Eeuwfeest van Eugène Ysaye Haagse schrijfster Het hoerabootje Er op uil! ZATERDAG 19 JULI 1958 Erbij PAGINA ZES ZIJN LEERLINGE KONINGIN ELISABETH LIET ZIJN IDEAAL IN VERVULLING GAAN zwierf acht weken door de Antillen Opdracht voor componist Miep Diekmann EUGÈNE YSAYE, een der grootmeesters van het vioolspel, werd honderd jaar geleden te Luik, als kind uit een arbeidersgezin, geboren. Dit eeuw getij wordt deze maand te Spa gevierd met een internationaal vioolfestival, waaraan verscheidene beroemde violisten meewerken, onder meer Nathan Milstein, die leerling van Ysaye was aan het conservatorium te Brussel, Lola Bobesco, die laureate werd op het eerste Concours Ysaye in 1937, Léonide Kogan en Berl Senofsky, die respec tievelijk in 1951 en 1955 eerste-prijswinnaars waren van het Concours Koningin Elisabeth, de voortzetting van het Concours Ysaye, dat onder patronaat en met geldelijke steun van de Ko ningin-moeder van België in het leven geroepen was. Verder treden op Isaac Stern alsmede de violisten Carlo van Neste en André Gertler, die Ysaye's vioolklas aan het Brusselse Conservatorium voortzetten. En ten slotte is er de deelneming van Philippe Newman, die aan het sterfbed van de kunstenaar diens vierde sonate voor viool (die aan Fritz Kreisler opgedragen is) voorspeelde en zijn laatste woorden opving. EUGÈNE YSAYE is een der grote figuren geweest van de Belgische vioolschool, die met Charles de Bériot (Leuven 18021870) begon en door zijn leerling Henri Vieux- temps werd voortgezet. Ysaye studeerde in zijn vaderstad Luik onder Leonard en heeft zijn vorming te Brussel onder Vieuxtemps en Wieniawsky voltooid. Een viertal jaren was hij concertmeester van 't Bilse-Orkest te Berlijn, waar hij ook optrad als dirigent. Toen volgde een reeks concertreizen te zamen met de pianist Anton Rubinstein, in later jaren was Raoul Pugno zijn onaf scheidelijke partner. Van 1883 tot 1886 was hij in Parijs gevestigd, waar hij intiem omging met César Franck en diens leer lingen Vincent d'Indy, Ernest Chausson en anderen. Toen hij te Parijs in het huwelijk trad, droeg Franck hem, bij wijze van huwelijksgeschenk, zijn Vioolsonate op, waarvan de gelukkige verbreiding buiten kijf aan hem te danken is. Hetzelfde kan gezegd worden van „Poême" van Chausson, welke compositie eveneens aan Ysaye werd opgedragen. Ook met de jonge Debussy had hij nauw contact. Toen hij later met zijn leerling Crickboom, de altist Jacobs en de cellist Van Hout het Ysaye-Kwartet stichtte, schreef Claude Achille voor dit ensemble zijn zo beroemd geworden strijk kwartet. Van de eerste uitvoering van dit stuk, namelijk op een Debussy-concert te Brussel in 1894, waartoe Ysaye de stoot gegeven had, is ons, als eigenaardig docu ment, een potlood-krabbel van Théo van Rijsselberghe bewaard, die men hierboven ziet gereproduceerd. Ook het vermaarde Kwintet van Fauré prijkt met een dedica tie aan de Belgische meester. De viool sonates van Lekeu en Ropartz werden hem toegewijd. Trouwens, Ysaye genoot de eer dat meer dan zestig werken aan hem op gedragen werden door componisten met klinkende namen uit verschillende landen. Van dezen willen wij nog noemen: Saint- Saëns, d'Indy, Duparc, Bordes, Jongen, Gilson, Samazeuilh, Lazzari, Dukas, de Bréville, Mohr, Elgar, Dalcrose, Brussel mans, De Boeck, Sinagaglia, Espla, Mag- nard enzovoorts. Van 1886 tot 1897 was Ysaye vioolleraar aan het Brussels Conservatorium, waar hij een aantal leerlingen vormde (onder meer de reeds genoemde Crickboom) die met ere de reputatie van zijn school hebben hooggehouden. Intussen had hij de „So- ciété des Concerts Ysaye" gesticht, die hij als dirigent leidde en, in vooruitstrevende geest, tot het brandpunt van het muzikale leven in de Belgische hoofdstad wist te maken. Maar het weerhield hem niet als vioolvirtuoos Europa en Amerika te door kruisen en triomfen te vieren die aan de legendarische successen van Paganini en Liszt konden doen denken. Men roemde zijn fabelachtige virtuositeit en zijn expres, sieve speelwijze. Toch was hij een te veel zijdig en eminent kunstenaar om alleen te gelden als het type „virtuoos". Zijn drang tot het propageren van de moderne muziek van zijn tijd, zijn steeds op de bres staan om barricades te breken en wat hij waar devol achtte te lanceren, wijzen op zijn universele geest. De benoeming tot directeur van het Brusselse Conservatorium, waar hij op ge vlast had, ging hem echter voorbij. Wel werd hij later titulair tot koninklijk kapel meester benoemd, nadat hij vier jaar (van 1918 tot 1922) het orkest van Cincinnati gedirigeerd had en zich blijvend in België vestigde. Ysaye componeerde vioolconcerten, sona tes voor vioolsolo en andere werken voor zijn instrument. Tenslotte voltooide hij een opera op Waalse tekst „Pierre le Houeye" (Pieter de mijnwerker). Onverminderd bleef zijn werkkracht, zelfs toen hem een been geamputeerd was, en hij zittend zijn leer lingen instrueerde. Tot zijn dankbaarste discipelen mocht hij Koningin Elisabeth van België rekenen. YSAYE DROOMDE zich een tempel, waarin de beste toonkunstenaars van de wereld jaarlijks zouden samenkomen om er in een geest van loyale mensenliefde en religiositeit de drie werken, die hij de rijkste vruchten achtte van het muzikale Eugène Ysaye. genie: de Hoogmis van Bach, de Negende van Beethoven en de Parsifal van Wagner, uit te voeren. Hij zou zelfs graag gezien hebben, dat verboden kon worden deze composities elders dan in zijn ideale tem pel uit te voeren. Zo leefde in hem de schone illusie van een verbroedering van de mensheid in het rijk der klanken. Tot zijn geliefde denkbeelden behoorde ook een project tot het vestigen van een groot scheeps internationaal concours voor jonge virtuozen, dat voor de ware talenten de baan zou vrij maken tot een carrière waar op zij recht hadden. Vaak moet hij over dit plan met Koningin Elisabeth gesproken hebben. TOEN YSAYE in 1931 de geest had ge geven, was zijn vorstelijke leerlinge een der eersten die bloemen op zijn doodsbed kwam leggen. Koningin Elisabeth vergat ook niet wat de dierbaarste wens van haar leraar geweest was. De tragische dood van Koning Albert heeft de verwerkelijking van YSAYE's denkbeeld enige jaren ver traagd, maar later nam de kunstlievende vorstin toch het initiatief tot de inter nationale concoursen, die zij wenste te zien als een hulde aan de grote viool kunstenaar en ze dientengevolge met zijn naam deed betitelen. Tot vorming van een fonds, waaruit de grootse onderneming ge financierd zou worden, schonk de vorstin uit eigen middelen een som van drie mil joen francs. Met deze daad kon de stoute droom van Ysaye in vervulling gaan. Koningin Elisabeth had ook de laatste levensdagen van haar vereerde leraar door een spontane geste veraangenaamd. Ysaye lag ziek te bed het zou zijn doodsbed worden toen in de Muntschouwburg zijn opera „Pierre le Houeye" voor het eerst werd gegeven. Ten einde hem de gelegen heid te geven de opvoering te beluisteren, liet de vorstin een radio-installatie aan leggen, die hem ook toeliet na afloop van de voorstelling, toen de stampvolle zaal van het „Vive Ysaye" daverde, zijn dank te betuigen aan de executanten van zijn werk, aan het publiek en last but not least aan Koningin Elisabeth. Bij de begrafenis van Ysaye was de vorstin persoonlijk aanwezig in de kerk dienst. In het sterfhuis was het Jacques Thibaud, die namens de leerlingen met woorden van dank en verering afscheid nam van de betreurde mentor. Óp de weg naar de laatste rustplaats werd de viool van de meester op een kussen meegedragen door een jonge leerling uit Argentinië. YSAYE's REACTIES op het succes van zijn solospel moeten wel zeer verschillend geweest zijn. Ik las ten minste in een ver slag van een recital te Berlijn in 1900, dat een eind aan de vele toegiften moest wor den gemaakt door de lichten in de zaal te doven, maar dat niettegenstaandeze deze wenk de violist doorging op het verduis terde podium te spelen, terwijl Fritz Kreis ler hem begeleidde. Waarop dan een ware triomftocht naar zijn hotel volgde. Maar dat hij ook wel eens anders reageerde, leer de mij een herinnering van onze Heem- steedse collega Piet de Waardt, die inder tijd in „Het Muziekcollege" het volgende schreef: „Op een Eruditio-concert te Rotterdam had de artiest altijd als overal) buiten gewone bijval. Men wilde en zou een toe gift. Ysaye wilde dit nu juist niet. Ten laatste komt hij voor de zoveelste maal op, nu met zijn viool in de hand. Geweldig enthousiasme!! Hij buigt joviaal en glim lachend, zegt iets tot de dirigent die tot beginnen aftikt. Ysaye wendt zich tot de tweede concertmeester en neemt diens plaats in na een klein „combat de gene- rosité" met de eerste concertmeester, die Ysaye per se op zijn stoel wil zien. Ysaye overwint. Natuurlijk. En speelde Beet- hovens „Egmont"-ouverture in het orkest mee, het ensemble ongewoon inspirerend". MEN IS allioht geneigd uit deze twee gevallen de dualiteit van de kunstenaar te verklaren. Maar typeren zij niet tevens zijn volledigheid als rasechte artiest? In deze zin althans is de naam Ysaye een begrip geworden. Jos. de Klerk ACÏIT WEKEN zwierf de Haagse schrijf ster van jeugdromans Miep Diekmann door het gebied van de Antillen, waar de meeste van haar succesrijke boeken (waaronder het bekroonde „De boten van Brakkeput") zijn gesitueerd: „In twintig jaar was ik er niet geweest, het leek me alsof ik thuis kwam". Aanleiding tot deze reis was een uitnodi ging van de Koninklijke Nederlandse Re dersvereniging een lange boottocht te ma ken en een roman te schrijven over de zee. Dat zal gebeuren. Miep Diekmann, met een geest boordevol indrukken, notitieboekjes boordevol aantekeningen, gaat zich weldra zetten aan een omvangrijke roman, waarin behalve Bonaire de zee een hoofdrol speelt. Maar daarmede zal de bij deze reis opge dane stof nog niet zijn uitgeput. Ook op stapel staat een roman over Curagao, spe lend in deze tijd en in de laatste jaren vöor de oorlog. „Er heerst nogal wat spanning op het eiland, want iedereen denkt, dat hij in het boek zal voorkomen!" zegt Miep Diekmann. Behalve aanleiding tot schrijven gaf deze met lezingen en ontmoetingen overladen Caraïbische tournee ook veel gelegenheid tot overpeinzing en tot verontrusting, voor al dat laatste. Het beheerst haar relaas, dat zij ons doet in de rommelig-artistieke werkkamer aan de Haagse Zwarteweg, net terug uit warme streken, gekleed in een paarse trui en shorts. Ze betoogt met lange, gebarende handen. „Het Nederlands houdt het daar niet. De kinderen op Aruba en Bonaire leren wel Nederlands op school, maar thuis spreken zij Engels of Papia mento en voorzover vele van deze kinde ren tot lezen komen zijn het in Papiamen to geschreven verhalen. Wil men stimule rend te werk gaan dan zal het nodig zijn boeken in die taal te laten verschijnen". De Haagse schrijfster laat het niet bij theoretische bespiegelingen. Tijdens haar verblijf heeft zij een groot aantal moderne Papiamento-verhalen voor de jeugd verza meld. Zij heeft deze mee naar Nederland genomen om na te gaan of hier een uit gever kans ziet deze in een volwaardig boek samen te brengen en op de Antillen en Suriname in omloop te brengen. De daaraan verbonden problemen zijn talrijk, ook de taalkundige: het Papiamento heeft nog geen vaste schrijfwijze, geen gramma tica. Als er door de kinderen buiten Curagao zo weinig Nederlands gelezen wordt, dan is dat niet omdat zij geen belangstelling zou den hebben. Maar wat kan men verwach ten van leerlingen, die op scholen gaan, waar het onderwijs met de jeugdlectuur vaak twintig jaar ten achter is?" Ze willen wel degelijk. M'n lezingen konden niet lang genoeg duren, maar hun kennis van het Nederlands is onvoldoende. Ik heb een meisje van zeventien meegemaakt, dat een Nederlands boek, bestemd voor tienjarigen, las.... dat Nederlands kon zij tenminste volgen". In Willemstad is dat natuurlijk wel an ders. „M'n boeken zijn daar gespeld, ieder woord ervan wordt op een goudschaaltje gelegd, ik heb mij met hand en tand moe ten verdedigen tegenover leerlingen van middelbare scholen. Er waren bijna geen bo(iken van mij meer te koop en toen ik er een stuk of veertig mee naar Bonaire nam, waar geen boekwinkel is, vlogen die exemplaren .na een lezing ook weg. Ik schoot er bijna m'n eigen voorlees-exem- plaar bij in De problemen van het Caraïbische ge bied laten haar niet los. Miep Diekmann heeft het gevoel in die acht weken nog slechts vluchtig daaraan geraakt te heb ben. Het werk eist haar op. Ieder dag zal zij zich achter haar oude eikenhouten bu reau zetten, haar boeken schrijven en „Brakkeput" omwerken tot hoorspel, toe zien op de vertalingen, die gemaakt wor den voor Duitsland, Frankrijk, Engeland, Spanje maar: „Als alles een beetje vlot loopt en ik kan het doen, zou ik graag over een paar jaar naar de Antillen terugwillen om méér studie te maken van het Caraï bische gebied". Onlangs is van de Nederlandse compo nist Bob van Marken voor de Society for Musicians in Edinburgh diens „Passa- gaglia en fuga" voor vier violoncelli uitge voerd. De componist mocht tevens een uit nodiging ontvangen om een aantal wer ken voor twee piano's te schrijven. Deze week - op 16 juli - was het veertig jaar geleden dat Nicolaas de Tweede, tsaar aller Russen, met zijn gezin te Tekaterinenburg werd vermoord. Hieronder: een der laatste foto's, die van het keizerlijke gezin - omringd door officieren - in vrijheid zijn gemaakt. Hiernaast: de vorstelijke personen op het dak van het landgoed, waar zij gevangen werden gehouden sinds het uitbreken van de revolutie. TOEN ELSJE genoeg had van het fortenbouwen liep ze een eindje het strand op, vlak langs het water en be gon schelpjes te zoeken. Een rose, een witte, een klein blauw schelpje, een paars met een streepje erovernee, erg veel mooie lagen er vandaag niet. Maar net toen ze dacht: ik kan er be ter mee ophouden en mórgen verder zoeken, vond ze de bootjesschelp. Zó noemde ze hem meteen al toen ze hem opraapte. Het was een wonder. Een zachtrose schelp van wel een vinger lang en dan dubbel met één scherpe kant van onder en twee kartelrandjes van boven. Het leek wel of hij met zil ver bespoten was, zó glansde hij. Het was de mooiste schelp die Elsje ooit had gezien en misschien was het ook wel de mooiste schelp van de wereld, zei ze zelf, terwijl ze er wel vijf minuten lang doodstil naar stond te kijken. En dat zeiden ook de andere mensen op het strand naar wie ze toeholde en wie ze hem liet zien. Er was zelfs een pro fessor bij die alles van schelpen wist. Maar zó één, zei ook hij, heb ik nooit gezien. Hij tuurde op de lijntjes en streepjes door zijn vergrootglas. Het lijkt wel of er tekentjes op staan, zei hij gewichtig, kijk zelf maar eens, meisje. Elsje keek door zijn vergroot glas. Hoera, staat er, er staat heel dui delijk „hoera" voor op dat bootje. De professor lachte. Dat zou je ervan kunnen maken, zei hij, maar als je het goed vindt neem ik je schelp mee naar het onderwatermuseum. Want zoiets „Mag ik hem eerst zelf nog een poosje houden?" vroeg Elsje. „Ik wil er zo graag eerst zelf nog even naar kijken. Ik wou hem op het kastje naast mijn bed zetten". De professor glimlachte en zei: „als je er maar voorzichtig mee bent, want het is iets héél bijzonders wat je gevonden hebt." En zo gebeurde het. Elsje zette de schelp op haar kastje, keek er een poosje naar voor ze naar bed ging en probeerde toen te slapen. Ze sliep nog niet toen de stem buiten riep. Een rare krakerige stem: „Elsje, Elsje!" Wie kon dat zijn? Ze wipte uit bed en liep naar het raam. Daar waren de maan, de bosjes op het duin en ver der weg de zee. Maar eén mens, die bij die stem hoorde, zag ze niet. O, wacht eens daardaar bij de struiken be woog iets. Het was Joep, het kleine grij ze ezeltje dat de hele dag langs het strand heen en weer sjokte mét kinde ren op zijn rug. Elsje gaf hem wel eens iets lekkers, een worteltje, een klontje of wat slablaadjes. Had Joep haar ge roepen? Ja, beslist, want nu kwam hij dichterbij. „Elsje, kom mee, kom on middellijk mee!" riep hij. Zijn stem was zó dwingend dat Elsje wel moest. _,,Maar wat is er? Waarom moet ik mee?" vroeg ze, toen ze zich uit het raam had laten glijden en op de rug van Joep zat. „Dat zul je wel zien, dat zul je wel zien," kraakte de stem van Joep en hij draafde regelrecht naar het strand, véél vlugger dan hij overdag ooit liep. Op het strand was niemand. Het witte zand glinsterde in het maan licht en alle forten en kastelen, die de kinderen overdag hadden gebouwd, le ken tegen de lichte lucht net echt. Wacht nou maar af, kraakte Joep en net of hij een kwiek jong paardje was, liet hij Elsje zó van zijn rug glijden. Ze zat in het zand, vlakbij de forten en kastelen. „Joep riep ze nog. „Toe nou, Joep!" Maar Joep was weg. „Wat moet ik hier nou?" zei Elsje zacht tegen zich zelf. „Ik mag helemaal nietOpeens hield ze op, want vlak voor zich op de binnenplaats van het groptste zandkasteel zag ze iets bewe gen. Ze boog zich voorover en hield haar adem in. Daar stond een klein, klein dwergje, niet groter dan haar pink, met een kroontje van de aller kleinste schelpjes op zijn hoofd en een baardje van zeewier. En naast hem stond een nóg kleiner figuurtje met ket tinkjes en armbandjes van schelpjes om en prachtig lang zilveren haar. Het Zo vroeg als kleine kleutertjes ga ik vandaag naar bed, maar ja, de wekker op de kast fs' ook op vier gezet. Om vier uur morgenochtend vroeg sta ik al bij de kraan en nóg een half uur daarna ga ik van huis vandaan. M'n vriendje van de overkant is net als ik present, z'n fiets vol, z'n rugzak om en achterop de tent. Daar gaan we dan, daar gaan we dn Weg uit de stille straat. Nog één keer zwaaien achterom naar 't raam waar moeder staat. Als vroege vogels van hun nest vliegen we heel ver uit. De hele wereld is van ons! van oost. tot west, van noard tot'zuid. Mies Bouhuys dwergje met de kroon was heel boos, dat zag je zó en het meisjesdwergje met het zilveren haar was heel bedroefd, dat zag je ook zo. Toen Elsje haar hoofd bijna tegen de grond legde kon ze ver staan wat ze zeiden. „Een belediging! Een grote belediging!" riep die met de kroon. „Mijn dochter beloven om met haar te trouwen en dan niet komen! Een belediging! Een verschrikkelijke belediging!" „Misschien kon Kornalijn het niet helpen," zei het prinsesje, want dat was ze, „misschien is er iets gebeurd met de hoeraboot. Stuur mannen uit om ornalijn en de boot te zoeken, vader. O, alsjeblieft!" De wangen van Elsje werden vuur rood. De hoeraboot! Had zij zelf niet meteen gezegd, dat de schelp op een bootje leek en had ze door het vergroot glas niet heel duidelijk gezien dat er „hoera" op de voorsteven stond? Met een schok kwam ze overeind. „Joep!" riep ze. „Joep!" Hij was er meteen. „Breng me onmiddellijk terug!" zei ze. Alsof hij vleugels had, zó snel draaf de Joep naar het huis van Elsje heen en terug. Toen ze terugkwam met de won derlijke bootjesschelp in haar hand, was er al een drukte van belang op alle zandkasteelmuren en torens. Óveral stonden hele kleine dwergjes door kij kertjes van parelmoer uit te kijken naar Kornalijn en zijn hoeraboot. In alle slotgrachtjes rond de forten van zand dreven kleine bootjeh met onge ruste dwergjes aan het roer en in de mast. „Joep!" vroeg Elsje aan het oor van de ezel „waar kunnen we Kor nalijn vinden?" „Stil maar!" zei Joep „hij heeft zich verstopt omdat hij de hoeraboot die hij voor de prinses gemaakt had, is kwijtgeraakt. Hij zou met haar trou wen, weet je. Maar ik weet hem wel te vinden." Ze vonden Kornalijn in een plas tra nen, verstopt achter een kokosnoot. „Kornalijn," fluisterde Elsje, „hier is je boot. Vaar vlug naar de prinses. Ze wacht op je!" Ze zette hem er zelf in en liet toen het bootje in de slotgracht van het zandpaleis te water. En de prin ses zag hem meteen. Haar tranen droogden met één slag, het boze ge zicht van de koning werd vrolijk en alle mannetjes lieten hun kijkers zak ken en zwaaiden met zakdoekjes en vlaggetjes. De hele nacht lag Elsje met haar neus op de grond te kijken naar het schitterende bruiloftsfeest. Maar bij het eerste straaltje zon kozen alle boot jes zee, voorop natuurlijk de hoera boot met Kornalijn en zijn prinses. Niemand, werkelijk niemand heeft ooit begrepen waarom Elsje de boot- jesscheip in zee heeft teruggegooid. De professor schudt er nog van met zijn hoofd. Maar óók niemand begrijpt, hoe het komt dat Elsje iedere dag de allermooiste schelpjes vindt op het strand. Dozen en dozen vol. Alleen Joep, het ezeltje en Elsje weten dat dat kleine cadeautjes zijn van Korna lijn en zijn prinses. Maar dat houden ze geheim. Natuurlijk! Waarom zijn deze dieren zo blij? Zoek de letters op, die in deze tekening staan- Zet ze in de juiste volgorde en je weet het. Je kunt deze plaat ook kleuren. Hoe komt de muis bij de kaas? KRUIP DOOR EEN BRIEFKAART Door een briefkaart kruipen hoe kan dat? zul je vragen. Toch is het mo gelijk, let maar op. Knip in deze brief kaart zoals in de tekening staat aange geven, dus om en om, met ongeveer een halve centimeter tussenruimte. Trek de kaart open en je kunt er door kruipen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 18