met kleine zwarte oogjes aankeek „Schrik niet, Marjoleintje", zei hij. „je hebt niet voor niets gewacht. Die Mark is een domoor, een dromer. Hij kon je het mooiste van de wereld niet geven. Maar ik.... ik breng je kleren van Chinese zij, vol vlinders en vogels van goud. Ik geef je de muziekdoos die altijd blijft spelen wat je het liefste horen wilt. Ik heb zoveel glinsterende stenen voor je bewaard, dat je elke dag van het jaar nieuwe kunt dragen om je hals, aan je oren, in je haar en om je polsen. Kom mee, Marjoleintje. Kom mee. Marjoleintje vergat hoe lelijk de wa terman was toen ze al die mooie dingen hoorde opnoemen, ze stapte aan boord van het schip dat hij haar aanwees. Iedereen had op haar gerekend. De ka pitein, de stuurman en de matrozen bogen voor haar als voor een prinses. In het ruim vond ze alle schatten die de waterman had opgenoemd. Ze trok de kleren van Chinese zijde aan, ze deed de stenen aan hhar oren, om haar hals en in haar haren en ze luisterde naar de muziek die nooit ophield en die ze het liefste horen wilde. Drie dagen en drie nachten luisterde ze en wiegde ze als een prinses over het schip. Maar toen de zon de vierde dag opging hoorde ze opeens de mu ziek niet meer. En tóch speelde de mu ziekdoos verder, zoals de waterman had beloofd. Ze trok 'een rimpel in haar voorhoofd en dacht na. „Ik ben iets vergeten te vragen", dacht ze, „iets heel belangrijks. Wat was het toch?" Op dat ogenblik liep de kapitein haar met een buiging voorbij en toen wist ze het. „Kapitein", riep ze, „kapitein, waar gaan we naar toe?" De kapitein deed opeens niet beleefd meer, hij wees naar de zee voor hen en zei: „vraag het hem". „Wie?" vroeg Marjoleintje en ze keek nieuwsgierig over de reling. Ze schrok. Voor het schip uit zwom de waterman en hij was in het morgenlicht lelijker dan ooit. „Waar gaan we naar toe, Water man?" riep ze en haar stem klonk een beetje bang. De waterman lachte en dat klonk alsof er een storm opstak, die alle golven in beweging bracht. „Waar gaan we naar toe?" schreeuw de Marjoleintje, nu écht bang. „Waarom vraag je dat?" baste de waterman, „je hebt wat je wilt. Wat doet het er toe waar we heen gaan?" Marjoleintje wist plotseling dat het er alles toedeed. Dat schreeuwde ze naar hem en ook dat ze terug wilde, dat ze niets meer gaf om de muziek, de kleren en de stenen. Daar moest de wa terman zó om lachen dat de golven werkelijk in beweging kwamen, dat de zon wegkroop, de wind opstak en de lucht zo grauw als lood werd. Het was een vreselijke storm. De golven sloegen over het schip, de mast brak en de wanden kraakten alsof ze het niet hou den konden. De kapitein, die het schip niet meer besturen kon, moest het la ten rondtollen over de kokende zee, net zolang tot het met een geweldige slag op de rotsen liep en als een speel goedbootje aan stukken sloeg. Opeens werd het stil, de waterman lachte niet meer, de golven bedaarden en de bemanning klom in de reddings boten die de waterman aan kabels vasthield in zijn grote handen die met zeewier en mos waren begroeid. Al leen Marjoleintje was niet in de red dingsboot. Toen het schip stuksloeg was ze door de schok overboord geslagen, door een golf opgenomen en aan land gespoeld. Ze wist haast van niets meer, ze wist niet eens goed of ze nog wel leefde. Alleen merkte ze dat het stil geworden was. Hoe lang ze daar zo lag wist ze zelf niet, maar toen ze de zon op haar gezicht voelde durfde ze haar ogen niet open te doen. Wat voor ver schrikkelijks zou ze zien? De water man? Het schip dat haar nooit meer terug zou brengen? Wéér die muziek doos die niet op kon houden, de gouden vlinders en vogels op haar kleren die zich niet verroeren konden? Weer die stenen, die zo koud als ijs aan haar hals en haar oren waren? Nee, dacht ze, „ik doe mijn ogen niet meer open. Ik wil ?;e nooit meer zien. Het is mTjn straf omdat ik de verkeerde dingen heb gekozen". „Goeiemorgen Marjoleintje", zei een stem achter haar. Natuurlijk deed ze haar ogen toen toch open. De papegaai van Mark keek haar aan. Hij zat in een bos van de mooiste bloemen, zo'n groot bos dat je niet kon zien waar het op hield en waar het begon. Voor haar was het strand en daar lagen de schelpen van Mark die nog mooier leken dan vroeger. Vogels zongen in alle bomen en tussen de bloemen fladderden vlin ders af en aan. Marjoleintje zat heel stil. „Het mooiste", zei ze zacht, „het mooiste van de wereld". Op dat ogenblik kwam Mark tussen de bloemen door. Toen hij hoorde wat Marjoleintje zei begon zijn gezicht te stralen, net als de eerste keer toen hij terugkwam aan land. „Daar ben ik", zei hij. „En hier ben ik", zei Marjoleintje. Hij nam haar bij de hand en liep met haar over het onbewoonde eiland waar hij naar toe was gegaan toen ze zijn schatten niet wilde. Aan de andere kant van het eiland lag zijn schip, ze gingen samen aan boord, ze reisden om de wereld, niet één keer, maar wel honderd keer. En waar ze ook kwamen altijd vonden ze terug wat het mooi ste van de wereld is: bloemen, vlinders, vogels en schelpen, die er zo maar vanzelf zijn met hun stemmen en hun kleuren. Soms, als de maan heel groot is en Mark en Marjoleintje op de voornlecht staan, duikt heel even het hoofd van de waterman op uit de golven. Hij kijkt naar hen met zijn kleine zwarte oogjes, dan verdwijnt hij weer en lacht onder water. Maar niet met een stem die de golven in beweging brengt. Nee, het klinkt als de bas van een groot orgel dat tevreden bromt. Mies BouJiiiys

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 18