ZEEMANSGRAVEN MUZIEK en Drie schilders van Limburgsen bloede exposeren thans in de Akademie actualiteit Pierre Loti ZATERDAG 5 JULI 1958 Erbl] schrijven als middel om iets in te brengen tegen het verval, dat alles aantast ONLANGS las ik een opstel van de dichter Jan Greshoff over een boek van de Antwerpenaar Avermaete: „Herin neringen aan het Kunstleven". Het vier de deel van dit werk is voltooid. Het is echter niet over dit boek, maar over enkele uitlatingen van Greshoff dat ik hier een paar aantekeningen wil maken. Deze schrijver, die men zeker niet con ventioneel of geborneerd kan noemen, maakt onder meer de volgende opmer kingen: „Het binden van wat nu juist tij de- loos behoort te zijn, de kunst, aan een tijd, aan onze tijd, is een theoretisch verlangen, dat ik nooit met Avermaete zal delen. Ik voor mij ben ervan over tuigd dat hoe meer de kunstenaar „van zijn tijd" wil zijn, des te sneller zijn werk vervluchtigt. Ik weet niet of Van Gogh ooit met opzet zo modern moge lijk wilde zijn, ten einde zijn tijd geheel toe te behoren. Ik geloof veeleer dat hij nu nog leeft, omdat hij nooit krampach tig van zijn dagen was. Ik zou Aver maete er op willen wijzen dat het tot de eigenschappen van alle werkelijk grote kunst behoort, juist boven zijn tijd uit te stijgen. En de belangrijkste deugd van enig kunstwerk, lang geleden ont staan, schuilt hierin dat men ervan, naar waarheid, genieten kan: het is als of het vandaag geschreven, geschilderd, gecomponeerd werd. Wie het moderne najaagt als Avermaete, jaagt op een dagsvliegen- Iets anders is het, alles (op ieder gebiedte verwerpen omdat het modern is! Zij, die zich daaraan te bui ten gaan, doen dit om hun onbegrip om wat nü gedaan en gedacht wordt, te verbergen". HIER IS een en ander gezegd, waar over in het algemeen zeer oppervlakkig wordt gedacht en gesproken. Aanleiding tot verwarring bij begrippen als: heden daags, modern, voor de toekomst, actu eel enzovoorts is er genoeg. Toch is er een duidelijk verschil van betekenis te zien bijvoorbeeld in woorden als „voor de toekomst" en „actueel". Ik ben het met Greshoff volkomen eens als ik zijn mening in verband breng met de mu ziek. Er is een verschil tussen compo neren naar de eisen des tijds" en: onaf hankelijk van vandaag of morgen een muziek maken, die toch ook niet op traditie berust. Als een compositie een persoonlijke kracht bezit, heeft het werk alle kans op toekomst. Actualiteit echter waarborgt geen duurzaamheid. Twee zaken zijn voor de componist van belang: de zorg voor de ongestoorde verklanking van zijn invallen en de praktische studie van nieuwe ver schijnselen. Het laatste is zijn labora- toriumarbeid, het eerste is zijn eigen lijke, artistieke prestatie. Op de toe komst rekenen door zo „hedendaags" mogelijk te zijn, is een ijdele bezigheid, die meer de wereld dan het leven geldt. Anderzijds verraadt het vermijden van nieuwe vindingen gebrek aan levens kracht. Het woord „moderniteit" heeft voor mij een ruimere betekenis dan het woord „actualiteit". Alles wat actueel is schijnt wel modern te zijn, maar kan in de toekomst blijken het niet te wezen. Echte moderniteit heeft echter het over haast zijn van de actualiteit niet nodig Bovendien moet de componist niet iets willen, maar alleen iets doen. Hij moet zijn werk zo mooi mogelijk maken. Zich niet afvragen of het vandaag of morgen aan de nieuwste mode beant woordt. Hij riskeert dan wel zeer veel, maar het behoort tot zijn wijsbegeerte dat voorbij te zien. De persoonlijke kracht, waardoor een compositie een duurzaam leven verwerft, is niet in be palingen te vangen. De componist zelf heeft deze kracht niet bewust in de hand- Hij werkt met de onstoffelijke materialen harmonie, melodie en ritme, maar wat nu eigenlijk de dynamische drijfveer is, die hem - onafhankelijk van enig tijdsbestel - tot een bepaalde realisatie leidt, weet hij niet. En voor deze onbewustheid mag hij eeuwig dankbaar zijn: dit bepaalt de vrijheid in zijn werkgebied, waarbij zijn ver antwoordelijkheidsgevoel stimulerend is Enige tijd geleden zei een componist tot een collega: men moet voortdurend zoeken naar iets anders. De ander merkte toen op dat hij alleen geloo'de in iets dat zijn bestaansrecht al bewe zen had. Als deze heren van binnen zo zijn als zij van buiten praten, zullen zij geen van beiden ooit tot onbevangen persoonlijke creatie in staat zijn. De eerste weet niet dat componisten niet zoeken om te vinden, de tweede is een sufferd die zijn eigen bestaansrecht in ieder geval niet door de kunst zal be wijzen. Hendrik Andriessen PIETER DEFESCHE, Géne Eggen en Frans Nols expo seren tot 21 juli schilderijen, gouaches, grafiek en enig beeldhouwwerk in de ten toonstellingszalen van de Rijksakademie voor Beelden de Kunsten te Amsterdam. Oorspronkelijk was het de bedoeling een tentoonstelling te maken van werk van een grotere groep oud-leerlingen van wijlen prof. H. Campen- donk, die ongeveer tezelfder tijd les van hem genoten had den. Van de hiertoe genodig den aanvaardden alleen de drie genoemde figuren het zeer aantrekkelijke aanbod van de Akademie, die ook de affiches en catalogussen voor eigen rekening nam. Dat nu de expositie beperkt bleef tot het werk van drie schilders, is iets waarom echter noch zij noch wij rouwig behoeven te zijn. Alle drie zijn namelijk in staat een interessante eigen tentoonstelling te maken. Wij zien niet gauw te veel van hun werk. Alle drie zijn Limbur gers van oorsprong. Eggen zit trouwens nog in het zuiden en zijn optreden betekende voor mij een kennismaking. De ge hele groep, die men op het oog had, bestond voor een groot deel uit Limburgers en daarin ligt dan ten dele de oorzaak van het feit dat het werk van deze groep zo'n totaal ander aspect vertoont als dat van een andere groep, oudere leerlingen van Cam- pendonk, waaronder we Pee- ters, Jeroen Voskuil, Muis, Horn en Van 't Net telden. Het blijkt dat Campendonk zijn leerlingen toch in geen enkele richting beïnvloedde en dat zij veeleer door enige gemeenschap onderling tot een zekere gelijkgerichtheid kwa men. Het is betrekkelijk voor de hand liggen dat de voor zo'n groot deel uit Limbur gers bestaande groep zich meer op het zuiden richtte. Toen boven de Moerdijk de „magische realisten" en de schilders rond de kunsthisto ricus Bremmer nog zo op de voorgrond traden, gaf Charles Eyck de toon aan in Limburg, waar men bovendien kon bo gen op die prachtige artiest Henri Jonas, die hier in het noorden toch niet de bekend heid kreeg die hem toekwam. Men leefde voor de oorlog nogal apart van elkaar ter ook wel anderen, zoals bij voorbeeld Verwey en De Kat, op de bloeiende wijze schil derden, die de Limburgers beter lag. De na de oorlog hier sterkere oriëntatie op Frankrijk heeft vermoedelijk de jonge Limburgers meer vertrouwen geschonken in een ontwikkeling hunner kwali teiten in „het noorden" en zo kwam een aantal van hen tegelijk aan do Akademie. Levantijns landschap door Pieter Defesche weerszijden van de grote rivieren. Bij een bezoek tijdens de oorlog aan de toen in Lim burg al belangrijke jonge schilder Wildschut, die zijn opleiding in Antwerpen ge noten had, bleek men in het zuiden zelfs niet te weten dat er hier naast Sluijters toch Cézanne natuurlijk weer, maar ook Matisse en Bon- nard, waren duidelijk de figuren hunner voorkeur. In het werk van Frans Nols is bovendien de waardering voor een Gauguin onmiskenbaar. Daar ook anderen dan zij een zelfde richting op waren en- gaan, kan thans niet mee gesproken worden van een uitzonderlijke groep. Zij heb ben zich hier grotendeels ge vestigd. Hun schilderkunst nu nog typisch Limburgs te noemen zou bovendien niet meer kloppen met hetgeen er in het zuiden op het moment wel geldt. Volgens Defesche vertegenwoordigt de in Lim burg werkende Eggen eigen lijk nauwelijks het daar leven de. Wel dacht ik dat Eggen misschien het minst van allen neigt tot de abstracties, die we bij andere dan de hier exposerende figuren toch ont moetten. Voor alle drie bleef het onderwerp van groot be lang. Voor Eggen is dat onder werp veelal van religieuze aard. Nols is bezeten vooral van het landschap, dat door Defesche steeds sterk in be trekking tot de mens gezien werd. Geen van hen maakt het ons moeilijk ons in hun wereld te verplaatsen. Ge makkelijker betrekken zij ons in hun ontroeringen en hun geesteswereld dan sommigen hunner meer tot abstractie neigende collega's met wie zij voorheen sterker verbonden leken. Ik vraag me dan ook af of deze expositie niet min der innemend ware geweest wanneer meerderen de uitno diging geaccepteerd hadden. Reprodukties in de catalogus vertellen ons van het meer monumentale werk dezer kun stenaars, die daartoe toch ook opgeleid werden. Want was het niet de oorspronkelijke opzet eer te bewijzen aan Campendonk, die bepaald had dat na zijn dood alleen werk van hem in groepsverband vertoond mocht worden? Moge het eerbewijs nu dan niet zo duidelijk aan de dag treden als men wellicht had gehoopt, het is er in de kwaliteiten van het werk van dit drietal. Hoh Buus DE zomertentoonstellingen van de kunst handel E. J. van Wisselingh en Co. aan het Amsterdamse Rokin zijn altijd evenemen ten te noemen door de belangrijke, meestal Franse schilderijen, op welker bezit een museum veelal trots zou mogen zijn. Herin neringen aan deze exposities zijn mij zo sterk bijgebleven, dat ik verwonderd was te vernemen dat deze kunsthandel een ten toonstelling als die, welke thans tot eind augustus gehouden wordt, gedurende enige jaren niet had kunnen maken. Het aanbod van werk van de voor hier vereiste kwali teit blijkt gering en daarom is dan ook een bezoek aan Van Wisselingh met des te meer warmte aan te bevelen. Dat sommig werk wat uitzonderlijk misschien is in het gehele oeuvre van de vertegenwoordigde kunstenaars, maakt zo'n expositie voor de kenners alleen nog maar interessanter. In zijn „Kerk te Honfleur" van Raoul Dufy (1877-1953) geschilderd rond zijn zesentwintigste jaar toont de meester Ur.i-cn van Honfleur" door Jongkind MEVROUW, ik lees geen boeken, ik schrijf ze, had door Pierre Loti in plaats van door Louis Couperus gezegd kunnen zijn. Loti (zijn ware naam was Julien Viaud) vervulde het beroep van zeeofficier en dankte daar het materiaal voor de meeste en de meest bekende van zijn boe ken aan, hetzij dat hij het op zee gevonden had of in vreemde havensteden. Voordat hij in 1891, veertig jaar oud, werd opgeno men in de Académie Frangaise, had hij weinig litteraire relaties in Parijs en ook daarna bleef hij een man van de kust provincies. Hij vertegenwoordigde in zeke re zin het ideaal van de creatieve schrijver, vrij van voorbeelden, mode en theorieën: alles kwam bij hem in natuurlijke vorm op het papier, uit de ervaring en verbeel ding van de noeste zeeman. Om te zien was hij niet zo noest, een kleine man, die op verhoogde hakken liep om iets groter te lijken, zich graag in uitheeemse pakken stak en toen hij ouder werd zijn ge zicht opmaakte om de gehate rimpels te verbergen. Dat hij weinig relaties in Parijs had, kwam ook niet alleen door een voor keur voor het ruige leven, maar doordat hij moeilijk was in de omgang met zijn gelij ken. Zowel zijn betrekkingen met vrouwen als die met zijn schaarse vrienden waren onderworpen aan de voorwaarde dat de wederpartij hem altijd bewonderend aan hoorde. In den vleze voldeed hij niet als toonbeeld van de eenvoudige ruige zeeman. Als schrijver lijkt hij er wel op. HET IS, gegeven zijn persoonlijkheid, verklaarbaar dat zijn romans, zoals er vaak van gezegd is, geen spoor van psychologie laten zien. Loti had weinig tijd en nog min der lust om oorzaak en gevolg in het men selijk gedrag nader te onderzoeken. Het klinkt een beetje onvriendelijk, als men hem een auteur zonder psychologie noemt. Daarom zijn zijn bewonderaars geneigd het voor hem op te nemen en blijken van zijn inzicht aan te halen, maar zij komen daar niet ver mee. Er is in „Pêcheur d'Islande" (drft als zijn beste boek beschouwd wordt) een hele reeks passages die de lezer naar de drijfveren van een der hoofdpersonen, de kranige Bretonse visser Yann, nieuws gierig maken. Wat maakt hem jaren lang onwillig om de bevallige Gaud ten huwe lijk te vragen, nadat hij op een bal heeft laten merken dat zij hem niet onverschil lig was? Loti wekt daér een zekere span ning over, die zelfs nog duurt nadat het huwelijksaanzoek er eindelijk uitgekomen is, want dan wil Gaud weten wat Yann be zield heeft en hij antwoordt niet. Tenslotte begrijpt zij het uit een half woord. Er was nooit een goede reden, Yann vond het al leen vervelend dat er door iedereen gezin speeld werd op de mogelijkheid van dit huwelijk, daar kwam zijn koppige zee- manstrots tegen in opstand. De opheldering is op zichzelf niet slecht, maar de lezer voelt zich toch tekortgedaan, doordat zij nergens op aansluit en niets blijkt voor te bereiden. Het psychologische perspectief, dat een tijd lang door Loti gesuggereerd werd, blijkt gezichtsbedrog geweest te zijn. Des te meer is er in dit werk een ander soort perspectief. De „pêcheurs d'Islande" zijn allen Bretons, vissers, die vroeg in de zomer naar het noorden varen en pas in september met hun vangst terugkeren. Ieder jaar vergaan een paar van hun scheepjes: op de begraafplaatsen aan de Bretonse kust -staan vele gedenkstenen voor vermiste vissers. Dat leven wordt Ere tentoonstelling. Van zaterdag 5 ju li tot maandag 21 juli zal in Boxtel een eretentoonstelling gehouden worden van werken van de kunstschilder-glazenie* Toon Ninaber van Eyben. door Loti op zee en aan land beschreven. De scènes op zee zijn het duidelijkst, wsaf wij het scheepje dat Yann bemant in de stille koude mist zien van de zomer zortder nachten binnen de poolcirkel: „Maar het was een bleek licht, dat op geen ander leek. Het lag over de dingen als de weer schijn van een dode zon. Om hen heen be gon dadelijk een onmetelijke leegte zonder de minste kleur en buiten de planken van hun schip leek alles doorzichtig, ontast baar, schimmig". In zulke uitbeeldingen is Loti onverbeterlijk en hij voegt er later nog een suggestie aan toe, als hij een van de zeldzame ontmoetingen met een schip uit een naburig dorp beschrijft: de beman ningen roepen elkaar hun berichten toe en daarna wordt de eenzaamheid hersteld. In tussen vervelen de mannen zich niet aan boord en zijn zij ook niet bepaald onge lukkig. Zij halen grote ladingen vis binnen en worden van al de frisse lucht onmatig gezond. Ongeluk is er meer aan het land, in de arme Bretonse vissersdorpen, waar de doodsberichten uit de noordelijke of an dere zeeën ontvangen worden en waar de zomer voor de meeste vrouwen een dorre manloze tijd is, en de winter voor allen lang en regenachtig. Het moet gezegd wor den, dat Loti landschap en klimaat van Bretagne op hun ongunstigst zag: hij drukte in zijn werk een treurige gesteld heid uit en kon de bekoringen van het land niet gebruiken. Men kan hem toch niet verwijten, dat hij het te opzichtig zwart maakt. Te lichtgrijs misschien, maar in zijn boek ziet het er allemaal uit als waar. Gaud woont bij haar grootmoeder in een armzalig klein huisje en Verveelt zich. De grootmoeder zelf is een dapper en grappig mens, maar wordt oud tegen een achter grond van steeds meer ontijdige sterfge vallen. Als Yann de kleindochter ten hu welijk gevraagd heeft, is er een opklaring die niet lang duurt, want het wordt dan weer zomer en hij vaart uit. Gaud leeft in afwachting van zijn terugkeer, maar hij komt niet. Loti vertelt ons uitvoerig van haar ongeduld, hoop en wanhoop, terwijl de andere schepen binnenlopen en tenslot te alleen het schip van Yann nog ontbreekt. Het kan nog altijd komen. Vertragingen van een maand en meer zijn niet onmoge lijk en daarbij is het een mooie zomer zonder ruw weer geweest en was het schip van Yann nieuw en bemand met de beste krachten. Een kritiek ogenblik kan er niet zijn in die vergeefse afwachting. Loti houdt onze ogen op Gaud gericht tot in oktober en beschrijft dan in een laatste kort hoofdstuk hoe het schip vergaan is en hoe Yann zich verzet heeft tegen de dood, totdat hij zich heeft overgegeven aan een huwelijk met de zee, waar hij schert send over sprak in de tijd dat hij geërgerd Velsens P.E.N.-centrale wordt uitgebreid. De aanbouw aan de generatorhallen inspireerde de Santpoortse tekenaar Jan Makkes tot deze schets. werd door vragen naar zijn huwelijks plannen. DE DOOD is in de boeken van Loti zel den afwezig. Men onderscheidt hem in „Pêcheur d'Islande" voortdurend op de achtergrond, vertegenwoordigd door de dorpsbegraafplaatsen en door de hoge ouderdom van Gaud's grootmoeder. Een paar keer treedt hij op de voorgrond, wan neer het schip van Yann vergaat en eerder wanneer diens vriend Sylvestre sterft. Syl- vestre is in militaire dienst op de vloot naar Indo-China gestuurd en daar door de borst geschoten. Zijn dood vindt hij bij Singapore, aan boord van het hospitaal schip op weg terug naar Frankrijk: „Nu en dan werd hij bezeten door een wanho pige behoefte om dat bed te verlaten, waar hij de dood zo goed voelde aankomen, om buiten de wind op te zoeken, en te probe ren het leven te hervinden. Maar met een enorme inspanning bereikte hij niet meer dan een kleine verheffing van zijn hoofd en halshij viel terug in dezelfde holte van zijn losgewoelde bed, waar hij al door de dood aan was vastgehecht en iedere keer verloor hij na zo'n schok een ogenblik alle bewustzijn". Zulke passages worden voor somberheid behoed door hun kracht als suggestieve litteratuur, maar bovendien worden er in het werk van Loti geen verwachtingen van het leven verbitterd door de dood. Hij voert altijd eenvoudige mensen op: de soort die hij het best kende. En het maakte toch geen verschil, eenvoudige mensen of ingewikkelde. Zij zijn ook altijd goed en aardig, want het kwaad is alweer ingewik kelder en maakt evenmin verschil. De dood overschaduwt het hele leven, zo ondervond Loti het zelf. En schrijven was voor hem, in zijn eigen woorden, het enige middel om iets in te brengen tegen het verloop en verval van alles. Zijn verhalen zien er simpel uit, en prikkelen bijna nooit tot tegenspraak. Hij had ook nooit tegenstan ders onder de critici, toen zijn reputatie eenmaal gevestigd was en is sinds zijn dood alleen een beetje uit de aandacht ge drongen, niet vergeten. Een bijdrage aan onze visie op de men sen en de samenleving heeft hij niet ge leverd, maar hij liep ook niet het gevaar dat hij vooroordelen van zijn tijd voor duurzame waarheden aan zou zien. Zo staat zijn werk een beetje naast de ont wikkeling van de roman. Het is zelf in zekere zin een voorbeeld van iets dat geen verschil maakt, maar op zijn best zoals in „Pêcheur dTslanda" is het heel mooi en daardoor inderdaad aan de dood ont trokken. S. M. nog niet zijn zo eigen wat speels decora- tieve stijl, die men in een hier eveneens geëxposeerde aquarel ontmoet, maar dan toch kwaliteiten waardoor dit werk nau welijks voor een bijzonder „Portaal van het Dominicaner Klooster te Aries" van Utrillo (18831955) onderdoet, ontstaan in een goede periode van deze kunstenaar. De twee paneeltjes van Corot (17961875) mo gen als grapjes misschien beschouwd wor den, maar hoe gevoelig zijn ze toch weer gepenseeld! Het hier vertoonde bloemstuk van Van Gogh (18531890) is een werk uit diens overgangstijd in Parijs, toen het im pressionisme hem was gaan interesseren: een niet alleen goed, maar ook een buiten gewoon fraai voorbeeld van die tijd en herinnerend zelfs aan werk van Fantin Latour (18361904). Deze is hier vertegen woordigd met een mythologisch onderwerp. Van Paul Gauguin (18481903) ontmoeten we eveneens een vroeg impressionistisch schilderijtje, gemaakt in 1879, het jaar dat hij in Pontoise werkte met Pissarro (1830 1903), in wiens „Koeienhoedster" uit 1892 we de bij het pointillisme noodzakelijke vormverstrakking al kunnen constateren. In 1886 ontmoette Gauguin Emile Ber nard (18631941). Hun kennismaking bleek pas twee jaren later van belang. Toen ont stond die veel meer op synthese gerichte wijze van schilderen, waarvan Bernard eigenlijk het vaderschap toekomt. Zijn hier geëxposeerde portret van een Bretonse boerin is daar een goed voorbeeld van. Wat matter is het zoveel later geschilderde stil leven van Serusier (18651927). Deze be hoorde tot dezelfde school, die van Pont Aven. Van de uit het huwelijk tussen impres sionisme en synthetisme geboren,schilder wijze van de zogenaamde „Nabis" kan men iets in het grote interieur van Vuillard (18681940) terugvinden. Deze is ook ver tegenwoordigd met een kostelijke kleine schets in olieverf. HET SCHILDERIJTJE van Monet, die leefde van 1840 tot 1926, zeker fraai te noe men, is geen meesterwerk. Het pretendeer de dat ook niet, want het is een decoratief paneel uit een deur in Lodewijk XV-stijl. Een meesterwerk is voor mijn gevoel zeker een Seinelandschap van Maximilien Luce die leefde van 18581941, de anarchist wiens maatschappelijke gevoelens mis schien wel eens remmend werkten op het echt vrije schilderen, waarvan dit impres sionistische werk een resultaat is. Meester werken zijn voorts de Franse landschappen van Jongkind (1819—1891). Heel dicht bij deze kostelijke schilderijtjes staat een Hol lands landschap, dat in de ligging van een schip op het water (bijna daarboven) mis schien de even te grote afstand tot het onderwerp verraadt. Men vergelijke zie de reproduktie hierbij met de schepen die voor Honfleur op het water liggen. Van Jongkinds tijdgenoot Boudin (18241898) ontmoeten we een spits gepenseeld haven gezicht en een landschap, door onderwerp uitzonderlijk voor deze schilder van de waterkant. Diaz, Harpignies en Monticelli zijn de andere hier vertegenwoordigde tijd genoten van onze Jongkind. DE TENTOONSTELLING begint met, laten we maar zeggen, het modernste werk. Van het hier getoonde kubistische werk van de in 1883 geboren Metzinger, Léger (18811955) en Severini (geboren in 1883) verwarmde me dat van laatstgenoemde het meest, waarbij :k dan moet opmerken dat de anderen toch goed vertegenwoordigd zijn, evenals Marie Laurencin (18851956) en Jean Lurgat 'geboren 1892). Hun werk doet het goed bij elkaar. Koud liet me een aquarel van Kandinsky (18661944). Ver bluffend daarentegen was me een abstracte compositie van een dertienjarige auteur, Patrice Jordan (geboren 1943). Mij onbekend was eveneens het bestaande van de Zwit serse schilder A. H. Pellegrini (geboren 1881). Deze is terecht vertegenwoordigd in de warme omgeving boven, waar ook een werk van Rouault (18711958) een plaats kreeg. Naast genoemd werk van Van Gogh vindt men er een drietal tekeningen en een schilderijtje uit Saint Remy van zijn hand, benevens een pastel van Odillon Redon (18401916). Op die toch warmere schilderkunst wordt men al voorbereid op de trap door een plezierig geschilderd bloemstukje van Othon Friesz (1879—1949). Eén der grootste verrassingen van deze expositie is echter een oergezond schilderij van Maurice de Vlaminck, geboren in 1876, waarin hij een zo persoonlijk accent gaf aan het Fauvisme, met hem ook opgeroe pen door Derain (18801954) van wie we een warmkleurig Provengaals straatje aan treffen (geschilderd rond 1919) en een zit tend naakt uit 1925, dat wel een typisch voorbeeld is van Derain's modellerend schilderen, waarvan ik echter wel schonere resultaten zag. Bob Buys Internationale expositie. Ter gelegen heid van het vijftigjarig bestaan van het „Museo internazionale delle ceramiche" in Faenza in Italië, wordt in juli in dit mu seum een internationale keramische ten toonstelling gehouden, waaraan de n.v. „De Porceleyne Fles" in Delft zal deel nemen met produkten van haar experi mentele afdeling.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 12