De parels van het parlement
Groenten uit eigen tuin
Wie was Van Gogh?
z
O
z
O
19
ZATERDAG 5 JULI 1958
Erbij
A
M
M
E
R
S
T
O
L
E
P
E
TOTAAL AANTAL PUNTEN
ONZE PUZZEL
G. Krómdijk
REGLEMENT
Z
O
es.
O
O
TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP
Commissaris
Spijker
laat zich toch
overtuigen
V
Het is nu prettig werken in de moestuin
vele groenten kunnen nu geweckt of in het
zout gelegd worden. Postelein is een heer
lijke zomergroente, maar slechts weinig
mensen weten dat ze uitstekend geweckt
kan worden. Nu kunt u dat doen, u kunt nu
ook nog zaaien. Stop het zaad vooral niet
te diep in de grond; het is al voldoende in
dien het juist onder de oppervlakte zit.
Op natte grondsoorten moet na het zaaien
de grond even met de achterkant van de
schop worden aangedrukt. Op droge
grondsoorten is het nuttig de grond na
het zaaien met vochtige zakken of lappen
af te dekken. Zodra het zaad tot ontkie
ming komt moet men de bedekking verwij
deren.
Worteltjes dient men te dunnen; ze moe
ten voldoende kunnen uitgroeien. Een on
derlinge afstand van enkele centimeters
hebben ze nodig. Trek geen worteltjes zo
maar uit het bed, maar neem ze voor de
voet op.
Tussen de vroege aardappelen, die nu al
grotendeels zijn afgestorven, kunnen jon
ge spruitkoolplanten gepoot worden. Te
gen de tijd dat de aardappelen gerooid
vorden zijn het al flinke planten.
„WIE WAS Van Gogh?" is de naam van
de documentaire tentoonstelling, door het
hoofd van de afdeling Kunsten van het
ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen, dr. J. Hulsker, samenge
steld. Deze expositie is thans in het Haagse
Gemeentemuseum te zien. Daar de tentoon
stelling bestaat uit reprodukties en teksten,
was het mogelijk deze te vermenigvuldigen
en zo zullen gelijke exposities plaats vinden
elders in ons land, in militaire kampen en
in het buitenland.
In de Ooievaarreeks van de uitgeverij
Bert Bakker-Daamen n.v. is een boekje van
dr. J. Hulsker verschenen, dezelfde stof
behandelend. Eerst worden gegevens ver
strekt over Van Goghs leven, daarna wordt
de ontwikkeling van diens werk belicht.
Acht schilderijen, die kenmerkend ge
noemd kunnen worden voor Van Goghs
verschillende perioden, zijn in kleur ge
reproduceerd. Naast verscheidene andere
reprodukties in zwart-wit vindt men nog
fotografische afbeeldingen van mensen,
huizen en landschappen, waarmee Van
Gogh te maken had.
De bedoeling van dit alles is natuurlijk
een groot publiek voor Van Goghs werk te
interesseren en mogelijk gelukkiger te
maken met het genieten daarvan. Voorts
zal ook wel in de bedoeling gelegen hebben
gegevens betreffende Van Gogh te ver
strekken aan hen die na het zien van
diens werken wat meer zouden willen
weten over deze kunstenaar. Eerlijk ge
zegd: ik zie niet zoveel in deze opzet. Ik
heb nergens bezwaren tegen de tekst en de
combinatie van gegevens. Ik houd eigenlijk
wel van de zakelijkheid waarmee een en
ander gesteld werd. Maar ik vraag me af
of men hiermede een publiek voldoende
nieuwsgierig maakt. Een warm getuigenis
van eigen ondervindingen bij de gelukkige
ontmoeting met Van Goghs werk lijkt me
meer effect te hebben. En wie door zijn
waardering voor deze schilder meer over
hem te weten zou willen komen, vindt
naar mijn smaak dan toch te weinig in dit
boekje, dat de lezer alleen maar stof
schenkt om een beetje mee te kunnen
praten over Van Gogh.
Bob Buys
Het hoogste puntenaantal is deze week
bereikt door een reiziger die 48 punten
verzamelde. Het is de heer W. de Boer,
Mauricialaan 33 in Overveen. Hij ont
vangt 48. Alle ingezonden diagrammen
met hogere puntenaantallen zijn afge
keurd wegens overtreding van het regle
ment. Men moet er danig op letten dat
men geen plaatsnamen van niet-zelfstan-
dige delen van gemeenten invult.
Sommige inzenders hebben ook weer ge
zondigd tegen een ongeschreven (maar
volkomen logische) wet dat men niet de
zelfde plaatsnamen mag invullen. Ieder
een kan dat zelf beredeneren. Wanneer
dat zou zijn toegestaan, zou men eenvou
dig een rijtje Vlagtwedde's en Wilder-
vank's kunnen invullen, met in het mid
den een „overstapje".
Voor de laatste maal in dit seizoen gaan
we nu op reis en wel van Ammerstol naar
Epe.
(Nadruk verboden)
1. Alleen de namen van zelfstandige Nederlandse
plaatsen mogen worden ingevuld.
2. De plaatsnamen mogen tien of minder letters
omvatten.
3. Iedere in te vullen plaatsnaam moet tenminste
één letter bevatten, die dezelfde is en op de
zelfde verticale kolom staat als die van de
voorafgaande plaatsnaam.
4. Iedere letter, die correspondeert met een letter
van de voorafgaande plaatsnaam, geldt voor
één punt.
5. Het aantal op deze wijze verzamelde punten
moet aan het einde van iedere horizontale rij
en onderaan samengeteld worden ingevuld.
6. Winnaar is wie de meeste ,,overstap-punten"
verzamelt. De prijs is één gulden per punt.
7. De plaatsing der namen is willekeurig. Men
kan dus vooraan beginnen of elders in de rij
der tien hokjes.
8. Wanneer meer inzenders het hoogste aantal
punten behalen, wordt de premie verdeeld on
der drie van hen, die dan door het lot worden
aangewezen.
9. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken
de inzending ongeldig.
10. Inzendingen onder vermelding „Op Reis"
uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze
bureaus in Haarlem of Velsen.
IS)
LU
LU
I
LU
3
LU
s mails rif rtya
HEEL VROEG
Goeie morgen, groene bomen,
goeie morgen, kukelhaan.
Ja, ik ben al uit de veren,
ik ben heel vroeg opgestaan.
Goeie morgen, bonte koeien;
schudden jullie met je kop?
Nee, hoor, het is geen vergissing,
'k Ben expres zo heel vroeg op
Merel, 'k weet niet waar je nest zit,
maar ik hoor wel hoe je fluit.
Ja, je ziet het goed hoor,
ik ben ook mijn huis al uit.
Juffrouw Tok, sta op, de zon schijnt,
zet je kuikens in de rij
en loop net als ik de dag in.
Wees er als de kippen bij
Mies Bouhuis
COMMISSARIS SPIJKER schoot in zijn
overjas. Daarna pakte hij zijn slappe, grij
ze vilthoed van het haakje en zette deze
een tikje achterover op zijn hoofd. Net wil
de hij het licht van zijn bureaulamp uit
knippen, toen er op de deur geklopt werd.
Binnen, riep de commissaris. Zijn stem
klonk een beetje wrevelig. De dienstdoen
de agent trad het vertrek binnen. Neem
me niet kwalijk, commissaris, zei hij,
maar daar zijn drie jongelui die u drin
gend wensen te spreken. De commissaris
zei een lelijk woord. Heb je ze dan niet
gezegd, dat ik op het punt sta om naar
huis te gaan? Mijn dag is waarachtig wel
lang genoeg geweest. Kunnen ze morgen
niet terug komen? Hebben ze gezegd waar
het over gaat?
Nee, commissaris, zei de agent alleen
de laatste vraag beantwoordend, ze wil
len me niet zeggen waar het over gaat.
Ze zeggen alleen, dat het heel belangrijk
is en dat ze u dringend wensen te spre
ken. En ik geloof ze ook wel, anders was
ik niet naar u toegegaan, dat weet u wel.
Ze zien er serieus genoeg uit. 't Is niet
van dat soort, dat voor een habbekrats
naar de politie loopt.
1 Ja, ja, onderbrak de commissaris de
woondenstroom, laat ze dan maar binnen
komen. Hij zette zijn hoed weer af en leg
de die op een stoel. Even later werden On-
dine, Ivo en Jaap bij hem binnengelaten.
Zo, zei commissaris Spijker, terwijl hij
ze van onder tot boven opnam. Zo, jullie
moesten mij zo dringend spreken? Hij
nam plaats achter zijn bureau en maakte
de knopen van zijn jas los. Vertel maar
eens, wat kan ik voor jullie doen? Jaap
stootte Ivo aan: Zeg jij het maar.
De kwestie is, begon Ivo, we komen
aangifte doen van een belangrijke zaak.
Het gaat over Siam..
Over Siam? verwonderde de commis
saris zich.
Ja, sprong Ondine bij, over de radio
actieve stralen. De commissaris krabbel
de zich eens achter het oor: Kunnen jul
lie me niet eens geregeld vertellen waar
over je het precies hebt? Zo begrijp ik er
niets van. Jij daar, hoe heet je?
Jaapbegon Jaap
Ja, 't is goed Jaap, vertel jij me eens
wat deze late invasie te betekenen heeft.
Jaap kreeg een kleur. Ik zal mijn best
doen het goed te vertellen, zei hij. Maar
weet u, het is echt erg ingewikkeld.
Vooruit maar, moedigde commissaris
Spijker hem aan.
Nou, zei Jaap, het komt hierop neer:
door toevallige omstandigheden zijn we op
het spoor gekomen van een internationaal
complot dat plannen heeft de wereldvre
de in gevaar te brengen. Commissaris
Spijker blies zijn wangen op. Zijn wenk
brauwen trokken naar boven: ....een
internationaal complot nog wel. Tjonge,
tjonge.en hoe weten jullie dat allemaal?
Jullie hebben toch niet te veel wild-west
films gezien? Of te veel in Indianenboe
ken gelezen?
Ik geloof dat we die tijd wel te boven
zijn, zei Ondine scherp. Waar ziet u ons
voor aan? In plaats dat u blij bent dat wij
de politie behulpzaam willen zijn., bele
digt u ons! Tranen van boosheid stonden
Ondine in de ogen.
Even bleef het stil. De jongens beten zich
verschrikt op de lippen en de commissa
ris was te verbluft om dadelijk antwoord
te geven. Toen zei hij: Neem me niet
kwalijk, jongedame, maar dat is krasse taal!
Dus., eh.. jullie wilt de politie behulp
zaam zijn. Zo, zo. Goed, goed.
Weer viel er een stilte. Toen hernam
Jaap: Het internationale complot heeft,
zoals wij hebben kunnen onderzoeken
straks zullen wij u daarvan de bewijzen
overhandigen hier in Nederland zijn
handlangers. En, wat belangrijk is, het
heeft het hier in Haarlem. In het kort gaat
het hierom: dit complot is bezig met het
organiseren van het nemen van proeven
met de bevolking van Siam. Degene, die
wij ontmaskerd hebben, is iemand die erg
knap schijnt te zijn in de chemie en die
zich bovendien bedient van de naam van
de internationaal befaamde professor Ty-
gendaag.
Professor Tygendaag, professor Tygen-
daag, bromde commissaris Spijker tussen
zijn tanden, terwijl hij zijn "gen samen
kneep alsof hem iets niet te nen wilde
schieten. Hij haalde een pa. sigaretten
te voorschijn, maakte even een gebaar
alsof hij de jongens er een wilde presen
teren, maar stak er daarna zelf een op.
Ga door, zei hij, terwijl hij met zijn
hand de rook wegwuifde.
We zijn natuurlijk ook niet zomaar van
zelf op dat complot gekomen, vervolgde
Jaap. De eerste aanwijzingen kregen we
van een oom van mijn vrienden hier. De
heer Ivo Campenarde, een Belg die voor
een bekende firma in Siam werkt. Het
verhaal dat oom Ivo ons vertelde combi
neerden wij met het vreemde gedrag van
een overbuurman, een chemicus, die in-
het bezit is van vissen met drie koppen en
vijf staarten. Gaandeweg kwamen wij tot
meer merkwaardige ontdekkingen, die
hun hoogtepunt bereikten in een aantal do
cumenten waarin alle boze plannen haar
fijn uitgesponnen waren. Een van deze
papieren hebben wij ons toegeëigend om
als bewijs voor u mee te brengen.
Ivo haalde bij deze woorden zijn porte
feuille uit zijn binnenzak en spreidde het
bewuste document voor de verblufte ogen
van de commissaris op het bureau uit.
Wel, wel, zuchtte Spijker, wel, wel
en minstens vijf minuten was het nu muis
stil in het vertrek. De jongens en Ondine
konden hun polshorloges horen tikken.
Toen zei de commissaris: En houdt hij
zich schuil?
Nee, zei Ivo, hij leeft alleen onder een
valse naam, maar hij is gewoon bereik
baar.
Plotseling werd commissaris Spijker zeer
actief. Hij opende een lade van zijn bu
reau, greep er een revolver uit, drukte
daarna op een knopje zodat even later de
dienstdoende agent weer verscheen.
Is inspecteur Arens er nog? vroeg de
commissaris.
Jawel commissaris, antwoordde de
agent.
Laat hem onmiddellijk hier komen,
sprak de commissaris. Na enkele minuten
kwam er een flinke jongeman binnen met
veel warrig zwart haar, een tamelijk gro
te neus en een pijp tussen zijn tanden.
Arens, sprak de commissaris, dit zijn.
eh.enfin, stellen jullie je zelf maar even
voor. Nadat dit gebeurd was vervolgde
hij:
Heb jij wel eens gehoord van een in
ternationaal complot dat zich bezig houdt
met radio-activiteit?
Wis en waarachtig wel, lispelde inspec
teur Arens met de pijp tussen z'n tanden.
We zitten al een poosje op de uitkijk, maar
we hebben tot dusver nog geen contact
met de misdadigers kunnen krijgen. We
vermoeden echter, dat ze zich óf in de
hoofdstad, óf in het buitenland bevinden.
Zo, zo, zei commissaris Spijker, geloof
je dat. Nou, deze jongelui kunnen je wel
wat anders vertellen. Bekijk dit papier
maar eens dat ze me overhandigd hebben.
Inspecteur Arens nam zijn pijp uit de mond
en boog zich over het document. Enkele
malen knikte hij woordeloos. Daarna stak
hij zijn pijp weer tussen de tanden.
Precies wat we gezocht hebben, lispel
de hij. Uitstekend werk! Mijn gelukwen
sen, jongens!! Hij stak zijn hand uit en
drukte die der kinderen.
En nu, zei commissaris Spijker, zul
len we ons mannetje moeten gaan inreke
nen. Arens, als jij Terpstra en Noppen
even haalt... Hij is toch nergens op ver
dacht? wendde hij zich tot de kinderen.
Zover wij weten niet, zei Ivo. Of hij
moet de diefstal van zijn document al ont
dekt hebben.Maar dat betwijfel ik sterk.
Het is nog maar amper een uur geleden.
Mooi, zei de commissaris. Dan breng ik
jullie even met de wagen naar huis, want
jullie mogen tot mijn spijt in geen geval
bij de arrestatie zijn. Dat is te gevaarlijk.
We weten immers niet of hij gewapend
zal zijn en of hij zich zal verzetten.
O, zei Ondine, ik zou er helemaal niet
bij willen zijn. Bah, ik heb zo tegen hem
gehuicheld.
En ik wil liever niet voor de deur afge
zet worden, zei Jaap. Stel je voor, dat
mijn ouders zien dat ik met een politie
auto wordt thuisgebracht.Ze zouden zich
doodschrikken.
(Wordt volgende week vervolgd)
Zijn vriend Leo liep wat hij kon over
het groene weiland, waar het gras nog
niet gemaaid was. „En los!" schreeuw
de Hansje weer. Leo liet los en ja, bijna
kaarsrecht steeg de vlieger omhoog.
Mooier had nog nooit één van tweeën
een vlieger zien stijgen. Het touw
schoot van de klos, zó vlug dat Hans
bijna niet mee kon draaien. Leo liep
terug naar Hans en samen keken ze
hoe hun vlieger hoger en hoger klom.
Het blauwe papier was zo blauw als
de lucht, maar de gele sterren, die Leo
had geknipt, kwamen daardoor dus te
beter uit en het leek net of aan het eind
van het touw een handvol sterren door
de lucht zweefde. De vlieger stond, het
touw was helemaal afgewonden. Hans-'
je en Leo zaten met hun hoofden ver
achterover in het hoge gras en keken
naar de gele stipjes die je nog net kon
zien, zó hoog was hij nu.
„Laat mij hem eens vasthouden",
vroeg Leo en hij greep al naar de klos.
„Ik kijk wel uit", zei Hans, „ik geef
mijn vlieger aan niemand uit han
den". Leo ging met een schok overeind
zitten om te zien of Hans meende wat
hij zei. Hij kreeg er een kleur van.
„Jouw vlieger?" vroeg hij. „En ik heb
hem bijna helemaal alleen gemaakt".
„Poeh.zei Hans nog altijd met z'n
ogen op het stipje, „maar het blauwe
en het gele papier was van mij en het
touw ook".
„Maar je wist niet eens wat je er mee
doen moest", zei Leo. „Je had nog nooit
van je leven een vlieger gemaakt".
„Dat doet er niet toe", zei Hans. „Het
is mijn vlieger en ik geef hem niet uit
handen".
„Goed dan", zei Leo. Hij stond op en
liep langza'am terug naar de weg. Hans
keek hem heel even na en dacht nog:
als ik nou roep hoort-ie me nog en komt
ie wel terug, maar meteen er achter
aan zei hij hardop tegen zichzelf: Och
Wa&rom'ook. -j?i 't-Is toch-za, hefblau-
we papier en het gele en het touw zijn
toch van mij?"-
Hij draaide zich een slag om zodat hij
met zijn rug naar de weg zat en tuur
de weer omhoog naar de vijf sterren
op de vlieger.
„Moet je eens voelen hoe ie trekt..."
zei hij. Maar toen hij opkeek was er
niemand, die hem antwoord gaf. Alleen
knipte een oud paard, dat bij een hek
stond, een paar keer met z'n ogen naar
hem. Stil is het, dacht Hansje en hij
liet zich nu helemaal achterover glij
den, met de klos stevig in zijn handen
en zijn ogen strak op de vlieger. Hij tel
de de sterren op het blauwe papier nog
eens. Eén... twee... drie... vier...
vijf... zes... zeven... acht... negen...
Hij telde door. Hoe kwam dat? Hoe kon
het dat er opeens veel meer sterren
waren? Daar... twaalf... zestien...
twintig... vierentwintig..."
„Hé... hoe kan dat?" riep Hans.
„Hoe dat kan? Hoe wat kan?" vroeg
een vogelstem naast hem. Hans was
niet eens verbaasd. „Waarom tel ik op
eens zoveel sterren?" vroeg hij. „Wel
dertig of veertig of honderd?"
„Nogal logisch", kraste de vogel,
„omdat we recht op de sterren aan
vliegen. Hoe dichter je bij de sterren
komt hoe meer je er ziet".
Toen pas ontdekte Hans dat hij zweef
de. Hij hing onder aan zijn eigen vlie
ger met de klos nog altijd in zijn han
den. Het touw trok en trok, hoger,
steeds hoger, recht op de sterren aan.
Zijn hart stond bijna stil van schrik
toen hij zag dat het weiland onder hem
al niet meer te zien was en dat de we
reld nog maar een klein zwart stipje
was.
„Wat moet ik doen?" schreeuwde hij
naar de vogel. „Weet ik het?" zei die.
„Meegaan, dat is het enige. Ik zelf ga
terug, want het wordt me hier iets te
hoog". Weg was de vogel en Hansje
zweefde nu helemaal alleen door de
ruimte, recht op de sterren aan. Hij
sloot zijn ogen, het was te verschrik
kelijk om te zien hoe de wereld steeds
verder weg viel en de sterren steeds
dichterbij kwamen. Hij deed ze pas
weer open, toen hij merkte dat het touw
in zijn handen met grote rukken werd
aangehaald. „Haal hem boven... haal
hem boven", kraakte een vreemde
stem. Boem, Hansje werd ergens bin-
nengehesen. Hij keek op, recht in de
gouden sterrenogen van zijn eigen vlie
ger. De onderste ster ging als een gro
te mond wijd open en kraakte: „zo,
we zijn er, Hans. Wacht hier maar af!"
„Wat is dit? Waar zijn we?" vroeg
Hansje en hij keek met grote ogen naar
het vreemde land, waarin hij was bin-
nengehesen. Hij stond op een soort
pleintje, om hem heen stonden huizen
van papier, waar achter de ramen vlie
gers in allerlei kleuren zaten die hem
met grote ogen aankeken. Door de stra
ten die op het pleintje uitkwamen dans
ten of schuifelden grote en kleine vlie
gers met hun staartjes achter zich aan.
De lucht was vol geritsel van vlieger
papier en wat hun stemmen kraakten
was bijna niet te verstaan.
„Dit is", zei de blauwe vlieger met
de vijf sterren, „dit is het land van de
weggevlogen vliegers. Elke vlieger,
die er vandoor gaat komt hier terecht,
als hij tenminste onderweg niet in een
boom of een schoorsteen blijft haken.
„Maar jij.." zei Hans, „jij bent toch
niet weggevlogen? Jij was van mij".
De blauwe vlieger wilde zijn mond al
opendoen om antwoord te geven, maar
op dat ogenblik ging er een groot gerit
sel door de straat, waar iedereen
haastig opzij ging voor een reusachtige
vuurrode vlieger met een drakenge-
zicht.
„Buigen!" fluisterde de blauwe vlie
ger. „Daar komt de koning."
Hansje had wel tot onder de grond
willen buigen, zó griezelig vond hij dat
drakengezicht, dat nu recht op hem af
kwam. „Wat moet dat?" kraakte een
stem, veel harder dan die van de an
dere vliegers. „Wat moet die jongen
hier? Jongens zijn onze vijanden, want
ze houden ons gevangen. Waarom
vluchten we hierheen als de jongens
ons hier nu ook al achterna komen?"
„Sire", zei de blauwe vlieger beleefd,
„ik kan het niet helpen. Deze jongen
wou mij niet uit handen geven. Aan
niemand. Hij hield zó stijf vast dat ik
hem wel mee móest nemen."
„Bind hem., bind hem!" riep de ko
ning en zijn gezicht werd nóg lelijker
en roder, „bind hem met zijn eigen
touw!"
Van alle kanten naderden vliegers
die probeerden om Hans te binden. Hij
zwaaide en sloeg met zijn armen en
benen en raakte toen helemaal ver
ward. „Weg., weg., ik moet weg!"
was het enige wat hij nog dacht. Hij
zette het op een lopen. Alle vliegers
woeien achter hem aan. Hij stond op
de rand van de ster, precies daar, waar
ze hem hadden opgehesen. „Spring"
zei hij tegen zichzelf, „spring! Alles is
beter dan hier blijven." Hij deed zijn
ogen dicht en sprong.eindeloos.ein-
loos duurde het zweven door de
lucht.
Boem! Met een klap viel hij.... Hij
deed zijn ogen open en sloeg met zijn
armen. Hij lag in hoog gras en om zijn
polsen voelde hij nog het touw van de
vliegers. Hij krabbelde overeind. niets
bezeerd, dacht hij, hoe is het mogelijk?
Een paard bij een hek knipte met zijn
ogen naar hem. Hé, dacht hij, waar heb
ik dat paard meer gezien?
Toen hoorde hij de stem. Vlak ach
ter hem op de weg, riep iemand zijn
naam. „Hans.. Hans! Ik heb hem..!"
Hans draaide zich om.Leo? Waar
kwam Leo vandaan? Hij wreef in zijn
ogen. Zag hij het goed? In zijn handen
had Leo de blauwe vlieger met de vijf
sterren.
„Hoe kom je daaraan?" vroeg hij en
wreef nog eens. „Wat?" zei Leo. „Heb
je dan niet eens gemerkt dat je vlie
ger was weggevlogen? Helemaal ver
derop bij het berkenbos zat-ie in een
boom. Ik kwam er langs en zag hem
zitten. Kijk maar., je touw is gebro
ken." Leo wees op het stuk touw dat
nog naast de klos lag.Jij moet gesla
pen hebben dat je dat niet hebt g e-
merkt!"
Opeens lachte Hans., hij lachte en
lachte tot Leo hem bij zijn schouder
pakte. Die zei: „Wat is er nou, joh? Is
dat zo om te lachen? Wees blij dat ik
je vlieger heb teruggebracht."
Hans lachte niet meer. „Ik ben blij
dat je met je vlieger bent teruggeko
men," zei hij, „want er was niks aan
zonder jou."
„Mijn vlieger?" zei Leo. „Ga nou
gauw. Onze vlieger!"
„Ja," zei Hans en met een kleur van
plezier streek hij over de onderste van
de vijf gouden sterren, die net een gro
te wijde mond leek, die dadelijk kon
gaan lachen.
Mies Bouhuys
'k Zou best een bijtje willen zijn,
een heel gewoon bruin bijtje,
dan woonde ik in een boterbloem
in het zachte groene weitje.
Bij donker ging mijn huisje dicht,
maar zo gauw de dag begon
vloog ik mijn boterbloem uit
om te dansen in de zon.
Dan vloog ik naar het rozenperk
en koos een roos voor ontbijt.
Ik babbelde wat met de vlinders daar,
want ik had alle tijd.
Daarna ging ik naar de mensen toe,
ik zoemde wat om ze rond,
ik zoemde: kom jongens wordt ook
een bij,
maar niemand die dat verstond.
O, als ik toch eens een bijtje was,
een bruine bij, stel je voor,
dan speelde en danste en zoemde ik
de hele zomer door.