ÏÏLadeAne famit. Uiaamöe meeA.te.luj-e'iüeti
Het prik^elf je
Eerherstel voor een vergeten dichter
Litteraire
Kanttekeningen
Een vreemde
morgen
ZATERDAG 26 JULI 1958
Erbij
PAGINA VIJF
Laurens van de Velde
hield eer hoog van
de Nederlandse
hengelaars
BIJ DE UITGAVE VAN HET
VERZAMELD WERK VAN
J. C. DANSER
Asparagus plumosus
G. Kromdijk
Lege bioscopen
ALLEEN ONDER de ouderen zullen er
nog zijn, die een goede herinnering be
waard hebben aan de jonggestorven dich
ter Jan Gustaaf Danser, aan zijn beschei
den, onopvallende vers, zijn consordino
klinkende stem, zoals deze zich van tijd
tot tijd in „De Beweging" van Albert Ver-
wey en later in het door Jan Greshoff op
gerichte en geredigeerde maandblad
„Groot-Nederland" liet horen. Zijn eerste,
door J. van Krimpen verzorgde en uitge
geven bundeltje „Ontmoetingen" (1917) zal
weinigen bekend zijn. De oplage van niet
meer dan vijfenzeventig exemplaren was -
kenmerkend voor de stille teruggetrokken
heid van dit dichterschap - bestemd voor
een uiterst beperkte kring van belang
stellenden. Na Dansers dood is het Gres
hoff geweest, die een Uitgebreider keur
samenstelde en in 1922 bij de uitgever Van
Dishoeck met een naschrift van zijn hand
en een bibliografische notitie (met varian
ten) door Van Krimpen liet verschijnen.
Daarbij is het gebleven. Danser raakte ver
geten, voor zover niet in een enkele bloem-
In het voorjaar publiceerden wjj een
artikel over de voorbereidingen van een
grootscheepse hengelwedstrjjd, die deze
zomer by Yamba in Nieuw-Zuid-Wales
is gehouden. Hieronder leest men enige
bijzonderheden over de Nederlander,
die de tweede prijs heeft gewonnen.
(Van een bijzondere medewerker)
DE BRASEM met de prijs van vijf-
entaehtigduizend gulden op zijn kop liet
zich niet verschalken, alle hengelaars en
alle voortreffelijke aas ten spijt. Hij
verkoos de vrijheid en zwemt nog steeds
rond in de Clarence Rivier.
Toch is er goed gevist en goed gevan
gen tijdens de wedstrijd. Duizenden
kilo's werden aan de oppervlakte ge-
bracht en ter plaatse verkocht. De op- I
brengst kwam ten goede aan liefdadig
heidsverenigingen. Zij, die voorspeld
hadden, dat de Nederlandse deelnemers
een goed figuur zouden slaan, kregen
gelijk. Onze landgenoten brachten dui
zenden brasems en andere vissen op het
droge. De zwaarste vis werd kort vóór 1
het einde van de wedstrijd door een
Australiër gevangen. De tweede prijs
werd gewonnen door Laurens van de
Velde, een geboren Rotterdammer, die
met zijn werphengel een knaap van een
„jewfish" (gewicht bijna negentien kilo)
ving en het beest zonder hulp van der
den op de wal bracht. Een succesje, dat
maar weinig immigranten ten deel valt,
verklaarde hij met begrijpelijke trots-
Trouwens, niet alleen als hengelaar,
ook als mens en vakman heeft de thans
dertigjarige Van de Velde in Australië
veel succes geboekt. Hij woont tegen-
woordig in het provinciestadje Grafton
in het noorden van Nieuw-Zuid-Wales,
waar hij een loodgietersbedrijf met vier
knechts heeft. Acht jaar geleden ver- j
liet hij Rotterdam en ging naar Austra-
lië met zijn broer. Toen hij in Melbour
ne voet aan wal zette, bezat hij op de
kop af veertig gulden en sprak hij zeer
gebrekkig Engels - maar hij was jong,
gezond, sterk, vol goede wil en een uit
stekend vakman. Op de Rotterdamse
Ambachtschool had hij vtoor zijn ver
trek het diploma loodgieter behaald. Hij
volgde in Australië een cursus in zijn j
vak om vertrouwd te raken met de
daar geldende bijzondere eisen, werkte
eerst als gezel en begon nadien in Graf-
ton een eigen bedrijf Hij trouwde met
een Australisch meisje - blijkbaar had i
hij toen al genoeg Engels geleerd om
haar ten huwelijk te kunnen vragen! -
dat June heet. Zij bezitten nu een eigen
huis en bovendien heeft Lawrie (zoals
men Van de Velde in Grafton noemt)
een flink perceel grasland gekocht na-
bij zijn woonplaats.
Toen ik in Melbourne aankwam, zo
vertelde hij, kende ik eigenlijk maar
twee Engelse woorden: Yes en no. En
vaak wist ik niet, welk van die twee ik
moest gebruikenKortom, ik had het
moeilijk in mijn eerste tijd. En nu, ziet
u zelf maar, heb ik een schat van een
vrouw, een lief dochtertje en een mooi
huis.... soms begrijp ik heus niet,
waaraan ik dit alles dank!
PRAAT MEN met de mensen in Graf-
ton over Van de Velde, dan verneemt
8 men, dat hij thans de vruchten plukt
3 van zijn vakbekwaamheid, ijver en eer-
3 lijkheid. Hij staat in zijn woonplaats
bekend als een harde werker, een door
en door betrouwbare, prima vakman,
die meer opdrachten krijgt dan hij kan
verwerken. Het is zijn ideaal zijn ouders j
naar Grafton te laten komen. Als het
S hun hier dan bevalt, laat hij een huisje
8 voor hen zetten op het grasland, dat hij
8 hier in de buurt heeft gekocht.
;xXXDOOO0OOOOOCX3OOCOOC<XX}0OOOO^^
lezing een gedicht van hem werd overge
nomen. Maar zó getemperd kon het geluid
van deze in zichzelf gekeerde dichter niet
zijn of - afgezien aan van Greshoff en de
gereserveerde waardering van Verwey -
een viertal dichters had daarin de onmis
kenbare eigenheid van toon, de zuiverheid
van gevoelen en uitdrukkink ervan, her
kend: Bloem, Van Nijlen, Nijhoff en later
ook Anthonie Donker.
DE PUBLICATIE van Dansers Verza
meld Werk als deel van de door W. J.
Simons en Johan B. W. Polak geleide
„Stichting De Beuk" te Amsterdam is na
een zo langdurig stilzwijgen over deze ver
onachtzaamde dichterfiguur een onver
deelde verrassing geweest. Niet alleen is
nu ook het in portefeuille gebleven werk,
zij het dan pas achtendertig jaar na de
dood van de dichter, openbaar geworden,
het boekdeel omvat voor zover mogelijk
alles wat een welgeaard poëzielezer om
trent het oeuvre en het korte leven van
deze vergetene en nu weer verrezene zou
willen weten. G. H. 's-Gravesande schreef
er een uitstekende, informatieve inleiding
bij en de tekstverzorger J. Staal voorzag
de typografisch onvolprezen uitgave van
een met een respectabele toewijding en
nauwgezetheid samengestelde lijst van
vindplaatsen en varianten, gevolgd door
een volledige beschrijving van de overge
leverde manuscripten en drukken, dankzij
welke deze bronnenpublikatie een defini
tief karakter heeft gekregen.
BIJ HET eerste doorbladeren van dit
vijftigtal sonnetten ontdekte ik er één, dat
ik met een enkele oogopslag herkende als
„mijn eerste kennismaking" met Dansers
werk, in het najaar van 1918 het gedicht
„De leegte" namelijk, dat ik in Groot-
Nederland had gevonden. „Eenmaal hebt
gij mijn stil vertrek gewijd met even uw
ontroerende aanwezigheid" toen, in die
jaren, heb ik er mij stellig geen reken
schap van gegeven, waaróm deze simpele
regels mij troffen en op slag innamen voor
een mij onbekende dichter, die ik pas later,
2 jaar na zijn dood, uit zijn enige bundel
vollediger zou gaan verstaan. Nu, bij het
herlezen even plotseling geraakt als veer
tig jaar geleden, realiseer ik me, wat het
gewéest is dat zo onmiddellijk en ver
overend ontroerde: de gevoelsintensiteit
van dit ogenschijnlijk traditionele gedicht,
van dit gehele oeuvre trouwens, de tot het-
üitérste Vérsoberde ingetogenheid, die als
het' ware -naar de stilte toedicht. Het staat
er alles zo zonder de geringste stemver
heffing, zonder accenten haast, geschreven
zoals de wind suizelt, maar met in dat
ruisen tweemaal een onontkoombare na
druk van binnenuit: op het „eenmaal" in
de eerste en het verrassend geplaatste
„even" in de tweede regel. En bij dat weer-
horen, dit weer-herkennen, wist ik waar
om ik destijds, op het gevoel af, van dit
werk hield en wat ik gemist had door de
vriendschap ermee niet te onderhouden.
Want Dansers jeugdwerk hij stierf,
evenals de ook alweer vergeten Alex Gut
teling op zesentwintigjarige leeftijd is
wonderbaarlijk rijp van inhoud en vorm en
heeft in zijn melancholische gevoelstoon
een zeldzaam edele zuiverheid.
Was de dood, die er onmiskenbaar aan
meedichtte, toen een andere dan die, welke
zich in de vermomming van panische
angst, bittere levensonlust en opstandige
ontluistering zo rijkelijk mengt in de
moderne poëzie? Al lijkt een enkel gedicht
(„De jonggestorvene") erop te wijzen, dat
Danser zijn vroegtijdig einde voorvoelde,
het komt mij na mijn aandachtige lectuur
van deze sonnetten voor, dat de dood, de
vergankelijkheid, de kortstondigheid van
ieder geluk en de weemoed die er onver
brekelijk mee verbonden is dat dit alles,
wat aan het vers van Danser een kleur-
klank geeft van de grisaille, een onper
soonlijker, een bovenpersoonlijke betekenis
had. Danser schreef het merendeel van
zijn gedichten tijdens de eerste wereld
oorlog, die hij, zoals elke vorm van geweld
en militarisme, hartgrondig verfoeide. Was
het wonder, dat het leven zich aan deze
uiterst fijnbesnaarde dichter een ge
voelig klankbord dus voor het onheil van
de tijd voordeel als een onherroepelijk
geschonden tederheid, die de menselijke
conditie voortaan bepaalde?
Waar Danser van vervulling en vrede
dicht, schrijft hij in de verleden tijd (zoals
in „Weeldes herdenking") of in een onbe
paalde toekomstigheid zoals in „Later") en
waar de eenzaamheid één ogenblik wordt
doorbroken door de gemeenzaamheid der
liefde is het „een gedroomd samenzijn".
Bitter wordt zijn elegische toon, waar hij
zich op weg begeeft naar „het beloofde
land" en aan het einde van zijn tocht alleen
staat in „een dorre woestijn". Voortreffe
lijk, dit gedicht: twee kwatrijnen vol ge
luksverlangen, vol belofte een sextet
vervuld van ontgoocheling en droefenis.
Maar wat een ongerepte glans, wat een
dauw ligt er op deze herfstige strofen, wat
een liefde voor het leven houdt zich ach
ter het mistroostige van dit dichterschap
schuil! Wat ons, gewend langzamerhand
aan de wrangste dissonanten der moderne
poëzie, aanvankelijk plechtstatig toe
schijnt in deze gedichten, wint bij het her
lezen keer op keer aan innigheid, aan zui
verheid, aan ontroerende kracht.
Moest ik een keuze uit dit oeuvre doen,
ik zou nauwelijks weten waaraan ik de
voorkeur zou moeten geven. Misschien
koos ik „De Sterren" of „Het naakte
meisje", misschien „De Bekentenis" of „De
schoone herfst". Maar het is alles goed en
schoon wat dit werk, wat deze uitgave van
De Beuk ons weerschenkt. Het is verre van
„modern" maar het is poëzie.
WAT DEZE STICHTING haar vrienden
kring heeft geboden, is trouwens deel na
deel van het beste. Ik noem, ter kenschet
sing van het niveau waarop deze uitgaven
aanspraak mogen maken, de bundel van
Jac. van Hattum „Un an de plus, un an de
moins" (verschenen ter gelegenheid van
zijn4yjjfgpyijftlgste jaar) en de bundel
..Woorden m het donker" 'van Mauriis Mok,
"de sympathieke verzameling gedichten
„Een landhuis voor Dante" van Jaap Har
ten, de voor het eerst verzamelde
„maximes" van Jacob Israël de Haan
(„Besliste Volzinnen") en de aan de bundel
„De weg van het licht" ontleende cyclus
van Albert Verwey, die onder de titel „De
legenden van de ene weg" heruitgegeven
werd. Dat is, dunkt me, een serie om in
deze pocket-book-tijd trots op te zijn.
C. J. E. Dinaux
Asparagus pleegt men ook wel varens te
noemen. Het is verkeerd, maar ik geeft toe
dat de bekende Asparagus plumosus een
leek wel aan een varen doet denken. Aspa
ragus of sier-asperge wordt in verschillen
de soorten gekweekt en speciaal de spren-
geri van de foto ziet men veel. Ze wordt
niet alleen als kamerplant gekweekt, de
lange groene ranken worden bij andere
bloemen als aanvullend groen gebruikt.
De plant moet een lichte, niet al te zon
nige standplaats hebben, 's Zomers zal men
haar een weinig moeten beschermen op het
heetst van de dag. Ze verlangt veel water
en ook veel voedsel en het is nuttig haar
wekelijks opgeloste kamerplantenkunst-
mest te geven. Bij oudere planten kan men
bloemen verwachten. Ze zijn klein en on
aanzienlijk; ze worden echter later gevolgd
door rode bessen; daar zitten de zaadjes
in, die men vers moet zaaien, anders ko
men ze niet zo gemakkelijk tot ontkieming.
Asparagus plumosus is veel fijner van
groen en is een prima kamerplant. Aspara
gus moet 's winters in een matig verwarm
de kamer gekweekt worden. Het is nuttig
ze vroeg in het voorjaar te verpotten in de
bekende bloemistengrond.
Steen en been klagen de Westduitse bio
scoopeigenaren vanwege de televisie.
Vooral in Dusseldorp. Hier liep van 1956
op 1957 het aantal filmbezoekers terug met
meer dan 400.000, hoewel de bevolking
steeds toenam. Het aantal bioscoopbezoe
ken per hoofd der bevolking nam af van
22.S tot 21.6 per jaar meer dan vijf per
cent. De Dusseldorpse bioscopen lokken nu
de filmliefhebbers van het televisiescherm
af met advertenties als „neem een paar
leuke uurtjes, ga naar de bios
Sedert 1 juni kan men van West-Duits-
land naar Luxemburg automatisch telefo
neren èh orhgekeerd. Het was in West-
Duitsland reeds mogelijk over afstanden
van duizend kilometer, van Hamburg naar
München bijvoorbeeld automatisch te bel
len. Thans kan het ook internationaal.
Men draait in een van de twaalf grote of
in een van de vierhonderd kleine West
duitse steden eerst 069, daarna het ge
wenste nummer in Luxemburg. De Luxem
burger heeft nog meer keus: hij kan auto
matisch bellen naar achthonderd West
duitse telefoonnetten.
(Van onze correspondent in Brussel)
DE EXPO is voor de kunstliefhebbers een buitengewone mee
valler. In een van de grote paleizen kan men een expositie
bewonderen van een halve eeuw moderne kunst en de stad
Gerard David: „Maagd kust hoofd van Christus".
Brugge organiseerde een prachtige tentoonstelling van Vlaamse
meesterwerken uit Spaanse musea en particuliere collecties.
Vooral wat daar in het Groeninge-Museum te Brugge bij elkaar
is gebracht, mag uniek heten.
Wat ons voornamelijk in de tentoonstelling „Vijftig jaren
moderne kunst" heeft getroffen, is de voortreffelijke keuze door
de internationale jury. Gepoogd is een origineel beeld op te
hangen van de afgelopen halve eeuw, die op het gebied van dé
plastische kunsten immers buitengewoon revolutionair is ge
weest. Er zijn onder meer prachtige Picasso's uit de Russische
verzamelingen van Leningrad en Moskou: in zijn eerste „blauwe
en roze periode" heeft de Spaanse meester doeken vervaardigd,
waarvoor men verstomd blijft staan. Hier ontvouwen zich de
kunst en het vakmanschap van een werkelijk groot schilder.
Hoe aanvechtbaar en betwist zijn latere doeken ook mogen
zijn, over die werken uit de eerste periode, waarvan ook het
Museum of Modern Art te New York er een groot aantal bezit,
kan nauwelijks discussie ontstaan. Bij nadere kennismaking
valt ook het werk van de Engelse beeldhouwer Henry Moore
sterk mee. Wij plaatsen ons hierbij natuurlijk op het standpunt
van de leek, die eens buiten de wijze maar helaas zo partijdige
en gecompliceerde adviezen van het gilde der Belgische kunst
critici, een eigen oordeel wil vormen. De duizenden vreemde
bezoekers staan verder in bewondering voor de machtige ex
pressionistische doeken van de Vlaming Constant Permeke,
diens „Zeug" vooral. De kleine schets, die ais model diende voor
het vervaardigen van het grote beeld van Zadkine, is eveneens
een openbaring voor vele bezoekers. Aan de wand draait lang
zaam maar onafgebroken een „mobile" van Calder, waarbij
uiteraard een intellectuele inspanning nodig is om een dergelijk
„toestel" als plastische kunst te erkennen. Een „mobile" gelijkt
immers meer op kinderspeelgoed dan op een beeldhouwwerk.
Die ijzeren staafjes, waaraan ronde metalen schijfjes bewegen
(zonder motor) brengen nochtans sommige kunstcritici in ver
voering De Italiaan De Chirico en de Belg Delvaux zijn
de meest representatieve vertegenwoordigers van de surrealis
ten. Bij de Belg spelen onbetwistbaar seksuele complexen mee,
maar in sommige doeken maakt hij gebruik van een schitte
rend witte kleur, in eenzame landschappen, die een groot ar
tistiek effect sorteren. Die mooie tentoonstelling laat de kunst
kenner nochtans onbevredigd. Men voelt dat de abstracten, de
surrealisten, de tachisten en de anderen in een straat zonder
eind zijn terecht gekomen.
In het Groeninge-Museum te Brugge zit men volop in de
Vlaamse primitieven en renaissancemeesters. Wij hebben er
lang een prachtig klein doek van Gerard David bewonderd:
de maagd met de Christuskop, door de particuliere verzameling
Pilar de Lacalle Arroyo te Granada afgestaan. Friedlaender
schrijft het doek formeel toe aan David, die na Hans Memling
de voornaamste vertegenwoordiger is van de Brugse school. Een
van de meesterwerken, die de reis naar Brugge eveneens tot
een genot maken, is de „hooiwagen" van Hieronymus Bosch,
eigendom van het Monasterico van het Escorial, van welk doek
men in het Prado te Madrid een tweede doch minder goed
exemplaar kan zien. Helaas zijn de reproouktierechten van dit
mooie doek beperkt. De stad Brugge heeft er twee foto's van
gepubliceerd in de catalogus. De „Hooiwagen" van Bosch wordt
voortgetrokken door monsterachtige wezens, gevolgd door een
stoet van geestelijken en edelen. Het machtige triptiek toont
een apocalyptische visie op de bestraffing der zonden, de hel
met haar gruwelen, dansende boeren, alles geplaatst in de ver
beelding van de strijd van de mensen om het aardse. Van Ru
bens zijn er twee schetsen, eigendom van de Markies van Alu-
mia te Sevilla: „De val der giganten" en „Argus" (de herder
die gedood wordt). Het huis van de Hertog van Alva te Madrid
heeft het door Rubens geschilderde portret van Filips IV, koning
van Spanje, afgestaan. De Spaanse vorst draagt een met goud
geborduurd wambuis en de orde van het Gulden Vlies.
Uit een particuliere verzameling te Madrid kwam het ruiter-
portret van de hertog van Lerma, waarvan in het Louvre te
Parijs een schets aanwezig is. Maar het mooiste schilderij van
Rubens, dat in Brugge te zien is, geschilderd rond 1610, stelt
de Emmaüsgangers voor. Het treft, dat Rubens hier een dof
palet gebruikte, onder meer prachtige fluwelen groenen. In
de kerk van St. Eustache te Parijs kan men een enigszins ge-
wijzigde dupliek zien van dat mooie doek. Men raakt hier nooit
vermoeid van het schone, het unieke werk van de oude mees
ters. In tegenstelling met wat wij in Spanje moesten betreuren,
namelijk de staat van verval van vele schilderijen, zijn de
meeste doeken uit die Spaanse collecties voortreffelijk ge
restaureerd.
PRIK, ging het in de neus van me
neer Brom, hij vloog overeind, onmid
dellijk klaar om te mopperen, want hij
dacht dat zijn huishoudster tegen al
zijn boze bevelen in toch het raam
weer had opengezet. Maar nee, het
raam van zijn slaapkamer zat potdicht
net als altijd. Meneer Brom legde zijn
boze hoofd weer in het kussen en trok
de deken mopperend over zich heen.
Maar hij lag nog niet of daar ging het
weer: prik, nu in zijn wang die net nog
boven de deken uitkwam. Weer vloog
meneer Brom overeind, nóg bozer dit
keer. Hij knipte het licht aan en keek
zoekend om zich heen of hij die boos
doener niet zag. Hij luisterde: nee,
geen muggengezoem. Hij tuurde naar
het plafond. Hield de mug zich stil?
Prik, ging het. Ditkeer was het in zijn
hand. Meneer Brom wilde zijn rechter
hand met een fikse klap over de linker
slaan, waar het prikte, maar op dat
ogenblik riep een hoog stemmetje:
„Nee, nee, niet doen, niet doen, me
neer Brom!"
„Wel heb ik me nou!" zei meneer
Brom en hij keek naar zijn linkerhand.
En toen hij zag, wat daar zat, zei hij
nog eens: „Wel heb ik me nou!" nog
veel verbaasder dan de eerste keer. Er
zat een klein, héél klein poppetje op de
rug van zijn hand, niet groter dan de
helft van zijn pink, dat je zó zou kun
nen wegblazen, als je tenminste kón
blazen na zo'n ontdekking. Meneer
Brom kon het niet. Hij zat er met open
mond naar te kijken en vergat zelfs om
te mopperen wat hij anders altijd deed.
Hihi. lachte het hele kleine elfje, want
dat was ze, dat zag je aan de vleugel
tjes op haar rug, die fijner en door
zichtiger waren dan spinrag. „Bent u
van me geschrokken? Hihi.. die me
neer Brom!"
Tegen lachen kon meneer Brom niet,
nooit in z'n leven en nu zeker niet. Het
maakte hem zó kwaad dat hij zijn ver
bazing vergat en weer begon te praten.
„Wat moet dat?" bulderde hij, zó hard
dat de vleugeltjes van het elfje ervan
opwoeien en ze zich vast moest houden
aan zijn duim om niet weggeblazen te
worden. „Mij midden in de nacht uit
mijn bed halen, mij steken en prikken?
Ik zeg je nog eens, wat moet dat?"
„Hihi.." lachte het elfje, helemaal
niet geschrokken. Ze zwaaide eigenwijs
met het grassprietje, waarmee ze me
neer Brom in zijn neus, z'n wang en
zijn hand had geprikt. „Hihi .als u al
les wist zou u nog veel bozer zijn. Ik
heb een opdracht voor u!"
„Een opdracht!" schreeuwde me
neer Brom weer. „Ik laat me geen op
drachten .geven, door zulke kleine pie
tepeuterige poppetjes als jij bent. En
zéker niet midden in de nacht!""
„Hihi.." lachte het elfje. „Maar u
hebt helemaal niets te willen meneer
Brom, u moet gewoon. Mijn meester
heeft gezegd dat het moet en dan ge
beurt het."
„Zo.zei meneer Brom, „wie is
jouw meester dan wel".
„Dat is een geheim," zei het elfje.
„Maar ik zou maar gauw doen wat hij
beveelt, want anders komen er honderd
broertjes en zusjes van me, allemaal
met net zo'n kriebelsprietje als ik om
u te plagen."
„Dat moeten ze eens proberen!"
raasde meneer Brom. „Ik heb een vlie
genmepper, een heel goeie. Die zal ik
eerst eens even op jou proberen. Wacht
maar!"
Hij greep naar de schoorsteenmantel
waar de vliegenmepper lag. „Doe
maar," zei het elfje, „probeert u het
maar. Ik ben niet te vangen en mijn
broertjes en zusjes net zo min. Prik.."
Ze prikte hem gewoon in de hand,
waarmee hij de vliegenmepper vast
hield. „Au!" riep meneer Brom, want
dit keer had ze hard geprikt.
„Nou, zegt u het maar," riep ze.
„Doet u wat mijn meester beveelt, ja
of nee?"
„Nee," zei meneer Brom en toen
prikte het elfje opnieuw.
„Au., wat wil je meester dan van
me?"
„U moet mij terugbrengen naar
waar ik vandaan kom."
„Nooit," zei meneer Brom., en
„Prik" ging het en „au"., riep hij.
„Waar is dat dan?" vroeg hij tenslotte,
want hij dacht met schrik hoe het zou
zijn als er wel honderd van die vlugge
elfjes om hem heen dansten. „Komt u
maar," zei ze meteen, „ik wijs u de
weg wel."
„Wat? Nu? Midden in de nacht? Wil
die man dat ik midden in de nacht mijn
bed uitga en naar buiten?"
„Midden in de nacht? Kom nou
gauw!" riep het elfje. „Doet u het
raam eens open!"
Meneer Brom, bang voor de volgen'
de prik ,deed het. Een prachtige rode
zon keek net over de bomen van de
tuin, de vogels draaiden hun kopjes
heen en weer en begonnen te zingen:
„Een mooie dag.het wordt een mooie
dag!"
„Nou., als het dan moet," zei me
neer Brom. „Zet me maar op uw schou
der," zei het elfje, „maar weest u zo
lief om eerst even een roos te plukken
voor in uw knoopsgat. Ik ben altijd
graag in de buurt van een roos."
Meneer Brom zei niets. Met het elfje
op zijn schouder stapte hij de tuin in,
plukte een roos, stak die in zijn knoops
gat en wist niet goed meer wat hij mop
peren moest. De lucht was heerlijk
koel, toch niet koud en alle bomen en
bloemen roken verrukkelijk. In geen
jaren had meneer Brom daarop gelet.
Hij had maar wat rondgestapt met
zijn hoofd naar de grond, van huis
naar kantoor, van kantoor naar huis
met de dichte ramen en de dichte gor
dijnen. Het leek wel alsof hij opeens
van de ene wereld in de andere viel.
Hij merkte opeens dat hij liep te fluiten,
terwijl hij zelf niet eens wist dat hij dat
nog kon. Het elfje zei niets. Ze wees
hem alleen maar met haar handje, wel
ke kant hij moest gaan en het leek wel
of ze de mooiste plekjes uitkoos. Op
het laatst wist meneer Brom zelf pre
cies waar ze wijzen zou: een heel mooi
laantje, een heel mooi bospaadje of
een korenveld waar de bloemen zijn
handen streelden. Hij aarzelde niet
meer. Hij koos zelf de weg. „Is dit
eigenlijk de goeie weg wel?" vroeg hij
opeens, want hij bedacht zich dat hij
al wel zeker een half uur lang de paad
jes had gekozen die hij het mooiste
vond. Er kwam geen antwoord.
Het elfje was verdwenen. „Wel heb
je m? nou!" zei meneer Brom, maar
helemaal niet boos dit keer. Hij keek
naar de roos in zijn knoopsgat en hij
wist opeens niet meer of het elfje er
wel ooit echt geweest was. Maar boven
hem keek de zon heel aandachtig naar
hem door de takken van een berke
boom heen. „Hé" dacht meneer Brom,
„hij kijkt naar me!" En opeens wist
hij wie de geheimzinnige meester van
het prik-elfje was geweest: De zon
zelf!
Nou, meneer Brom had er niets geen
spijt van dat hij had gehoorzaamd.
Toen niet en vandaag niet. Elke mor
gen., komt hij nu gelijk met de vogels
uit bed, maakt een lange wandeling en
loopt te zingen met een roos in zijn
knoopsgat.
Mies Bouhuys
Bimbam bimbam doet de toren,
goeimorgen kraait de haan.
Auto's, brommers, fietsen, rijden
door de straten af en aan.
Morgen bakker, roept de melkboer,
morgen melkboer, roept die terug.
Morgen, roept de schoorsteenveger
met een ladder op zijn rug.
Fietsen.rijden, sjouwen, lopen,
werken. kopen en verkopen.
Halen, brengen, brengen, halen,
geld ontvangen, geld betalen.
Werken, werken, weg van huis,
overdag blijft niemand thuis
Niks hoor, spelenzingen,
dansen, roept de muzikant
en daar komen alle kinderen
zonder schooltas, hand in hand
Wat is dat nou, roept de melkboer,
nee maar, roept de bloemenvrouw,
hela, roept de schoorsteenveger
en de bakker, hé, wat nou?
Stil.wat zingen al die kindren
rond die man met zijn viool?
Hiep hoera. het is vakantie,
boeken dicht en dicht de school!
Mies Bouhuys
Zoek het begin van de stippellijn en
volg dan deze lijn van het ene naar het
andere tekeningetje. De eerste letters
van deze voorwerpen vormen samen de
naam van een sport.
Als je niet direct een Rembrandt wilt zijn, maar heel eenvoudig begint en dan
steeds iets meer probeert, dan kun je toch erg leuke tekeningen maken, zoals
dit voorbeeld laat zien.