5e£aa6 man DxytiumcVidj SCHATKAMER. VAN DEN Iedere nacht zoekt de „Jan Nieveen1' trouw de weg naar het woud van gekleurde lichten Ie Duitsland Erbij Prijsvraag voor ontwerpen van spoorwegaffiche De Martinikerk en het stadhuis zijn juwelen van religieuze en burgelijke bouwkunst mui ail ruim soep ee en Lemmer aiari de lllltli! ZATERDAG 28 JUNI 1958 PAGINA DK. Het voorlichtingscentrum van de in de Internationale Spoorwegunie samenwer kende spoorwegmaatschappijen van Europa heeft een af fiche wedstrijd uitgeschreven, waaraan inwoners van alle Europese lan den kunnen deelnemen. Er wordt gevraagd een affiche te ont werpen, dat betrekking heeft op het van huis-tot-huis-vervoer van goederen per spoor en waarvan de voorstelling van toe passing moet zijn op alle Europese landen. Een jury zal voor 10 oktober van dit jaar de winnaars aanwijzen. Aan de wedstrijd zijn verbonden: een hoofdprijs van 500.000 lires, twee tweede prijzen van 250.000 lires en drie derde prijzen van 100.000 lires. DE BEMANNING van de „Jan Nieveen" bestaat uit vijf vriendelijke koppen. Omdat ze toch de tijd hebben en de weg wel kun nen dromen tonen ze hun bereidheid tot een praatje op royale wijze. Hofmeester Verschoor, zoon van de laatste vuurtoren wachter van Schokland en een Haarlemse moeder, is de nestor van het gezelschap. Van de vijfendertig jaren die hij op „een drijvend stuk ijzer" doorbracht, heeft hij Dezer dagen zijn wij de honderd Haarlemse kunstwerken vooruitgereisd, die deze zomer in het stadhuis van Bols- ward tentoongesteld zijn. Het is de twaalfde keer sinds de bevrijding dat men in Boalsert, hert fan de Westergoa, een dergelijke expositie houdt. Tentoonstellingen zijn de laatste jaren in vele kleinere steden en zelfs dorpen een gewoon verschijnsel geworden. Men demonstreert er vaak minder zijn kunstliefde dan zijn vitaliteit mee. De tentoonstellingen in Bolsward vloeien echter niet voort uit de zucht om mee te doen met de grote culturele mode. Zij vormen integendeel een karakteristieke uitdrukkings wijze van deze nobele stedelijke gemeenschap, die veie materiële tegenslagen zonder zelfbeklag heeft gedragen en haar troost heeft gezocht in de blijvende waarden van de geest, welke onvergankelijk bleken toen de commer ciële glorie der Hanzestad reeds lang was verbleekt. De inwoners van Boalsert gevoelen zich voor alles de mede burgers van de grote dichter Gysbert lapicx, van de drukker-uitgever Samuel van Haringhouck, van de burge meester-notaris-graveur Michiel Elgersma, van de zilver smeden Baerdt en van zovele anderen die dragers waren van zowel de Friese als de Nederlandse cultuur. Het is daardoor in de eerste plaats dat Bolsward stad is gebleven temidden van een agrarisch gebied en dat het een eigen fier en joyeus gelaat heeft behouden ondanks de voor de tweede wereldoorlog afnemende welvaart en toenemende zuigkracht van de omringende zustersteden Ljouwert, Snits, Frjentsjer en Haens (om de oorspronkelijke namen te bezi gen). Toen na de bevrijding nieuwe krachten zichtbaar werden in een voor het eerst weer toenemend bevolkings cijfer is de cultuurhistorische betekenis van de stad achter grond geworden voor een opmerkelijke uitleg. De woningen (waaronder vele van een houtrijk type, dat op de over gang van stad en landschap uitnemend past) en de scholen staan aan straten en lanen die de namen van Friese figuren uit de gebieden van wetenschap en kunst, zoals de taalgeleerde dr. loost Halbertsma, de uitgever Claude Fonteyne en de geleerde geestelijke verzetsstrijder dr. Titus Brandsma, dragen. Het „Plein 1455" in welk jaar „op rade en consente" van lohannes Brugman het Boalster stadsrecht in werking trad neemt in het nieuwe straten plan een ereplaats in, zinrijk omzoomd door scholen, waar onder de nieuwe rooms-katholieke hbs. Bols/vard is gesteund door zijn verleden, ook in ander opzicht in de toekomst getreden. Het sprak zich in 1952 door middel van een proefstemming uit voor een sterke Europese samenwerking. Die moderne ontwikkeling be tekent voor de Bolswarders echter niet, dat het eigen leven, het eigen recht en de eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke gemeenschappen sterven. De vrijheid is het schild voor de veelvormigheid van het leven. Daarom riep de raad der gemeente Bolsward, die kleine maar hechte gemeenschap van ruim achtduizend zielen op een gebied van nog geen duizend hectaren onder de wijde Friese hemel, in 1955 bij het vijfde eeuwfeest van het stadsrecht de raden van de andere Nederlandse gemeenten om op te letten op de sterke wortels van de oude vrijheid, om acht te geven op de gevaren, van de perfectionering van de administratie, om te waken tegen de vervlakking van het politike leven en tegen de verslapping van het ver antwoordelijkheidsbesef. Bovenal riep de gemeenteraad van Bolsward op om met jaloerse liefde de wacht te hou den bij het eigen recht der gemeente. Dat is taal die ook in Haarlem wordt verstaan. De honderd Haarlemse meesters zullen zich dan ook in hun tijdelijke omgeving even goed thuis voelen als wij dat hebben gedaan. J. H. Bartman VAN DE vijfenzestig Friese kerktorens, die met een zadeldak gedekt zijn, is de ruim vijftig meter hoge, uit 1336 daterende, toren van de Bolswarder Martinikerk de voornaamste, zoals ook dit oorspronkelijk aan de schutspatroon van Frankrijk ge wijde bedehuis het monumentaalste van Friesland is. In de tijden dat het centrum van de Wes- tergoo nog een welvarende Hanzestad was moet de toren een welkom baken zijn ge weest voor de schippers op de Middelzee, de geduchte zeearm, die nu voor de klei- bouwstreek in het noorden en de Greid- hoek in het westen heeft plaats gemaakt. De bijna zeventig meter lange en vieren twintig meter brede kerk, karakteristiek HET VERTREK is onwezenlijk en ro mantisch. Terwijl de „Jan Nieveen" uit het haventje de nachtelijke zee in glijdt, lijken alle klokken van Lemmer te luiden. Dat lijkt maar zo. Het slaat elf uur; het tijdstip waarop de „Jan Nieveen" volgens dienst regeling de langste zeereis, welke binnen de Nederlandse grenzen mogelijk is, moet beginnen. Want de passagiers spreken lie ver over de Zuiderzee dan over het IJsel- meer. De afstand tussen Lemmer en Amster dam, tussen donker en licht, wordt in vijf eneenhalf uur overbrugd op de gestage cadans der scheepsmotoren. Wanneer men de overtocht al een paar keer heeft vol bracht, doet men dat ook. Daaraan herkent men op de „Jan Nieveen" de habitués. De nieuweling, die alles nog écht wil beleven, verraadt zich door zijn ongedurigheid. Hij zoekt omslachtig een plaats. De salon? Daar wordt de gehele nacht misschien ge praat. De kajuit? Daar ziet men niets. Het bovendek? Maar dat zal koud worden. Het wordt toch de kajuit, want het is er niet druk, men kan er voor een paar dubbeltjes een kussen huren, languit op de banken gaan liggen en doen alsof men gaat slapen, net als de anderen. Bij het vertrek staat men nog aan dek om de natriumvlekken langs de havenkaden langzaam te zien op lossen in de duisternis. Het is half twaalf wanneer men naar de kajuit teruggaat om te genieten van het getjoek der motoren. Anderhalf uur later gelooft men voldoen de te hebben gedommeld. Men snelt naar boven, men wil weten waar men is. Hof meester Verschoor behoeft niet naar buiten te kijken om dat te kunnen vertellen. De lichtjes aan bakboord branden in Urk, die aan stuurboord, in Enkhuizen, op verre af stand. Het vage schijnsel voor ons uit, dat is al de gloed van de Amsterdamse licht reclames en straatlantaarns, die gedoofd zullen zijn wanneer we in de Oranjesluizen meren. De lichtbundels, die in het noorden regelmatig in een wijde boog zwaaien, wor den rondgezonden door de vuurtorens op de Waddeneilanden. Om ons heen twinkelen tientallen licht jes, veraf en dichtbij, in het zwarte water veld. Zo nu en dan wijken kapitein De Boer en stuurman Auke voor zo'n sterre tje-der-zee behoedzaam uit, want de „Jan Nieveen" kan zijn omvang ten spijt beter uit de voeten dan zo'n notedopje, waarin een visser uit Urk, Enkhuizen, Lemmer of Staveren zijn paling verzamelt. Het is „vuurzichtig" weer, zegt kapitein M. de Boer, wiens naam op het honderd zevenenveertig ton metende schip staat: het is donker vpor de tijd van het jaar en daarom kunnen we al die lichtpunten zo duidelijk waarnemen. Van die kans moeten we ook wel profiteren want achter de „Jan Nieveen" gloort reeds het sterkste licht punt dat de mens kent. een kwart eeuw tussen Amsterdam en Lemmer gesleten. Hij wil nu best aan de wal, maar toch niet om een „zittend leven" te leiden. Zijn laatste aanlegplaats, zo hoopt hij, zal er een moeten zijn voor de lafenis van het wegverkeer én daarom haspelt hij met Rijkswaterstaat over een pleisterplaatsje aan de nieuwe rondweg om Lemmer, waar hij woont wanneer hij niet op de „Jan Nieveen" koffie en soep schenkt en van zijn ervaringen vertelt. Over die keer ver voor de oorlog dat ze met de „Friesland" twee dagen in het ijs zaten. Over de luchtslagen boven het IJselmeer in de tweede wereldoorlog en over de be schieting die men net ontsprong, omdat het aanvallende vliegtuig juist werd neerge schoten. Over die trieste aanvaring in de hongerwinter met de tegenligger welke men niét opmerkte omdat sleéKt's mét een streepje licht mocht worden gevaren. Veer tien mensen kwamen bij die ramp om het leven. Er waren onderduikers bij en onder nemers van voedseltöchten. De Lemmer boot voer nooit zo nuttig als in die dagen, toen zij nog de enige verbinding vormde tussen de benarde vesting Holland en het land van melk en honing aan de overzijde. De steenkolen voor de overtochten werden uitgespaard op de karige toewijzingen voor de vrachtdiensten waarbij de bezetters zelf belang hadden. De Duitse bewakingsdien sten wilden daaraan nog wel eens mond jesmaat iets toevoegen omdat ze de van de reizen meegebrachte vis zo lekker von den. KAPITEIN DE BOER sinds drie jaar de baas op de „Jan Nieveen" geeft om drie uur in de morgen les in navigatie. De streep lichtjes aan bakboord duidt op het bestaan van Lelystad, aan stuurboord ziet men Volendam schitteren. Kapitein De Boer en zijn stuurman Auke laten zich door die verlokkingen niet afleiden: zij koersen recht-toe recht-aan op het woud van witte, gele, rode en groene lichtpun ten, waarin ze feilloos de weg weten, maar het gelukt hun niet de geheimen van dat seinstelsel volledig voor leken te ontsluie ren. Terwijl de „Jan Nieveen" tussen de groene lichtreclame van een fabriek in Weesp en het rode kruis op de kerk in Volendam doorklieft, mogen we door de kijker van de kapitein boeien en bakens, zeilen en masten opsporen. Het duurt niet lang of we hebben de kijker niet meer nodig: we bevinden ons midden in een grijze, vale, wat kille morgen, waarin recht voor ons de stalen overspanning van de Schellingwouderburg in zicht komt. HEEFT DE LEMMERBOOT nog reden van bestaan? Wie de trein neemt in Am sterdam is twee uur en zevenendertig mi nuten later in Leeuwarden gearriveerd. Daar kan geen enkel vervoermiddel tegen op, zeker geen motorboot, die de veertien kilometer per uur niet overschrijdt. Wie in Haarlem op de trein stapt naar Alkmaar om daar de bus over de Afsluitdijk naar Leeuwarden te pakken bereikt de Friese hoofdstad in drie uur en drie kwartier. De „Jan Nieveen" doet over het IJselmeer- traject vijfeneenhalf uur en dan volgt nog de busreis naar de plaats van bestemming. Desondanks wordt er vooral in de va kanties een ruim gebruik gemaakt van deze oeververbinding. Dan wordt er zowel een dagdienst als een nachtdienst gevaren en hoewel men de zevenhonderd passa giers, die de „Jan Nieveen" kan mee nemen, slechts zelden bereikt, kan men vooral in de weekeinden toch wel op een vaste clientèle van driehonderd tot vijf honderd man rekenen. Men zou de „Jan Nieveen" dan „Jan Pleizier" kunnen noe men, want die vakantiegangers zijn wel voorzien van accordeons, gitaren, mando lines en forse stemmen. De meesten nemen de fiets of de brommer mee, zodat ze bij aankomst niet op de eerste bus behoeven te wachten. Op die manier sparen ze veelei geld uit, want een retourtje met de Lem merboot, dat bovendien nog vijftien dagen geldig blijft, kost slechts twee rijksdaalders ger, maar toch tamelijk constant. Er wordt dan om de andere nacht gevaren ten be hoeve van bepaalde categorieën van vaste klanten: mensen die de treinkosten willen uitsparen, degenen die in Amsterdam wer ken en in Friesland wonen en met behulp van snipperdagen een lang weekeinde kwe ken. Vijftig passagiers is in die periode al veel en wanneer men de ruimen niet vol zou kunnen laden met tabak en sisal en wanneer men als retourvrachten de zuur tjes en pepermuntjes uit Sneek niet had, zou de aan de maatschappij „Nederland" geparenteeerde rederscombinatie, waarin Van Swieten de boventoon voert de dienst wel kunnen staken en de „Jan Nieveen" opleggen. HET IS PRECIES vier uur wanneer de „Jan Nieveen" voor de Schellingwouder- brug ligt. De kapitein zet de motoren stop, want er pinken nog drie rode lichten in de pijlers. De brugwachter is echter op tijd gekomen. Een rood lichtje wordt groen. Een tweede volgt en dan het laatste. De klappen van het bev/eegbare gedeelte van de brug zijn geopend, de „Jan Nieveen" stoomt op. Even later nieuw oponthoud: de Oranjesluizen. Ze worden met de hand achter ons dichtgedraaid en na een kwar tiertje even handig voor ons geopend. Ge flankeerd door de kranen, dokken en ve men van het Amsterdamse havenbedrijf en twee dubbeltjes. Een gewone fiets mag men al voor een gulden inschepen, een brommer voor een daalder. Wie fiets- en boottocht handig combineert kan 's avonds om elf uur uit Amsterdam vertrekken, de volgende morgen van Lemmer naar Har- lingen fietsen om daar de boot naar Vlie land en Terschelling te pakken: een bijzon der aantrekkelijke reisroute. Aan de zeilers op het Snekermeer en andere Friese plas sen biedt de Lemmerboot eveneens een hoog genoteerde service: zij kunnen hun jollen, valken, regenbogen, larken en zes tienkwadraten op het dek van de „Jan Nie veen" laten tillen. Ze slapen dan aan boord van hun eigen vaartuig, terwijl dat com fortabel naar de thuishaven wordt ge- tjoekt. Buiten de vakantietij d is de belangstel ling voor de Lemmerboot wel veel gerin- gaat de „Jan Nieveen" recht op de over kapping van het Centraal Station af. De passagiers rekken zich uit, beginnen te drentelen. De verloofde en verliefde paren kussen elkaar voor de laatste keer, zij hebben een beste reis gemaakt. Toch stroomt de „Jan Nieveen" niet leeg wan neer de trossen om de steigerpalen liggen. Want het is vijf uur in de morgen en het duurt nog zeker een uur voor de eerste tram komt. Er zijn er die tot negen uur moeten wachten op een treinaansluiting of op het begin van hun werk. Daarom ein digt de gastvrijheid van de Lemmerboot niet op het ogenblik dat zij in de haven ge meerd ligt. Wie aan boord wil blijven mag dat rustig doen. Kapitein De Boer ver dwijnt in zijn hut. Het is nu zijn tijd om te slapen. J. H. Bartman voor de wat gedrongen bouwtrant van de Nederrijnse gotische school, boeit aan alle zijden het beschouwend oog, zoals zij daar staat op haar terp, laatste herinnering aan de Franciscanerkerk waaromheen zij in de jaren tussen 1446 en 1466 werd gebouwd. Nu haar restauratie, een inspanning van eveneens twintig jaar, kort geleden is vol tooid is voluit de Sint Maarten het onbetwiste symbool van Boalsert, schutse van kunst en cultuur. Biedt deze driebeu- kige bakstenen pseudobasiliek met haar tienhoekig koor en haar spitsboognissen een imposante aanblik, zij bewaart ook waardevolle kunstwerken zoals de uit een onverzaagde eikenboom vervaardigde kan sel. Het was de meubelmaker Pyter Jur- jens die dit kunststuk van houtsnijwerk in 1662 voltooide. De zijden stellen de vier jaargetijden voor met schelpen als verbin dend motief: een herinnering aan de Mid delzee, waaraan Bolsward zijn aanvanke lijke bloei en als Hanzestad zijn adelaar in het wapen dankte. Werkte Pyter Jurjens drie jaren aan de preekstoel voor een be loning van nog geen achttienhonderd gul den en zes zilveren lepels, Rothschildt bood vergeefs een veelvoud van dat bedrag. De uit 1730 daterende vroedschapsbank bevat op dezelfde thema's geïnspireerd snijwerk als de preekstoel, maar er is zichtbaar met heel wat minder geduld aan gewerkt. De koorbanken stammen uit de vijftiende eeuw, toen ze nog in de in haar beschei denheid zo beminnelijke Broerenkerk ston den, een overblijfsel van het in de der tiende eeuw in Bolsward gestichte Fran ciscanerklooster. Koster D. de Way, laatste telg uit een dynastie van bijkans tweehonderd jaar, vergeet het in de jaren 1775 tot 1781 door Hinsch in Groningen gebouwde orgel met zijn 3186 pijpen, drie klavieren en 53 re gisters met rugpositief evenmin. De notaris en verdienstelijk amateur-graveur Michiel Elgersma heeft het aan zijn stad geschon ken. Het wordt ai vijfentwintig jaar be speeld door Gezinus Schrik, wiens jubi leum in deze dagen wordt gevierd met een ambitieus concert, waarop onder meer Handels Dettinger Te Deum zal worden uitgevoerd. Het is overigens niet het enige orgel in de Sint Maarten. In een hoek van een der zijbeuken, waar de zware tuf stenen toren zijn begin vindt, staat een in 1645 gebouwd, nu gedemonteerd koor orgeltje, ook al aan de Broerenkerk ont leend, op het geld voor zijn herstelling te wachten. In de andere zijbeuk wijst koster De Way op twee door de glazenier Louis Boermeester ontworpen ramen, die onder drukking en verzet en inzonderheid de Friese melkstaking in., herinnering roepen. Hoe schoon de koster daarbij ook in het Fries declameert, de ramen maken in al haar kleurenweelde toch minder indruk dan de tere pasteltinten van beschilderin gen van muren en gewelven, We werpen nog een blik op het borst beeld van Gysbert Japicx en wandelen langs de ingetogen Dijlakker met zijn sta tige patriciërshuizen van weleer naar het door de vader van deze prins der Friese dichters omstreeks 1613 ontworpen stad huis. Men heeft ons bitter gezegd: het stadhuis van Bolsward is verknoeid. Dat verwijt is begrijpelijk wanneer men ziet hoe de vlak voor de tweede wereldoorlog aangebouwde vleugel voor de gemeente lijke administratie tamelijk pover in ar chaïserende trant is gehouden. De in 1955 bij de herdenking van de verlening van het stadsrecht vijfhonderd jaar geleden op initiatief van pater Johannes Brugman, de oratorische geweldenaar, aan het oorspron kelijke gedeelte toegevoegde achttiende eeuwse Friese stijlkamer verhoogt de ho mogeniteit al evenmin. Desondanks komt men gemakkelijk on der de bekoring van dit bouwwerk, dat toch een der belangrijkste monumenten van de Noordnederlandse renaissance is gebleven en dus ook een treffende geest verwantschap met de Haarlemse Vleeshal toont. In de middenpartij van de voorgevel is uitbundig beeldhouwwerk in natuur steen aangebracht. De monumentaliteit wint nog door het in het laatst van de achttiende eeuw voor de hoofdingang toe gevoegde trapbordes in rococo. Het geheel wordt bekroond door een ranke achtkan tige toren, waarin sedert het genoemde vijfde eeuwfeest der stadsrechten een ca rillon speelt, geschenk van twee oude Bols warder stichtingen. Die toren is merk waardig genoeg niet gefundeerd, maar rust op een houten balklaag, welke echter, om dat het gevaar van doorzakken verre van denkbeeldig was, op haar beurt gesteund wordt door een stenen zuil, die in de hal Het portret dat prof. Jan Wiegers van ir. J. H. Vermeulen schilderde, is één van de recente werken van deze kun stenaar, welke thans tot 20 juli met een groot aantal andere schilderijen, aqua rellen, tekeningen en grafiek in het Mu seum Boymans te Rotterdam geëxpo seerd worden. Onze medewerker voor beeldende kunsten wijdde nog niet zo lang geleden een bespreking aan deze schilder ter gelegenheid van zijn tentoonstelling in Groningen. (Van onze correspondent in Bonn) TOEN de Nederlandse schrijver Adriaan van der Veen enige maanden geleden te Hamburg een lezing had gehouden over de moderne Nederlandse litteratuur, schreef een van de grootste Westduitse dagbladen, dat het toch wel opmerkelijk was en in het geheel niet bekend dat Nederland niet alleen een gebied is van molens en tulpen. Zo in de geest van: „ze doen daar, sedert Rembrandt en Van Gogh, warempel nog altijd aan cul tuur...!" Als onder auspiciën van de Ne derlandse ambassade in Westduitse plaat sen filmvoorstellingen zijn gehouden, hoort men van de toeschouwers zonder uitzon dering positieve reacties. Zoals dr. H. J. Friedericy, hoofd van de afdeling cultu rele zaken van de ambassade te Bonn, ons dezer dagen vertelde, komt die reactie vaak op het volgende neer: „Tjonge, dat was geweldig. Wij hadden ons Nederland altijd heel anders voorgesteld. Dat een klein volk zoveel presteert, is het geen wonder? Ik dacht dat ze alleen tulpen en molens hadden. TULPEN EN MOLENS. Wie in het bui tenland woont, vervloekt ze af en toe, ware het niet dat ze toeristen aantrekken, dat ze ons dus aan deviezen helpen, dat ze van onschatbare waarde voor ons land zijn Tulpen en molens, dat is voor de man-in de-straat in een groot deel van de wereld ons land. De reder, de zeeman, de hoog leraar, de journalist zij alleen weten wel dat we nog meer kunnen maken en dat we nog meer hebben, maar toch.tul pen en molens, dat is Nederland en we doen er hard aan mee, omdat het zo goed is voor de vreemdelingenindustrie. Hol- landweken in Duitsland organiseren we met in ons blazoen een Volendammertje en u raadt het een molen. We ver kopen kaas met molentjes en tulpen. We zijn er gelukkig nog niet in geslaagd on ze cultuur te tonen als molentjescultuur. Maar men vraagt zich af of we niet al te zeer gedaald zijn met onze propaganda. Dat is bepaald niet het geval met de voorlichting over Nederland door de af deling culturele zaken van onze ambassa de in West-Duitsland, welke afdeling te Bad Godesberg bij Bonn is gevestigd en onder leiding staat van dr. H. J. Friede ricy, oud-ambtenaar van het binnenland se bestuur in Nederlands-Indië, oud- hoofd van de afdeling voorlichting van on ze ambassade te Washington, schrijver van de roman „De laatste generaal, Bon- torio" en van de novellenbundel „Vorsten, vissers en boeren". Deze man kent het klappen van de voorlichtingszweep, zoals hij tijdens de gehele „Indonesië-geschie- denis" in Amerika heeft getoond. Hij ver telde ons dat viervijfde van al het werk van zijn afdeling buitenwerk is, hetgeen wil zeggen dat hij en zijn drie medewer kers de boer opgaan en de Nederlandse cultuur in de ruimste zin des woords de Duitsers als het ware aan huis bezorgen. Het betreft hier lezingen, filmvoorstellin gen, tentoonstellingen, balletvoorstellingen en wat niet al. Politieke voorlichting krijgt de Duitser wel in zijn krant voorgescho teld. Veel meer belangstelling bestaat er voor niet-politieke zaken, vooral van de zij de van de Westduitse jeugd. doorloopt. Deze hal, vroeger de Vierschaar, vormt met de burgemeesterskamer en de raadzaal een waardevol interieur, waarin kostbaarheden en curiositeiten elkaar af wisselen. Tot de laatste moet sinds kort de gul den gerekend worden welke in de oude schatkist in de hal ligt. Hij is daarin ge worpen door een Amerikaans officier, die getroffen bleek door de leegte in de kist. Sindsdien voelen ook Nederlandse bezoe kers zich gedrongen dit voorbeeld te vol gen, zij het dan dat zij zich tot beschei dener muntstukken beperken. Tot hen die in vroeger jaren een der drie sleutels van de schatkist bij zich droegen, heeft ook Jacob Gysberts, burger en burgemeester van Bolsward behoort. Zijn burgerzin heeft hij vereeuwigd in de betimmering in de raadzaal. Bij de jongste restauratie ont dekte men in dat prachtige werkstuk de inscriptie waarbij de vader van Gysbert Japicx zich tevens voorstelde als de ont werper van het gebouw. Vader en zoon ontmoet men ook in de door Cor Reisma ontworpen, bij Bogtman in Haarlem ver vaardigde gebrandschilderde ramen in het trappenhuis. Tezamen met de raadgever voor het stadsrecht, pater Johannes Brug man, wordt in hun gestalten de glorie van Bolsward als behoedster van kunst en cul tuur uitgebeeld. Een glazen triptiek in het nieuwe gedeelte verhaalt ook van een an dere deugd, die der barmhartigheid. Louis Boermeester vertolkte daarin de dank der inwoners van Weesp voor uit Bolsward ontvangen steun in de hongerwinter. Maar men keert gaarne weer naar de raadzaal terug, waar de Haarlemse meesters een passende tijdelijke omgeving deelachtig zijn onder de consoles welke behouden bleven van het Stadhuis van 1474 en in de nabijheid der tinnen stadswijnkannen, die de wisselvalligheden van zeven eeuwen hebben overleefd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 15