De inrichting van het voortgezet onderwijs
ïledeAtandóe klimaat iA de kit
(mwa het Iacuile ehcuiócui
BESPREKING VAN NIEUWE VOORSTELLEN OVER
VRIJDAG 16 MEI 1958
21
Bilderberggroep
T oelatingsexarnen
Een proefklasse
Het „brugjaar"
Het eindexamen
De havo-scholen
De mavo-scholen
Een Haarlems meisje
presidente van de
Club Charles Trenet
Studiebeurzen Israel
Olympisch Stadion van
Antike bloot gelegd
Kleine klucht: Fietje
HET IS BEKEND, dat de
minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen reeds
jaren bezig is „een sluitend
geheel van onderwijsvoorzie
ningen te vormen" dat in de
wandeling de naam van de
„mammoetwet" heeft gekre
gen. Daarin zullen worden ge
regeld: het kleuteronderwijs,
het basisonderwijs: het huidi
ge lagere onderwijs, het voort
gezette onderwijs en het we
tenschappelijke onderwijs, ge
geven aan universiteiten en
hogescholen.
Het ingewikkeldst liggen de
zaken bij het voortgezette on
derwijs, dat is dus het onder
wijs aan jongens en meisjes
van globaal twaalf tot acht
tien jaar. Het zal aan de scho
len voor voorbereidend weten
schappelijk onderwijs (v.w.o.)
worden gegeven, die dus oplei
den voor universitaire studie,
aan scholen voor hoger algem.
vormend onderwijs (h.a.v.o.) als
grondslag voor hoger beroeps
onderwijs en voor de intrede
in de maatschappij, aan scho
len voor middelbaar algemeen
vormend onderwijs (m.a.v.o.).
Deze laatste zullen zij het
met allerlei wijzigingen de
taak moeten overnemen, die
in de huidige regeling door het
u.l.o. wordt verricht, evenals de
scholen voor lager algemeen
voortgezet onderwijs (l.a.v.o.)
ten dienste van hen die na de
lagere school (de toekomstige
basisschool) nog wat algemene
vorming en enige beroepsvoor
bereiding behoeven.
Het is duidelijk, dat wij niet
te maken hebben met louter
naamsveranderingen, maar
wel degelijk met schooltypen
die ènders zullen zijn dan de
huidige en in het bijzonder:
meer aangepast aan de eisen
die de maatschappelijke ont
wikkeling stelt. Het is even
zeer duidelijk dat het voor
ontwerp van wet, dat het
voortgezette onderwijs zal re
gelen aan welhaast talloze in
stanties om advies moest wor
den voorgelegd en niet steeds
met onverdeelde instemming is
ontvangen. Met name in gym
nasiale kringen is scherpe kri
tiek uitgeoefend.
DE MINISTER heeft zelt
uit het Rijksschool toezicht, dus
uit de colleges van inspecteurs,
een adviescommissie samen
gesteld, die in de wandeling
de Bilderberggroep wordt ge
noemd, omdat de leden in het
hotel van die naam weken
achtereen gehuisvest waren
om zich over de inrichting van
het voortgezette onderwijs te
beraden. Een der onderwer
pen was het probleem van „de
aansluiting" de term waar
mee in onderwijskringen de
overgang van de lagere school
naar h.b.s. of gymnasium
wordt aangeduid. Over die
aansluiting heeft de Bilder
berggroep opvattingen, die een
beschouwing ruimschoots
waard zijn. Binnen het bestek
van het rapport, dat door de
Staatsdrukkerij is gepubli
ceerd, kon dit onderdeel na
tuurlijk slechts in hoofdtrek
ken worden behandeld. Daar
door maken sommige uitspra
ken wel eens een wat apodic
tische indruk. De commissie is
van oordeel dat het doel van
het basisonderwijs het ver
werven van elementaire kun
digheden, de ontwikkeling van
waardevolle vaardigheden op
zodanige wijze dat aan de per
soonlijke geaardheid en aanleg
recht wordt gedaan kan
worden bereikt door het wer
ken in losser klasseverband.
voornamelijk in de vijfde en
zesde klas. De leerlingen zul
len dan op verschillende ni
veaus kunnen werken en tus
sen die niveaus zullen grote
verschillen kunnen bestaan.
De commissige verwacht daar
van wonderen, niets meer,
maar ook niets minder. Ik som
op: versterkt verantwoorde
lijkheidsgevoel, groter animo
en juister besef van zijn
krachten bij de leerling. En
voorts: het tegengaan van ni
vellering, vermijding van
overlading, beperking van het
zittenblijven en een goede
voorbereiding op het voort
gezette onderwijs. Mij dunkt:
dat is nogal wat. Aan de on
derwijzer, die deze taak moet
volbrengen, worden wel bij
zonder hoge eisen gesteld. In
vele Engelse lagere en mid
delbare scholen brengt men de
knappe leerlingen in één klas
onder, de middelmatige in een
parallelklas en de minst be
gaafden in een andere paral
lelklas. Daarbij wordt men ge
leid door de gedachte, dat
voor goed onderwijs een ze
kere overeenstemming tussen
de leerlingen zeer wenselijk is
Ook in Nederland bestaan la
gere scholen met twee hoog
ste klassen, waarvan een de
leerlingen bevat die voor eer.
'middelbare school zijn be
stemd. Dat wil de Bilderberg-
commissie echter per se niet.
Het zal dus zo zijn dat in de
hoogste klassen van de lagere
school leerlingen bijeenzitten
voortgezet onderwijs en: de
proefklasse.
Van het eerste dezer twee
middelen, dat in het rapport
nauwelijks wordt toegelicht,
kan ik in de praktijk niet veel
verwachten. Wat stelt de com
missie er zich eigenlijk van
voor en hoe denkt zij dit
contact in het schoolleven van
elke dag te realiseren? Zullen
de leraren op bezoek gaan bij
de lagere scholen? Komen de
onderwijzers een kijkje nemen
op de scholen voor voortge
zet onderwijs? Of bedoelt de
commissie een herstel van de
regeling: toelating op advies
van het hoofd der afleverende
school? In het eerste geval
bedenke men van hoeveel ver
schillende lagere scholen éér
school voor voortgezet onder
wijs leerlingen pleegt te ont
vangen. Met al die scholen
zou contact en samenwerking
moeten zijn. Ik zie dat niet.
In het tweede geval keert men
terug tot een regeling die ja
ren geleden verlaten werd,
omdat er te veel bezwaren
ZO LANGZAMERHAND nadert alweer de tijd van de
examens: toelatingsexamens, overgangsexamens, eind
examens. Het is de periode die veel vergt van de jeugd
op verschillende leeftijden en dikwijls nog meer van de
ouders, om nog maar te zwijgen van de docenten. Met de
laatsten heeft niemand medelijden: op examens voorbe
reiden en examens afnemen is immers gewoon een stukje
van hun werk? Maar een sterk mededogen begeleidt
jaarlijks de duizenden examinandi en hen die dezen het
naast staan: de ouders van dikwijls prikkelbare, slecht
etende, bleek ziende jongens en meisjes. Het is dan ook
volkomen begrijpelijk, dat er telkens pogingen worden
gedaan het Nederlandse exameneuvel enigermate te be
perken. Dit streven vindt een aanmerkelijke steun in het
feit dat het onmogelijk is gebleken door een examen vast
te stellen, dat een leerling geschikt is om een hoger
schooltype te volgen: het is evenmin zeker dat iemand
met een einddiploma h.b.s. of gymnasium met succes zal
studeren, als dat een jongen die door zijn toelatings
examen is gekomen, een goede discipel van een school
voor voortgezet onderwijs zal zijn. Vooral met dat toe
latingsexamen is in de loop der jaren heel wat gehannest:
eerst bestond het, toen werd het afgeschaft, daarna her
stelde men het weer. In geen van deze drie stadia was
men tevreden, noch op de afleverende, noch op de ont
vangende scholen. De onderwijzers klagen dat zij veel
te veel moeten trainen en africhten, de docenten van het
voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs vinden dat
veel te veel ongeschikten worden klaargestoomd, zodat
men moet werken met een te groot percentage leerlingen
wier parate kennis weldra blijkt parade-kennis te zijn
geweest. In principe zal dit probleem wel onoplosbaar
zijn. Van kinderen omstreeks twaalf jaar, dus nog volop
in de groei, is niet met zekerheid te voorspellen hoe zjj
zich zullen ontwikkelen en dit te minder omdat die ont
wikkeling niet alleen bepaald wordt door hun aanleg,
maar in zeker even grote mate door hun vlijt, hun plichts
gevoel, de huiselijke sfeer, de gelegenheid rustig te wer
ken en nog een paar eigenschappen en omstandigheden.
die sterk van elkaar verschil
len in intelligentie, belangstel
ling en vorderingen. Onderwijs
aan de klasse in haar geheel
zal tot de uitzonderingen
moeten behoren. Er zullen
zich groepjes vormen van
ongeveer gelijksoortigen en de
onderwijzer zal nu eens met
de ene, dan weer met de an
dere groep moeten bezig zijn.
Men zou zo denken dat de
beste groep dan voor het toe
latingsexamen zou worden
klaargemaakt, maar dat is niet.
het geval. De commissie is n.l.
gekant tegen opleidingsscholen
Dp opleidingsklassen. Die dena
tureren het lager onderwijs Op
grond daarvan wijst zij ook
het toelatingsexamen af.
HOE ZAL NU de selectie
plaatshebben, met andere
woorden: hoe zal worden be
paald welke leerlingen naar
een middelbare school zullen
gaan en welke niet? De com
missie ziet twee middelen: een
nauw en geregeld contact tus
sen basisschool en school voor
tegen rezen. Of bedoelt de
commissie iets anders?
HOE DIT OOK ZIJ, er blij
ven leerlingen over „voor wie
om een of andere reden een
nader onderzoek nodig of
wenselijk is". Dat van een
„nader" onderzoek wordt ge
sproken, doet vermoeden dat
de commissie in het boven
genoemde contact reeds een
vorm van onderzoek ziet.
maar daarover wordt verder
niet gesproken. Dit „nadere
onderzoek" heeft plaats in een
zestien tot vierentwintig les
sen, georganiseerd door afle
verende en ontvangende scho
len tezamen. Het behoeft geen
nader betoog, dat een derge
lijk onderzoek van ongeveer
een week de docenten een veel
beter inzicht zal geven in de
capaciteiten en de gehele ha
bitus van de kinderen, dan
thans mogelijk is door een
examen van één dag schrifte
lijk en soms een kwartiertje
per vak mondeling. De grote
moeilijkheid zal echter zijn
te bepalen welke stof in de
proefklasse zal worden be
handeld.
Daaraan zal dus nog de
commissie ontveinst het zich
niet wel zwaar gedokterd
moeten worden. De ervaring
dat in een stad, waar het gym
nasium zo'n proefklasse had
ingesteld, de ouders van een
aantal kinderen hun spruiten
al privé-lessen in Latijn had
den laten geven, is tekenend!
En aan het Nutsseminarium
voor Pedagogiek is gebleken
hoe moeilijk het is jaarlijks
één nieuwe stillees-oefening
samen te stellen. De commis
sie beveelt dan ook terecht
een goede vorm en een goede
didactiek voor deze proefklas
se aan. Daaruit kan men wel
de conclusie trekken dat het
toelatingsexamen nog lang en
lang niet uit de wereld is.
MET HET INSTELLEN van
een proefklasse voor die leer
lingen van wie niet van te
voren vaststaat dat zij ge
schikt zijn om het onderwijs
aan de nieuwe school te vol
gen, is het aansluitingspro
bleem niet opgelost. Natuur
lijk verwacht de Werkgroep
uit het Rijksschooltoezicht, die
het geciteerde advies aan de
minister heeft uitgebracht, van
de proefklasse dat die tot een
betere selectie zal leiden dan
het toelatingsexamen van
thans doet. Maar beide kun
nen niet meer doen dan het
bereikte niveau bepalen. Een
prognose omtrent geschiktheid
geven zij uiteraard nauwelijks.
En dat is nu juist wat de
ouders zouden willen. Wan
neer een leerling in de eerste
klas misplaatst blijkt, betekent
dat bijna altijd een jaar ver
lies. Daarom wordt in het
rapport gepleit voor een on
derlinge binding van de pro
gramma's der verschillende
schooltypen. Die binding zal
het sterkste zijn in het eerste
leerjaar, door de commissie
het brugjaar genoemd.
Het is in dit blad al vaker
betoogd dat de oorzaak van
de mislukking in de eerste
klas dikwijls niet alleen aan
een gebrek aan verstandelijke
vermogens te. wijten is, maar
evenzeer aan een moeilijke
aanpassing aan de nieuwe
omgeving, de vele docenten,
de vreemde vakken, de an
dere leerboeken enzovoorts.
Het brugjaar wil ook deze aan
passing vergemakkelijken.
Het wil een goede grondslag
leggen voor het verdere on
derwijs en de leerling helpen
bij de keuze uit de verschil
lende richtingen. Daarvoor
moet evenwel aan een aan
tal voorwaarden worden vol
daan: de gedoceerde vakken
zullen geschikt moeten zijn
om te onderzoeken waartoe de
leerlingen in staat blijken,
het onderwijs zal moeten wor
den gegeven door een beperkt
aantal (zo enigszins mogelijk)
ervaren docenten en er zal een
hoofdleraar moeten worden
aangesteld, die een goede pe
dagogische en psychologische
scholing heeft gehad. Men
voelt met de klomp hoe moei
lijk het zal zijn in deze tijd
van lerarentekort dit alles te
realiseren, maar dit doet aan
het wezen van de opzet na
tuurlijk niet af. Wel rijst de
vraag of het juist is de grond
slagen van allerlei vakken te
doen leggen door voor die
vakken niet geheel bevoegde
of zelfs onbevoegde docenten,
wat noodzakelijk zal zijn,
wanneer men hun aantal be
perkt wil houden. Men stelle
zich eens voor dat de leraar
Frans ook Engels zal doceren
en de historicus ook de aard
rijkskunde voor zijn rekening
moet nemen. Hoe zullen de
leraren der hogere klassen
daarop reageren en zal dit
werkelijk het onderwijs ten
goede komen? Ik zet hier
vooralsnog een vraagteken.
MAAR GOED, we nemen
aan dat het brugjaar ten einde
is en dat nu de keuze moet
worden gedaan, zoals thans
het geval is op lyceums met
een eenjarige onderbouw. Na
tuurlijk zal blijken dat op dat
moment niet alle leerlingen
hetzelfde niveau hebben be
reikt, dat met name zij die
aan een school voor voorbe
reidend wetenschappelijk on
derwijs (v.w.o.) de brugklasse
hebben gevolgd, verder zullen
zijn dan degenen die deze
brugklasse aan een school voor
middelbaar algemeen vor-
onderwijs (m.a.v.o.) bezocht
hebben. In herinnering zij ge
bracht dat het m.av.o. in de
plaats treedt van ons u.l.o.
Nu is het weinig waarschijn
lijk dat een leerling, die men
voor de u.l.o geschikt acht
zich plotseling zal ontpoppen
als een goede aanstaande gym
nasiast en men kan natuur
lijk geen regeling ontwerpen
die voor alle gevallen zeker
heid biedt. Dat een goede
brugklas een heel wat betere
prognose mogelijk maakt, is
wel zeker. Of men er in zal
slagen de brugklas werkelijk
goed, dat wil zeggen het doei
niet slechts nastrevend, maar
het ook werkelijk bereikend
te maken, acht ik nog aan
twijfel onderhevig.
DE WERKGROEP acht eind
examens onmisbaar, maar
meent dat zij kunnen worden
beperkt tot de hoofdvakken.
in de meeste gevallen ten ge
tale van zes. Op het diploma
kunnen dan de gemiddelde
cijfers of de laatste rapport
cijfers der overige vakken
worden vermeld. Deze beper
king hangt samen met het
voorstel in de programma's
kernvakken en keuzevakken
op te nemen en van deze mo
gelijkheid vooral gebruik te
maken in scholen, die niet
voor universitaire studie op
leiden. Ik kan hierop harte
lijk: het zij zo! zeggen. Het
starre keurslijf van ons v.h.
m.o. moet eindelijk eens wat
ontregen worden en wat vrijer
ademhalen mogelijk maken.
Ik weet wel dat sommige
leraren in het feit, dat hun
vak niet steeds meer eind
examenvak zal zijn, een de
preciatie zullen zien, maar zij
moeten niet vergeten dat zij
nu leerlingen krijgen die hun
vak hebben „gekozen" en dat
lijkt mij een bijzondere aan
trekkelijkheid. En hoe plezie
rig zal het werk zijn, wanneer
de eindexamenstok eens niét
achter de deur staat.
AFZONDERLIJK moet ge
sproken worden over het
schooltype, dat met de letters
h.a.v.o. wordt aangeduid. Hier
mede wil men de h.b.s. zoals
Thorbecke zich die voor ogen
heeft gesteld, toen hij zijn wet
op het middelbaar onderwijs
ontwierp, in ere herstellen. De
h.a.v.o.-scholen zijn dus niet
meer voorbereidend univer
sitair, maar geven algemene
vorming ter voorbereiding op
de intrede in de maatschappij
en leggen de grondslag voor
hoger beroepsonderwijs, zoals
bij voorbeeld op de scholen
voor maatschappelijk werk
wordt gegeven.
De commissie denkt zich de
h.av.o.-scholen althans voor
lopig niet als zelfstandige in
stituten, maar in combinatie
hetzij met een school voor
v.w.o. of met een school voor
m.a.v.o. Voor wie al die let
ters moeilijkheden opleveren
deze vergelijking: de h.a.v.o.-
school zal voor jongens en
meisjes ongeveer de plaats
innemen van de middelbare
school voor meisjes thèns in
het verband van een lyceum
Voor de h.a.v.o.-scholen wordt
gedacht aan een vijfjarige
cursus.
HET IS EENVOUDIG om te
zeggen: wat nu de u.l.o.-school
is, wordt later de m.a.v.o.-
school. Maar juist is dit niet.
Het m.a.v.o. wordt een deel
van het voortgezette onderwijs,
het u.l.o. is een uitbreiding van
het lagere onderwijs. Ik ga nu
niet in op de politieke conse
quenties van deze wijziging,
maar herinner er slechts aan
dat voor het lagere onderwijs
(en dus ook voor het u.l.o.) de
zogenaamde „pacificatie" geldt,
met alle daaraan verbonden
gevolgen. De commissie denkt
zich de m.a.v.o.-school al naar
gelang van de beroepen, waar
op zij voorbereidt, driejarig of
vierjarig. Wie de driejarige
m.a.v.o. heeft gevolgd, kan op
geleid worden tot kleuterleid
ster, wie de vierjarige heeft
beëindigd kan naar de kweek
school. Natuurlijk zijn er veel
meer beroepen, maar met dit
enkele voorbeeld worde hier
volstaan.
Men houde wel in het oog
dat de werkgroep uit het
Rijksschooltoezicht de op
dracht had de minister te ad
viseren over de inrichting van
het voortgezette onderwijs zo
als het in het desbetreffende
wetsontwerp wordt geregeld.
Zij moest dus werken met de
indeling in v.w.o. - h.a.v.o. -
m.a.v.o. - l.a.v.o. en daaraan
vulling geven. Over de wijze,
waarop die vulling moet wor
den aangebracht, kan men
van mening verschillen, maar
het is op grond van de des
kundigheid der samenstellers
en van de gedegen wijze
waarop de stof is behandeld,
wel waarschijnlijk te achten
dat met de denkbeelden der
commissie ernstig rekening zal
worden gehouden. Daarom is
het rapport een bespreking
voor een breder publiek ook
ruimschoots waard. Dat het
hier en daar bedenkingen op
roept, maakt die waarde
geenszins kleiner. Integendeel.
Het zal tenslotte via de discus
sie moeten zijn dat men over
deze voor het onderwijs zo
belangrijke wijzigingen tot
overeenstemming zal komen.
Dr. P. H. Schroder
De regering van Israel stelt jaarlijks een
aantal beurzen ter beschikking voor bui
tenlandse studenten, die onderzoekings
werk of een voortgezette studie zouden wil
len verrichten in één van de grote weten
schappelijke centra in Israel, te weten de
Hebreeuwse universiteit in Jeruzalem, de
Technische Hogeschool in Haifa en het
Weizmann instituut van wetenschappen
in Rehovot. Voor het academische jaar
1958 - 1959 kunnen ook Nederlandse stu-
enten een aanvrage indienen.
Een Duits gezelschap van archeologen,
dat in het oude stadion van Olympia op
gravingen verricht, is nu zo ver gevorderd,
dat de oude wedstrijdbaan van het stadion
vrijwel volledig is blootgelegd. Bij de on
derzoekingen trof men verscheidene bron
zen voorwerpen aan.
HET FRANSE BLAD „Music-Hall"
houdt een iegelijk, die daaraan de be
hoefte gevoelt, feilloos op de hoogte van
het laatste nieuws uit dat bonte en drukke
gebied van cabaret, revue, variété, music-
hall en chanson. Het zet alle vedettes vol
gens de mode van het moment in het
zonnetje door middel van geen enkel detail
verwaarlozende interviews en in alle op
zichten tegemoetkomende foto's, het pu
bliceert hele statistieken over* de mate
waarin de liedjes van de dag op ieders lip
zijn en het beantwoordt alle mogelijke
vragen welke bij zijn lezers mochten rij
zen met betrekking tot de door hen ver
eerde sterren. Zo'n vraag luidt dikwijls:
„Bestaat er een club en dan volgt
de naam van een Brassens, een Aznavour,
een Bécaud, een Sidney Bechet, ja zelfs
een Mario Marini, om maar een paar
voorbeelden te noemen. Zo werd er laatst
ook gevraagd of er een „Club Charles
Trenet" bestaat. Het antwoord boezemde
ons deze keer nog meer belangstelling in
dan de vraag. Want dat luidde: „Wendt
u tot de presidente, Mejuffrouw Duncker,
Einden Hout Straat 10, Haarlem (Hol-
lande)"
WE HEBBEN dat advies opgevolgd, niet
zozeer uit adoratie voor Charles Trenet,
hoewel we hem inderdaad als de onge
kroonde koning van het Franse chanson
beschouwen, maar wel om eens te weten
wat zo'n „Club Charles Trenet" nu eigen
lijk doet en vooral omdat we het wel op
merkelijk vinden dat de maatschappelijke
zetel van zo'n instelling door een Haar
lems meisje wordt ingenomen.
Onze aanvankelijke veronderstelling, dat
de leden van de „Club Charles Trenet"
zich wel schuldig zouden maken aan de
zelfde emotionele en soms handtastelijke
adoratie van hun idool, die men wel bij
de fans van een Doris Day of Johnny Ray
kan waarnemen, werd door mejuffrouw E.
A. Duncker resoluut van de hand gewe
zen. Wel is het zo, dat sommige leden
geen critiek op de auteur van „Boum"
en „Le jardin extra-ordinaire" kunnen
verdragen, zoals de presidente ondervond
toen zij het waagde tegen een van Trenet's
teksten bedenkingen te uiten, maar in het
algemeen hebben zich bedaarde lieden van
alle jaargangen om haar vaandel geschaard,
die graag de teksten van de chansons zou
den kennen, daarover wensen te discus
siëren, van de handel en wandel van de
auteur-zanger op de hoogte willen blij
ven en ook wel eens bijeenkomen om zijn
platen te horen en te bespreken. Dat
laatste geldt meer voor de ongeveer twee
honderdzestig Franse leden van de Club
dan voor de slechts twintig Nederlanders
die staan ingeschreven. In Nederland zijn
de bijeenkomsten eigenlijk een mislukking
geworden. Er kwamen te weinig liefheb
bers, men verlangde op oer-Hollandse
wijze een degelijke inleiding tot het pro
gramma, ook al omdat zelfs vele chanson
liefhebbers toch altijd nog taalmoeilijkhe
den moeten overwinnen en dat alles werk
te de voor dergelijke avondjes onontbeer
lijke sfeer niet in de hand.
Eu dan is het Nederlandse klimaat voor
het Franse chanson te kil. Als Ben Levi
er niet was, zou de Nederlandse radio
waarschijnlijk van het bestaan van dat
genre helemaal niets afweten. De Neder
landse grammofoonplatenhandel is op het
punt van het chanson zo onnozel als een
kind. De band met de Nederlandse en
Franse leden wordt voornamelijk onder
houden door het maandblad van de Club,
een in eigen beheer gestencild orgaan, dat
door mejuffrouw Duncker geheel in het
Parans wordt geredigeerd.
Zij is nu aan haar zestiende aflevering
van haar herinneringen bezig: souvenirs
waaruit blijkt dat het lang niet alles is
om presidente van de „Club Charles Tre
net" te zijn, want de Vereerde zelf mag
dan bescheiden, en verlegen van aard zijn,
ongedurig en een tikje humeurig is hij
ook en wanneer hem dat zo in de zin
komt negeert hij zijn hele Club, de presi
dente inbegrepen. De ware getrouwen blij
ven na zo'n incident dan over, bereid om
het voor hem op te nemen, telkens wan
neer mensen-die-van-niets-weten een of
ander sensatieverhaal de wereld in stu
ren. De presidente blijkt daarover in edele
verontwaardiging te kunnen ontsteken.
MEJUFFROUW DUNCKER heeft de
Club gesticht, toen zij het stadium van
de bakvissenverering met het onvermijde
lijke foto verzamelen te boven was. Toen
Trenet in de zomer van 1954 in Scheve-
ningen zong, drong zij tot hem door om
verlof te vragen om de Club te mogen op
richten. De chansonnier zette nogal grote
ogen op bij dat initiatief van een tengere
Hollandse blondine en herinnerde zich de
mislukkingen van alle voorafgaande ver
enigingen welke zijn naam hadden gedra
gen. Maar mejuffrouw Duncker hield voet
bij stuk, hetgeen zij te gemakkelijker kon
doen omdat zij kort daarop naar Parijs
vertrok om daar gedurende een verblijf
Het schoolreisje zou er dit jaar één zijn
van drie dagen! Drie volle dagen met
logeren in een grote boerderij en een pro
gramma vol heerlijkheden en verrassin
gen, zoals de meester het noemde. Maar,
men gaat tegenwoordig niet meer over één
nacht ijs, de- kinderen moesten een dok
tersattest kunnen overleggen, dat hun ge
zondheid in orde was en er geen bezwaar
bestond, mee te gaan met dit groots opge
zette feest! Ook Fietje Burgers mocht mee,
als het attest in orde was. Dus stapte Fie
tje moedig naar dokter Spaanders, die voor
deze keuring aangewezen was. De wacht
kamer zat vol aanstaande reizigsters en
reizigers. De jongens vertelden met bra-
vour, dat ze nog nooit een dag ziek waren
geweest, de meisjes deden aanstellerig.
„Ik ben zo bang, dat ik niet meemag, ik
heb vroeger wel eens longontsteking ge
had". „Nou, je bent toch beter? Ik heb
vroeger difterie gehad en dat is nog
erger!" „En ik blindedarm! Ik moest ge
opereerd!" Er viel even een stilte over de
ernst van het opereren. De „blinde darm"
voelde zich even het meest interessante
ziektegeval! Toen ging de deur van de
spreekkamer open en een verpleegster
riep de eerste namen af. Schoorvoetend
gingen de kinderen naar binnen, bang, dat
ze toch nog wel eens „iets" zouden kunnen
schelen. Maar de gestelde vragen van de
dokter waren simpel en tot nog toe kregen
de kinderen allen het zo begeerde attest,
dat de poorten van het drie-daags paradijs
zou openen. Toen kwam Fietje, het sprie-
tig, verwend enig kind aan de beurt? Zo,
Sofia Burgers", las de dokter van de lijst,
en haar vriendelijk aanziend: „ben je de
laatste tijd wel eens bij een dokter ge
weest?" Ze knikte ja. „Zo? en bij welke
dokter was je dan?" „Bij de kinderpsy
chiater!" Hij keek even op de lijst. Hij
begreep, het was een zorgenkind van wat
oude ouders. „Maar, wat is een psychiater
eigenlijk, Fietje", vroeg dokter Spaanders,
nieuwsgierig naar haar antwoord.
„Nou, een psychiater is een meneer die
zegt tegen me, dat ik altijd doe wat ik niet
wil, en wat ik wil, dat doe ik nooit!"
Mies van Oss
van enige jaren haar kennis van de Franse
taal te vervolmaken. Die tijd heeft zij te
vens besteed om de Club op poten te zet
ten, wat wel zo goed gelukt is, dat zij
zich een eigen postbus moest aanschaffen,
omdat de concierge van het woongebouw
aan de Avenue De la Tour Maubourg
weigerde de stapels post voor haar lastige
Hollandse bewoonster in ontvangst te ne
men. Als pleister op de wonde toonde Tre
net zelf zich overtuigd van de goede opzet
van zijn nieuwe groepering vereerders en
zette hij zijn handtekening onder een ver
klaring van geen bezwaar, waarmee de
affaire bij de prefectuur geregistreerd
kon worden, want ook het plaatjes ver
zamelen en draaien van zangers die op
hun Belle wachten heeft in deze eeuw de
officiële sanctie van node.
In januari 1957 keerde mejuffrouw
Duncker naar de ouderlijke woning aan
de Eindenhoutstraat terug. De stapels post
met de verzoeken om gesigneerde foto's,
teksten en inlichtingen maken nu de lange
reis naar Haarlem, want de Franse leden
vonden het maar best wanneer hun Hol
landse presidente de zaak liet verder
draaien. Telkens als er een première in
zicht is, kan men haar tezamen met de
oudere vrienden-van-Trenet in de Franse
hoofdstad aantreffen, in de burnt van het
Olympia, het Bobino of het Alhambra, om
daar hun held de hulde tee brengen die
hém toekomt. Want Trenet is voor het
liedje „Oü sont-ils done?" („Waar zijn ze
toch?") beslist niet door zijn vrienden en
vriendinnen geïnspireerd.
H. Bartman
Geüniformeerde taxichauffeurs. Vijf-
honder d Amsterdamse taxichauffeurs, die
in dient zijn van de stichtingen Bato en
B.L.T. krijgen in de loop van het komend
halfjaar donkergrijze uniformen met een
embleem opj de linkerborstzak in de vorm
van een gestyleerde vleugel met in het
midden het blokband-motief. De uniform
verstrekking behoort tot de secundaire
arbeidsvoarwaarden van de in mei 1956
ingegaane C.A.O. voor de taxichauffeurs.