EEN IDYLLE Omroep op de Expo r 49. If! HONDERDJARIG MEESTERWERK door de fantast Hector Berlioz O&CoMOU Litteraire Kanttekeningen VRIJDAG 16 MEI 1958 Burleske geschiedenis met een kern van waarheid Succesrijke rentree van Paul Robeson Paris. Depart. Elranj. 6)1 PMM» Journal des Artistes, des Amateurs el des Tbédtres, ÜU CHRIST. r if De wereld voor haar De Russische broeder van Hamlet, type van de overbodige mens, heeft een opvallende actualiteit behouden 2o MET ZIJN „Symphonie Fantastique" heeft Berlioz zichzelf getekend als de romanti sche fantast en de geniale instrumentator, als hoedanig hij in de geschiedenis der muziek zijn markante plaats verworven heeft. Fantast was hij ook als litterator. Het is bijzonder vermakelijk nog eens critieken van hem te lezen, die hij voor „Le Journal des Débats" schreef, die soms beschouwingen van waarde bevatten maar hem soms ook meegesleept door roman tische verbeelding, sarcasme en zin voor het groteske verleidden tot onbillijk heid tegenover zijn slachtoffers". Maar hij kon meesterlijk met de pen omgaan. En wanneer hij zich ten koste van waarheid en billijkheid al eens vergaloppeerde, zal die fantastische vlotheid er wel voor een goed deel schuld aan gehad hebben. DIT DOET ONS ook op ons „qui vive" zijn wanneer wij zijn „Memoires" ter hand nemen. Daarin staat heel wat geboekstaafd wat anders of in andere omstandigheden gebeurd is dan Berlioz het vertelt. En sommig# dingen bestonden alleen maar in de romantische verbeelding van de schrijver. Zij dienden alleen maar om de roman van zijn leven de nodige fantasti sche inhoud te geven. Bij dat al kwam nog de cynische humor, waarmee hij het publiek onbarmhartig geselde, alsmede de zucht om te poseren, waarin wij de felle reactie kunnen zien van zijn aangeboren zwaarmoedigheid. Het is interessant daar over zijn vriend Ernest Legouvé pa te lezen, die in zijn „Soixante ans de souve nirs" treffende staaltjes van Berlioz' extreme gedragingen buien zou men kunnen zeggen aangehaald heeft. Als student in de medicijnen te Parijs ge- vestigt, kreeg zijn hang naar de muziek een overwegende impuls toen hij „Frei- schütz" van Weber leerde kennen. Waar schijnlijk heeft dit wel beslist over zijn muzikale loopbaan. Vooral de originele orkestrale vondsten van Weber in de scène van de „wolfskuil" (met spoken en duivel- verschijningen) iroet hem sterk aangegre pen hebben. En we kunnen gerust zeggen dat vele van de verrassende orkestrale effecten in de „Symphonie Fantastique" uit de „wolfskuil" opgediept zijn. Dat Webers werk hem dierbaar bleef, bewijst het feit, dat hij, toen in 1841 zijn vriend Pillet directeur van de Grote Opera te Parijs geworden was, deze wist over te halen om de „Freischütz" te monteren. Daartoe moesten de gesproken gedeelten in recitatiefvorm muzikaal bewerkt wor den en was ook de inlas van een ballet noodzakelijk. Want aldus luidden de offi ciële voorschriften van dit instituut: alles moest worden gezongen en er moest een ballet in voorkomen. Berlioz bewerkte voor dit laatste Webers pianostuk „Uit nodiging tot de dans" tot een éclatant orkeststuk. De recitatievische verbindin gen tussen de muzieknummers van Webers opera werden tevens handig door hem pasklaar gemaakt. Zo is dan „Der Frei schütz" in de Grande Opéra in prémière op de planken gekomen op 7 juni 1841. TWEE JAAR NADIEN kreeg Berlioz een verzoek van de eigenaar der „Revue et Gazette Musicale" Maurice Schlesinger, die reeds zijn „Symphonie funèbre" uitge geven had om 'n litteraire bijdrage voor zijn weekblad. In het nummer van 3 december 1843 vinden wij het gevraagde stuk. Het typeert de fantast en vlotte schrijver ten voeten uit, hoe hij het geval van de „Freischütz" tot een buslesk ver band weet om te vormen, tot een grappig stuk romantische litteratuur, verteld met een air alsof het werkelijk zo zou zijn ge beurd. Humor, jawel, maar met echt Ber- lioziaanse stekeligheden! Tot die humoristische zetten behoren ook de in de tekst aangebrachte latijnse mot to's, die het opstel een schijn van ernst moeten geven, maar die tenslotte op de tekst slaan als de beruchte tang op het be ruchte varken. Wij hebben die voor het merendeel der lezers onbegrijpelijke cita ten hier achterwege gelaten. Onze mede werker voor muziek Jos de Klerk heeft het stuk overigens zo getrouw mogelijk vertaald. Paul Robeson, de bekende negerzanger, heeft met veel succes zijn rentree ge maakt in het Amerikaanse amusementsle ven. De artiest, die na een grootse carrière in 1947 zo goed als uit de openbaarheid ver dween, heeft zijn plaats in de grote con certzalen van de Verenigde Staten weer in genomen. Na grote successen te hebben geboekt in San Francisco en Chicago is hij, na elf jaar, ook weer verschenen in de Car- negie-hall in New York. Robeson, die is afgestudeerd in de rech ten en in de letteren en wijsbegeerte, is geen conventionele zanger. Robeson leeft met de Amerikaanse autoriteiten nog al tijd op voet van oorlog. De Amerikaanse regering blijft weigeren de zanger, die communistische sympathieën heeft, toe te staan naar het buitenland te gaan, omdat hij geen verklaring wil tekenen waarin staat dat hij geen communist is. DIXIEIIE ASSEE. JJri* it PSlbonntintnt. Six mois 45 i 47 49 On an. 30 34 38 ET S DECEJIBRE ft843. fiurtaui &'2tbonnramt: .97, IV! RICHELIEU. ANWOXCES. 50 c. la ligne de 38 lettres. GAZETTE MUSICALE RÉDIGÉE PAR MM. G.-E..ANDERS, G. BENËDIT, F. BENOtST (protesseur decomposition au Conservatoire), BKRTON (de l'Instilut), BERLIOZ, Henri BLANCHARD, MaïBIC! BOURGES, F. DANJOU, DtiESBERG, ELWART, FÉTIS père (mattre de chapclle du roi de» Beiges), ÉDOiIAIlD FÉT1S, J. GUILLOU, JULES JAMNKASTNER. adiuen DU LAFA.GE, jules LECOMTE, LISZT, J. MARTIN. MARX, édol'ard MO.NNAIS, D'ORTIGBE, L- UELLSTAB, GEOltUB SAND, robert SCHUMANNI'aul SMITH, a. SPECHT, etc. JLa Revue et Gazette tnasicale parait le Mmanche. SOMMAIRE. Idylle, par H. BERLIOZ. ThfAtre royal dc I'Ou*- Comiquc, l'Enclave du Cutnaitis (première representor n. BLANCHARD. Deuxièinc concert de la musicale, par IL BLANCHARD. t> lièresMarseille et Londrcs. IW- Aan de heer Directeur van de Revue et Gazette musicale. WAT EEN eigenaardig idee, mijn waar de Maurice, mij te pressen een verhaal voor u te schrijven. Ik heb niets in het hoofd dan wat sombere historietjes die uw lezers bitter weinig zouden amu seren maar als gij iets wenst, zit er niets anders op dan zonder uitstel aan uw verlangen te voldoen, wil men althans geen gevaar lopen een boel onaangenaam heden op de hals te halen, vooral wanneer men, zoals ik, uw onderdanige dienaar is. Ik beken het, gij zijt mijn baas, gij hebt mij in uw vctacht. Ik weet dat ge in uw recht zoudt zijn, indien ge in een kwade bui ertoe zoudt besluiten mijn „Sympho nie Funèbre" te laten bewerken voor twee fluiten of er een quadrille uit laten distil leren, onder voorwendsel dat het werk uw eigendom is, dat gij het gekocht en uit gegeven hebt. Ik geef dus toe in alle on derdanigheid en zal trachten mij van uw opdracht te kwijten, door aan uwe abon nees een eenvoudige historie te vertellen, een liefelijk, pastoraal en rooskleurig ge val, dat mij een paar jaar geleden over komen is: een waarachtige historie, waar in men niet één greintje ironie zal ont dekken, een verhaal zonder romantisme, fanatisme of frénetisme, een florianerie, een bergerie, in één woord een idylle. Des te erger voor u indien men zal grinniken om mijn teergevoeligheid en mijn zoute loosheid. Wat mij persoonlijk betreft, ik die steeds de gek gedreven heb met de spotters, zal dat zult ge toch wel be grijpen terwille van uw klanten, de lie felijke horizon van mijn tableau „a la Wat- teau" niet somberder gaan kleuren. Laat ik dus beginnen. RöffltO tT d JsSllt j L'tmw IPS SOlREtb Dt.l'OipESTRf i\"CCAOAMliAT(Ol' maar voortzetten en trachten de eenmaal begonnen idylle te voltooien. Aldus komt onze jonge man, nu hij goed en wel gestorven is, onder ogen van Du- bouchet, die hem herkent. En inplaats van een traan te storten over het lijk van zijn overwonnen vijand, weet deze meedogen loze élève van het armengasthuis niets beters dan hem te kopen en hem aan zijn knecht overleverende te zeggen: „Franqois, kijk, maak dat zaakje eens in orde, doe je best, het is iemand van mijn kennissenkring". VIJFTIEN JAAR verliepen (vijftien jaarl wat is het leven lang als men niet weet wat men met zijn tijd moet beginnen!) De directeur van de Opera draagt mij op reci tatieven te componeren voor de „Frei schütz" en verzoekt mij een hand toe te steken bij het monteren van het meester- IN 1822 WOONDE IK in het Quartier Latin, waar ik studeerde in de medicijnen en niet in de rechten, zoals een van mijn illustere biografen beweerd heeft. Ik ver zeker u dat ik er ongelukkig aan toe was. Ik verafschuwde in alle oprechtheid Chaussier en Bischat, terwijl ik met hart en ziel Gluck en Weber aanbad, ondanks mijn ouders, mijn vrienden en alle wel denkende lieden, die mij van de cultus dezer valse goden wilden afwenden. Toen in het „Odéon" de „Freischütz" werd opgevoerd (aangepast zoals ge weet onder de titel „Robin des bois" door de auteur van „Pigeon-Vole") ging ik, ondanks alles, elke avond het verminkte meesterwerk van Weber horen. Een van mijn medestu denten, Dubouchet, die intussen een der rijkstbeklante geneesheren van Parijs ge worden is, begeleidde mij vaak naar de schouwburg en deelde mijn muzikaal fanatisme. Bij de zesde of zevende ver toning zat naast ons in de parterre een grote lummel, rosharig en gewapend met geweldig grote handen. Hij had het lef de grote aria van Agatha in het tweede be drijf uit te fluiten, bewerend dat het barokke muziek was en dat van deze opera niets deugde dan de wals en het jagers koor (wat In die tijd trouwens ook het oordeel was van de compositieleraren). Dat we deze rooie operaliefhebber eruit gesmeten hebben, zal u wel begrijpen. Zulks was destijds onze wijze van dispu teren. En terwijl Dubouchet zijn verfrom melde das enigszins in orde bracht, riep hij luidkeels de zaal in: „Het heeft niets te betekenen, ik ken hem het is een krui- ieniersknecht uit de Rue Saint-Jacques!" Zes maanden nadien, nadat de kruideniers- ■ongen zijn maag al te zeer overladen had lan de huwelijksmaaltijd van zijn baas, verd hij ziek. Men transporteerde hem laar het armenziekenhuis. Hij werd goed •erzorgd, maar hij stierf enwerd niet legraven wat te begrijpen is Vaarlijk, nu durf ik mijn smachtende >astorale haast niet verder te vertellen. Men zal menen dat ik Gessner naschrijf, nen zal er mee spotten en mij voor een ■nnozele en een halvegare verslijten Jat de drommel u aan zijn vork steke, aijn waarde MauriceMaar hoe het ok zij, nu ik toch eenmaal verdwaald ben n de frisse valleien van Arcadië en be- ;onnen ben te preluderen op mijn pastorale rietjes, zal ik mijn bittere zangen toch werk. Ik zoek Duponchel op (die toen be last was met de kostumering) en ik infor meer even wat zijn plannen zijn betref fende de benodigdheden voor het toneel van de wolfskuil. Ik zeg hem: Hoor eens, wij hebben nodig: een doodshoofd voor het oproepen van Samiel, alsmede een st-1 geraamten voor de verschijningen. Ik hoop dat je niet zult komen aanzetten met een kartonnen schedel en met op doek ge schilderde skeletten, zoals in „Don Juan". Maar, beste vriend, dat gaat toch niet anders, het is het enig bekende middel. Wat, het enige middel! En indien ik je nu eens een echt solide mensenhoofd be zorg, alsmede een natuurlijk gevormd karkas, zonder vlees natuurlijk, maar stevig van gebeente, wat zou je er dan van zeggen? Drommels, ik zou zeggen: prachtig, uitstekend. Welnu, reken op mij, ik zorg er voor. Daarop neem ik een rijtuig en ik spoed mij naar dokter Vidal, nog een van mijn vroegere makkers van het amfitheater. Ook deze heeft fortuin gemaakt. Het zijn toch maar de medici die het goed maken in de wereld. Heb je voor mij niet een skelet te leen? Een skelet niet, maar ziehier een prachtig doodshoofd, dat, naar men zegt, toebehoord heeft aan een Duitse dokter, die van verdriet en ellende ge storven is. Beschadig het asjeblieft niet, want ik ben er zeer aan gehecht. Wees gerust, antwoordde ik hem. Ik berg het hoofd van de Duitse dokter in mijn hoed, en weg ben ik. HET TOEVAL, dat in dergelijke ge vallen wél eens zijn gunsten wil tonen, zorgt ervoor, dat ik op de boulevard mijn vriend Dubouchet tegen het lijf loop. Ik was hem zo goed als vergeten, doch deze ontmoeting bracht mij spontaan op een lumineus idee. Bonjour! bonjour! Best, best, dank je. Maar vertel mij eens, hoe gaat het met onze amateur? Welke amateur? Wel drommels, de kruide niersknecht die wij in het Odéon buiten de deur gezet hebben, omdat hij de mu ziek van Weber uitfloot en die door Fran cois zo goed geprepareerd werd? Oh, ik begrijp het. Hij maakt het best. Hij i een sieraad van mijn kabinet. Geen wer veltje ontbreekt hem. Het is een meester werk in zijn soort. Alleen het hoofd is wat beschadigd. Zeg eens, je moet hem een tijdje aan mij afstaan. Het is een knaap die carrière kan maken. Ik wil hem laten optreden in de Opéra, er is voor hem een rol in een nieuw stuk. Wat bedoel je? Dat zal je wel zien. Ik begrijp het, dat is een toneelgeheim. En daar ik het dus weldra te weten zal komen, dring ik nu niet langer aan. Goed, ik zal je onze amateur laten bezorgen. ZONDER VERWIJL worden de gebleekte resten van de amateur naar de Opéra over gebracht in een kist die veel te kort is. Ik roep er de knecht van de requisieten bij: Doe die kist open. Zie je dat jongmens? Ja mijnheer. Hij zal morgen in de „Freischütz" debuteren. Je maakt een nette kleine artiestenloge voor hem in orde, waar hij op zijn gemak zijn benen kan uitstrekken. Ja, mijnheer! Je bevestigt een 'ijzeren staaf aan zijn rug- gegraat, zodat hij zich zo stijf rechtop weet te houden als monsieur Petipa, wan neer deze een pirouette maakt Ja, mijn heer!. Vervolgens bind je vier kaarsen bijeen, die je brandend aan zijn rechter hand bevestigt: maar zorg voor goed spul, het is een kruidenier moet je weten, die verstand heeft van kaarsen. Ja, mijn heer! Maar daar zijn hoofd wat be schadigd is ziehier, allemaal builen en buiten zullen wij het vervangen door dit hier. Ja, mijnheer! Het heeft be hoord aan een geleerde (het komt er niet op aan wie) die van honger gestorven is (ook dat heeft geen belang). Wat betreft het hoofd van de aan een overladen maag gestorven kruidenier, je moet in die sche del een kleine opening maken (wees ge rust, er zal niets uitkomen) waar monsieur Bouché zijn degen in kan steken, bij de scène van de bezwering. Ja, mijnheer. En zo is het gebeurd. EN SINDSDIEN, bij iedere vertoning van de „Freischütz" op het ogenblik dat Sa- miël uitroept: „Hier ben ik!" slaat de blik sem in, een boom wordt neergeveld en onze kruidenier, de vijand van Webers muziek, verschijnt in de rode flikkering van het bengaals vuur, geestdriftig zijn vlammende toorts zwaaiend. WIE HAD OOIT de dramatische roeping van die kerel durven voorspellen? Wie zou hebben kunnen denken, dat het juist in dit werk zou zijn dat hij zou debuteren? Maar ja, hij heeft nu een beter hoofd en dus meer verstand. Hij fluit niet meer. HET FIJNSTE van al is, dat Vidal, dank zij het succes van onze „coup de théatre" arts van de Opéra geworden is. Wat zeg je van mijn idylle? AMSTERDAM, mei Mijn dochter speelt nu op straat, geheel zonder ouder lijk toezicht,, alleen met haar vriendjes en vriendinnetjes van soortgelijke leeftijd (tussen de twee en vier Af en toe kijken we wel uit het raam om te zien of alles goed gaat, maar de engelenglimlach, die zij speciaal voor dit doel ontwikkeld heeft, vertelt ons weinig over de werkelijke gang van zaken. Uiteraard komt zij enkele keren per uur binnen om mede te delen, dat Annetje haar boezemvriendin haar geslagen heeft, dat zij Annetje geslagen heeft, dat Robertje zonder daartoe strek kende machtiging op haar fietsje heeft ge reden, dat het regent of dat het niet re gent, dat Annetje en zij samen Marijke in een plas hebben geplaatst of dat zij een snoepje heeft gekregen van mevrouw Ra demaker, hiernaast. In het begin was het een wonderlijke gewaarwording om 's middags thuis te komen en mijn eigen dochter, fietsend in de straat te vinden. Als vader raak je er aan gewend om een heel klein kind alleen thuis te zien of, aan je hand, op straat. Nu, als het lekker weer is, speelt ze zelfs al buiten als ik 's ochtends weg ga. Eén keer heb ik nog op zo'n vaderlijke uitleg- toon verteld, dat ik nu weg ging om te werken, maar toen zij antwoordde: „Ga je gang maar, hoor!" was daar het aardige ook een beetje af. We hebben nu een meer zakelijke verhouding ontwikkeld. Een van ons beiden gaat altijd wel weg, de ander zegt „Daddg" of "Hasta la vista" haar fa voriete groet) en onze wegen scheiden zich. Een onvermijdelijke ontwikkeling in dit alles is natuurlijk, dat zij met haar eerste vieze woord is thuis gekomen. Ik geloof, dat dit beschouwd moet worden in dezelf de categorie met lopen, praten, schrijven en naar school gaan: een onvermijdelijke ontwikkeling, hoewel iets minder gewenst dan de andereZij begreep het woord na tuurlijk^ niet. Niettemin heeft zij 't drie keer met duidelijk plezier gezegd (één keer zelfs op het juiste moment) en daarna is ze het weer vergeten. Er zal binnenkort wel een ander komen, waarschijnlijk weer van Eli- zabethje van de dominee vier huizen ver der. Elizabethje heeft het spraakgebruik van een marketentster, zulks tot duidelijke ontsteltenis van haar ouders, die voort durend met een lichte verbazing naar haar kijken. Van geheel andere aard is Egbertientje (een naam, die complexen in het leven moét oproepen) de dochter van een wat onduidelijke man, die er uitziet als een heilige, maar die mij laatst vol trots zijn werk heeft gewezen: de tekst bij een anti- likdoorn-of-zoiets-advertentie. Het was een tekst vol gruwelijke details, waar schijnlijk lijdt hij zelf. Egbertientje vindt haar levenspassie voorlopig in het onaf gebroken op straat tekenen van hink-stap- sprong-patronen, waar dan niemand meer op mag lopen. Ongehoorzame voorbijgan gers brengen haar tot diepe wanhoop. Zij wordt dan opgefleurd door Robert, haar broertje van vijf, die naar mijn mening bij zijn geboorte helemaal niets heeft mee gekregen, behalve een uitermate zonnig gemoed. Robert is braaf en welhaast on geloofwaardig dom. Maar mijn dochter vindt het allemaal heerlijk. Dit is de wereld, voor haar. Daar bij vergeleken zijn ouders leuk om te heb ben, maar niet werkelijk belangrijk. Zo als het trouwens later steeds meer zal worden. Want dat is normaal en goed. Het is alleen even wennen. A.S.H IN DE DOOR G. A. van Oorschot uit gegeven, onvolprezen „Russische Biblio theek" is nu ook in een vertaling van Wils Huisman „Oblomov" verschénen, de tweede en befaamde roman van Iwan Alexandrowitsj Gontsjarov, een meester werk dat bijna een eeuw oud is. Honderd tien jaar geleden in 1849, om nauwkeu riger te zijn werd een fragment ervan (het latere negende hoofdstuk: Oblomovs droom) als vertelling gepubliceerd in een toendertijd gezaghebbend Russisch tijd schrift. Maar het is als van gisteren zo fris, zo vermakelijk en tragisch, zo modern en van alle tijden. Oblomov, deze broeder van Hamlet, sterft niet. Hij is een menstype. „Overbodige mensen" als hij, mensen die in zichzelf verzonken zijn en verzinken, zullen er altijd zijn, tijdens elke „kente ring der eeuwen". Hoe verschillend hun gedaante, hoe uiteenlopend hun histo rische achtergrond, ze zijn van hetzelfde Het zondag officieel geopende Franse paviljoen, de gedurfdste architectonische constructie van de Wereldtentoonstelling in Brussel, is voor een groot deel gewijd aan de invloed en betekenis van de Franse geest op de omringende wereld. Het is dus begrijpelijk dat voor het instrument dat dagelijks tot de verspreiding van de Fran se cultuur bijdraagt een ruime plaats werd afgezonderd. De Radiodiffusion Télévision Frangaise heeft inderdaad een indrukwek kende afdeling opgebouwd, die niet zal na laten duizenden te boeien. Temidden van enorme fotopanelen kan men een speciaal programma beluisteren dat door de trans- criptiedienst van de R.T.F. werd samen gesteld ten dienste van buitenlandse radio stations. Voorts kan men een programma beluisteren, dat onder de titel „Een dag uit het repertoire van de Franse omroep" opnamen omvat van de werken, welke door hedendaagse schrijvers en componisten speciaal voor de R.T.F. werden geschre ven. Een studio van dertig vierkante meter stelt de Franse omroep in staat interviews af te nemen. Er is verder een afdeling „Beroemde stemmen". In tien luisterca bines kan men de stemmen en werken van Georges Bernanos, Paul Claudel, Co- lette, Paul Eluard, Jean Giraudoux, André Gide, Romain Rolland, Paul Valéry en Valéry Larbaud horen. Men heeft de keuze uit in totaal ruim zeventig verschillende opnamen. In de Onderwijsafdeling van het Franse paviljoen is de R.T.F. eveneens present met een programma van drie uur, dat een indruk geeft van de activiteit van de om roep op dat gebied. In een door de techni sche diensten van de Franse omroep toege ruste gehoorzaal met ongeveer tweehon derd plaatsen kan men concerten door de vaste solisten en ensembles van de R.T.F. volgen. Deze is tevens bestemd voor de manifestaties welke door de gemeenschap der Franstalige omroepen (België, Cana da, Frankrijk en Zwitserland) met name in Vrolijk België worden georganiseerd. Voor de Franse omroep zullen daar onder meer Dany Dauberson, Cora Vaucaire, An dré Claveau, Denise Benoit en Charles Tre- net optreden. Deze programma's worden door Frankrijk I (1829 m. uitgezonden op zaterdagavonden van negen tot tien uur. Verder zal de R.T.F. de grote concer ten en andere kunstmanifestaties van de Expo uitzenden, zoals het Bolsjoitheater, het orkest van Philadelphia, de première van Menotti's nieuwe opera, de orkesten van Wenen en Madrid en de Scala van Mi laan en natuurlijk ook het concert dat door het Orchestre National op donderdag 2 oktober op de Wereldtentoonstelling wordt gegeven. Voor de duur van de tentoonstel ling is een vaste staf verslaggevers aan wezig om de luisteraars dagelijks op de hoogte te houden van alle gebeurtenissen op de Expo 58. J. H. Bartman „psychische klimaat". Hamlet van Shakes peare, Jewgenij Onjegin van Poeskin, Petsjorin van Lermontov, Tjentjetnikov van Gogol, Beljtov van Herzen, Roedin van Toergènjev, Frédéric Moreau van Flaubert Adolphe van Constant, Hjalmar Ekdal van Ibsen, Niels Lyhne van Jacobsen, Léon de Coantrê van De Montherlant één voor één zouden ze met Novalis kunnen zeggen: „het hart is murw, de wereld is leeg". WAAR IS, dat de Oblomov-figuur ka rakteristiek blijft voor de gemoedsgesteld heid van de Russische „intelligentsia" om trent de helft van de vorige eeuw en dus een historisch accent heeft. Hij was van adel, behoorde tot de kaste van groot grondbezitters, wier maatschappelijke in vloed en betekenis door de opkomende koopmansstand werd overvleugeld en ten slotte te niet gedaan. Maar dat tijdsver schijnsel is niet het markante, noch het tragische van dit tot onmacht gedoemde menstype. Was het dat wél, deze „goede, intelligente, zachtaardige, rechtschapen" mens Oblomov, die ondanks al deze on miskenbare deugden ten gronde gaat, zou óns, westerse twintigste-eeuwers, niet zo weten te boeien, zo weten te ontroeren en met gevoelens van menselijke sympathie kunnen vervullen, zeker niet in een ver haal waaraan de handeling zo te enen male vreemd is als de schrijfwijze van Gontsjarov. ALLES IS DETAIL. Het eerste deel van de roman omvat de nauwgezette beschrij ving van één enkele dag. waaropniets gebeurt, niets gebeuren kan, omdat Oblo mov elke verandering, elke stoornis in zijn zinloos-gelijkmatig leven met schichtige omzichtigheid uit de weg gaat. Maar elk detail lééft. En al die levende bijzonder heden samen vormen het innerlijke beeld van Oblomov, van de in zichzelf wegge doken, zich in zijn apathie ingekapselde, vereenzaamde en verkwijnende mens. Hij lijdt, Oblomov, ondanks zijn bevoorrechte sociale positie. Hij mag zich uit zelfbehoud nog zo verheffen, hij veracht zichzelf en vlucht In bespiegelingen, in mijmerijen, in de slaap. In zijn levensangst en doodsangst wacht, verwacht, hoopt verlangd en on derneemt hij niets meer. Evenals Rousseau, in wie de „moderne" breuk tussen per soonlijkheid en leven zich voor het eerst zichtbaar voltrekt, is hij „een eenzame wandelaar", met dit verschil dan dat hij zich nauwelijks nog buiten de deur waagt. Buiten, daar zijn de „anderen", de „nijve- ren", de mensen die een doel hebben. Oblo mov heeft geen doel. Als zijn kamerdie naar Zachar even apathisch als zijn meester hem met die „anderen" verge lijkt, ontlasten zich zijn tegenstrijdige ge voelens in een uitval van heftige veront waardiging: anderen werken, genieten han delen „maar ik, ik ben niet zo!" Alle Oblomovisme is in die éne zin: zelfbeklag en hoogmoed, eigenliefde en zelfverachting, berusting en onvree, machteloosheid en ij delheid. „Ach, waarom ben ik toch zo!" Al zijn zelf-observatie heeft hem op die tragisch-nutteloze vraag geen antwoord kunnen geven. En bijna klinkt het als een „waarom bén ik?" Bijna is het Oblomo visme wanneer men er een intellectua listisch accent aan geeft identiek met wat niet lang daarna existentialisme zou gaan heten. Dat het ons, na de lectuur van Sartre en de zijnen, zo voorkomt en dat een hon derdjarige roman ons desondanks zo „jong" lijkt, is de proef op de som van Gontsjarovs meesterschap. Wat een ver teller, wat een psychologisch raffinement steekt er in één enkele trek, in één enkele wending van deze rasechte dialoog! En wat een unieke humor, als men bedenkt dat Dblomov zo goed als een zelfportret is. Want het is een dubbelzinnige humor,één waarbij men niet weet of men lachen of huilen moet. Op een haar na is Oblomov een karikatuur, als men hem vergelijkt met zijn Russisch-Duitse, oostelijk-wes- terse vriend Stolz, die het toonbeeld is van vastberadenheid en ondernemingslust. Op een haar na, ja en in dit minieme ver schil schuilt het tragische van al dat ko mische, het menselijke van het karikatu rale en het karikaturale van het mense lijke: van de mens, die zich van zijn mens zijn zo bewust is geworden, dat het leven de vreugde, de rijkdom, de warmte, de liefde ervan hem ontglipt. Oblomov kan niet reëel liefhebben. Als hij Olga ontmoet heeft, lijkt hij uit zijn lethargie te ontwaken. Maar bespiegelen de, verdroomde liefde is voor het leven, voor Olga, niet genoeg. En men voelt de neiging om het afscheid tussen Oblomov en Olga met dat tussen Hamlet en Ophelia te vergelijken. Je had me niet moeten ge loven, zegt Hamlet. En Oblomov? Hij heeft uit Olga's mond de harde waarheid moeten horen, hij heeft de pijn gezien, waarmee dat alles gezegd werd. En als Olga hem vraagt, waaróm toch alles is mislukt en wat toch de naam is van het kwaad dat deze liefde heeft verhinderd, dan weet hij maar één antwoord: „Oblomovisme". Hij trouwt ten slotte, Oblomov, hij huwt zijn huishoudster Agafja Matwejevna, een goedmoedige sloof. Ver van zijn landgoed slijt hij in een schamele behuizing zijn da gen, etend en slapend. En wat is, zegt Ham let na de ontmoeting met Fortinbras, wat is een mens, wanneer zijn hoogste goed slapen en eten is? Een dier, niet meer. Oblomov, tot niets meer verplicht, door niets gestoord, zelfs niet meer door be rouw over een gemist geluk, laat in zijn beschermd domein één voor één zijn le vensbladeren vallen, als een boom in de herfstnevel, willoos en verdord. „Ieder mens" denkt hij „heeft nu eenmaal zijn eigen bestemming in het leven". Oblo movs bestemming was om te sterven. En op een morgen was hij ongemerkt dood: ..Niemand had zijn laatste ogenblikken ge zien, zijn laatste zucht gehoord". EEN TRAGISCH EINDE? Kan men nog van tragiek spreken als er geen strijd met het noodlot wordt gestreden? Oedipus, Hamlet, Don Quijote zijn tragisch. Oblo mov is, hoe tegenstrijdig dat ook lijkt, dub bel tragisch, omdat het hem aan de kracht ontbrak om tragisch te leven. Hij vócht niet met zijn zinloosheid, hij wés de zinloosheid. In die gestalte treedt hij on vermoed uit zijn historische achtergrond naar voren en staat hij daar in onze tijd, niet als een schim van het verleden, maar als een mens-van-heden, die zijn bestaan misschien (zéér misschien) nog zou kunnen redden door een robot te worden. Waar mee gezegd wil zijn: deze creatie van Gontsjarov zijn enige van grootse allure is niet alleen een meesterwerk der klas sieke wereldlitteratuur, het is een verbluf- fend-„actueel" en diepborend boek, waar van de humor niet met zich laat spotten. C. J. E. Dincv

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 15