De wil van Koningin
Victoria was wet
ROYAL OPERA HOUSE COVENT GARDEN
TE LONDEN BESTAAT HONDERD JAAR
Latijn of landstaal
BLOEIENDE TRADITIE
TWEE AMERIKANEN
ZATERDAG 7 JUNI 1958
Erbij*
PAGINA VIL
DE KONINKLIJKE OPERA in Londen maakt zich op om
haar honderdjarig bestaan te vieren. Dit geschiedt op 10 juni
met een gevarieerd programma, waaraan onder meer Maria
Galias meewerkt. Koningin Elizabeth en de Hertog van Edin
burgh zullen aanwezig zijn.
Op 15 mei 1858 werd het tegenwoordige operagebouw ge
opend. Het is de derde schouwburg op de plaats, waar er sinds
1732 een heeft gestaan. De beide vorige zijn afgebrand. Het
is eigenlijk de laatste plek in Londen, waar men een dergelijke
representatieve instelling als opera zou zoeken. Want de klas
sieke, roomgele gevel ligt verscholen tussen de wirwar van
nauwe, propvolle straatjes, welke Londens voorwereldlijke
groentemarkt vormen. En alsof dit nog niet prozaïsch genoeg
is, heeft de opera zich de politierechter tot overbuurman ge
kozen. Vroeger was het hier een rustig, lieflijk oord, namelijk
een kloostertuin, waaraan het verbasterde „Covent Garden"
(convent betekent klooster) of „Cuffen Garden" zoals de taxi
chauffeurs het uitspreken, herinnert. Het theater, dat er in de
achttiende eeuw verrees, werd al meteen koninklijk, omdat de
eerste eigenaar, een koopman uit de city, in het bezit was van
een door Karei de Tweede verstrekte bouwvergunning.... Het
„Royal Opera House" behoort tot de selecte groep beroemde
operagebouwen, die de wereld kent, zoals die in Hamburg, Mi
laan, Parijs, Wenen en New York, al plaatst zij zich met Britse
bescheidenheid als laatste op de ranglijst, omdat in Engeland
de operatraditie in feite nog maar jong is. In de eerste halve
eeuw van zijn bestaan werden in het Opera House ook toneel
voorstellingen en concerten gegeven. Verder trad er de beroem
de Engelse clown Grimaldi in Kerstmispantomimes op.
DIE OPENINGSVOORSTELLING op 15 mei 1858 vormde
echter reeds een aanwijzing voor de eigenlijke roeping van het
gebouw, dat met Meyerbeers „De Hugenoten" werd ingewijd
Dit liep falikant uit. Het was een zaterdagavond en de voor
stelling was zo laat begonnen, dat men tegen het middernachte
lijke uur niet verder was gekomen dan het derde bedrijf. Di
rectie en uitvoerenden waren de wanhoop nabij, omdat wets
overtreding dreigde. Immers op zondag mag er in Engeland
in het openbaar niet worden toneelgespeeld. De voorstelling
voortzetten tot na twaalf uur zou de poppen aan het dansen
brengen. Er zat daarom niets anders op dan haar vroegtijdig
te laten eindigen! De directeur trad voor het voetlicht om het
pijnlijke besluit mee te delen. Het def
tige publiek deed wat elk ander publiek
zou hebben gedaan: het protesteerde. Zo
groot was de opwinding, dat men ondanks
de aanwezigheid van Koningin Victoria
schreeuwde, schold en floot. De dirigent
redde de situatie door het volkslied te
laten spelen. Ogenblikkelijk werd het stil.
Zodra de laatste tonen verklonken waren,
verliet Koningin Victoria de zaal. De sup
poosten werkten daarop met de grootste
spoed iedereen de straat c zodat klok
slag twaalf het gebouw ontruimd was.
Misschien was dit incident wel de reden,
dat men bij het honderdjarige bestaan van
een reprise van „De Hugenoten" heeft af
gezien
In de historie van (Jpvent Garden is Ko
ningin Victoria, dank zij haar grote be
langstelling voor opera en muziek, de een-
De frontgevel van het honderdjarige Royal Opera House
KONINGIN VICTORIA was een lief
hebster van de opera en bezocht her
haaldelijk het Royal Opera House in
Covent GardenToen zij eens een uit
voering van „Aida" bijwoonde, viel het
haar op dat de figurerende soldaten er
maar wat bij hingen. Zij ontbood de
directeur, die tekst en uitleg moest ge
ven van hun merkwaardige gedragin
gen. Wat was het geval? In deze rom
melige buurt was een overvloed van
zwervers en dronkelappen, die het
operagebouw als verzamelpunt hadden
gekozen. Wanneer men figuranten nodig
had, werden deze vreemde lieden, die
altijd beschikbaar en bovendien goed
koop waren, geëngageerd en in enkele
repetities wat geoefend. Het resultaat
was dan ook navenant!
Koningin Victoria maakte na de ont
hulling aan deze praktijken onmiddel
lijk een einde. Zij bepaalde dat voort
aan alleen leden van haar eigen garde
regiment in opera's als soldaten zouden
mogen optreden. Dit is tot op de huidige
dag zo gebleven! Vroeger werden ze er
niet extra voor betaald, thans wel. Ze
vatten hun operaplichten even ernstig
op als hun gewone uiterst strenge
dienst. Ze verschijnen met hun ser
geant-majoor op het toneel, die hen
tijdens de repetities toebuldert zoals op
het exercitieveld
DE POLITIEBUREAUS in heel Enge
land hebben bij de ingang blauwe lan
taarns als kenteken. Bij het tegenover
het Opera House gelegen posthuis ont
breken ze echter. Ook hiervan is Konin
gin Victoria de oorzaak. Toen zij op
een avond de opera verliet, viel haar
oog op twee blauwe lantaarns. Wat zijn
dat voor afschuwelijke lichten? vroeg
de vorstin, nog helemaal onder de in
druk van de schitterende operascènes.
Maar majesteit, dat is een politiebu
reau. antwoordde de haar uitgeleide
doende directeur. Onverstoorbaar ant
woordde de vorstin: Zorg dat ze ver
dwijnen! Ja, majesteit! stamelde de di
recteur, die wel op hoog bevel verande
ringen op het toneel kon aanbrengen,
maar over een politiebureau natuurlijk
geen zeggenschap had. Het toeval wilde
echter, dat de volgende dag de opera
werd bezichtigd door een belangrijke
Hguur van het departement van Open
bare Werken, waaronder ook de politie-
gebouwen vallen. De directeur herhaal
de het verzoek van de koningin en er
werd ogenblikkelijk aan voldaan. Het
posthuis deelt nu In de feestverlichting
van de opera en de naar huis kerende
bezoekers, die nog in de wereld van fan
tasie leven, welke ze juist hebben aan
schouwd, wordt de rauwe werkelijkheid
nog even bespaard!
MIDDEN op een kaal terrein in Amster
dam-Noord tussen allerlei fabrieken staat
het atelier van de vroeger in Haarlem
woonachtige kunstenaar André Volten;
een overgebleven poortgebouw van het
al enige jaren geleden afgebroken Aster
dorp, dat eens voor maatschappelijk on
voldoende volwaardigen gebouwd werd.
Moge deze industriewijk zeker interes
sante aanleidingen bieden tot picturale
en plastische verbeeldingen en nog heilig
genoemd worden in vergelijking met an
dere van dergelijke centra,bepaald aan
trekkelijk is het hier voor ons niet. In
deze omgeving heeft zich Voltens plas
tische kunst voor een belangrijk deel ont
wikkeld en wellicht behoorde hij daarom
tot één der meest aangewezen figuren
die zouden kunnen bijdragen aan het
schoner aspect van nieuwe industrie-ne
derzettingen. Onze foto toont een van
Voltens laatste werken: een industrieel
teken, zoals hij het zelf noemde. De ar
chitecten Maaskant en Bouwman, die de
op de achtergrond staande fabriek teken
den, de aannemer van dit bouwwerk en
het gemeentebestuur van 's Hertogen
bosch, waar we dit ensemble kunnen aan
treffen, waren Voltens opdrachtgevers.
Met beplanting valt iets te verzachten
aan het voor ons gevoel toch altijd wat
zakelijke aspect, dat zelfs deze fraaie ge
bouwen voor velen onzer hebben. Maar
tussen fabriek en natuur is nog iets nodig,
iets dat uit de menselijke geest onstond,
zonder dat daarbij aan nuttigheid ge
dacht werd. Een figuratief beeld zou in dit
geval misschien wat te dicht bij de natuur
hebben gestaan en geen overgang zijn
van deze naar de fabriek. Het is goed
zich te bedenken, dat met de techniek
ook gespééld kan worden en deze ons
niet per se behoeft te beheersen. Komt
men niet op deze gedachte wanneer men
Voltens voor een belangrijk deel uit ijze
ren batken samengestelde teken bekijkt?
Duidelijk toont de foto hoe Volten zijn
vormen heeft gedacht in contrast en har
monie voor een deel met de vorm van
de architectuur. Ook lijkt het of hij zich
bewust was van het spel der schaduwen
dat bij zon optreedt. Zijn aan een zonne
wijzer herinnerende plastische constructie
op de Keukenhof rechtvaardigt wel deze
veronderstelling. Bob Buys
trale figuur. Haar beeltenis van een eeuw
geleden is aangebracht op de brede fries
boven het toneel. Overigens is de architec
tuur gelukkig niet al te Victoriaans. De
drukke overdrevenheid behoort bij een la
tere periode.
Ondanks het feit dat er ruim tweedui
zend plaatsen zijn, bezit de zaal een
„ouderwetse" warme intimiteit. Dit komt
niet alleen door het rode pluche, maar
vooral door de dubbele rij boxen, welke
de toeschouwersruime in een groot aantal
salonnetjes verdeelt. Oorspronkelijk be
stonden de gaanderijen geheel uit boxen.
De nummers heeft men laten staan. In
vervlogen tijden huurden gegoede families
altijd een box. De goedkope plaatsen voor
de mindere man vond men in de stalles.
De Engelsen, die aan tra 'tie niet tornen,
hebben de afstand tussen de stoelen in de
zaal nog even groot gelaten, zoals die in
de tijd van de wijde hoepelrokken was
voorgeschreven.... De huiskamersfeer
wordt nog verhoogd door de langs de ver
sierde gaanderij-afscheidingen in bundels
aangebrachte schemerlampjes. Hoog in het
schellinkje ontwaart men een reeks rood-
overtrokken en verlichte muzieklessenaars.
Dit zijn de plaatsen voor de studenten van
het conservatorium, die zodoende hun
partituren kunnen gebruiken.
Sfeer is natuurlijk heel wat waard, maar
het operagebouw is in vele opzichten hope
loos verouderd. Er is geen repetitieruimte.
De meeste repetities, ook die van het bal
let, moeten elders worden gehouden. Soms
neemt men zijn toevlucht tot de „crush
bar" (de onlangs door Oliver Messei
restaureerde grote buffetzaal) met zijn
enorme schilderijen, vergulde stoeltjes en
kristallen luchter.
De eikenhouten podiumvloer is vol on
effenheden en het is onbegrijpelijk dat
men er op dansen kan. Dat het Bolsjoi-
Ballet hiertegen protesteerde, was dan ook
begrijpelijk! Het plafond van de konink
lijke loge bladdert, maar aangezien elke
opera nu eenmaal arm is, laat men het
maar zo. Hier zitten de vorstelijke per
sonen, wanneer zij een gewone voorstel
ling bijwonen. Bij gala-voorstellingen ne
men de koninklijke familie en haar gasten
op de eerste verdieping tegenover het to
neel in het midden van de schouwburg
plaats. Regeringsleiders zoals Boelganin en
Kroesjtsjev krijgen de koninklijke loge
toegewezen. De beide Russen werd des
tijds in de kleine daarbij behorende anti
chambre door Sir Anthony Eden een diner
aangeboden, waarbij na elke pauze een
gang werd genuttigd. Generaal Serov,
hoofd van de Russische veiligheidsdienst,
Margot Fonteyn viert triomfen in „Het Zwanenmeer".
had gevraagd om een extra driehonderd
politieagenten, die zich buiten onder het
raam moesten opstellen. Dit gebeurde,
maar toen het gezelschap zat te eten, klonk
plotseling een donderende ontploffing.
Iedereen in de kamer werd bleek. Maar
spoedig kwam de opluchting. Een straat
jongen had tussen de benen van de agen
ten door een stuk vuurwerk afgestoken en
de wereld laten beven
IN DE EERSTE HONDERD JAAR van
de oorspronkelijke schouwburg van Co
vent Garden was toneel hoofdzaak en
opera bijzaak. Omstreeks 1740 was Handel
als operacomponist zeer actief en vele van
zijn werken beleefden in Londen hun pre
mière. In het tweede gebouw werden in
het begin van de negentiende eeuw ver
schillende onherkenbare versies van Mo-
zarts opera's uitgevoerd, waarbij de mu
ziekdirecteur Henry Bishop er meestal nog
iets bij fantaseerde. Een belangrijke ge
beurtenis was toen Weber speciaal voor
Covent Garden zijn „Oberon" componeer
de en in 1826 er de wereldpremière van
leidde. In 1847 werd Covent Garden een
Italiaanse opera. Grote zangers als Grisi,
Viardot, Mario, Tamberlik, Tamburini en
Lablanche traden er op.
Van 1859 tot 1939, met uitzondering van
de jaren van de eerste wereldoorlog, wer
den elk jaar gedurende het „society"-sei-
zoen, dat niet veel langer dan zes weken
EEN VAN DE opvallende verschillen
tussen een roomskatholieke en een pro
testantse eredienst wordt srevormd door de
taal. In de roomskatholieke liturgie wordt
Latijn gesproken, in de kerken van de
hervorming gebruikt men de taal van het
betreffende land en volk. Het Latijn als
kerktaal is zo nauw verbonden aan het
roomskatholicisme, dat men zich in dit
opzicht ternauwernood een verandering
kan indenken. Daarom trof ons onlangs
een uitvoerig artikel in de Volkrkrant,
waarin een aantal bezwaren werden opge
somd tegen de Latijnse liturgie. Aan dit
opmerkelijk pleidooi, waarin de schrijver
constateert, dat de prediking zonder Latijn
in vele landen geboden lijkt, willen wij en
kele passages ontlenen.
ZELFS IN EUROPA, waar het Latijn in
tal van landen ingeburgerd is geweest,
weerklinken steeds 'meer stemmen dat
men tenminste het eerste deel van de Hei
lige Mis magi lezen in de taal van het volk
en aan dit' idee wordt ernstig aandacht
lesleed. In de moderne wereld is 't Latijn
'en onbekende taal geworden voor de
rvergrote meerderheid. Onder de jonge
mlken van Azië en Afrika, van wie de
oekomst van de wereld in zo belangrijke
mate afhangt, leeft dit vraagstuk nog
meer. Daar is het Latijn zeker een vreem
de, westerse taal, die door geen enkele
schakel verbinding heeft met eigen tradi
tie en cultuur. In een wereld, waar de
meerderheid ongeletterd is en boeken du
re zeldzaamheden zijn, is de gelegenheid
om de Heilige Mis te volgen aan de hand
'an een vertaling, klein.
Daar, waar geen sterke
traditie van taal en lit
teratuur bestaat, kan
men de Latijnse liturgie
vinden, al zal die op
een bepaalde manier
aan de Afrikaanse tra
dities moeten worden
langepast. Maar in Azië, waar de rooms-
atholieke kerk in aanraking komt met en
kele oude culturen van de wereld die in
geen enkel opzicht minder rijk zijn dan die
van Griekenland en Rome, pleit alles voor
het gebruik van de eigen taal van het
land. Als de kerk, zoals steeds, -espect
toont voor de traditionele waarden van
de culturen waarmee zij in contact komt,
hoe kan ze dan de culturele tradities van
landen als China, India en Japan negeren?
Daar wonen volken, die wel zeer ver ver
wijderd staan van de tradities van het
westen. Hun hele manier van denken en
voelen, van handelen en zich uitdrukken,
verschilt volkomen van de onze. Door het
epistel en het evangelie en de lezingen
uit het Oude Testament worden de kerk
gangers in het geloof onderwezen. Daar
om juist is het zo noodzakelijk, dat het
volk het Woord hoort in zijn eigen taal of
in ieder geval in een verstaanbare taal.
Ook destijds op het Pinksterfeest daalde
de Heilige Geest neer en trad binnen in de
zielen der gelovigen, zodat ieder van hen
het Woord in zijn eigen taal hoorde en er
met zijn hele ziel op antwoordde.
De kerk gaat nu een nieuw tijdperk bin
nen. Een gröot aantal nieuwe naties en
volken wacht om het licht van het geloof
te mogen ontvangen. Maar als de predi
king van het geloof ten doel heeft diep in
hun leven door te dringen en het patroon
van hun cultuur te kerstenen, dan moet de
prediking hen bereiken op een manier, die
aan hun behoeften is aangepast. In India
is al een oosterse liturgie in gebruik, die
in de eigen taal gebeden en gezongen kan
worden. Toch bezit India in het Sanskriet
een van de grote heilige talen van de we
reld. Het Sanskriet is 't voornaamste mid
del geweest bij een eenmaking van India's
cultuur en is binnengedrongen in de struc
tuur van haast al zijn talen. De mogelijk
heden van een liturgie in het Sanskriet
moeten nog worden onderzocht, maar een
proefvertaling is al gemaakt.
In China is het klassiek Chinees een van
de grootste van alle litteraire talen. In de
zeventiende eeuw gaf Rome vergunning
om de Heilige Mis in het Chinees te lezen.
Een missaal en een brevier in het Chinees
werden voorbereid maar omstandigheden
verhinderden, dat zij werden ingevoerd.
duurt, operavoorstellingen gegeven. Opera
werd toen beschouwd als een vermaak
voor de welgestelde burgerij en de aristo-
era tie. Avondkleding was voorschrift. Het
jË einde van de vorige eeuw zag de glorie-
periode onder Augustus Harris, gedurende
welke Melba, de De Reszkes, Zelie de Lus-
san en Nordica hun debuut maakten. Har-
ris brak met de gewoonte om alle opera's
=j in het Italiaans uit te voeren. Elke opera
werd gezongen in de eigen taal en het
woord Italiaans werd uit de titel van het
gezelschap geschrapt. Daarna volgde tot
1914 de periode van Caruso, Scotti, Destinn
en Tetrazzini en van de Wagnervoorstel-
E lingen onder Hans Richter.
De artistieke leiders vroegen zich toen
H af, of in Engeland de opera eenzelfde kans
H had als op het vasteland, waar het publiek
E toestroomde, niet alleen om beroemde zan-
E gers te horen, maar ook om de operakunst
zelf. In 1910 werd daarom Thomas Bee-
cham belast met de leiding van een ex-
EE perimenteel operaseizoen. Geld mocht'
hierbij geen rol spelen. In diezelfde tijd
bracht Beecham het Russische"Éallet naar
E Londen, waarmee praktisch de balletkunst
E haar intrede in Covent Garden deed, hoe-
wel er al vroeger enkele grote dansers en
danseressen waren opgetreden. De Sad-
E ler's Wells Company verscheen voor het
EE eerst in maart 1939 in het theater bij een
galavoorstelling voor de president van
Frankrijk.
BEECHAM'S WERK sloeg in, maar spoe
dig trad de eerste wereldoorlog als spel
breker op. Toen werd het Royal Opera
House verlaagd totmeubelopslagplaats
zoals het in de tweede wereldoorlog dans
zaal werd, waar avond aan avond de jazz
klonk. In 1919 nam Beecham de draad
weer op. Van 1934 tot 1939 deed hij als
artistiek leider van Covent Garden enorm
veel voor de opera.
Alle bekende opera's vinden er thans
een tehuis, evenals 's werelds beroemdhe
den op het gebied van zang en dans. Eva
Turner, Chaljapien, Kirsten Flagstad, Anna
Pavlova, Nijinsky en Fokine vierden er
triomfen. Covent Garden bevindt zich, zo
als de meeste andere operacentra, eigen
lijk in een voortdurende financiële crisis.
Het rijk geeft een jaarlijkse subsidie van
drie miljoen gulden, maar dit bedrag kan
de steeds toenemende exploitatiekosten, die
meer dan het dubbele bedragen, nauwe
lijks dekken. Covent Garden geeft niet
meer, zoals eertijds, maar een kort seizoen,
doch werkt elf maanden in het jaar. Na
Wenen is het wat de toegangsprijzen be
treft de goedkoopste opera. Voor deze ju
bileum-periode koos men „Don Carlos", van
Verdi dat in waarlijk grote stijl door een
glanzende bezetting, waartoe ook Gré
Brouwenstijn behoort, wordt uitgevoerd.
Op deze wijze is dé grond in het Verre
Oosten wel voorbereid voor het invoeren
van een liturgie, die ook in overeenstem
ming is met de oude tradities van het
volk en die niet te ver afligt van de taal.
die heden ten dage gesproken wordt. In
het Midden-Oosten onder de Arabieren die
door hun ontwakend nationalisme een van
de grote hedendaagse machten vormen,
heeft de kerk de laatste duizend jaar wei
nig vorderingen gemaakt. Maar kunnen
we verwachten dat de Arabieren hun cultu
rele erfenis opgeven, die gebaseerd is op
de taal van de Koran? Kunnen we ver
wachten, dat zij een Latijnse liturgie over
nemen? Anderzijds: er zijn reeds Syri
sche en Egyptische riten in het Arabisch
vertaald. Die zijn vanzelfsprekend de na
tuurlijke middelen voor de evangelisatie
van de Arabische volken.
Tenslotte is daar Rusland, een land waar
van de terugkeer-naar het oude geloof
hoe ver dit ook nog af moge zijn on
derwerp is van zo menig gebed. Kunnen
we de terugkeer van Rusland naar het
oude geloof ons anders indenken als via
zijn oude Slavische liturgie, die het hart
was van zijn godsdienst en die vandaag
bestudeerd en gecultiveerd wordt door ve
le katholieken onder leiding van de Heili
ge Stoel?
TOT ZOVER het artikel in de Volks
krant, dat wij met instemming hebben ge
citeerd. Het komt ons namelijk voor, dat
de realisering van deze gedachten voor de
roomskatholieke kerk, met name in de
missiegebieden, van grote betekenis kan
zijn. Maar afgezien daarvan, het Woord
van God moet altijd verstaanbaar zijn.
Daarvan is de schrijver van boven
genoemd artikel overtuigd en daarmee be
weegt hij zich in de lijn van de evangeli
sche boodschap en opdracht.
Naar aanleiding van „Memories of a
catholic girlhood" door Mary McCarthy
en „The dud avocado" van Elaine Dun
dy, respectievelijk verschenen by Hei-
nemann en Gollancz in Londen.
Mary McCarthy is een onberispelijke
schrijfster. Zij doet nooit iets dom, of an
derszins slecht; helaas doet zij ook nooit
iets vrijmoedig. Het is verbazend dat wei
nig lezers haar werk vervelend vinden,
terwijl het toch zo hygiënisch is dat het
geur noch smaak heeft; maar wie alleen
deze paar regels leest moet dat er bij in
aanmerking nemen, en bedenken dat er
makkelijk vele gunstige waarderingen
tegenovergesteld zouden kunnen worden.
Haar jeugd was niet zo katholiek als de
titel van haar nieuwste boek doet voorko
men. Na de vroege dood van haar ouders
in de griep-epidemie van 1918 woonde zij
eerst enige jaren bij haar katholieke fa
milie van vaderszijde, en bezocht toen
ook een katholieke school; maar verder
werd zij opgevoed door de protestantse
ouders van haar moeder in Seattle, in het
uiterste noordwesten van de V.S. In ^e
katholieke periode had zij haar geloof al
verloren, dat wil zeggen toen had zij be
grepen dat de formaliteiten ervan niets
voor haar betekenden geen wonder,
want zij toont een van de minst religieuze
temperamenten die m n zich kan voor
stellen. Wie in haar boek zoekt naar op
helderingen over de strijd om het geloof
of om het ongeloof, zal er niets in vinden.
Wat er wel in te vinden is, zijn goede
uitbeeldingen van de verschillende opvoe
ders van de schrijfster, die allen moeilij
ke mensen waren, en verhalen over het
leven op school, waarvan sommige inte
ressant zijn. Het is zeer bekwaam en in
telligent geschreven, ingedeeld in acht
min of meer zelfstandige hoofdstukken, de
meeste eerder gepubliceerd door The New
Yorker. Aan ieder hoofdstuk is een corri
gerend naschrift toegevoegd, waarin Ma
ry McCarthy zichzelf betrapt op overdrij
vingen en verzinsels in de oorspronkelij
ke tekst; wij lijken dus wel in haar ver
trouwen genomen te worden, en mogen
helpen nadenken over de neiging tot het
maken van samenhangende maa*- onwa-
de verhalen, die in de beroepsromancière
nog moeilijker te bedwingen is dan in an
dere mensen.
Het gemis dat wij het duidelijkst onder
vinden, is dat aan de kleine Mary McCar
thy zelf. De schrijfster vertelt wel over
zo'n soort personage, maar dat lijkt niets
op een kind; het is alsof zij zichzelf alleen
erkent in zoverre als zij in haar jeugd al
verstandig en ontwikkeld was. Bij gebrek
aan een klein meisje is er, op de plaats
waar wij haar verwachten zouden, een
lege ruimte in het boek, want de „ik" die
er optreedt is geen ander dan de schrijf
ster in haar huidige gedaante.
De lezer die in de huidige schrijfsters
gedaante plezier heeft, zal dat niet erg
vinden, misschien zelfs verheugend; maar
hij kan toch niet volhouden dat deze her
inneringen een levend wezen vertonen. Er
is iets onbewoonds aan de huizen waar
Mary McCarthy haar verhaal laat spe
len, en wie daar gevoelig voor is wordt er
op den duur neerslachtig van. Men kan
het ook zo zeggen dat zij talent en intel
ligentie te over heeft, maar een lelijk ge
brek aan originaliteit een onvermogen
om de dingen in andere dan aangeleerde
termen te beschrijven. Nergens een ver
rassing, nergens een vergissing.
Des te aardiger is in vergelijking daar
mee het eerste boek van Elaine Dundy,
ook een Amerikaanse, en als zodanig niet
zonder verwantschap met Mary McCar
thy, maar juist bezig met aan die verwant
schap te ontkomen. Haar tweede ik in de
romar The Dud Avocado, Sally Jay Gorce,
is naar Parijs uitgeweken om er het leven
te leren kennen zonder Amerikaanse ver
plichtingen en terminologie. Zij vertelt
ons van een minnaar die Italiaan is en van
een volgende, een Amerikaan, en van
haar vergeefse liefde voor een andere
Amerikaan; tenslotte ontmoet zij een En
gelsman met wie zij trouwt. Haar bestaan
is in de ware zin van het woord losban
dig, en zij raakt in verscheidene moeilijk
heden tegelijk. De personen die daarin
betrokken zijn worden in objektieve zin
maar half duidelijk; als men hem beoor
deelt naar wat hij te zien geeft, is de ro
man nog niet voorbeeldig. Des te beter is
hij in wat hij laat horen, precies het ge
luid van de jonge Amerikaanse in Parijs,
alleen veel intelligenter en grappiger dan
het gewoonlijk gehoord wordt. Hij is ook
als verhaal geslaagd, steeds onderhou
dend zonder ooit spannend te worden
„spannend" zijnde de kwaliteit van een
boek dat in de lezer een dwingende behoef
te wekt om te horen hoe het vervolg ver
loopt waardoor hij tenslotte altijd teleur
gesteld wordt.
Er is een passage waar Sally Jay, uit
haar humeur over een vervelende vakan
tie, een kat beschrijft die de vaste bewo
ner lijkt te zijn van het gehuurde zomer
huis. Dat eindigt met de beschrijving van
de kat die een sprong maakt naar een
mus: „De kat keek verlangend naar die
domme kleine mus die op een van de ste
nen vazen zat en deed er tenslotte een me
lodramatische uitval naar en die onnozele
vogel vloog pal tegen een telefoondraad
op. Ik bedoel, hij moet toch al jaren ge
vlogen hebben, hij hoorde langzamerhand
de weg weten in de lucht". Zulke aar
digheden zijn goed genoeg om ons, zo niet
voor de andere personen, dan toch voor
Sally Jay zelf te interesseren. Hoewel het
boek van Elaine Dundy technisch niet zo
goed is als dat van Mary MacCarthy.
blijkt het vele malen (««•Gaarder, als een
ontdekking van het 1»ven :n plaats van
een rapport erover. S. M.