De parels van het parlement Groenten uit eigen tuin Wie was Van Gogh? z O z O 19 ZATERDAG 5 JULI 1958 Erbij A M M E R S T O L E P E TOTAAL AANTAL PUNTEN ONZE PUZZEL G. Krómdijk REGLEMENT Z O es. O O TEKST VAN LIZZY SARA MAY TEKENINCEN VAN FIEP WESTENDORP Commissaris Spijker laat zich toch overtuigen V Het is nu prettig werken in de moestuin vele groenten kunnen nu geweckt of in het zout gelegd worden. Postelein is een heer lijke zomergroente, maar slechts weinig mensen weten dat ze uitstekend geweckt kan worden. Nu kunt u dat doen, u kunt nu ook nog zaaien. Stop het zaad vooral niet te diep in de grond; het is al voldoende in dien het juist onder de oppervlakte zit. Op natte grondsoorten moet na het zaaien de grond even met de achterkant van de schop worden aangedrukt. Op droge grondsoorten is het nuttig de grond na het zaaien met vochtige zakken of lappen af te dekken. Zodra het zaad tot ontkie ming komt moet men de bedekking verwij deren. Worteltjes dient men te dunnen; ze moe ten voldoende kunnen uitgroeien. Een on derlinge afstand van enkele centimeters hebben ze nodig. Trek geen worteltjes zo maar uit het bed, maar neem ze voor de voet op. Tussen de vroege aardappelen, die nu al grotendeels zijn afgestorven, kunnen jon ge spruitkoolplanten gepoot worden. Te gen de tijd dat de aardappelen gerooid vorden zijn het al flinke planten. „WIE WAS Van Gogh?" is de naam van de documentaire tentoonstelling, door het hoofd van de afdeling Kunsten van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, dr. J. Hulsker, samenge steld. Deze expositie is thans in het Haagse Gemeentemuseum te zien. Daar de tentoon stelling bestaat uit reprodukties en teksten, was het mogelijk deze te vermenigvuldigen en zo zullen gelijke exposities plaats vinden elders in ons land, in militaire kampen en in het buitenland. In de Ooievaarreeks van de uitgeverij Bert Bakker-Daamen n.v. is een boekje van dr. J. Hulsker verschenen, dezelfde stof behandelend. Eerst worden gegevens ver strekt over Van Goghs leven, daarna wordt de ontwikkeling van diens werk belicht. Acht schilderijen, die kenmerkend ge noemd kunnen worden voor Van Goghs verschillende perioden, zijn in kleur ge reproduceerd. Naast verscheidene andere reprodukties in zwart-wit vindt men nog fotografische afbeeldingen van mensen, huizen en landschappen, waarmee Van Gogh te maken had. De bedoeling van dit alles is natuurlijk een groot publiek voor Van Goghs werk te interesseren en mogelijk gelukkiger te maken met het genieten daarvan. Voorts zal ook wel in de bedoeling gelegen hebben gegevens betreffende Van Gogh te ver strekken aan hen die na het zien van diens werken wat meer zouden willen weten over deze kunstenaar. Eerlijk ge zegd: ik zie niet zoveel in deze opzet. Ik heb nergens bezwaren tegen de tekst en de combinatie van gegevens. Ik houd eigenlijk wel van de zakelijkheid waarmee een en ander gesteld werd. Maar ik vraag me af of men hiermede een publiek voldoende nieuwsgierig maakt. Een warm getuigenis van eigen ondervindingen bij de gelukkige ontmoeting met Van Goghs werk lijkt me meer effect te hebben. En wie door zijn waardering voor deze schilder meer over hem te weten zou willen komen, vindt naar mijn smaak dan toch te weinig in dit boekje, dat de lezer alleen maar stof schenkt om een beetje mee te kunnen praten over Van Gogh. Bob Buys Het hoogste puntenaantal is deze week bereikt door een reiziger die 48 punten verzamelde. Het is de heer W. de Boer, Mauricialaan 33 in Overveen. Hij ont vangt 48. Alle ingezonden diagrammen met hogere puntenaantallen zijn afge keurd wegens overtreding van het regle ment. Men moet er danig op letten dat men geen plaatsnamen van niet-zelfstan- dige delen van gemeenten invult. Sommige inzenders hebben ook weer ge zondigd tegen een ongeschreven (maar volkomen logische) wet dat men niet de zelfde plaatsnamen mag invullen. Ieder een kan dat zelf beredeneren. Wanneer dat zou zijn toegestaan, zou men eenvou dig een rijtje Vlagtwedde's en Wilder- vank's kunnen invullen, met in het mid den een „overstapje". Voor de laatste maal in dit seizoen gaan we nu op reis en wel van Ammerstol naar Epe. (Nadruk verboden) 1. Alleen de namen van zelfstandige Nederlandse plaatsen mogen worden ingevuld. 2. De plaatsnamen mogen tien of minder letters omvatten. 3. Iedere in te vullen plaatsnaam moet tenminste één letter bevatten, die dezelfde is en op de zelfde verticale kolom staat als die van de voorafgaande plaatsnaam. 4. Iedere letter, die correspondeert met een letter van de voorafgaande plaatsnaam, geldt voor één punt. 5. Het aantal op deze wijze verzamelde punten moet aan het einde van iedere horizontale rij en onderaan samengeteld worden ingevuld. 6. Winnaar is wie de meeste ,,overstap-punten" verzamelt. De prijs is één gulden per punt. 7. De plaatsing der namen is willekeurig. Men kan dus vooraan beginnen of elders in de rij der tien hokjes. 8. Wanneer meer inzenders het hoogste aantal punten behalen, wordt de premie verdeeld on der drie van hen, die dan door het lot worden aangewezen. 9. Fouten in de spelling der plaatsnamen maken de inzending ongeldig. 10. Inzendingen onder vermelding „Op Reis" uiterlijk woensdagavonds 12 uur aan onze bureaus in Haarlem of Velsen. IS) LU LU I LU 3 LU s mails rif rtya HEEL VROEG Goeie morgen, groene bomen, goeie morgen, kukelhaan. Ja, ik ben al uit de veren, ik ben heel vroeg opgestaan. Goeie morgen, bonte koeien; schudden jullie met je kop? Nee, hoor, het is geen vergissing, 'k Ben expres zo heel vroeg op Merel, 'k weet niet waar je nest zit, maar ik hoor wel hoe je fluit. Ja, je ziet het goed hoor, ik ben ook mijn huis al uit. Juffrouw Tok, sta op, de zon schijnt, zet je kuikens in de rij en loop net als ik de dag in. Wees er als de kippen bij Mies Bouhuis COMMISSARIS SPIJKER schoot in zijn overjas. Daarna pakte hij zijn slappe, grij ze vilthoed van het haakje en zette deze een tikje achterover op zijn hoofd. Net wil de hij het licht van zijn bureaulamp uit knippen, toen er op de deur geklopt werd. Binnen, riep de commissaris. Zijn stem klonk een beetje wrevelig. De dienstdoen de agent trad het vertrek binnen. Neem me niet kwalijk, commissaris, zei hij, maar daar zijn drie jongelui die u drin gend wensen te spreken. De commissaris zei een lelijk woord. Heb je ze dan niet gezegd, dat ik op het punt sta om naar huis te gaan? Mijn dag is waarachtig wel lang genoeg geweest. Kunnen ze morgen niet terug komen? Hebben ze gezegd waar het over gaat? Nee, commissaris, zei de agent alleen de laatste vraag beantwoordend, ze wil len me niet zeggen waar het over gaat. Ze zeggen alleen, dat het heel belangrijk is en dat ze u dringend wensen te spre ken. En ik geloof ze ook wel, anders was ik niet naar u toegegaan, dat weet u wel. Ze zien er serieus genoeg uit. 't Is niet van dat soort, dat voor een habbekrats naar de politie loopt. 1 Ja, ja, onderbrak de commissaris de woondenstroom, laat ze dan maar binnen komen. Hij zette zijn hoed weer af en leg de die op een stoel. Even later werden On- dine, Ivo en Jaap bij hem binnengelaten. Zo, zei commissaris Spijker, terwijl hij ze van onder tot boven opnam. Zo, jullie moesten mij zo dringend spreken? Hij nam plaats achter zijn bureau en maakte de knopen van zijn jas los. Vertel maar eens, wat kan ik voor jullie doen? Jaap stootte Ivo aan: Zeg jij het maar. De kwestie is, begon Ivo, we komen aangifte doen van een belangrijke zaak. Het gaat over Siam.. Over Siam? verwonderde de commis saris zich. Ja, sprong Ondine bij, over de radio actieve stralen. De commissaris krabbel de zich eens achter het oor: Kunnen jul lie me niet eens geregeld vertellen waar over je het precies hebt? Zo begrijp ik er niets van. Jij daar, hoe heet je? Jaapbegon Jaap Ja, 't is goed Jaap, vertel jij me eens wat deze late invasie te betekenen heeft. Jaap kreeg een kleur. Ik zal mijn best doen het goed te vertellen, zei hij. Maar weet u, het is echt erg ingewikkeld. Vooruit maar, moedigde commissaris Spijker hem aan. Nou, zei Jaap, het komt hierop neer: door toevallige omstandigheden zijn we op het spoor gekomen van een internationaal complot dat plannen heeft de wereldvre de in gevaar te brengen. Commissaris Spijker blies zijn wangen op. Zijn wenk brauwen trokken naar boven: ....een internationaal complot nog wel. Tjonge, tjonge.en hoe weten jullie dat allemaal? Jullie hebben toch niet te veel wild-west films gezien? Of te veel in Indianenboe ken gelezen? Ik geloof dat we die tijd wel te boven zijn, zei Ondine scherp. Waar ziet u ons voor aan? In plaats dat u blij bent dat wij de politie behulpzaam willen zijn., bele digt u ons! Tranen van boosheid stonden Ondine in de ogen. Even bleef het stil. De jongens beten zich verschrikt op de lippen en de commissa ris was te verbluft om dadelijk antwoord te geven. Toen zei hij: Neem me niet kwalijk, jongedame, maar dat is krasse taal! Dus., eh.. jullie wilt de politie behulp zaam zijn. Zo, zo. Goed, goed. Weer viel er een stilte. Toen hernam Jaap: Het internationale complot heeft, zoals wij hebben kunnen onderzoeken straks zullen wij u daarvan de bewijzen overhandigen hier in Nederland zijn handlangers. En, wat belangrijk is, het heeft het hier in Haarlem. In het kort gaat het hierom: dit complot is bezig met het organiseren van het nemen van proeven met de bevolking van Siam. Degene, die wij ontmaskerd hebben, is iemand die erg knap schijnt te zijn in de chemie en die zich bovendien bedient van de naam van de internationaal befaamde professor Ty- gendaag. Professor Tygendaag, professor Tygen- daag, bromde commissaris Spijker tussen zijn tanden, terwijl hij zijn "gen samen kneep alsof hem iets niet te nen wilde schieten. Hij haalde een pa. sigaretten te voorschijn, maakte even een gebaar alsof hij de jongens er een wilde presen teren, maar stak er daarna zelf een op. Ga door, zei hij, terwijl hij met zijn hand de rook wegwuifde. We zijn natuurlijk ook niet zomaar van zelf op dat complot gekomen, vervolgde Jaap. De eerste aanwijzingen kregen we van een oom van mijn vrienden hier. De heer Ivo Campenarde, een Belg die voor een bekende firma in Siam werkt. Het verhaal dat oom Ivo ons vertelde combi neerden wij met het vreemde gedrag van een overbuurman, een chemicus, die in- het bezit is van vissen met drie koppen en vijf staarten. Gaandeweg kwamen wij tot meer merkwaardige ontdekkingen, die hun hoogtepunt bereikten in een aantal do cumenten waarin alle boze plannen haar fijn uitgesponnen waren. Een van deze papieren hebben wij ons toegeëigend om als bewijs voor u mee te brengen. Ivo haalde bij deze woorden zijn porte feuille uit zijn binnenzak en spreidde het bewuste document voor de verblufte ogen van de commissaris op het bureau uit. Wel, wel, zuchtte Spijker, wel, wel en minstens vijf minuten was het nu muis stil in het vertrek. De jongens en Ondine konden hun polshorloges horen tikken. Toen zei de commissaris: En houdt hij zich schuil? Nee, zei Ivo, hij leeft alleen onder een valse naam, maar hij is gewoon bereik baar. Plotseling werd commissaris Spijker zeer actief. Hij opende een lade van zijn bu reau, greep er een revolver uit, drukte daarna op een knopje zodat even later de dienstdoende agent weer verscheen. Is inspecteur Arens er nog? vroeg de commissaris. Jawel commissaris, antwoordde de agent. Laat hem onmiddellijk hier komen, sprak de commissaris. Na enkele minuten kwam er een flinke jongeman binnen met veel warrig zwart haar, een tamelijk gro te neus en een pijp tussen zijn tanden. Arens, sprak de commissaris, dit zijn. eh.enfin, stellen jullie je zelf maar even voor. Nadat dit gebeurd was vervolgde hij: Heb jij wel eens gehoord van een in ternationaal complot dat zich bezig houdt met radio-activiteit? Wis en waarachtig wel, lispelde inspec teur Arens met de pijp tussen z'n tanden. We zitten al een poosje op de uitkijk, maar we hebben tot dusver nog geen contact met de misdadigers kunnen krijgen. We vermoeden echter, dat ze zich óf in de hoofdstad, óf in het buitenland bevinden. Zo, zo, zei commissaris Spijker, geloof je dat. Nou, deze jongelui kunnen je wel wat anders vertellen. Bekijk dit papier maar eens dat ze me overhandigd hebben. Inspecteur Arens nam zijn pijp uit de mond en boog zich over het document. Enkele malen knikte hij woordeloos. Daarna stak hij zijn pijp weer tussen de tanden. Precies wat we gezocht hebben, lispel de hij. Uitstekend werk! Mijn gelukwen sen, jongens!! Hij stak zijn hand uit en drukte die der kinderen. En nu, zei commissaris Spijker, zul len we ons mannetje moeten gaan inreke nen. Arens, als jij Terpstra en Noppen even haalt... Hij is toch nergens op ver dacht? wendde hij zich tot de kinderen. Zover wij weten niet, zei Ivo. Of hij moet de diefstal van zijn document al ont dekt hebben.Maar dat betwijfel ik sterk. Het is nog maar amper een uur geleden. Mooi, zei de commissaris. Dan breng ik jullie even met de wagen naar huis, want jullie mogen tot mijn spijt in geen geval bij de arrestatie zijn. Dat is te gevaarlijk. We weten immers niet of hij gewapend zal zijn en of hij zich zal verzetten. O, zei Ondine, ik zou er helemaal niet bij willen zijn. Bah, ik heb zo tegen hem gehuicheld. En ik wil liever niet voor de deur afge zet worden, zei Jaap. Stel je voor, dat mijn ouders zien dat ik met een politie auto wordt thuisgebracht.Ze zouden zich doodschrikken. (Wordt volgende week vervolgd) Zijn vriend Leo liep wat hij kon over het groene weiland, waar het gras nog niet gemaaid was. „En los!" schreeuw de Hansje weer. Leo liet los en ja, bijna kaarsrecht steeg de vlieger omhoog. Mooier had nog nooit één van tweeën een vlieger zien stijgen. Het touw schoot van de klos, zó vlug dat Hans bijna niet mee kon draaien. Leo liep terug naar Hans en samen keken ze hoe hun vlieger hoger en hoger klom. Het blauwe papier was zo blauw als de lucht, maar de gele sterren, die Leo had geknipt, kwamen daardoor dus te beter uit en het leek net of aan het eind van het touw een handvol sterren door de lucht zweefde. De vlieger stond, het touw was helemaal afgewonden. Hans-' je en Leo zaten met hun hoofden ver achterover in het hoge gras en keken naar de gele stipjes die je nog net kon zien, zó hoog was hij nu. „Laat mij hem eens vasthouden", vroeg Leo en hij greep al naar de klos. „Ik kijk wel uit", zei Hans, „ik geef mijn vlieger aan niemand uit han den". Leo ging met een schok overeind zitten om te zien of Hans meende wat hij zei. Hij kreeg er een kleur van. „Jouw vlieger?" vroeg hij. „En ik heb hem bijna helemaal alleen gemaakt". „Poeh.zei Hans nog altijd met z'n ogen op het stipje, „maar het blauwe en het gele papier was van mij en het touw ook". „Maar je wist niet eens wat je er mee doen moest", zei Leo. „Je had nog nooit van je leven een vlieger gemaakt". „Dat doet er niet toe", zei Hans. „Het is mijn vlieger en ik geef hem niet uit handen". „Goed dan", zei Leo. Hij stond op en liep langza'am terug naar de weg. Hans keek hem heel even na en dacht nog: als ik nou roep hoort-ie me nog en komt ie wel terug, maar meteen er achter aan zei hij hardop tegen zichzelf: Och Wa&rom'ook. -j?i 't-Is toch-za, hefblau- we papier en het gele en het touw zijn toch van mij?"- Hij draaide zich een slag om zodat hij met zijn rug naar de weg zat en tuur de weer omhoog naar de vijf sterren op de vlieger. „Moet je eens voelen hoe ie trekt..." zei hij. Maar toen hij opkeek was er niemand, die hem antwoord gaf. Alleen knipte een oud paard, dat bij een hek stond, een paar keer met z'n ogen naar hem. Stil is het, dacht Hansje en hij liet zich nu helemaal achterover glij den, met de klos stevig in zijn handen en zijn ogen strak op de vlieger. Hij tel de de sterren op het blauwe papier nog eens. Eén... twee... drie... vier... vijf... zes... zeven... acht... negen... Hij telde door. Hoe kwam dat? Hoe kon het dat er opeens veel meer sterren waren? Daar... twaalf... zestien... twintig... vierentwintig..." „Hé... hoe kan dat?" riep Hans. „Hoe dat kan? Hoe wat kan?" vroeg een vogelstem naast hem. Hans was niet eens verbaasd. „Waarom tel ik op eens zoveel sterren?" vroeg hij. „Wel dertig of veertig of honderd?" „Nogal logisch", kraste de vogel, „omdat we recht op de sterren aan vliegen. Hoe dichter je bij de sterren komt hoe meer je er ziet". Toen pas ontdekte Hans dat hij zweef de. Hij hing onder aan zijn eigen vlie ger met de klos nog altijd in zijn han den. Het touw trok en trok, hoger, steeds hoger, recht op de sterren aan. Zijn hart stond bijna stil van schrik toen hij zag dat het weiland onder hem al niet meer te zien was en dat de we reld nog maar een klein zwart stipje was. „Wat moet ik doen?" schreeuwde hij naar de vogel. „Weet ik het?" zei die. „Meegaan, dat is het enige. Ik zelf ga terug, want het wordt me hier iets te hoog". Weg was de vogel en Hansje zweefde nu helemaal alleen door de ruimte, recht op de sterren aan. Hij sloot zijn ogen, het was te verschrik kelijk om te zien hoe de wereld steeds verder weg viel en de sterren steeds dichterbij kwamen. Hij deed ze pas weer open, toen hij merkte dat het touw in zijn handen met grote rukken werd aangehaald. „Haal hem boven... haal hem boven", kraakte een vreemde stem. Boem, Hansje werd ergens bin- nengehesen. Hij keek op, recht in de gouden sterrenogen van zijn eigen vlie ger. De onderste ster ging als een gro te mond wijd open en kraakte: „zo, we zijn er, Hans. Wacht hier maar af!" „Wat is dit? Waar zijn we?" vroeg Hansje en hij keek met grote ogen naar het vreemde land, waarin hij was bin- nengehesen. Hij stond op een soort pleintje, om hem heen stonden huizen van papier, waar achter de ramen vlie gers in allerlei kleuren zaten die hem met grote ogen aankeken. Door de stra ten die op het pleintje uitkwamen dans ten of schuifelden grote en kleine vlie gers met hun staartjes achter zich aan. De lucht was vol geritsel van vlieger papier en wat hun stemmen kraakten was bijna niet te verstaan. „Dit is", zei de blauwe vlieger met de vijf sterren, „dit is het land van de weggevlogen vliegers. Elke vlieger, die er vandoor gaat komt hier terecht, als hij tenminste onderweg niet in een boom of een schoorsteen blijft haken. „Maar jij.." zei Hans, „jij bent toch niet weggevlogen? Jij was van mij". De blauwe vlieger wilde zijn mond al opendoen om antwoord te geven, maar op dat ogenblik ging er een groot gerit sel door de straat, waar iedereen haastig opzij ging voor een reusachtige vuurrode vlieger met een drakenge- zicht. „Buigen!" fluisterde de blauwe vlie ger. „Daar komt de koning." Hansje had wel tot onder de grond willen buigen, zó griezelig vond hij dat drakengezicht, dat nu recht op hem af kwam. „Wat moet dat?" kraakte een stem, veel harder dan die van de an dere vliegers. „Wat moet die jongen hier? Jongens zijn onze vijanden, want ze houden ons gevangen. Waarom vluchten we hierheen als de jongens ons hier nu ook al achterna komen?" „Sire", zei de blauwe vlieger beleefd, „ik kan het niet helpen. Deze jongen wou mij niet uit handen geven. Aan niemand. Hij hield zó stijf vast dat ik hem wel mee móest nemen." „Bind hem., bind hem!" riep de ko ning en zijn gezicht werd nóg lelijker en roder, „bind hem met zijn eigen touw!" Van alle kanten naderden vliegers die probeerden om Hans te binden. Hij zwaaide en sloeg met zijn armen en benen en raakte toen helemaal ver ward. „Weg., weg., ik moet weg!" was het enige wat hij nog dacht. Hij zette het op een lopen. Alle vliegers woeien achter hem aan. Hij stond op de rand van de ster, precies daar, waar ze hem hadden opgehesen. „Spring" zei hij tegen zichzelf, „spring! Alles is beter dan hier blijven." Hij deed zijn ogen dicht en sprong.eindeloos.ein- loos duurde het zweven door de lucht. Boem! Met een klap viel hij.... Hij deed zijn ogen open en sloeg met zijn armen. Hij lag in hoog gras en om zijn polsen voelde hij nog het touw van de vliegers. Hij krabbelde overeind. niets bezeerd, dacht hij, hoe is het mogelijk? Een paard bij een hek knipte met zijn ogen naar hem. Hé, dacht hij, waar heb ik dat paard meer gezien? Toen hoorde hij de stem. Vlak ach ter hem op de weg, riep iemand zijn naam. „Hans.. Hans! Ik heb hem..!" Hans draaide zich om.Leo? Waar kwam Leo vandaan? Hij wreef in zijn ogen. Zag hij het goed? In zijn handen had Leo de blauwe vlieger met de vijf sterren. „Hoe kom je daaraan?" vroeg hij en wreef nog eens. „Wat?" zei Leo. „Heb je dan niet eens gemerkt dat je vlie ger was weggevlogen? Helemaal ver derop bij het berkenbos zat-ie in een boom. Ik kwam er langs en zag hem zitten. Kijk maar., je touw is gebro ken." Leo wees op het stuk touw dat nog naast de klos lag.Jij moet gesla pen hebben dat je dat niet hebt g e- merkt!" Opeens lachte Hans., hij lachte en lachte tot Leo hem bij zijn schouder pakte. Die zei: „Wat is er nou, joh? Is dat zo om te lachen? Wees blij dat ik je vlieger heb teruggebracht." Hans lachte niet meer. „Ik ben blij dat je met je vlieger bent teruggeko men," zei hij, „want er was niks aan zonder jou." „Mijn vlieger?" zei Leo. „Ga nou gauw. Onze vlieger!" „Ja," zei Hans en met een kleur van plezier streek hij over de onderste van de vijf gouden sterren, die net een gro te wijde mond leek, die dadelijk kon gaan lachen. Mies Bouhuys 'k Zou best een bijtje willen zijn, een heel gewoon bruin bijtje, dan woonde ik in een boterbloem in het zachte groene weitje. Bij donker ging mijn huisje dicht, maar zo gauw de dag begon vloog ik mijn boterbloem uit om te dansen in de zon. Dan vloog ik naar het rozenperk en koos een roos voor ontbijt. Ik babbelde wat met de vlinders daar, want ik had alle tijd. Daarna ging ik naar de mensen toe, ik zoemde wat om ze rond, ik zoemde: kom jongens wordt ook een bij, maar niemand die dat verstond. O, als ik toch eens een bijtje was, een bruine bij, stel je voor, dan speelde en danste en zoemde ik de hele zomer door.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 13