ZEEMANSGRAVEN
MUZIEK en
Drie schilders van Limburgsen bloede
exposeren thans in de Akademie
actualiteit
Pierre Loti
ZATERDAG 5 JULI 1958
Erbl]
schrijven als middel
om iets in te brengen
tegen het verval, dat
alles aantast
ONLANGS las ik een opstel van de
dichter Jan Greshoff over een boek van
de Antwerpenaar Avermaete: „Herin
neringen aan het Kunstleven". Het vier
de deel van dit werk is voltooid. Het is
echter niet over dit boek, maar over
enkele uitlatingen van Greshoff dat ik
hier een paar aantekeningen wil maken.
Deze schrijver, die men zeker niet con
ventioneel of geborneerd kan noemen,
maakt onder meer de volgende opmer
kingen:
„Het binden van wat nu juist tij de-
loos behoort te zijn, de kunst, aan een
tijd, aan onze tijd, is een theoretisch
verlangen, dat ik nooit met Avermaete
zal delen. Ik voor mij ben ervan over
tuigd dat hoe meer de kunstenaar „van
zijn tijd" wil zijn, des te sneller zijn
werk vervluchtigt. Ik weet niet of Van
Gogh ooit met opzet zo modern moge
lijk wilde zijn, ten einde zijn tijd geheel
toe te behoren. Ik geloof veeleer dat hij
nu nog leeft, omdat hij nooit krampach
tig van zijn dagen was. Ik zou Aver
maete er op willen wijzen dat het tot
de eigenschappen van alle werkelijk
grote kunst behoort, juist boven zijn tijd
uit te stijgen. En de belangrijkste deugd
van enig kunstwerk, lang geleden ont
staan, schuilt hierin dat men ervan,
naar waarheid, genieten kan: het is als
of het vandaag geschreven, geschilderd,
gecomponeerd werd. Wie het moderne
najaagt als Avermaete, jaagt op een
dagsvliegen- Iets anders is het, alles (op
ieder gebiedte verwerpen omdat het
modern is! Zij, die zich daaraan te bui
ten gaan, doen dit om hun onbegrip om
wat nü gedaan en gedacht wordt, te
verbergen".
HIER IS een en ander gezegd, waar
over in het algemeen zeer oppervlakkig
wordt gedacht en gesproken. Aanleiding
tot verwarring bij begrippen als: heden
daags, modern, voor de toekomst, actu
eel enzovoorts is er genoeg. Toch is er
een duidelijk verschil van betekenis te
zien bijvoorbeeld in woorden als „voor
de toekomst" en „actueel". Ik ben het
met Greshoff volkomen eens als ik zijn
mening in verband breng met de mu
ziek. Er is een verschil tussen compo
neren naar de eisen des tijds" en: onaf
hankelijk van vandaag of morgen een
muziek maken, die toch ook niet op
traditie berust. Als een compositie een
persoonlijke kracht bezit, heeft het
werk alle kans op toekomst. Actualiteit
echter waarborgt geen duurzaamheid.
Twee zaken zijn voor de componist van
belang: de zorg voor de ongestoorde
verklanking van zijn invallen en de
praktische studie van nieuwe ver
schijnselen. Het laatste is zijn labora-
toriumarbeid, het eerste is zijn eigen
lijke, artistieke prestatie. Op de toe
komst rekenen door zo „hedendaags"
mogelijk te zijn, is een ijdele bezigheid,
die meer de wereld dan het leven geldt.
Anderzijds verraadt het vermijden van
nieuwe vindingen gebrek aan levens
kracht.
Het woord „moderniteit" heeft voor
mij een ruimere betekenis dan het
woord „actualiteit". Alles wat actueel
is schijnt wel modern te zijn, maar kan
in de toekomst blijken het niet te wezen.
Echte moderniteit heeft echter het over
haast zijn van de actualiteit niet nodig
Bovendien moet de componist niet iets
willen, maar alleen iets doen. Hij moet
zijn werk zo mooi mogelijk maken.
Zich niet afvragen of het vandaag of
morgen aan de nieuwste mode beant
woordt. Hij riskeert dan wel zeer veel,
maar het behoort tot zijn wijsbegeerte
dat voorbij te zien. De persoonlijke
kracht, waardoor een compositie een
duurzaam leven verwerft, is niet in be
palingen te vangen. De componist zelf
heeft deze kracht niet bewust in de
hand- Hij werkt met de onstoffelijke
materialen harmonie, melodie en ritme,
maar wat nu eigenlijk de dynamische
drijfveer is, die hem - onafhankelijk
van enig tijdsbestel - tot een bepaalde
realisatie leidt, weet hij niet. En voor
deze onbewustheid mag hij eeuwig
dankbaar zijn: dit bepaalt de vrijheid
in zijn werkgebied, waarbij zijn ver
antwoordelijkheidsgevoel stimulerend is
Enige tijd geleden zei een componist
tot een collega: men moet voortdurend
zoeken naar iets anders. De ander
merkte toen op dat hij alleen geloo'de
in iets dat zijn bestaansrecht al bewe
zen had. Als deze heren van binnen zo
zijn als zij van buiten praten, zullen zij
geen van beiden ooit tot onbevangen
persoonlijke creatie in staat zijn. De
eerste weet niet dat componisten niet
zoeken om te vinden, de tweede is een
sufferd die zijn eigen bestaansrecht in
ieder geval niet door de kunst zal be
wijzen.
Hendrik Andriessen
PIETER DEFESCHE, Géne
Eggen en Frans Nols expo
seren tot 21 juli schilderijen,
gouaches, grafiek en enig
beeldhouwwerk in de ten
toonstellingszalen van de
Rijksakademie voor Beelden
de Kunsten te Amsterdam.
Oorspronkelijk was het de
bedoeling een tentoonstelling
te maken van werk van een
grotere groep oud-leerlingen
van wijlen prof. H. Campen-
donk, die ongeveer tezelfder
tijd les van hem genoten had
den. Van de hiertoe genodig
den aanvaardden alleen de
drie genoemde figuren het
zeer aantrekkelijke aanbod
van de Akademie, die ook de
affiches en catalogussen voor
eigen rekening nam. Dat nu
de expositie beperkt bleef tot
het werk van drie schilders,
is iets waarom echter noch zij
noch wij rouwig behoeven te
zijn. Alle drie zijn namelijk
in staat een interessante eigen
tentoonstelling te maken. Wij
zien niet gauw te veel van hun
werk. Alle drie zijn Limbur
gers van oorsprong. Eggen zit
trouwens nog in het zuiden en
zijn optreden betekende voor
mij een kennismaking. De ge
hele groep, die men op het
oog had, bestond voor een
groot deel uit Limburgers en
daarin ligt dan ten dele de
oorzaak van het feit dat het
werk van deze groep zo'n
totaal ander aspect vertoont
als dat van een andere groep,
oudere leerlingen van Cam-
pendonk, waaronder we Pee-
ters, Jeroen Voskuil, Muis,
Horn en Van 't Net telden.
Het blijkt dat Campendonk
zijn leerlingen toch in geen
enkele richting beïnvloedde
en dat zij veeleer door enige
gemeenschap onderling tot een
zekere gelijkgerichtheid kwa
men. Het is betrekkelijk voor
de hand liggen dat de voor
zo'n groot deel uit Limbur
gers bestaande groep zich
meer op het zuiden richtte.
Toen boven de Moerdijk de
„magische realisten" en de
schilders rond de kunsthisto
ricus Bremmer nog zo op de
voorgrond traden, gaf Charles
Eyck de toon aan in Limburg,
waar men bovendien kon bo
gen op die prachtige artiest
Henri Jonas, die hier in het
noorden toch niet de bekend
heid kreeg die hem toekwam.
Men leefde voor de oorlog
nogal apart van elkaar ter
ook wel anderen, zoals bij
voorbeeld Verwey en De Kat,
op de bloeiende wijze schil
derden, die de Limburgers
beter lag. De na de oorlog
hier sterkere oriëntatie op
Frankrijk heeft vermoedelijk
de jonge Limburgers meer
vertrouwen geschonken in een
ontwikkeling hunner kwali
teiten in „het noorden" en zo
kwam een aantal van hen
tegelijk aan do Akademie.
Levantijns landschap door Pieter Defesche
weerszijden van de grote
rivieren. Bij een bezoek tijdens
de oorlog aan de toen in Lim
burg al belangrijke jonge
schilder Wildschut, die zijn
opleiding in Antwerpen ge
noten had, bleek men in het
zuiden zelfs niet te weten dat
er hier naast Sluijters toch
Cézanne natuurlijk weer,
maar ook Matisse en Bon-
nard, waren duidelijk de
figuren hunner voorkeur. In
het werk van Frans Nols is
bovendien de waardering voor
een Gauguin onmiskenbaar.
Daar ook anderen dan zij een
zelfde richting op waren en-
gaan, kan thans niet mee
gesproken worden van een
uitzonderlijke groep. Zij heb
ben zich hier grotendeels ge
vestigd. Hun schilderkunst
nu nog typisch Limburgs te
noemen zou bovendien niet
meer kloppen met hetgeen er
in het zuiden op het moment
wel geldt. Volgens Defesche
vertegenwoordigt de in Lim
burg werkende Eggen eigen
lijk nauwelijks het daar leven
de. Wel dacht ik dat Eggen
misschien het minst van allen
neigt tot de abstracties, die
we bij andere dan de hier
exposerende figuren toch ont
moetten. Voor alle drie bleef
het onderwerp van groot be
lang. Voor Eggen is dat onder
werp veelal van religieuze
aard. Nols is bezeten vooral
van het landschap, dat door
Defesche steeds sterk in be
trekking tot de mens gezien
werd. Geen van hen maakt
het ons moeilijk ons in hun
wereld te verplaatsen. Ge
makkelijker betrekken zij ons
in hun ontroeringen en hun
geesteswereld dan sommigen
hunner meer tot abstractie
neigende collega's met wie zij
voorheen sterker verbonden
leken. Ik vraag me dan ook
af of deze expositie niet min
der innemend ware geweest
wanneer meerderen de uitno
diging geaccepteerd hadden.
Reprodukties in de catalogus
vertellen ons van het meer
monumentale werk dezer kun
stenaars, die daartoe toch ook
opgeleid werden. Want was
het niet de oorspronkelijke
opzet eer te bewijzen aan
Campendonk, die bepaald had
dat na zijn dood alleen werk
van hem in groepsverband
vertoond mocht worden? Moge
het eerbewijs nu dan niet zo
duidelijk aan de dag treden
als men wellicht had gehoopt,
het is er in de kwaliteiten van
het werk van dit drietal.
Hoh Buus
DE zomertentoonstellingen van de kunst
handel E. J. van Wisselingh en Co. aan het
Amsterdamse Rokin zijn altijd evenemen
ten te noemen door de belangrijke, meestal
Franse schilderijen, op welker bezit een
museum veelal trots zou mogen zijn. Herin
neringen aan deze exposities zijn mij zo
sterk bijgebleven, dat ik verwonderd was
te vernemen dat deze kunsthandel een ten
toonstelling als die, welke thans tot eind
augustus gehouden wordt, gedurende enige
jaren niet had kunnen maken. Het aanbod
van werk van de voor hier vereiste kwali
teit blijkt gering en daarom is dan ook een
bezoek aan Van Wisselingh met des te
meer warmte aan te bevelen. Dat sommig
werk wat uitzonderlijk misschien is in het
gehele oeuvre van de vertegenwoordigde
kunstenaars, maakt zo'n expositie voor de
kenners alleen nog maar interessanter.
In zijn „Kerk te Honfleur" van Raoul
Dufy (1877-1953) geschilderd rond zijn
zesentwintigste jaar toont de meester
Ur.i-cn van Honfleur" door Jongkind
MEVROUW, ik lees geen boeken, ik
schrijf ze, had door Pierre Loti in plaats
van door Louis Couperus gezegd kunnen
zijn. Loti (zijn ware naam was Julien
Viaud) vervulde het beroep van zeeofficier
en dankte daar het materiaal voor de
meeste en de meest bekende van zijn boe
ken aan, hetzij dat hij het op zee gevonden
had of in vreemde havensteden. Voordat
hij in 1891, veertig jaar oud, werd opgeno
men in de Académie Frangaise, had hij
weinig litteraire relaties in Parijs en ook
daarna bleef hij een man van de kust
provincies. Hij vertegenwoordigde in zeke
re zin het ideaal van de creatieve schrijver,
vrij van voorbeelden, mode en theorieën:
alles kwam bij hem in natuurlijke vorm
op het papier, uit de ervaring en verbeel
ding van de noeste zeeman. Om te zien
was hij niet zo noest, een kleine man, die
op verhoogde hakken liep om iets groter te
lijken, zich graag in uitheeemse pakken
stak en toen hij ouder werd zijn ge
zicht opmaakte om de gehate rimpels te
verbergen. Dat hij weinig relaties in Parijs
had, kwam ook niet alleen door een voor
keur voor het ruige leven, maar doordat hij
moeilijk was in de omgang met zijn gelij
ken. Zowel zijn betrekkingen met vrouwen
als die met zijn schaarse vrienden waren
onderworpen aan de voorwaarde dat de
wederpartij hem altijd bewonderend aan
hoorde. In den vleze voldeed hij niet als
toonbeeld van de eenvoudige ruige zeeman.
Als schrijver lijkt hij er wel op.
HET IS, gegeven zijn persoonlijkheid,
verklaarbaar dat zijn romans, zoals er vaak
van gezegd is, geen spoor van psychologie
laten zien. Loti had weinig tijd en nog min
der lust om oorzaak en gevolg in het men
selijk gedrag nader te onderzoeken. Het
klinkt een beetje onvriendelijk, als men
hem een auteur zonder psychologie noemt.
Daarom zijn zijn bewonderaars geneigd het
voor hem op te nemen en blijken van zijn
inzicht aan te halen, maar zij komen daar
niet ver mee. Er is in „Pêcheur d'Islande"
(drft als zijn beste boek beschouwd wordt)
een hele reeks passages die de lezer naar
de drijfveren van een der hoofdpersonen,
de kranige Bretonse visser Yann, nieuws
gierig maken. Wat maakt hem jaren lang
onwillig om de bevallige Gaud ten huwe
lijk te vragen, nadat hij op een bal heeft
laten merken dat zij hem niet onverschil
lig was? Loti wekt daér een zekere span
ning over, die zelfs nog duurt nadat het
huwelijksaanzoek er eindelijk uitgekomen
is, want dan wil Gaud weten wat Yann be
zield heeft en hij antwoordt niet. Tenslotte
begrijpt zij het uit een half woord. Er was
nooit een goede reden, Yann vond het al
leen vervelend dat er door iedereen gezin
speeld werd op de mogelijkheid van dit
huwelijk, daar kwam zijn koppige zee-
manstrots tegen in opstand. De opheldering
is op zichzelf niet slecht, maar de lezer
voelt zich toch tekortgedaan, doordat zij
nergens op aansluit en niets blijkt voor
te bereiden. Het psychologische perspectief,
dat een tijd lang door Loti gesuggereerd
werd, blijkt gezichtsbedrog geweest te zijn.
Des te meer is er in dit werk een ander
soort perspectief. De „pêcheurs d'Islande"
zijn allen Bretons, vissers, die vroeg in de
zomer naar het noorden varen en pas in
september met hun vangst terugkeren.
Ieder jaar vergaan een paar van hun
scheepjes: op de begraafplaatsen aan de
Bretonse kust -staan vele gedenkstenen
voor vermiste vissers. Dat leven wordt
Ere tentoonstelling. Van zaterdag 5 ju
li tot maandag 21 juli zal in Boxtel een
eretentoonstelling gehouden worden van
werken van de kunstschilder-glazenie*
Toon Ninaber van Eyben.
door Loti op zee en aan land beschreven.
De scènes op zee zijn het duidelijkst, wsaf
wij het scheepje dat Yann bemant in de
stille koude mist zien van de zomer zortder
nachten binnen de poolcirkel: „Maar het
was een bleek licht, dat op geen ander
leek. Het lag over de dingen als de weer
schijn van een dode zon. Om hen heen be
gon dadelijk een onmetelijke leegte zonder
de minste kleur en buiten de planken van
hun schip leek alles doorzichtig, ontast
baar, schimmig". In zulke uitbeeldingen is
Loti onverbeterlijk en hij voegt er later
nog een suggestie aan toe, als hij een van
de zeldzame ontmoetingen met een schip
uit een naburig dorp beschrijft: de beman
ningen roepen elkaar hun berichten toe en
daarna wordt de eenzaamheid hersteld. In
tussen vervelen de mannen zich niet aan
boord en zijn zij ook niet bepaald onge
lukkig. Zij halen grote ladingen vis binnen
en worden van al de frisse lucht onmatig
gezond.
Ongeluk is er meer aan het land, in de
arme Bretonse vissersdorpen, waar de
doodsberichten uit de noordelijke of an
dere zeeën ontvangen worden en waar de
zomer voor de meeste vrouwen een dorre
manloze tijd is, en de winter voor allen
lang en regenachtig. Het moet gezegd wor
den, dat Loti landschap en klimaat van
Bretagne op hun ongunstigst zag: hij
drukte in zijn werk een treurige gesteld
heid uit en kon de bekoringen van het land
niet gebruiken. Men kan hem toch niet
verwijten, dat hij het te opzichtig zwart
maakt. Te lichtgrijs misschien, maar in zijn
boek ziet het er allemaal uit als waar.
Gaud woont bij haar grootmoeder in een
armzalig klein huisje en Verveelt zich. De
grootmoeder zelf is een dapper en grappig
mens, maar wordt oud tegen een achter
grond van steeds meer ontijdige sterfge
vallen. Als Yann de kleindochter ten hu
welijk gevraagd heeft, is er een opklaring
die niet lang duurt, want het wordt dan
weer zomer en hij vaart uit. Gaud leeft in
afwachting van zijn terugkeer, maar hij
komt niet. Loti vertelt ons uitvoerig van
haar ongeduld, hoop en wanhoop, terwijl
de andere schepen binnenlopen en tenslot
te alleen het schip van Yann nog ontbreekt.
Het kan nog altijd komen. Vertragingen
van een maand en meer zijn niet onmoge
lijk en daarbij is het een mooie zomer
zonder ruw weer geweest en was het schip
van Yann nieuw en bemand met de beste
krachten. Een kritiek ogenblik kan er niet
zijn in die vergeefse afwachting. Loti
houdt onze ogen op Gaud gericht tot in
oktober en beschrijft dan in een laatste
kort hoofdstuk hoe het schip vergaan is
en hoe Yann zich verzet heeft tegen de
dood, totdat hij zich heeft overgegeven aan
een huwelijk met de zee, waar hij schert
send over sprak in de tijd dat hij geërgerd
Velsens P.E.N.-centrale wordt uitgebreid. De aanbouw aan de generatorhallen
inspireerde de Santpoortse tekenaar Jan Makkes tot deze schets.
werd door vragen naar zijn huwelijks
plannen.
DE DOOD is in de boeken van Loti zel
den afwezig. Men onderscheidt hem in
„Pêcheur d'Islande" voortdurend op de
achtergrond, vertegenwoordigd door de
dorpsbegraafplaatsen en door de hoge
ouderdom van Gaud's grootmoeder. Een
paar keer treedt hij op de voorgrond, wan
neer het schip van Yann vergaat en eerder
wanneer diens vriend Sylvestre sterft. Syl-
vestre is in militaire dienst op de vloot
naar Indo-China gestuurd en daar door de
borst geschoten. Zijn dood vindt hij bij
Singapore, aan boord van het hospitaal
schip op weg terug naar Frankrijk: „Nu
en dan werd hij bezeten door een wanho
pige behoefte om dat bed te verlaten, waar
hij de dood zo goed voelde aankomen, om
buiten de wind op te zoeken, en te probe
ren het leven te hervinden. Maar met
een enorme inspanning bereikte hij niet
meer dan een kleine verheffing van zijn
hoofd en halshij viel terug in dezelfde
holte van zijn losgewoelde bed, waar hij
al door de dood aan was vastgehecht en
iedere keer verloor hij na zo'n schok een
ogenblik alle bewustzijn".
Zulke passages worden voor somberheid
behoed door hun kracht als suggestieve
litteratuur, maar bovendien worden er in
het werk van Loti geen verwachtingen van
het leven verbitterd door de dood. Hij
voert altijd eenvoudige mensen op: de
soort die hij het best kende. En het maakte
toch geen verschil, eenvoudige mensen of
ingewikkelde. Zij zijn ook altijd goed en
aardig, want het kwaad is alweer ingewik
kelder en maakt evenmin verschil. De dood
overschaduwt het hele leven, zo ondervond
Loti het zelf. En schrijven was voor hem,
in zijn eigen woorden, het enige middel
om iets in te brengen tegen het verloop
en verval van alles. Zijn verhalen zien er
simpel uit, en prikkelen bijna nooit tot
tegenspraak. Hij had ook nooit tegenstan
ders onder de critici, toen zijn reputatie
eenmaal gevestigd was en is sinds zijn
dood alleen een beetje uit de aandacht ge
drongen, niet vergeten.
Een bijdrage aan onze visie op de men
sen en de samenleving heeft hij niet ge
leverd, maar hij liep ook niet het gevaar
dat hij vooroordelen van zijn tijd voor
duurzame waarheden aan zou zien. Zo
staat zijn werk een beetje naast de ont
wikkeling van de roman. Het is zelf in
zekere zin een voorbeeld van iets dat geen
verschil maakt, maar op zijn best zoals
in „Pêcheur dTslanda" is het heel mooi
en daardoor inderdaad aan de dood ont
trokken.
S. M.
nog niet zijn zo eigen wat speels decora-
tieve stijl, die men in een hier eveneens
geëxposeerde aquarel ontmoet, maar dan
toch kwaliteiten waardoor dit werk nau
welijks voor een bijzonder „Portaal van
het Dominicaner Klooster te Aries" van
Utrillo (18831955) onderdoet, ontstaan in
een goede periode van deze kunstenaar. De
twee paneeltjes van Corot (17961875) mo
gen als grapjes misschien beschouwd wor
den, maar hoe gevoelig zijn ze toch weer
gepenseeld! Het hier vertoonde bloemstuk
van Van Gogh (18531890) is een werk uit
diens overgangstijd in Parijs, toen het im
pressionisme hem was gaan interesseren:
een niet alleen goed, maar ook een buiten
gewoon fraai voorbeeld van die tijd en
herinnerend zelfs aan werk van Fantin
Latour (18361904). Deze is hier vertegen
woordigd met een mythologisch onderwerp.
Van Paul Gauguin (18481903) ontmoeten
we eveneens een vroeg impressionistisch
schilderijtje, gemaakt in 1879, het jaar dat
hij in Pontoise werkte met Pissarro (1830
1903), in wiens „Koeienhoedster" uit 1892
we de bij het pointillisme noodzakelijke
vormverstrakking al kunnen constateren.
In 1886 ontmoette Gauguin Emile Ber
nard (18631941). Hun kennismaking bleek
pas twee jaren later van belang. Toen ont
stond die veel meer op synthese gerichte
wijze van schilderen, waarvan Bernard
eigenlijk het vaderschap toekomt. Zijn hier
geëxposeerde portret van een Bretonse
boerin is daar een goed voorbeeld van. Wat
matter is het zoveel later geschilderde stil
leven van Serusier (18651927). Deze be
hoorde tot dezelfde school, die van Pont
Aven.
Van de uit het huwelijk tussen impres
sionisme en synthetisme geboren,schilder
wijze van de zogenaamde „Nabis" kan men
iets in het grote interieur van Vuillard
(18681940) terugvinden. Deze is ook ver
tegenwoordigd met een kostelijke kleine
schets in olieverf.
HET SCHILDERIJTJE van Monet, die
leefde van 1840 tot 1926, zeker fraai te noe
men, is geen meesterwerk. Het pretendeer
de dat ook niet, want het is een decoratief
paneel uit een deur in Lodewijk XV-stijl.
Een meesterwerk is voor mijn gevoel zeker
een Seinelandschap van Maximilien Luce
die leefde van 18581941, de anarchist
wiens maatschappelijke gevoelens mis
schien wel eens remmend werkten op het
echt vrije schilderen, waarvan dit impres
sionistische werk een resultaat is. Meester
werken zijn voorts de Franse landschappen
van Jongkind (1819—1891). Heel dicht bij
deze kostelijke schilderijtjes staat een Hol
lands landschap, dat in de ligging van een
schip op het water (bijna daarboven) mis
schien de even te grote afstand tot het
onderwerp verraadt. Men vergelijke zie
de reproduktie hierbij met de schepen
die voor Honfleur op het water liggen. Van
Jongkinds tijdgenoot Boudin (18241898)
ontmoeten we een spits gepenseeld haven
gezicht en een landschap, door onderwerp
uitzonderlijk voor deze schilder van de
waterkant. Diaz, Harpignies en Monticelli
zijn de andere hier vertegenwoordigde tijd
genoten van onze Jongkind.
DE TENTOONSTELLING begint met,
laten we maar zeggen, het modernste werk.
Van het hier getoonde kubistische werk
van de in 1883 geboren Metzinger, Léger
(18811955) en Severini (geboren in 1883)
verwarmde me dat van laatstgenoemde het
meest, waarbij :k dan moet opmerken dat
de anderen toch goed vertegenwoordigd
zijn, evenals Marie Laurencin (18851956)
en Jean Lurgat 'geboren 1892). Hun werk
doet het goed bij elkaar. Koud liet me een
aquarel van Kandinsky (18661944). Ver
bluffend daarentegen was me een abstracte
compositie van een dertienjarige auteur,
Patrice Jordan (geboren 1943). Mij onbekend
was eveneens het bestaande van de Zwit
serse schilder A. H. Pellegrini (geboren
1881). Deze is terecht vertegenwoordigd in
de warme omgeving boven, waar ook een
werk van Rouault (18711958) een plaats
kreeg. Naast genoemd werk van Van Gogh
vindt men er een drietal tekeningen en
een schilderijtje uit Saint Remy van zijn
hand, benevens een pastel van Odillon
Redon (18401916). Op die toch warmere
schilderkunst wordt men al voorbereid op
de trap door een plezierig geschilderd
bloemstukje van Othon Friesz (1879—1949).
Eén der grootste verrassingen van deze
expositie is echter een oergezond schilderij
van Maurice de Vlaminck, geboren in 1876,
waarin hij een zo persoonlijk accent gaf
aan het Fauvisme, met hem ook opgeroe
pen door Derain (18801954) van wie we
een warmkleurig Provengaals straatje aan
treffen (geschilderd rond 1919) en een zit
tend naakt uit 1925, dat wel een typisch
voorbeeld is van Derain's modellerend
schilderen, waarvan ik echter wel schonere
resultaten zag.
Bob Buys
Internationale expositie. Ter gelegen
heid van het vijftigjarig bestaan van het
„Museo internazionale delle ceramiche" in
Faenza in Italië, wordt in juli in dit mu
seum een internationale keramische ten
toonstelling gehouden, waaraan de n.v.
„De Porceleyne Fles" in Delft zal deel
nemen met produkten van haar experi
mentele afdeling.