IN
DELFT WORDT PIONIERSWERK
GEDAAN
Kamers voor 56.000 studenten
Taak voor het bedrijfsleven
V ertroiaweesoian
NEDERLAND HEEFT ONTSTELLENDE
ACHTERSTAND OP HET GEBIED VAN
DE HUISVESTING VOOR STUDENTEN
Eigen woonvorm
Erbij
(Zie vervolg pagina 5)
Bij de foto's
ZATERDAG 31 MEI 1958
PAGINA VIER
Aan de Technische Hogeschool in
Delft studeren jongeren uit alle we
relddelen. De heer Aat Karsen, de con
cierge van de studentenflatgebouwen, is
de vertrouwensman van allemaal zon
der onderscheid. Maar vooral bij de
Hongaren kan hij geen kwaad meer
doen sinds de avond dat de motorbri
gade van de Delftse politie bij de flats
verscheen omdat omwonenden over bu
rengerucht hadden geklaagd. De agen
ten wilden reeds de trappen opsnellen
naar de kamer vanwaar grammofoon-
muziek en luide stemmen door de open
ramen klonken. Het was bij de Hon
garen, die een feestje gaven. De heer
Karsen wist de gewapende macht er
van te overtuigen, dat hij dat karwei
beter zelf kon opknappen. Hij ging naar
de feestvierders toe en vertelde ze, dat
ze best konden fuiven, als ze de ramen
slechts sloten. Toen drong het tot ze
door, dat de politie aan de deur was,
maar dat de concierge haar niet had
willen toelaten, „Ben jij dan niet voor
de politie, Aai?" „Neem jij het voor
ons op tegen de politie?" vroegen ze, de
ogen vol verbazing. De volgende dag
vond de heer Karsen zijn woning vol
bloemen ten teken van de dank der
Hongaren.
H EEN PAAR weken geleden konden
alle Nederlandse dagbladlezers minister
H Cals op een stier zien zitten. Nu be-
klimmen doorsnee-mensen al niet vaak
een dergelijk rund, laat staan een mi-
nister, van wie men zoiets alleen kan
verwachten als hij de portefeuille van
S landbouw en veeteelt beheert. Het is
dus begrijpelijk dat het plaatje van de
gouvernementele ruiter de publieke
Hj aandacht afleidde van de zaak waar het
om ging: de huisvesting der studenten.
jf Dat is jammer, want ook de wonipg
van de student vormt een ernstig pro-
bleem. In elke Nederlandse universi-
teitsstad komt men gemiddeld drie- tot
vierhonderd kamers tekort. Delft is
2 zelfs recordhouder met een manco van
ongeveer 650 kamers. Van Delft is ech-
g ter ook de victorie begonnen in de strijd
tegen de woningnood der studenten.
jf Want toen de minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen zijn uit-
zonderlijk rijdier besteeg deed hij dat
Het betreft hier natuurlijk geen spe
cifiek Delfts vraagstuk al is het daar
wel het nijpendst en is de toekomstige
oplossing ervan daar ook het verst ge
vorderd. Volgens prognoses van het
Centraal Bureau voor de Statistiek is
echter in veertien jaar tijd bijna een
verdubbeling van het aantal studenten
in ons land te verwachten. In 1970 zal
men er ongeveer 56.000 aan een onder-
dak dienen te helpen. Na Delft heeft
men te Leiden het vraagstuk aange-
pakt. Van het Leidse station af kan
men ook daar de om een sportveld ge-
schaarde paviljoens zien welke als E
woongelegenheid voor studenten wer-
den ingericht. Bovendien is dezer dagen 2
de bouw van 222 studentenflats aan de E
Haagweg aanbesteed welke evenzeer tot
leniging der kamernood zullen bij- j|
dragen.
Bij dit alles moet men wel bedenken,
dat Nederland op het punt van de stu-
dentenhuisvesting een aanzienlijke ach-
Een studentenkamer kost bij nieuw
bouw ruw geschat negenduizend gul
den, inclusief meubilair, verwarmings
installatie en het aandeel in de centrale
voorzieningen aan sanitair en derge
lijke. Van die negen mille is 5700 gul
den onrendabel wanneer men uitgaat
van het door het Ministerie van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen bij
zijn subsidieregeling aanvaarde huur
bedrag van ongeveer 53 gulden per
kamer per maand. De „naakte huur"
bedraagt dertig gulden, de andere kos
ten zijn variabel omdat ze betrekking
hebben op verlichting, verwarming,
beschadiging en dergelijke en door de
studenten zelf kunnen worden gedrukt.
De overheid heeft zich bereid ver
klaard de helft van die onrendabele
top voor haar rekening te nemen op
voorwaarde dat de Centrale Stichting
Studentenhuisvesting het overkoe
pelende orgaan van alle universiteiten
en hogescholen, waarbij dus ook de
Delftse stichting is aangesloten voor
de andere helft zorgt. De Centrale
Stichting tracht dit te bereiken door
een beroep te doen op het bedrijfsleven.
De regering en de Centrale Stichting
hebben zich ten doel gesteld voorlopig
zestienhonderd kamers, verdeeld over
de verschillende universiteitssteden te
bouwen. De Stichting hoopt haar aan
deel in de onrendabele kosten drie
tot vier miljoen in vijf jaar bij
elkaar te brengen.
Ongeveer de helft van dat bedrag is
nu binnen, maar men moet niet uit het
oog verliezen, dat het programma van
zestienhonderd kamers nog maar een
eerste stoot betekent, een bescheiden
begin in vergelijking met wat in het
buitenland op het gebied van de stu
dentenhuisvesting wordt gepresteerd.
Op den duur zal men ook een veelvoud
nodig hebben van de vier miljoen
welke de impasse van dit moment
moeten helpen doorbreken. Men kan
dan ook van harte instemmen met de
conclusie van de Centrale Stichting
Studentenhuisvesting: Helpt de stu
derende jeugd, die door het tekort aan
kamers ernstig in haar studie en haar
vorming wordt bedreigd. Door de op
heffing van de kamernood onder de
studenten werkt men mede aan de toe
komstige kadervorming van het Neder
landse bedrijfsleven en daardoor aan
de toekomst van geheel Nederland.
Geef hun de ruimte!
Onverantwoorde studentenhuisvesting:
bedompte zolderkamertjes zonder sani
tair. Hoe kan men hier studeren?
douches gebruik konden maken op het
moment dat ze zelf verkozen. Voor exces
sen behoeft men niet te vrezen omdat de
jongelui bijzonder gevoelig zijn voor de
goede naam van hun étage en hun flat;
degene die zij ervan verdenken er een
„rotzooi" van te willen maken wordt heus
wel aan het verstand gebracht, dat hij
daar niet aan behoeft te beginnen.
De studenten zijn ook vrij in de regeling
van de dagelijkse gang van zaken op hun
étage. Elke verdieping heeft haar eigen
werkster. De studenten bepalen zelf of
deze vandaag de kamers zal stoffen en
'morgen in de gemeenschappelijke koffie-
keuken bij de clubkamer de afwas doen
of omgekeerd. Ze zijn al evenzeer vrij in
hun gemeenschappelijke exploitatievr-
antwoordelijkheid. Want de student be
taalt een vast bedrag aan huur voor de
gemeubileerde kamer dertig gulden ~>er
maand en daarnaast een wisselende
heffing voor de.variabele kosten zoals ver
lichting en verwarming, voor het breken
van glaswerk en dergelijke. Al deze be
dragen worden per verdieping hoofdelijk
omgeslagen, zodat de achttien studenten
die op dezelfde étage zijn ondergebracht
gezamenlijk kunnen streven naar het
drukken van dat soort rekeningen.
Daar de student-beheerder wel enige
steur bij zijn taak kan gebruiken woont
bij het complex aan de Oudraadtweg ook
een lid van de wetenschappelijke staf van
de T.H., die als een op de achtergrond
blijvende mentor optreedt. De derde ver
trouwensman van de bewoners is de con
cierge, die de technische zorg voor het
leven in de flats op zich heeft genomen en
deze combineert met het drijven van een
winkeltje, waar de studenten ingrediënten
voor hun ontbijt en hun lunch kunnen
kopen.
ELKE ETAGE der studentenflatgebou
wen met zijn achttien kamers, zijn sani
taire ruimten,zijn keuken en zijn club
kamer vormt dus een zelfstandige eenheid
en dat is ook de opzet van de veertien
naviljoens in het woonoord „Duyvelsgat".
Dat de sfeer er anders en voor velen
ook aantrekkelijker is dan in de nog
van nieuwheid glanzende flats heeft ver
scheidene oorzaken. Het Duyvelsgat wekt
herinneringen op aan kamperen. Men is
er inderdaad meer buiten, want de pavil
joens staan temidden van grasveldjes:
sommige bewoners hebben zelfs een tuin
aangelegd en de leden van de „sleutel
club" vinden er de ruimte om hun wagen
tjes steeds weer opnieuw in en uit elkaar
te halen. Er is vooral meer „privacy" en
dat komt omdat men elkaar in de gangen
der paviljoens minder tegenkomt dan in
die der flatgebouwen: een gevolg van het
feit dat de sanitaire ruimten en het trap
penhuis in de laatste centraal zijn gelegen,
hetgeen de kans op ontmoetingen vergroot.
De meeste paviljoens staan ook al vele
jaren en werden aanvankelijk ook niet
uniform ingericht, zoals de flats, zodat ze
een veel heterogener maar zeker geen
ongezellige indruk op de bezoeker maken.
In dat opzicht gaat er wel wat veranderen,
want waar een te grote rommel dreigt te
ontstaan zal drs. Heemstra ongetwijfeld
zijn vak wooncultuur doceren, waarbij de
geleidelijke vervanging van het meubilair
door de uniforme stoelen en vooral door
het nieuwe bed met zijn plastic matras
speciaal voor de T.H. ontworpen tot
onopzettelijke aanleiding dient.
DE BEVOLKING van de flats en de
paviljoens wordt zorgvuldig „gemengd",
dat wil zeggen dat men erop toe ziet dat
niet meer dan de helft der bewoners tot
dezelfde „club" behoren. Op die manier
vindt men leden van de algemene, de
protestants-christelijke en rooms-katho-
lieke studentenbonden, van het Corps en
de zogenaamde „nihilisten" dat zijn
degenen die zich vooralsnog tot geen
enkele groepering aangetrokken voelen
in bonte verscheidenheid door elkaar. De
clubkamers ontwikkelen zich tot een
nieuw dagelijks trefpunt in de Delftse
studentengemeenschap, die weliswaar niet
de plaats van 't Corps of van een der bon
den innemen, maar die toch een geheel
eigen betekenis verwerven.
Dat is een kenmerkend verschil met de
oude huizen in de binnenstad, die natuur
lijk veel minder bewoners tellen, en waar
dan ook eerder gestreefd wordt naar een
gemeenschappelijke band, welke voor
alles op vriendschap is gebaseerd maar
daarnaast toch ook op geestverwantschap.
Zo treft men op de Spoorsingel een huis
vol „Virgilianen", leden van de rooms-
katholieke studentenvereniging, aan.
Die huizen in de binnenstad, hoe ver
waarloosd ze soms ook zijn, hebben toch
evenzeer hun pleizierige kanten. Nergens
kunnen de aanstaande architecten en
bouwkundige ingenieurs zoveel praktijk
opdoen vooral in de binnenhuisarchi
tectuur dan juist hier. Het Nathan
om het eerste complex van vier mo
derne flatgebouwen voor studenten in
studentikoze stijl te openen. Bijna
driehonderd toekomstige ingenieurs
vinden daar een eenvoudig maar com
fortabel onderdak. Het vormt wel het
meest spectaculaire resultaat van de
activiteit van de Stichting tot Huisves
ting van Studenten der Technische
Hogeschool, maar lang niet het enige.
Men tracht namelijk op drie manieren
in de behoefte aan kamers te voorzien:
door oude huizen in de binnenstad aan
te kopen en op te knappen, door de ex
ploitatie van het paviljoencomplex
„Duyvelsgat" en door de stichting en
het beheer van de reeds genoemde stu
dentenflats, waarvan men er voor 1963
dreigend topjaar met zevenduizend
studenten nog achthonderd wil bou
wen. De plannen voor de eerste twee
torengebouwen van dertien verdie
pingen liggen reeds enige tijd gereed.
terstand heeft op het buitenland. Het
voorbeeld van de in de dertiger jaren
tot stand gekomen „Cité Universitaire"
van Parijs is overbekend, kort geleden
is in de voorstad Antony opnieuw een
prachtig woongebouw voor de studen
ten van de Sorbonne gereed gekomen.
In de Scandinavische landen, in Brussel
en in Bonn vindt men voortreffelijke
voorbeelden van studentenwoonge
meenschappen. Men zou in ons land
ten minste anderhalf miljoen aan jaar
lijkse subsidie ten koste moeten leggen
aan de studentenhuisvesting om gelijke
tred te houden met wat in Duitsland
in dit opzicht wordt gepresteerd.
Er zitten aan dit vraagstuk zoveel
belangwekkende kanten dat wij het de
moeite van een nadere oriëntering
waard vonden. Onze bevindingen treft
men aan in het artikel op deze pagina
van ERBIJ.
J. H. Bartman
Studentenhuisvesting nieuwe stijU de
kamers in de flats aan de Oudraadtweg
in Delft. De bewoners zijn vrij in de
aanvulling van het standaard-meubilair
dat er bijzonder fris en fleurig uitziet,
(foto links onder)
WAT VALT IN DELFT het meeste op? De gracht
jes, zegt de een. De oude gevels, meent ^een ander. De
fabrieken, houdt een derde staande. Wij antwoorden De
tekentafels. Beter dan de steenmassa's die de gebouwen
van de Technische Hogeschool vormen, demonstreren
die tekentafels achter menig venster de aard en de be
tekenis van onze nationale technische academie. Elke
tekentafel duidt op een studentenkamer, maar de tijd
lijkt al ver weg dat een verzameling studentenkamers
in één huis een „ploerterij" werd genoemd. De hospita
die daar de scepter zwaaide hield volgens de litteratuur
het midden tussen een bezorgde moeder en een bedil
lende feeks. Nog steeds woont de meerderhejd yan de
5500 Delftse studenten op de 3300, 3400 kamers welke
bij beroeps- en' semiberoepsverhuursters beschikbaar
zijn. Dat lijkt veel florissanter dan het in werkelijkheid is
wanneer men de kwaliteit der aangeboden kamers on
derzoekt. En verder worden er steeds minder kamers
verhuurd, want de gestegen welvaart maakt voor
heel wat gezinnen die bron van inkomsten niet zo urgent
meer, de woningnood doet tal van jonggehuwden bij hun
ouders intrekken en meer dan één verhuurster heeft
ontdekt, dat een employé van een der vele industrieën
in en om de Prinsenstad of een toerist een beter be
talende en een rustiger klant is dan de gemiddelde
student. De algemene ouderdomswet wakkert de animo
onder de oudere kamerverhuurstér ook niet bepaald
aan en tenslotte zal de sanering van de binnenstad even
eens nadelig blijken voor het kameraanbod. De student
moet echter toch wonen, want de „spoorstudent" wordt
nog steeds niet als een „echte" student beschouwd om
dat hij immers geeri deel heeft aan de universiteits
gemeenschap buiten de collegezalen, welke van grote
waarde voor de vorming van zijn persoonlijkheid is.
MEN HEEFT alle beschikbare kamer
ruimte in Delft dus radicaal uitgekamd.
Dat begon al dadelijk na de bevrijding. De
terugkerende studenten vonden hun ver
trouwde kamers meeestal bezet door „bur
gers", vaak slachtoffers van of vluchtelin
gen voor de bombardementen op Rotter
dam en Den Haag. Een commissie herover
de door haar activiteit tweeduizend ka
mers, de uit die beginperiode voortgeko
men Stichting tot Huisvesting van Studen
ten der Technische Hogeschool zette haar
werk voort, maar kwam al spoedig tot de
ontdekking dat men andere wegen moest
inslaan en drastischer plannen moest ma
ken om in de toekomst de groeiende stu
dentenbevolking onderdak te verschaffen.
Want gewone huurkamers zijn er in
Delft niet meer te vinden. Twee jaar gele
den riepen Burgemeester en Wethouders
van Delft de burgerij op om, zo even moge
lijk een student in huis te nemen. Men
plakte affiches aan, er werden reclame
plaatjes in de bioscopen vertoond en het
aanbod bleef vrijwel nihil. Daarop werden
zestienduizend door Burgemeester en Wet
houders en de Rector Magnificus onder
tekende oproepen bij alle Delftenaren in de
brievenbus gestopt. Het resultaat was dat
negentig studenten nog aan een onderdak
konden worden geholpen in ruimten waar
in van de bewoners zelf nimmer gedroomd
hadden dat zij voor studentenhuisvesting in
aanmerking zouden komen.
ZO WERD MEN wel gedwongen een
eigen woonvorm voor de student te vinden,
Oj.; al tilde de pas beginnende academicus
niet zo zwaar aan al die moeilijkheden.
Want alle kamernood ten spijt kan de di
recteur van de Stichting tot Huisvesting
van Studenten der Technische Hogeschool
toch verklaren dat men tot nu toe elk jaar
nog uit de problemen is gekomen. Zo'n
eerstejaars gaat naar de door de studenten
zelf ingestelde en geleide kamercommissie,
krijgt daar als zijn ge
val urgent wordt be
oordeeld een lijst waar
op altijd wel een vijf
tig adressen voorko
men, maar waarvan
slechts de helft aan
spraak kan maken op
h£t predikaat „redelij
ke en aanvaardbare
woonruimte". Hij moet
verder zelf maar ont
dekken of de opgege
ven adressen inmiddels
niet al verhuurd zijn.
Op die manier houden
de onderdak zoekenden
zelf de woonruimte
administratie een beet
je bij. Als regel doet
de nieuweling in zijn
novietentijd genoeg
kennissen op om het
kamerprobleem in on
derling overleg te kun
nen regelen. Men schikt
een beetje in en het
vraagstuk is voor de
eerste tijd althans
weer opgelost. Men
slaapt dan met twee,
drie man op één kamer
of met nog meer te
gelijk op een tochtige
zolder, de kamertjes
zijn dikwijls minuscuul
klein, zonder stromend
water en stookgele-
genheid en overal
treft men het kuilige,
ingezakte studentenbed aan, dat al zo vaak
oorzaak is geworden van herniaklachten.
Zo'n eerste jaar wordt daar weinig over
getobd en van studeren komt dan toch niet
veel. Later zal wel duidelijker blijken hoe
de studie door zo'n ontoereikende huisves
ting wordt geschaad.
DE AL MEER genoemde Stichting be
greep al spoedig dat men beter deed onder
dak en gros te scheppen dan en detail. Een
oud gebouw van de T.H. aan de Oude Delft
werd als onderkomen voor vijfenzeventig
studenten ingericht. Er volgden in de loop
der jaren meer van dergelijke oplossingen,
zodat men over heel Delft verspreid nu
wel vijftien panden in eigendom of beheer
heeft, waarvan alleen al zes aan de Oude
Delft. Het betreft vaak voormalige „ploer
terijen" w^rvan de hospita de exploiatie
met het oog op haar leeftijd heeft opgege
ven. Een kleine tweehonderd studerenden
konden daardoor worden geholpen.
Dat opkopen van die vaak zeer verwaar
loosde oude huizen is overigens een kost
bare zaak, die de totstandkoming van een
echte „Cité Universitaire" in het geheel
niet bevordert. Dat was wel het geval toen
de Stichting de beschikking kreeg over elf
barakken van de voormalige Nederlandse
Arbeidsdienst en het gemeentebestuur een
bouwrijp terrein in bruikleen gaf, waarop
in 1949 het studentenwoonoord „Duyvels
gat" in gebruik werd genomen. Verleden
jaar is het met drie moderne paviljoens
uitgebreid, waardoor het thans ongeveer
tweehonderdvijftig bewoners herbergt.
Uiteraard vergt zo'n paviljoencomplex
veel ruimte en ook de onderhoudskosten
lopen nogal op. Daar staan voordelen
tegenover waarover wij het nog zullen
hebben.
Het lag voor de hand, dat de Stichting
naar een definitiever vorm van studenten
huisvesting zou streven, waarin een ratio
nele beheersvorm zal samengaan met een
specifieke eis van het studentenleven, wel
ke zal samengaan met een specifieke eis
an het studentenleven, welke heel een-
Het exterieur van de vier flatgebouwen
aan de Oudraadtweg in Delft, die aan
284 ingeschrevenen van de Technische
Hogeschool een comfortabel onderdak
bieden, (hierboven).
Zo richtten vier Hongaarse studenten
een gezamenlijke zitkamer in.
(foto hieronder)
voudig wordt vertolkt door het woord:
vrijheid.
De Delftse architect H. Postel heeft dat
vraagstuk voor het grootste deel opgelost
in de door hem ontworpen studentenflats
aan de Oudraadtweg. Drie woongebouwen,
elk plaats biedend aan eenenzeventig stu
denten, werden door de gemeente Delft als
geschenk ter gelegenheid van het gouden
jubileum van de Technische Hogeschool in
1955 aangeboden. Een vierde flat nam de
Stichting voor haar rekening, zij het dan
dat de gemeente ook de bouw daarvan
voorfinancierde. Het zijn dus deze vier
flatgebouwen die door minister Cals in
maart op zo spectaculaire wijze werden
geopend en die met gerechtvaardigde trots
door de directeur der Stichting, drs. J.
Heemstra, aan belangstellende bezoekers
worden getoond.
DE TWEEHONDERDVIERENTACHTIG
raamvlakken van de vier flatgebouwen
aan de Oudraadtweg vormen in de vroege
morgenuren, wanneer nog niet alle bewo
ners uit de veren zijn. een veelkleurig mo-
zaiek van dobbystoffen. De interieurs daar
achter maken een niet minder frisse en
vrolijke indruk, die door de uniformiteit
der meubilering niet in het minst wordt
geschaad. Elk der kamers bergt op zijn
twaalf vierkante meter oppervlakte een
bed een studentenbed, wel zeker, maar
zonder kuilen een schrijftafel, een stoel
en een boekenrek, allemaal volgens een
standaardmodel. De bewoners accentueren
die uniformiteit door daaraan een of meer
standaard-wijnflessen en standaard-wand
versieringen Franse affiches zijn zeer in
trek aan toe te voegen. Op de boeken
planken staan natuurlijk de standaard
pockets. Er zijn inderdaad ook een paar
afwijkende indelingen, voornamelijk daar
waar twee of drie studenten hun zitkamers
en slaapkamers hebben gecombineerd. Vier
Hongaarse studenten hebben bijvoorbeeld
een allerbekoorlijkste gezamenlijke zit- en
werkkamer ingericht. Wanneer men nu be
denkt, dat de meeste bewoners van de
Oudraadtweg uit allerlei opgepropte spe
lonken uit de Delftse binnenstad afkomstig
zijn, dan geraakt men overtuigd van de sa
nerende invloed van het moderne interieur.
De kelders van de flatgebouwen hebben de
eerste weken vol gestaan met het meestal
vervallen meubilair dat hen op de vroegere
kamer in de weg stond. Behalve van het
meubilair kraakten de vloeren daarginds
onder de last van alle drukwerken en
snuisterijen waarvan de student meende ze
te eniger tijd nog wel eens nodig te kunnen
hebben. Nadat hij zich in zijn nieuwe om
geving had geïnstalleerd bleek hij daaraan
veel minder waarde te hechten. Natuurlijk
kon hij de bewaargewoonte niet ineens
van zich afschudden.Bij dat proces kwam
de directeur der Stichting, drs. Heemstra,
hem echter van tijd tot tijd een handje
helpen door in te grijpen wanneer zich
achter de fleurige dobbygordijnen toch
weer kernen voor de rommelzolder gingen
vormen. Nu is iedereen erg los geworden
van z'n aardse bezittingen, naar de als
regel keurig opgeruimde, maar toch wel
degelijk zichtbaar bewoonde kamers te
oordelen.
DE STICHTING verschaft aan zo'n acht
honderd studenten onderdak, waarvan bij
na driehonderd in deze flats wonen. Des
ondanks doet de heer Heemstra al het
daaraan verbonden werk met de assistentie
van slechts twee anderen.
Dat is alleen mogelijk omdat drs. Heem
stra zoveel mogelijk werk door de stu
denten zelf laat doen. Hij begint er bij
voorbeeld niet aan met zijn huurders
afzonderlijk af te rekenen. Dat doet hij
uitsluitend met de student-beheerders van
de flatgebouwen, van 't Duyvelsgat en van
de afzonderlijke huizen in de binnenstad.
Die student-beheerders zijn verantwoorde
lijk tegenover de Stichting voor de gang
van zijn zaken in het hun toevertrouwde
gebouw. Dat geldt trouwens niet alleen
voor de betaling, maar ook voor de hand
having van de orde en de goede zeden.
Drs. Heemstra stelt zich op het standpunt
dat deze studentengemeenschap haar eigen
„mores" moet leren. Damesbezoek op de
flats is inderdaad toegestaan, maar wil
een van de bewoners zijn verloofde nok
laten overnachten dan dient hij de „oud
ste" van zijn étage daarvan in kennis te
stellen. Het meisje krijgt dan de kamer
van een afwezige student of twee vrien
den slapen voor een nacht bij elkaar. Toen
de flats pas in gebruik genomen waren,
kwam dat nogal eens voor. Maar het be
gon de studenten zelf al spoedig te ver
velen, toen ze merkten dat ze door al dat
damesbezoek niet van hun waslokaal en