EEN IDYLLE
Omroep op de Expo
r 49.
If!
HONDERDJARIG
MEESTERWERK
door de fantast
Hector Berlioz
O&CoMOU
Litteraire
Kanttekeningen
VRIJDAG 16 MEI 1958
Burleske geschiedenis met
een kern van waarheid
Succesrijke rentree van
Paul Robeson
Paris. Depart. Elranj.
6)1 PMM»
Journal des Artistes, des Amateurs el des Tbédtres,
ÜU CHRIST.
r if
De wereld voor haar
De Russische broeder
van Hamlet, type van
de overbodige mens,
heeft een opvallende
actualiteit behouden
2o
MET ZIJN „Symphonie Fantastique" heeft
Berlioz zichzelf getekend als de romanti
sche fantast en de geniale instrumentator,
als hoedanig hij in de geschiedenis der
muziek zijn markante plaats verworven
heeft. Fantast was hij ook als litterator.
Het is bijzonder vermakelijk nog eens
critieken van hem te lezen, die hij voor
„Le Journal des Débats" schreef, die soms
beschouwingen van waarde bevatten maar
hem soms ook meegesleept door roman
tische verbeelding, sarcasme en zin voor
het groteske verleidden tot onbillijk
heid tegenover zijn slachtoffers". Maar hij
kon meesterlijk met de pen omgaan. En
wanneer hij zich ten koste van waarheid
en billijkheid al eens vergaloppeerde, zal
die fantastische vlotheid er wel voor een
goed deel schuld aan gehad hebben.
DIT DOET ONS ook op ons „qui vive"
zijn wanneer wij zijn „Memoires" ter hand
nemen. Daarin staat heel wat geboekstaafd
wat anders of in andere omstandigheden
gebeurd is dan Berlioz het vertelt. En
sommig# dingen bestonden alleen maar
in de romantische verbeelding van de
schrijver. Zij dienden alleen maar om de
roman van zijn leven de nodige fantasti
sche inhoud te geven. Bij dat al kwam
nog de cynische humor, waarmee hij het
publiek onbarmhartig geselde, alsmede de
zucht om te poseren, waarin wij de felle
reactie kunnen zien van zijn aangeboren
zwaarmoedigheid. Het is interessant daar
over zijn vriend Ernest Legouvé pa te
lezen, die in zijn „Soixante ans de souve
nirs" treffende staaltjes van Berlioz'
extreme gedragingen buien zou men
kunnen zeggen aangehaald heeft.
Als student in de medicijnen te Parijs ge-
vestigt, kreeg zijn hang naar de muziek
een overwegende impuls toen hij „Frei-
schütz" van Weber leerde kennen. Waar
schijnlijk heeft dit wel beslist over zijn
muzikale loopbaan. Vooral de originele
orkestrale vondsten van Weber in de scène
van de „wolfskuil" (met spoken en duivel-
verschijningen) iroet hem sterk aangegre
pen hebben. En we kunnen gerust zeggen
dat vele van de verrassende orkestrale
effecten in de „Symphonie Fantastique"
uit de „wolfskuil" opgediept zijn. Dat
Webers werk hem dierbaar bleef, bewijst
het feit, dat hij, toen in 1841 zijn vriend
Pillet directeur van de Grote Opera te
Parijs geworden was, deze wist over te
halen om de „Freischütz" te monteren.
Daartoe moesten de gesproken gedeelten
in recitatiefvorm muzikaal bewerkt wor
den en was ook de inlas van een ballet
noodzakelijk. Want aldus luidden de offi
ciële voorschriften van dit instituut: alles
moest worden gezongen en er moest een
ballet in voorkomen. Berlioz bewerkte
voor dit laatste Webers pianostuk „Uit
nodiging tot de dans" tot een éclatant
orkeststuk. De recitatievische verbindin
gen tussen de muzieknummers van Webers
opera werden tevens handig door hem
pasklaar gemaakt. Zo is dan „Der Frei
schütz" in de Grande Opéra in prémière
op de planken gekomen op 7 juni 1841.
TWEE JAAR NADIEN kreeg Berlioz een
verzoek van de eigenaar der „Revue et
Gazette Musicale" Maurice Schlesinger,
die reeds zijn „Symphonie funèbre" uitge
geven had om 'n litteraire bijdrage voor
zijn weekblad. In het nummer van 3
december 1843 vinden wij het gevraagde
stuk. Het typeert de fantast en vlotte
schrijver ten voeten uit, hoe hij het geval
van de „Freischütz" tot een buslesk ver
band weet om te vormen, tot een grappig
stuk romantische litteratuur, verteld met
een air alsof het werkelijk zo zou zijn ge
beurd. Humor, jawel, maar met echt Ber-
lioziaanse stekeligheden!
Tot die humoristische zetten behoren ook
de in de tekst aangebrachte latijnse mot
to's, die het opstel een schijn van ernst
moeten geven, maar die tenslotte op de
tekst slaan als de beruchte tang op het be
ruchte varken. Wij hebben die voor het
merendeel der lezers onbegrijpelijke cita
ten hier achterwege gelaten. Onze mede
werker voor muziek Jos de Klerk heeft
het stuk overigens zo getrouw mogelijk
vertaald.
Paul Robeson, de bekende negerzanger,
heeft met veel succes zijn rentree ge
maakt in het Amerikaanse amusementsle
ven. De artiest, die na een grootse carrière
in 1947 zo goed als uit de openbaarheid ver
dween, heeft zijn plaats in de grote con
certzalen van de Verenigde Staten weer in
genomen. Na grote successen te hebben
geboekt in San Francisco en Chicago is hij,
na elf jaar, ook weer verschenen in de Car-
negie-hall in New York.
Robeson, die is afgestudeerd in de rech
ten en in de letteren en wijsbegeerte, is
geen conventionele zanger. Robeson leeft
met de Amerikaanse autoriteiten nog al
tijd op voet van oorlog. De Amerikaanse
regering blijft weigeren de zanger, die
communistische sympathieën heeft, toe te
staan naar het buitenland te gaan, omdat
hij geen verklaring wil tekenen waarin
staat dat hij geen communist is.
DIXIEIIE ASSEE.
JJri* it PSlbonntintnt.
Six mois 45 i 47 49
On an. 30 34 38
ET
S DECEJIBRE ft843.
fiurtaui &'2tbonnramt:
.97, IV! RICHELIEU.
ANWOXCES.
50 c. la ligne de 38 lettres.
GAZETTE MUSICALE
RÉDIGÉE PAR
MM. G.-E..ANDERS, G. BENËDIT, F. BENOtST (protesseur decomposition au Conservatoire), BKRTON (de l'Instilut),
BERLIOZ, Henri BLANCHARD, MaïBIC! BOURGES, F. DANJOU, DtiESBERG, ELWART, FÉTIS père (mattre de chapclle du roi de» Beiges),
ÉDOiIAIlD FÉT1S, J. GUILLOU, JULES JAMNKASTNER. adiuen DU LAFA.GE, jules LECOMTE, LISZT, J. MARTIN. MARX,
édol'ard MO.NNAIS, D'ORTIGBE, L- UELLSTAB, GEOltUB SAND, robert SCHUMANNI'aul SMITH, a. SPECHT, etc.
JLa Revue et Gazette tnasicale parait le Mmanche.
SOMMAIRE. Idylle, par H. BERLIOZ. ThfAtre royal dc I'Ou*-
Comiquc, l'Enclave du Cutnaitis (première representor
n. BLANCHARD. Deuxièinc concert de la
musicale, par IL BLANCHARD. t>
lièresMarseille et Londrcs. IW-
Aan de heer Directeur van de Revue
et Gazette musicale.
WAT EEN eigenaardig idee, mijn waar
de Maurice, mij te pressen een verhaal
voor u te schrijven. Ik heb niets in het
hoofd dan wat sombere historietjes die
uw lezers bitter weinig zouden amu
seren maar als gij iets wenst, zit er
niets anders op dan zonder uitstel aan
uw verlangen te voldoen, wil men althans
geen gevaar lopen een boel onaangenaam
heden op de hals te halen, vooral wanneer
men, zoals ik, uw onderdanige dienaar is.
Ik beken het, gij zijt mijn baas, gij hebt
mij in uw vctacht. Ik weet dat ge in uw
recht zoudt zijn, indien ge in een kwade
bui ertoe zoudt besluiten mijn „Sympho
nie Funèbre" te laten bewerken voor twee
fluiten of er een quadrille uit laten distil
leren, onder voorwendsel dat het werk
uw eigendom is, dat gij het gekocht en uit
gegeven hebt. Ik geef dus toe in alle on
derdanigheid en zal trachten mij van uw
opdracht te kwijten, door aan uwe abon
nees een eenvoudige historie te vertellen,
een liefelijk, pastoraal en rooskleurig ge
val, dat mij een paar jaar geleden over
komen is: een waarachtige historie, waar
in men niet één greintje ironie zal ont
dekken, een verhaal zonder romantisme,
fanatisme of frénetisme, een florianerie,
een bergerie, in één woord een idylle. Des
te erger voor u indien men zal grinniken
om mijn teergevoeligheid en mijn zoute
loosheid. Wat mij persoonlijk betreft, ik
die steeds de gek gedreven heb met de
spotters, zal dat zult ge toch wel be
grijpen terwille van uw klanten, de lie
felijke horizon van mijn tableau „a la Wat-
teau" niet somberder gaan kleuren. Laat
ik dus beginnen.
RöffltO
tT d
JsSllt j
L'tmw
IPS SOlREtb
Dt.l'OipESTRf
i\"CCAOAMliAT(Ol'
maar voortzetten en trachten de eenmaal
begonnen idylle te voltooien.
Aldus komt onze jonge man, nu hij goed
en wel gestorven is, onder ogen van Du-
bouchet, die hem herkent. En inplaats van
een traan te storten over het lijk van zijn
overwonnen vijand, weet deze meedogen
loze élève van het armengasthuis niets
beters dan hem te kopen en hem aan
zijn knecht overleverende te zeggen:
„Franqois, kijk, maak dat zaakje eens in
orde, doe je best, het is iemand van mijn
kennissenkring".
VIJFTIEN JAAR verliepen (vijftien jaarl
wat is het leven lang als men niet weet
wat men met zijn tijd moet beginnen!) De
directeur van de Opera draagt mij op reci
tatieven te componeren voor de „Frei
schütz" en verzoekt mij een hand toe te
steken bij het monteren van het meester-
IN 1822 WOONDE IK in het Quartier
Latin, waar ik studeerde in de medicijnen
en niet in de rechten, zoals een van mijn
illustere biografen beweerd heeft. Ik ver
zeker u dat ik er ongelukkig aan toe was.
Ik verafschuwde in alle oprechtheid
Chaussier en Bischat, terwijl ik met hart
en ziel Gluck en Weber aanbad, ondanks
mijn ouders, mijn vrienden en alle wel
denkende lieden, die mij van de cultus
dezer valse goden wilden afwenden.
Toen in het „Odéon" de „Freischütz" werd
opgevoerd (aangepast zoals ge weet onder
de titel „Robin des bois" door de auteur
van „Pigeon-Vole") ging ik, ondanks alles,
elke avond het verminkte meesterwerk
van Weber horen. Een van mijn medestu
denten, Dubouchet, die intussen een der
rijkstbeklante geneesheren van Parijs ge
worden is, begeleidde mij vaak naar de
schouwburg en deelde mijn muzikaal
fanatisme. Bij de zesde of zevende ver
toning zat naast ons in de parterre een
grote lummel, rosharig en gewapend met
geweldig grote handen. Hij had het lef de
grote aria van Agatha in het tweede be
drijf uit te fluiten, bewerend dat het
barokke muziek was en dat van deze opera
niets deugde dan de wals en het jagers
koor (wat In die tijd trouwens ook het
oordeel was van de compositieleraren).
Dat we deze rooie operaliefhebber eruit
gesmeten hebben, zal u wel begrijpen.
Zulks was destijds onze wijze van dispu
teren. En terwijl Dubouchet zijn verfrom
melde das enigszins in orde bracht, riep
hij luidkeels de zaal in: „Het heeft niets te
betekenen, ik ken hem het is een krui-
ieniersknecht uit de Rue Saint-Jacques!"
Zes maanden nadien, nadat de kruideniers-
■ongen zijn maag al te zeer overladen had
lan de huwelijksmaaltijd van zijn baas,
verd hij ziek. Men transporteerde hem
laar het armenziekenhuis. Hij werd goed
•erzorgd, maar hij stierf enwerd niet
legraven wat te begrijpen is
Vaarlijk, nu durf ik mijn smachtende
>astorale haast niet verder te vertellen.
Men zal menen dat ik Gessner naschrijf,
nen zal er mee spotten en mij voor een
■nnozele en een halvegare verslijten
Jat de drommel u aan zijn vork steke,
aijn waarde MauriceMaar hoe het
ok zij, nu ik toch eenmaal verdwaald ben
n de frisse valleien van Arcadië en be-
;onnen ben te preluderen op mijn pastorale
rietjes, zal ik mijn bittere zangen toch
werk. Ik zoek Duponchel op (die toen be
last was met de kostumering) en ik infor
meer even wat zijn plannen zijn betref
fende de benodigdheden voor het toneel
van de wolfskuil. Ik zeg hem: Hoor eens,
wij hebben nodig: een doodshoofd voor
het oproepen van Samiel, alsmede een st-1
geraamten voor de verschijningen. Ik hoop
dat je niet zult komen aanzetten met een
kartonnen schedel en met op doek ge
schilderde skeletten, zoals in „Don Juan".
Maar, beste vriend, dat gaat toch niet
anders, het is het enig bekende middel.
Wat, het enige middel! En indien ik je
nu eens een echt solide mensenhoofd be
zorg, alsmede een natuurlijk gevormd
karkas, zonder vlees natuurlijk, maar
stevig van gebeente, wat zou je er dan
van zeggen? Drommels, ik zou zeggen:
prachtig, uitstekend. Welnu, reken op
mij, ik zorg er voor.
Daarop neem ik een rijtuig en ik spoed
mij naar dokter Vidal, nog een van mijn
vroegere makkers van het amfitheater.
Ook deze heeft fortuin gemaakt. Het zijn
toch maar de medici die het goed maken
in de wereld. Heb je voor mij niet een
skelet te leen? Een skelet niet, maar
ziehier een prachtig doodshoofd, dat, naar
men zegt, toebehoord heeft aan een Duitse
dokter, die van verdriet en ellende ge
storven is. Beschadig het asjeblieft niet,
want ik ben er zeer aan gehecht. Wees
gerust, antwoordde ik hem.
Ik berg het hoofd van de Duitse dokter
in mijn hoed, en weg ben ik.
HET TOEVAL, dat in dergelijke ge
vallen wél eens zijn gunsten wil tonen,
zorgt ervoor, dat ik op de boulevard mijn
vriend Dubouchet tegen het lijf loop. Ik
was hem zo goed als vergeten, doch deze
ontmoeting bracht mij spontaan op een
lumineus idee. Bonjour! bonjour! Best,
best, dank je. Maar vertel mij eens, hoe
gaat het met onze amateur? Welke
amateur? Wel drommels, de kruide
niersknecht die wij in het Odéon buiten
de deur gezet hebben, omdat hij de mu
ziek van Weber uitfloot en die door Fran
cois zo goed geprepareerd werd? Oh,
ik begrijp het. Hij maakt het best. Hij i
een sieraad van mijn kabinet. Geen wer
veltje ontbreekt hem. Het is een meester
werk in zijn soort. Alleen het hoofd is wat
beschadigd. Zeg eens, je moet hem een
tijdje aan mij afstaan. Het is een knaap
die carrière kan maken. Ik wil hem laten
optreden in de Opéra, er is voor hem een
rol in een nieuw stuk. Wat bedoel je?
Dat zal je wel zien. Ik begrijp het,
dat is een toneelgeheim. En daar ik het
dus weldra te weten zal komen, dring ik
nu niet langer aan. Goed, ik zal je onze
amateur laten bezorgen.
ZONDER VERWIJL worden de gebleekte
resten van de amateur naar de Opéra over
gebracht in een kist die veel te kort is. Ik
roep er de knecht van de requisieten bij:
Doe die kist open. Zie je dat jongmens?
Ja mijnheer. Hij zal morgen in de
„Freischütz" debuteren. Je maakt een
nette kleine artiestenloge voor hem in
orde, waar hij op zijn gemak zijn benen
kan uitstrekken. Ja, mijnheer! Je
bevestigt een 'ijzeren staaf aan zijn rug-
gegraat, zodat hij zich zo stijf rechtop
weet te houden als monsieur Petipa, wan
neer deze een pirouette maakt Ja, mijn
heer!. Vervolgens bind je vier kaarsen
bijeen, die je brandend aan zijn rechter
hand bevestigt: maar zorg voor goed spul,
het is een kruidenier moet je weten, die
verstand heeft van kaarsen. Ja, mijn
heer! Maar daar zijn hoofd wat be
schadigd is ziehier, allemaal builen en
buiten zullen wij het vervangen door
dit hier. Ja, mijnheer! Het heeft be
hoord aan een geleerde (het komt er niet
op aan wie) die van honger gestorven is
(ook dat heeft geen belang). Wat betreft
het hoofd van de aan een overladen maag
gestorven kruidenier, je moet in die sche
del een kleine opening maken (wees ge
rust, er zal niets uitkomen) waar monsieur
Bouché zijn degen in kan steken, bij de
scène van de bezwering. Ja, mijnheer.
En zo is het gebeurd.
EN SINDSDIEN, bij iedere vertoning van
de „Freischütz" op het ogenblik dat Sa-
miël uitroept: „Hier ben ik!" slaat de blik
sem in, een boom wordt neergeveld en
onze kruidenier, de vijand van Webers
muziek, verschijnt in de rode flikkering
van het bengaals vuur, geestdriftig zijn
vlammende toorts zwaaiend.
WIE HAD OOIT de dramatische roeping
van die kerel durven voorspellen? Wie
zou hebben kunnen denken, dat het juist
in dit werk zou zijn dat hij zou debuteren?
Maar ja, hij heeft nu een beter hoofd en
dus meer verstand. Hij fluit niet meer.
HET FIJNSTE van al is, dat Vidal, dank
zij het succes van onze „coup de théatre"
arts van de Opéra geworden is. Wat zeg
je van mijn idylle?
AMSTERDAM, mei Mijn dochter
speelt nu op straat, geheel zonder ouder
lijk toezicht,, alleen met haar vriendjes en
vriendinnetjes van soortgelijke leeftijd
(tussen de twee en vier Af en toe kijken
we wel uit het raam om te zien of alles
goed gaat, maar de engelenglimlach, die
zij speciaal voor dit doel ontwikkeld heeft,
vertelt ons weinig over de werkelijke gang
van zaken. Uiteraard komt zij enkele keren
per uur binnen om mede te delen, dat
Annetje haar boezemvriendin haar
geslagen heeft, dat zij Annetje geslagen
heeft, dat Robertje zonder daartoe strek
kende machtiging op haar fietsje heeft ge
reden, dat het regent of dat het niet re
gent, dat Annetje en zij samen Marijke in
een plas hebben geplaatst of dat zij een
snoepje heeft gekregen van mevrouw Ra
demaker, hiernaast.
In het begin was het een wonderlijke
gewaarwording om 's middags thuis te
komen en mijn eigen dochter, fietsend in
de straat te vinden. Als vader raak je er
aan gewend om een heel klein kind alleen
thuis te zien of, aan je hand, op straat.
Nu, als het lekker weer is, speelt ze zelfs
al buiten als ik 's ochtends weg ga. Eén
keer heb ik nog op zo'n vaderlijke uitleg-
toon verteld, dat ik nu weg ging om te
werken, maar toen zij antwoordde: „Ga
je gang maar, hoor!" was daar het aardige
ook een beetje af. We hebben nu een meer
zakelijke verhouding ontwikkeld. Een van
ons beiden gaat altijd wel weg, de ander
zegt „Daddg" of "Hasta la vista" haar fa
voriete groet) en onze wegen scheiden zich.
Een onvermijdelijke ontwikkeling in dit
alles is natuurlijk, dat zij met haar eerste
vieze woord is thuis gekomen. Ik geloof,
dat dit beschouwd moet worden in dezelf
de categorie met lopen, praten, schrijven
en naar school gaan: een onvermijdelijke
ontwikkeling, hoewel iets minder gewenst
dan de andereZij begreep het woord na
tuurlijk^ niet. Niettemin heeft zij 't drie keer
met duidelijk plezier gezegd (één keer zelfs
op het juiste moment) en daarna is ze het
weer vergeten. Er zal binnenkort wel een
ander komen, waarschijnlijk weer van Eli-
zabethje van de dominee vier huizen ver
der. Elizabethje heeft het spraakgebruik
van een marketentster, zulks tot duidelijke
ontsteltenis van haar ouders, die voort
durend met een lichte verbazing naar haar
kijken.
Van geheel andere aard is Egbertientje
(een naam, die complexen in het leven
moét oproepen) de dochter van een wat
onduidelijke man, die er uitziet als een
heilige, maar die mij laatst vol trots zijn
werk heeft gewezen: de tekst bij een anti-
likdoorn-of-zoiets-advertentie. Het was
een tekst vol gruwelijke details, waar
schijnlijk lijdt hij zelf. Egbertientje vindt
haar levenspassie voorlopig in het onaf
gebroken op straat tekenen van hink-stap-
sprong-patronen, waar dan niemand meer
op mag lopen. Ongehoorzame voorbijgan
gers brengen haar tot diepe wanhoop. Zij
wordt dan opgefleurd door Robert, haar
broertje van vijf, die naar mijn mening
bij zijn geboorte helemaal niets heeft mee
gekregen, behalve een uitermate zonnig
gemoed. Robert is braaf en welhaast on
geloofwaardig dom.
Maar mijn dochter vindt het allemaal
heerlijk. Dit is de wereld, voor haar. Daar
bij vergeleken zijn ouders leuk om te heb
ben, maar niet werkelijk belangrijk. Zo
als het trouwens later steeds meer zal
worden. Want dat is normaal en goed. Het
is alleen even wennen.
A.S.H
IN DE DOOR G. A. van Oorschot uit
gegeven, onvolprezen „Russische Biblio
theek" is nu ook in een vertaling van
Wils Huisman „Oblomov" verschénen,
de tweede en befaamde roman van Iwan
Alexandrowitsj Gontsjarov, een meester
werk dat bijna een eeuw oud is. Honderd
tien jaar geleden in 1849, om nauwkeu
riger te zijn werd een fragment ervan
(het latere negende hoofdstuk: Oblomovs
droom) als vertelling gepubliceerd in een
toendertijd gezaghebbend Russisch tijd
schrift. Maar het is als van gisteren zo fris,
zo vermakelijk en tragisch, zo modern en
van alle tijden. Oblomov, deze broeder van
Hamlet, sterft niet. Hij is een menstype.
„Overbodige mensen" als hij, mensen die
in zichzelf verzonken zijn en verzinken,
zullen er altijd zijn, tijdens elke „kente
ring der eeuwen". Hoe verschillend hun
gedaante, hoe uiteenlopend hun histo
rische achtergrond, ze zijn van hetzelfde
Het zondag officieel geopende Franse
paviljoen, de gedurfdste architectonische
constructie van de Wereldtentoonstelling
in Brussel, is voor een groot deel gewijd
aan de invloed en betekenis van de Franse
geest op de omringende wereld. Het is dus
begrijpelijk dat voor het instrument dat
dagelijks tot de verspreiding van de Fran
se cultuur bijdraagt een ruime plaats werd
afgezonderd. De Radiodiffusion Télévision
Frangaise heeft inderdaad een indrukwek
kende afdeling opgebouwd, die niet zal na
laten duizenden te boeien. Temidden van
enorme fotopanelen kan men een speciaal
programma beluisteren dat door de trans-
criptiedienst van de R.T.F. werd samen
gesteld ten dienste van buitenlandse radio
stations. Voorts kan men een programma
beluisteren, dat onder de titel „Een dag
uit het repertoire van de Franse omroep"
opnamen omvat van de werken, welke door
hedendaagse schrijvers en componisten
speciaal voor de R.T.F. werden geschre
ven. Een studio van dertig vierkante meter
stelt de Franse omroep in staat interviews
af te nemen. Er is verder een afdeling
„Beroemde stemmen". In tien luisterca
bines kan men de stemmen en werken
van Georges Bernanos, Paul Claudel, Co-
lette, Paul Eluard, Jean Giraudoux, André
Gide, Romain Rolland, Paul Valéry en
Valéry Larbaud horen. Men heeft de keuze
uit in totaal ruim zeventig verschillende
opnamen.
In de Onderwijsafdeling van het Franse
paviljoen is de R.T.F. eveneens present
met een programma van drie uur, dat een
indruk geeft van de activiteit van de om
roep op dat gebied. In een door de techni
sche diensten van de Franse omroep toege
ruste gehoorzaal met ongeveer tweehon
derd plaatsen kan men concerten door de
vaste solisten en ensembles van de R.T.F.
volgen. Deze is tevens bestemd voor de
manifestaties welke door de gemeenschap
der Franstalige omroepen (België, Cana
da, Frankrijk en Zwitserland) met name
in Vrolijk België worden georganiseerd.
Voor de Franse omroep zullen daar onder
meer Dany Dauberson, Cora Vaucaire, An
dré Claveau, Denise Benoit en Charles Tre-
net optreden. Deze programma's worden
door Frankrijk I (1829 m. uitgezonden
op zaterdagavonden van negen tot tien
uur. Verder zal de R.T.F. de grote concer
ten en andere kunstmanifestaties van de
Expo uitzenden, zoals het Bolsjoitheater,
het orkest van Philadelphia, de première
van Menotti's nieuwe opera, de orkesten
van Wenen en Madrid en de Scala van Mi
laan en natuurlijk ook het concert dat door
het Orchestre National op donderdag 2
oktober op de Wereldtentoonstelling wordt
gegeven. Voor de duur van de tentoonstel
ling is een vaste staf verslaggevers aan
wezig om de luisteraars dagelijks op de
hoogte te houden van alle gebeurtenissen
op de Expo 58.
J. H. Bartman
„psychische klimaat". Hamlet van Shakes
peare, Jewgenij Onjegin van Poeskin,
Petsjorin van Lermontov, Tjentjetnikov
van Gogol, Beljtov van Herzen, Roedin van
Toergènjev, Frédéric Moreau van Flaubert
Adolphe van Constant, Hjalmar Ekdal van
Ibsen, Niels Lyhne van Jacobsen, Léon de
Coantrê van De Montherlant één voor
één zouden ze met Novalis kunnen zeggen:
„het hart is murw, de wereld is leeg".
WAAR IS, dat de Oblomov-figuur ka
rakteristiek blijft voor de gemoedsgesteld
heid van de Russische „intelligentsia" om
trent de helft van de vorige eeuw en dus
een historisch accent heeft. Hij was van
adel, behoorde tot de kaste van groot
grondbezitters, wier maatschappelijke in
vloed en betekenis door de opkomende
koopmansstand werd overvleugeld en ten
slotte te niet gedaan. Maar dat tijdsver
schijnsel is niet het markante, noch het
tragische van dit tot onmacht gedoemde
menstype. Was het dat wél, deze „goede,
intelligente, zachtaardige, rechtschapen"
mens Oblomov, die ondanks al deze on
miskenbare deugden ten gronde gaat, zou
óns, westerse twintigste-eeuwers, niet zo
weten te boeien, zo weten te ontroeren en
met gevoelens van menselijke sympathie
kunnen vervullen, zeker niet in een ver
haal waaraan de handeling zo te enen
male vreemd is als de schrijfwijze van
Gontsjarov.
ALLES IS DETAIL. Het eerste deel van
de roman omvat de nauwgezette beschrij
ving van één enkele dag. waaropniets
gebeurt, niets gebeuren kan, omdat Oblo
mov elke verandering, elke stoornis in zijn
zinloos-gelijkmatig leven met schichtige
omzichtigheid uit de weg gaat. Maar elk
detail lééft. En al die levende bijzonder
heden samen vormen het innerlijke beeld
van Oblomov, van de in zichzelf wegge
doken, zich in zijn apathie ingekapselde,
vereenzaamde en verkwijnende mens. Hij
lijdt, Oblomov, ondanks zijn bevoorrechte
sociale positie. Hij mag zich uit zelfbehoud
nog zo verheffen, hij veracht zichzelf en
vlucht In bespiegelingen, in mijmerijen, in
de slaap. In zijn levensangst en doodsangst
wacht, verwacht, hoopt verlangd en on
derneemt hij niets meer. Evenals Rousseau,
in wie de „moderne" breuk tussen per
soonlijkheid en leven zich voor het eerst
zichtbaar voltrekt, is hij „een eenzame
wandelaar", met dit verschil dan dat hij
zich nauwelijks nog buiten de deur waagt.
Buiten, daar zijn de „anderen", de „nijve-
ren", de mensen die een doel hebben. Oblo
mov heeft geen doel. Als zijn kamerdie
naar Zachar even apathisch als zijn
meester hem met die „anderen" verge
lijkt, ontlasten zich zijn tegenstrijdige ge
voelens in een uitval van heftige veront
waardiging: anderen werken, genieten han
delen „maar ik, ik ben niet zo!" Alle
Oblomovisme is in die éne zin: zelfbeklag
en hoogmoed, eigenliefde en zelfverachting,
berusting en onvree, machteloosheid en
ij delheid. „Ach, waarom ben ik toch zo!"
Al zijn zelf-observatie heeft hem op die
tragisch-nutteloze vraag geen antwoord
kunnen geven. En bijna klinkt het als een
„waarom bén ik?" Bijna is het Oblomo
visme wanneer men er een intellectua
listisch accent aan geeft identiek met
wat niet lang daarna existentialisme zou
gaan heten.
Dat het ons, na de lectuur van Sartre
en de zijnen, zo voorkomt en dat een hon
derdjarige roman ons desondanks zo
„jong" lijkt, is de proef op de som van
Gontsjarovs meesterschap. Wat een ver
teller, wat een psychologisch raffinement
steekt er in één enkele trek, in één enkele
wending van deze rasechte dialoog! En
wat een unieke humor, als men bedenkt
dat Dblomov zo goed als een zelfportret is.
Want het is een dubbelzinnige humor,één
waarbij men niet weet of men lachen of
huilen moet. Op een haar na is Oblomov
een karikatuur, als men hem vergelijkt
met zijn Russisch-Duitse, oostelijk-wes-
terse vriend Stolz, die het toonbeeld is van
vastberadenheid en ondernemingslust. Op
een haar na, ja en in dit minieme ver
schil schuilt het tragische van al dat ko
mische, het menselijke van het karikatu
rale en het karikaturale van het mense
lijke: van de mens, die zich van zijn mens
zijn zo bewust is geworden, dat het leven
de vreugde, de rijkdom, de warmte, de
liefde ervan hem ontglipt.
Oblomov kan niet reëel liefhebben. Als
hij Olga ontmoet heeft, lijkt hij uit zijn
lethargie te ontwaken. Maar bespiegelen
de, verdroomde liefde is voor het leven,
voor Olga, niet genoeg. En men voelt de
neiging om het afscheid tussen Oblomov
en Olga met dat tussen Hamlet en Ophelia
te vergelijken. Je had me niet moeten ge
loven, zegt Hamlet. En Oblomov? Hij heeft
uit Olga's mond de harde waarheid moeten
horen, hij heeft de pijn gezien, waarmee
dat alles gezegd werd. En als Olga hem
vraagt, waaróm toch alles is mislukt en
wat toch de naam is van het kwaad dat
deze liefde heeft verhinderd, dan weet hij
maar één antwoord: „Oblomovisme".
Hij trouwt ten slotte, Oblomov, hij huwt
zijn huishoudster Agafja Matwejevna, een
goedmoedige sloof. Ver van zijn landgoed
slijt hij in een schamele behuizing zijn da
gen, etend en slapend. En wat is, zegt Ham
let na de ontmoeting met Fortinbras, wat
is een mens, wanneer zijn hoogste goed
slapen en eten is? Een dier, niet meer.
Oblomov, tot niets meer verplicht, door
niets gestoord, zelfs niet meer door be
rouw over een gemist geluk, laat in zijn
beschermd domein één voor één zijn le
vensbladeren vallen, als een boom in de
herfstnevel, willoos en verdord. „Ieder
mens" denkt hij „heeft nu eenmaal
zijn eigen bestemming in het leven". Oblo
movs bestemming was om te sterven. En
op een morgen was hij ongemerkt dood:
..Niemand had zijn laatste ogenblikken ge
zien, zijn laatste zucht gehoord".
EEN TRAGISCH EINDE? Kan men nog
van tragiek spreken als er geen strijd met
het noodlot wordt gestreden? Oedipus,
Hamlet, Don Quijote zijn tragisch. Oblo
mov is, hoe tegenstrijdig dat ook lijkt, dub
bel tragisch, omdat het hem aan de
kracht ontbrak om tragisch te leven. Hij
vócht niet met zijn zinloosheid, hij wés de
zinloosheid. In die gestalte treedt hij on
vermoed uit zijn historische achtergrond
naar voren en staat hij daar in onze tijd,
niet als een schim van het verleden, maar
als een mens-van-heden, die zijn bestaan
misschien (zéér misschien) nog zou kunnen
redden door een robot te worden. Waar
mee gezegd wil zijn: deze creatie van
Gontsjarov zijn enige van grootse allure
is niet alleen een meesterwerk der klas
sieke wereldlitteratuur, het is een verbluf-
fend-„actueel" en diepborend boek, waar
van de humor niet met zich laat spotten.
C. J. E. Dincv