TER HERDENKING VAN LODE ZIELENS
Luciferine en
luciferase
GEVLEUGELDE ZEGSWIJZEN RIJMEN NIET
ALTIJD MET DE NATUURLIJKE HISTORIE
Erbij
die Vlaanderen zijn sociale
roman heeft gegeven
Dimiitri Sjostakowitsj
laatste werken aan
het westerse publiek
ZATERDAG 19 JULI 1*95 8
PAGINA VIER
4
WANNEER U in de donkere avond naar
huis trekt, zult u misschien bij mooi oos-
tenwindweer wel te zien krijgen hoe de
zee kan lichten („Het water vuurt" zeggen
de mensen van de zeekant dan). In de
overslaande golven zijn groenigblauw lich
tende lijnen. En waar het water dun uit
vloeit over het zand, glinstert het alom
van kleine lichtpunten. Bij het lopen over
het natte zand ziet u het licht ook rond uw
voeten. Telkens even en dan is het weer
weg. U roert eens met uw hand door een
achtergebleven waterplasje en het femo-
meen is er plotseling zeer sterk: blauwe
vlammen door en over het water, wonder
lijk!
Zo u de kans hebt, schep dan eens wat
van dat vurende water in een oude fles,
een jampot, een blikje en neem het mee
naar huis als u dichtbij zee woont of lo
geert. Laat de zaak thuis een minuut of
tien rustig uitzakken en u zult een heel
licht rossigbruine laag bovenop het water
te zien krijgen. Een loep onthult, dat deze
is samengesteld uit myriaden van kleine
bolletjes. Geef nu heel even een schokje
Huizen van goudkammetjes en grote
strandschelpen in een hoop aanspoelsel.
IS HET U wel eens opgevallen hoe
zeer wij, mensen, geneigd zijn allerlei
merkwaardigheden in 't dagelijkse leven
helemaal niet te zien? Door hun talrijk
heid zijn we die gewoon gaan vinden,
En aan wat gewoon, alledaags is, daar
besteden we geen aandacht aan. Tot een
kind veel dingen nog óngewoon vin
dend eens gaat vragen en verder vra
gen. Dan is ons antwoord maar al te
vaak, dat het nu eenmaal altijd zo is. Uit.
En we hebben nog gelijk ook. Maar de
kindervraag hebben we niet beantwoord.
TOT DE DINGEN „die nu eenmaal al
tijd zo zijn", beljpreti ettelijke zaken aan
onze zomerse stranden, te beginnen met
de gebruikelijke twee vierkante meter per
persoon op drukke dagen en te eindigen
met het juist na mooi weer overdag nogal
eens voorkomende lichten van de zee in de
avondstond, de manier waarop het aan
spoelsel over het strand verspreid ligt, de
plotselinge talrijkheid van de kwallen, of
wat u verder ter tafel wilt brengen aan
gaande de zee en het strand.
Allemaal „gewone" dingen, die duizend
maal voorkomen en waar we dientengevol
ge nauwelijks bij stilstaan. En toch zijn ze
onze aandacht stuk voor stuk waard. Is het
u al eens opgevallen, dat het aanspoelsel
vaak op bepaalde plaatsen in grote hoe
veelheden is te vinden, terwijl het verdere
strand nagenoeg schoon is? En dat het
hier en daar in prachtig-regelmatige punt-
figuren kan liggen? Wie veel aan het
strand komt, weet dat zulke aanspoelplek-
ken beslist geen toevalligheden zijn,
maar vaste plaatsen. Dat geeft al te den
ken. Waarom juist daar en ergens anders
niet? Ga maar een rustig tegen de duin
voet naar het water zitten kijken, dan ont
dekt u het wel. Want zo'n aanspoelselhoop
ligt altijd tegenover een plaats in zee,
waar de brandingsgolven zijn onderbro
ken of ten minste sterk verzwakt. Hetgeen
wil zeggen, dat de uit zee aanlopende gol
ven daar niet tot overslaan worden ge
dwongen door een ondiepte, een bank. In
plaats van die bank is daar een geul, een
mui en dat is een prachtige aanvoerweg
van alles wat door de stroom over de
zeebodem voortgedreven vroeg of laat
op het strand zal terechtkomen.
Wat de puntfiguren betreft, u zult zien
hoe de uitlopende golven juist in deze pun
ten tegen het strand opvloeien. Gewoon
doordat deze driehoeken iets lager liggen
dan hun naaste omgeving. Blijkbaar is het
schijnbaar volkomen vlakke strand dus
niet overal even hoog. En de grote regel
maat van het puntenpatroon doet uw ge
dachten natuurlijk al gauw belanden bij
een regelmatige golving in de lengterich
ting van hét strand. Hoe die er is geko
men? Daar zal de wind wel verantwoorde
lijk voor zijn. Kom maar eens terug tij
dens een flinke storm en u zult, zich met
moeite staande houdend op het duin, zien
hoe het strand in zeer wijde golfribbels
wordt gedwongen.
Vergeet u bij dit kijken naar het „bos"
van het aanspoelsel vooral niet ook eens
naar zijn „bomen" te kijken, dat wil zeg
gen naar de resten van allerlei gedierte,
die hier op het droge komen.
Grote strandschelpen, sierlijk en broos
zijn er doorgaans genoeg en het wil
nogal eens voorkomen, dat ze door won
derlijke toevalligheden in fraaie patronen
worden neergelegd door het water. Verza
mel er voor de aardigheid eens honderd en
vergelijk ze nauwkeurig u zult verbaasd
staan over hun variabiliteit. En kijk eens
naar de onbegrijpelijk mooie konische
pijpjes van juist één zandkorrel dikte.
Het zijn de huizen van zeewormen, goud
kammetjes genoemd wegens het formida
bele als goud glinsterende graafwerktuig
aan hun kop. Van vlak beneden de laagwa-
terlijn tot ver in zee doen zij niet anders
als in de bodem wroeten om te leven van
het-slib, dat het zeezand bevat. Maar af en
toe zijn er zo sterke waterwervelingen
langs de grond, dat ze worden losgewerkt
en hulpeloos naar het strand gedreven,
met hun huisjes en al. Dan rekken de goud
kammetjes zich nog urenlang zo ver mo
gelijk buiten hun woonpijpjes op zoek naar
een zeebodem om zich in te graven. Maar
die vinden ze niet en bij duizenden sterven
ze op het strand.
Zeevonken onder de microscoop.
Grote strandschelpen, zoals ze werden
neergelegd door de zee.
AL EENS EERDER had ik
over Lode Zielens willen
schrijven. Tien jaar na zijn
gewelddadige dood - in 1954
dus - liet ik de gelegenheid
daartoe voorbijgaan, met ge
voelens van zelfverwijt ach
teraf. Waar zoveel en zovelen
herdacht worden, was een
woord van sympathie en
waardering, een bewijs dat hij
ook benoorden de grote rivie
ren niet is vergeten, al het
minste wat Nederland aan zijn
Vlaamse vriend Zielens ver
schuldigd is. Hij kwam hier
graag, hij was als spreker voor
de VARA een graag-geziene
gast, hij gold terecht als een
graag-gelezen schrijver, voor
namelijk wel omdat hij een
snaar raakte, die de Neder
landse litteratuur, zoveel te
rughoudender dan de Vlaam
se, zelden en zeker niet zó be
speelde. Het aan hem gewijde
deel in de serie „Monogra
fieën over Vlaamse Letter
kunde" (uitgegeven door het
Belgische Ministerie van
Openbaar Onderwijs, in sa
menwerking met de uitgeverij
A. Manteau te Brussel) biedt
me nu een kans dat verzuim
goed te maken en ik doe dat
van ganser hartè. Want het is
Zielens geweest die Vlaande
ren zijn sociale roman heeft
gegeven, Zielens die het, als
geen vóór hem, heeft opgeno
men voor de misdeelden, de
slobbers en de zwoegers, voor
wat men een halve eeuw gele
den „het proletariaat" noem
de. Zetternam, Buysse, Ver-
meersch mogen een open oog
voor de misère van „de ar
beidende klasse", hebben ge
had, Zielens had er, in de
meest volstrekte zin, een open
hart voor.
EN WANNEER IK „hart"
:eg, benoem ik daarmee de
levende kern van zijn persoon
en zijn werk zijn medelijden
en zijn verontrusting, zijn
verontwaardiging en zijn men
senliefde, zijn opstandigheid
en zijn hoop, ja zijn vertrou
wen in een gelukkiger, een
menswaardiger toekomst. Zie
lens was geen utopist. Zélf een
volksjongen, geboortig uit de
Antwerpse Pompstraat, had
hij het leed van de armoede,
de zielenood van de materiële
ellende, van tè nabij gezien en
ondervonden, om de werke
lijkheid te ontvluchten in een
droom van sociale rechtvaar-
ook zo onmenselijk wordt
geleden.
Zielens' werk is „hart". En
digheid. Hij vroeg meer dan
een droom. Hij gaf meer dan
dat. Antoinette uit de ver
halenbundel „Het jonge leven"
en Netje uit „Moeder, waarom
leven wij?" waren evenmin als
Simon, de gedemobiliseerde
frontsoldaat Uit „Nu begint
het leven" met zijn in de loop
graven vergiftigde longen en
zijn beurse ziel, wat men
noemt „romanfiguren". Zie
lens had ze gekend, hij had
van ze gehouden. In zijn „Her
inneringen van toen" heeft hij
niet verontschuldigend al
licht, maar ter verklaring
zijn jeugdindrukken ten ge
tuige geroepen om zijn kwets
baar en gekwetste senti
ment te rechtvaardigen. Hij
verloochende niet wat hem in
zijn jongensjaren geraakt en
gewond had. Hij verklaarde er
zich solidair mee, tot zijn laat
ste levensdag.
Wat hij schreef was noch
tans geen naturalisme, geen
„kopie van de dagelijkse wer
kelijkheid". Zielens béschreef
niet. Hij ontlastte zijn over-
vuld gemoed in nerveus-ge-
spannen zinnen, die regelrecht
uit het gevoel en het geweten,
uit zijn gedeerde goedheid op
welden, omdat het gezegd
móést worden: hoe er geleefd
en gestorven werd onder de
doem van het menselijk te
kort. Hij zag en met de ja
ren al scherper het leed, de
armoede aan geluk, niet enkel,
niet hoofdzakelijk zelfs, als
een gevolg yan een onvol
komen maatschappelijke orde.
Hij zag dieper, zag de tragiek
van de menselijke situatie los
van een politieke strekking,
van een dogmatische overtui
ging. Zielens had Dostojewski
gelezen, hij had in de afgrond
gezien van de menselijke
tegenstrijdigheden er daarin
de bevestiging gevonden van
wat hem van jongsaf bewogen
had tot getuigend schrijven:
dat het alleen de warmte van
het hart, de mensenliefde is,
die de mens kan verlossen van
zijn innerlijke en uiterlijke
nood. Die vastheid van ge-
voelsovertuiging maakte zijn
stijl strakker, zijn compositie
compacter, al werd hij ook
daarmee nog geen „stilist".
Hij had, dunkt me, niet de
ambitie om een „litterator" te
zijn. Hij wilde onthullen, niet
om te ontluisteren, al bespaar
de hij zijn lezers niets, maar
om te getuigen, te overtuigen,
aan te klagen en wakker te
maken, zonder het duistere te
verschonen, zijn taal te ver
fraaien, zijn ontroering te ver
bergen, zijn verontrusting te
bezweren.
DE SYMPATHIEKE inlei
ding tot deze monografie van
Hubert Lampo heeft, voor zo
ver nog nodig, één misverstand
omtrent Lode Zielens uit de
wereld geholpen: dat hij een
zwartkijker zou zijn geweest.
Zielens hield van het leven,
hij was vol goede verwachting
voor de toekomst, ook toen het
geweld van de oorlog zijn land
tijdelijk had neergeslagen. En
juist omdat hij die beide kos
telijke gaven van de hoop en
de liefde in een zo ruime
mate bezat, confronteerde hij
zijn lezers, confronteerde hij
Vlaanderen en al wie hem in
vertaling zou lezen met de
duistere kanten van dit men
selijk tjestaan. Hij zei niet dat
wij leven om te lijden, want
hij was geen zedepreker, maar
een levensminnaar. Hij zei
woordelijk: wij lijden om te
leven. En wanneer het ons ge
slacht nog niet is gegeven om
de lucht die wij ademen te
zuiveren, het licht dat wij
aanschouwen te verhelderen,
dan is het minste wat kan
worden gedaan alle zielskracht
te bundelen, alle goodwill te
mobiliseren om, waar leuzen
falen en systemen tekort
schieten, het hart wagenwijd
open te zetten voor de men
senwereld, waarin waar dan
het mag uit litterair oogpunt
tot op zekere hoogte waar zijn,
wat Karei Jonckheere destijds
schreef: dat heel wat passages
herschreven dienden te wor
den, liever is me, juister dunkt
het me, wat hij daar min
of meer vergoelijkend? aan
toevoegde: „dat er innige sa
menhang bestaat tussen Zie
lens' stijl en klimaat". Want
dat was het, dat is het, waar
om men Zielens óf in zijn ge
heel moet aanvaarden (om
hem als vriend te kunnen win
nen) óf hem in zijn geheel
moet afwijzen: zijn „klimaat".
Lampo ziet het goed en
schreef het goed: „Zielens
heeft gezongen zoals hij ge
bekt was wat op zichzelf
natuurlijk geen waarborg
biedt en is er op deze wijze
onmiskenbaar in geslaagd ons
inniger bewust te maken van
onze menselijke conditie en
ons, langs de weg van de
mannelijke ontroering en het
medevoelen om, tot solidariteit
met onze medemens te bewe
gen". Dat hij „ethisch en
esthetisch het gestelde doel ten
volle bereikt heeft" zou ik niet
zonder voorbehoud willen
onderschrijven. Maar waar is,
dat hij aan zijn beroep de
vorm en de toon gaf van zijn
wezen. Netje en Moeder An
toinette en Bert uit „De dag
van morgen" en Joe uit „Terug
tot de bron" staan naast Zie
lens om het te beamen. Zij
kwamen uit het leven, ze
bleven in leven toen hij stierf,
achterhaald door het geweld
dat hij verfoeide. Hij werd in
de winter van 1944 door een
V-l getroffen. Zijn trilogie
„Mensen als wij" bleef onvol
tooid. Zijn hart stierf voltooid.
„Gij zult leven zolang als wij"
dichtte zijn vriend Herreman,
ook nadien nog.
C. J. E. Dinaux
(Van een bijzondere medewerker)
HOE VAAK hoort men niet van iemand
zeggen, die goed slaapt, dat hij „de slaap
des rechtvaardigen" deelachtig is. Maar
slapen „rechtvaardigen" goed? Slapen zij
rustiger, vaster dan onrechtvaardigen?
ZICH BASEREND op de uitkomsten van
wetenschappelijke onderzoekingen over de
slapende mens kan men deze vragen met
„neen" beantwoorden. „Rechtvaardigen"
zowel als „onrechtvaardigen" werden in
hun slaap bestudeerd. En wat bleek? Dat
„onrechtvaardigen" boosdoeners en mis
dadigers dus in de regel heel wat beter,
rustiger en gezonder slapen dan „recht
vaardige" maar nerveuze hoofdarbeiders.
Tal van misdadigers, vooral gewoontemis
dadigers, hebben namelijk weinig last van
nervositeit of gewetenswroeging. Zelfs de
echte „zware jongens" het bleek bij
grondige onderzoekingen in Duitse tucht
huizen en gevangenishospitalen slapen
zeer vast en hebben geen last van nare
dromen. Tests, verricht op meer dan hon
derd moordenaars, brachten aan het licht,
dat de meesten hunner een zeer zwak
droomleven hadden. De gevallen, dat zij
door angstdromen werden gekweld, be
hoorden tot de uitzonderingen. De wijze,
waarop iemand slaapt, is dus beslist geen
maatstaf voor zijn rechtvaardigheid of on
rechtvaardigheid.
VEEL MENSEN hebben er een handje
van om met grote stelligheid te verklaren,
dat de bliksem nooit tweemaal op dezelfde
plaats inslaat. Eeuwenlang hebben de
mensen dit elkaar nagepraat en deze wijs
heid voor zoete koek geslikt. In de loop
dezer eeuw echter bracht de wetenschap
aan het licht, dat de bliksem wel degelijk
meer dan eenmaal op dezelfde plaats in
slaat. Ja, sterker nog, dat hij zelfs bij voor
keur herhaaldelijk op dezelfde plaats in
slaat. De daken der Newyorkse wolken
krabbers dienden als proefterrein en de
daar opgedane ervaringen hebben de on
juistheid der traditionele „bliksemwaar-
heid" onmiskenbaar bewezen.
IS HET WAAR, dat een bij slechts een
maal kan steken en dan moet sterven?
Grootmoeder troostte ons met deze waar
heid, als wij in de tuin speelden en ge
stoken waren. Maar het was een halve
waarheid. Een bij sterft alleen dan na een
steek te hebben toegebracht, als hij er
niet in slaagt tijdig zijn angel in te trekken.
DE RATTEN verlaten het zinkende
schip. Het wordt dikwijls honend gezegd,
als mensen zich terugtrekken uit een on
derneming. die scheef dreigt te gaan. Maar
heeft ooit iemand ratten een zinkend schip
zien verlaten? Neen, want zij doen dit niet.
Zij vergaan met het schip, terwijl de be
manning zo enigszins mogelijk wel pro
beert om in de boten te komen. De uit
drukking „het schip is met man en muis
vergaan" is dan ook veel juister dan het
sprookje van de ratten, die het vege lijf
zouden proberen te redden.
HET IS EEN griezelig dier en wij noe
men het een „duizendpoot". Maar het
beest heeft, zelfs bij de meest optimistische
telling, op geen stukken na duizend poten.
Zeker, er zijn tropische duizendpoten, die
met tweehonderd paar poten (vierhonderd
poten dus) het record slaan, maar er zijn
ook duizendpoten die het niet verder
OFSCHOON in de diplomatieke en mili
taire regionen de vrede nog niet helemaal
definitief getekend is, in de domeinen der
cultuur heeft de koude oorlog tussen oost
en west nu toch blijkbaar wel een einde
genomen. Terwijl tussen Moskou en Parijs
een grootscheepse uitwisseling plaats had,
waardoor men wederzijds met de balletten
van de Opera en van het niet minder ver
maarde Bolsjoi-Theater kon kennis ma
ken, kwam op hetzelfde moment ook nog
de beroemde Sovjet-componist Dimitri
Sjostakowitsj naar de Franse hoofdstad
om de supervisie over de opname van een
aantal grammofoonplaten uit te oefenen
en bovendien een tweetal concerten te
geven. Bij die gelegenheid heeft de ruim
vijftigjarige musicus, die in zijn vaderland
'n positie van de allereerste rang bekleedt,
tevens gelegenheid gevonden in een ont
moeting met Franse collega's en journa
listen verscheidene vragen te beantwoor
den met betrekking tot zijn persoon en de
muzikale stand van zaken in zijn land.
Dat collectieve interview, of die pers
conferentie, is overigens een operatie ge
worden, die niet al te vlot verliep. Want
afgezien van de taaibarricade de kun
stenaar bleek alleen maar Russisch te
spreken is Sjostakowitsj beslist geen
rappe prater. Via zijn tolk moesten de
woorden hem uit de mond worden getrok
ken. En wanneer hij het maar even dacht
af te kunnen met een reeks verlegen ge
prevelde da-da-da's, dan was er een sper
vuur van nieuwe vragen nodig om er ook
nog een paar sobere commentaren bij te
krijg(en. Niettemin vernam men, met ver
eende krachten, uiteindelijk zo dan toch
brengen dan negen paar (achttien) poten, dat Sjostakowitsj nu voor het eerst West-
Wij zijn er trots op tweebenige wezens te Europa bezoekt nadat hij in 1949 al wel
zijn. En we zouden het belachelijk vinden, eens in de Verenigde Staten was geweest,
als men ons „twaalfbenen" noemde. Maar Verder: dat hij in de Sovjet-Unie persoon
waarom blijven we dan zo overdrijven lijk indertijd kennis had mogen maken
met Darius Milhaud, Jean Wiener en Ar
thur Honegger, die hij onder alle Franse
componisten van deze dagen nog wel het
hoogste waardeerde. Dat hij in 1906 in het
met die duizendpoot.
DE MAN IS zo gezond als een vis, ver
klaarde onlangs een arts, toen wij infor
meerden naar de gezondheidstoestand van toenmalige Sint Petersburg" werd geboren
een vriend. Maar zijn vissen dan zo bij moest zijn vrouw vertellen. Zijn vader
uitstek gezonde dieren? Er is wel geen was ingenieur der publieke werken, zijn
enkele aquariumhouder, die de vraag met moeder pianiste. Zijn vrouw vertelde ver-
Ja" zal beantwoorden. Als een mens kou der> dat hij op zijn dertiende jaar zijn
vat, blijft het veelal bij wat hoesten en kameraden op het conservatorium door
e<?n dagje onder de wol. Veel vissen echter zijn fabuleuze talenten zodanig verblufde,
sterven onherroepelijk, als zij „kou" vat- dat zy gezamenlijk een spontane démar-
ten. Bovendien zijn de geschubde water- chp bi;j directeur Alexandre Glazoenov
bewoners bijzonder gevoelig voor sommige ondernamen om voor de knaap, die een
infectieziekten, veel gevoeliger dan de zwakke gezondheid had, in een der vele
meeste mensen. Eigenlijk is het, dus hele- hongerwinters extra voedselbonnen los te
maal geen verklaring van goede gezond- kryeen, maar dat dje bijstand tcoh niet
heid. als men van iemand zegt, dat hij zo had kunnen voorkomen dat de jonge compo-
gezond als een vis is.
mst verscheidene jaren in een sanatorium
voor tuberculoselijders moest worden op
genomen.
Zijn elfde symfonie, die nu buiten Rus
land in Parijs ten doop werd gehouden, in
de zaal èn voor de microfoon van de
had van de
componist zes maanden arbeid vereist.
HOE IS HET eigenlijk gesteld met de
krokodilletranen, die uit de ogen van de
gepantserde moerasmonsters zouden
vloeien, als zij hun prooi grijpen? De man
nen der wetenschap hebben dit fabeltje
ten volle ontzenuwd. En wel met moderne g^^m°f°0n_m?atLCl?!ïïiJ.
en drastische middelen. Een bioloog plaat
ste namelijk een paar traangasbommen in
het krokodillenhuis in een Duitse dieren
tuin. En wat was het resultaat? De bio
loog en het dierentuinpersoneel, die de
uitwerking der traangasbommen op de
krokodillen wilden gadeslaan, waren heel
spoedig door overvloedige traanvorming
OVER DE VRIJHEID, die de kunste
naars van de Sovjet-regering genieten, had
Sjostakowitsj, die secretaris is van het
syndicaat der componisten, zich helemaal
niet te beklagen, ze verzekerde hij met
drie „njets". Deze krasse verklaring werd
gedwongen elders hun heil te zoeken. De
aan het water en onmiddellijk is het licht
er, in de bovenste laag, want die bestaat
uit de microscopische dieren, welke het
vreemde, koude licht voortbrengen. Zee-
vonken zijn het, diertjes, uit niet meer
dan één enkele levende cel bestaande,
naar het schijnt bijzonder eenvoudig ge
bouwd en nagenoeg zuiver bolvormig,
maar blijkbaar met verre van eenvoudige
levensuitingen: denk u maar eens in wat
het betekent, zomaar plotseling een fel
licht te kunnen uitstralen. De zeevonkjes
kunnen het echter niet op willekeurige
ogenblikken, nee, ze doen het alleen wan
neer ze door een flinke schok worden ge
prikkeld.
Nog wonderlijker dan het feit dat de
diertjes licht voortbrengen, is echter de
manier waarop. Goed, bij een bewegings
prikkel. Maar.als u de moeite zou ne
men het potje met water een poosje te blij
ven schudden, houden de dieren ermee op:
:e raken gedresseerd op schudden. Na een
;orte rust zijn ze hun dressuur echter naar
iet schijnt vergeten, want dan doen ze het
weer prima. Waaruit volgt, dat hun „vu
ren" dus blijkbaar geen volledig automa
tisme is en er misschien wel zoiets als een
geheugen is in zo'n eencellige zeevonk.
Wat intussen de techniek van het lichten
aangaat, deze is betrekkelijk gemakke
lijk te verklaren. Binnen de cel worden
twee verschillende stoffen gevormd, luci
ferine en luciferase. Treedt er nu een
schok op, dan zet de luciferase de lucefe-
rine ertoe aan zich met zuurstof (uit het
zeewater) te verbinden en bij deze reac
tie ontstaat het blauwe licht. Heel eenvou
dig.... maar niemand weet hoé zo'n
schokje deze scheikundige reactie in gang
brengt. Het is één der vele geheimen van
het leven.
Kees Hana
grote reptielen echter lieten geen enkele
traan. Het traangas deed ze niets. Waar
om niet? Omdat een krokodil niet kan
huilen en geen traan kan plengen.
DOOF ALS een kwartel is eveneens een
staande uitdrukking, die in feite kant noch
wal raakt. Een kwartel is namelijk alles
behalve doof. Hij heeft een uitstekend ge
hoor, heel wat beter dan de meeste men
sen. En wie zegt of schrijft, dat een meisje
gelicht met de mededeling, dat alle Rus
sische artiesten vandaag bezield zijn door
éénzelfde oprecht verlangen hun kunst
steeds maar dichter bij het volk te bren
gen, daarbij als één man met beide handen
scheppend uit de rijke nationale folklore,
zodat voor hen artistieke problemen zich
wel tot het strikte minimum beperken.
DE INDRUK, dat Sjostakowitsj niet be
paald tot de nieuwlichters behoort, werd
„vlijtig als een mier" is, gebruikt een on- door de uitvoering van zijn eigen werken
juist beeld. Zeker, als een mier werkt, is de genoemde symfonie en zijn tweede
hij zeer bedrijvig. Let wel, als hij werkt, en derde pianoconcert, waarin de compo-
want het grootste deel van zijn leven
brengt hij slapende door in de mierenhoop
nist zelf als de niet zeer overtuigende
solist optrad nog eens ten overvloede
En bang als een wezel, is dat werkelijk erg bevestigd. Het is muziek van kerngezond
bang? Neen, helemaal niet. Een wezel is gehalte, die steeds recht afgaat op het
een klein roofdier, dat zonder aarzeling doel, zonder omwegen en interessante
een haas of konijn zes keer zo groot als achterpaadjes te bewandelen. Geen mu-
hij zelf is aanvalt en doodt. Wij moeten
de man nog zien, die ongewapend een dier,
welk dan ook, van zeg duizend pond ge
wicht aanvalt en verslaat. Een wezel js
allesbehalve bang en als men van ïema!
zegt, dat hij zo bang is als een wezel,
ziek derhalve voor lange oren en diepzin
nige gezichten. Zijn symfonie is gebaseerd
op een „programma" geïnspireerd door
de mislukte revolutie van 1905 en werd
een soort muzikaal prentenboek in spre
kende kleuren. Sjostakowitsj is intussen
maakt men hem eigenlijk een compliment zeker niet van humor en zelfs van ironie
over zijn moed. gespeend, eigenschappen waardoor hij
soms wel overeenkomst met een Poulenc
ZO ZIJN ER nog veel^ uitdrukkingen, vertoont, maar die al te vaak verdrinken
zegswijzen en „waarheden te noemen, die, in een ongeremde breedsprakigheid, waar
op keper beschouwd geen steek hou- in dan gelijktijdig ook veel sympathie vóór
den of slechts halve waarheden zijn. Tot deze stellig bijzonder begaafde componist
besluit wij moeten ons wel beperken verzinken moest. Wie nog de naïveteit zou
de vermaarde „zwanezangEen zwaan opbrengen te menen dat de meest gevierde
beslist geen zangvogel - zou volgens een en officiële meester-componist van de
populaire misvatting vlak voor zijn dood Sovjet-Unie ook nog maar een een
eenmaal zingen en dan heel mooi en ont- sp00rtje revolutionair elan of tumult ver
roerend. De laatste redevoeringen van toont zal door Siostaknwitsi 1 maf
staatslieden, de laatste verzen van dich- zijn verklaringen als zijn muziek) van al
ters zyn reeds ontelbaar veel keren ge- die inu<.ip<. «„hciHiair-
kenschetst als „zwanezang". Maar wie de ziin bevnid
heeft ooit een zwaan horen zingen, zelfs
in het stervensuur? Frank Onnen