ÏÏLadeAne famit. Uiaamöe meeA.te.luj-e'iüeti Het prik^elf je Eerherstel voor een vergeten dichter Litteraire Kanttekeningen Een vreemde morgen ZATERDAG 26 JULI 1958 Erbij PAGINA VIJF Laurens van de Velde hield eer hoog van de Nederlandse hengelaars BIJ DE UITGAVE VAN HET VERZAMELD WERK VAN J. C. DANSER Asparagus plumosus G. Kromdijk Lege bioscopen ALLEEN ONDER de ouderen zullen er nog zijn, die een goede herinnering be waard hebben aan de jonggestorven dich ter Jan Gustaaf Danser, aan zijn beschei den, onopvallende vers, zijn consordino klinkende stem, zoals deze zich van tijd tot tijd in „De Beweging" van Albert Ver- wey en later in het door Jan Greshoff op gerichte en geredigeerde maandblad „Groot-Nederland" liet horen. Zijn eerste, door J. van Krimpen verzorgde en uitge geven bundeltje „Ontmoetingen" (1917) zal weinigen bekend zijn. De oplage van niet meer dan vijfenzeventig exemplaren was - kenmerkend voor de stille teruggetrokken heid van dit dichterschap - bestemd voor een uiterst beperkte kring van belang stellenden. Na Dansers dood is het Gres hoff geweest, die een Uitgebreider keur samenstelde en in 1922 bij de uitgever Van Dishoeck met een naschrift van zijn hand en een bibliografische notitie (met varian ten) door Van Krimpen liet verschijnen. Daarbij is het gebleven. Danser raakte ver geten, voor zover niet in een enkele bloem- In het voorjaar publiceerden wjj een artikel over de voorbereidingen van een grootscheepse hengelwedstrjjd, die deze zomer by Yamba in Nieuw-Zuid-Wales is gehouden. Hieronder leest men enige bijzonderheden over de Nederlander, die de tweede prijs heeft gewonnen. (Van een bijzondere medewerker) DE BRASEM met de prijs van vijf- entaehtigduizend gulden op zijn kop liet zich niet verschalken, alle hengelaars en alle voortreffelijke aas ten spijt. Hij verkoos de vrijheid en zwemt nog steeds rond in de Clarence Rivier. Toch is er goed gevist en goed gevan gen tijdens de wedstrijd. Duizenden kilo's werden aan de oppervlakte ge- bracht en ter plaatse verkocht. De op- I brengst kwam ten goede aan liefdadig heidsverenigingen. Zij, die voorspeld hadden, dat de Nederlandse deelnemers een goed figuur zouden slaan, kregen gelijk. Onze landgenoten brachten dui zenden brasems en andere vissen op het droge. De zwaarste vis werd kort vóór 1 het einde van de wedstrijd door een Australiër gevangen. De tweede prijs werd gewonnen door Laurens van de Velde, een geboren Rotterdammer, die met zijn werphengel een knaap van een „jewfish" (gewicht bijna negentien kilo) ving en het beest zonder hulp van der den op de wal bracht. Een succesje, dat maar weinig immigranten ten deel valt, verklaarde hij met begrijpelijke trots- Trouwens, niet alleen als hengelaar, ook als mens en vakman heeft de thans dertigjarige Van de Velde in Australië veel succes geboekt. Hij woont tegen- woordig in het provinciestadje Grafton in het noorden van Nieuw-Zuid-Wales, waar hij een loodgietersbedrijf met vier knechts heeft. Acht jaar geleden ver- j liet hij Rotterdam en ging naar Austra- lië met zijn broer. Toen hij in Melbour ne voet aan wal zette, bezat hij op de kop af veertig gulden en sprak hij zeer gebrekkig Engels - maar hij was jong, gezond, sterk, vol goede wil en een uit stekend vakman. Op de Rotterdamse Ambachtschool had hij vtoor zijn ver trek het diploma loodgieter behaald. Hij volgde in Australië een cursus in zijn j vak om vertrouwd te raken met de daar geldende bijzondere eisen, werkte eerst als gezel en begon nadien in Graf- ton een eigen bedrijf Hij trouwde met een Australisch meisje - blijkbaar had i hij toen al genoeg Engels geleerd om haar ten huwelijk te kunnen vragen! - dat June heet. Zij bezitten nu een eigen huis en bovendien heeft Lawrie (zoals men Van de Velde in Grafton noemt) een flink perceel grasland gekocht na- bij zijn woonplaats. Toen ik in Melbourne aankwam, zo vertelde hij, kende ik eigenlijk maar twee Engelse woorden: Yes en no. En vaak wist ik niet, welk van die twee ik moest gebruikenKortom, ik had het moeilijk in mijn eerste tijd. En nu, ziet u zelf maar, heb ik een schat van een vrouw, een lief dochtertje en een mooi huis.... soms begrijp ik heus niet, waaraan ik dit alles dank! PRAAT MEN met de mensen in Graf- ton over Van de Velde, dan verneemt 8 men, dat hij thans de vruchten plukt 3 van zijn vakbekwaamheid, ijver en eer- 3 lijkheid. Hij staat in zijn woonplaats bekend als een harde werker, een door en door betrouwbare, prima vakman, die meer opdrachten krijgt dan hij kan verwerken. Het is zijn ideaal zijn ouders j naar Grafton te laten komen. Als het S hun hier dan bevalt, laat hij een huisje 8 voor hen zetten op het grasland, dat hij 8 hier in de buurt heeft gekocht. ;xXXDOOO0OOOOOCX3OOCOOC<XX}0OOOO^^ lezing een gedicht van hem werd overge nomen. Maar zó getemperd kon het geluid van deze in zichzelf gekeerde dichter niet zijn of - afgezien aan van Greshoff en de gereserveerde waardering van Verwey - een viertal dichters had daarin de onmis kenbare eigenheid van toon, de zuiverheid van gevoelen en uitdrukkink ervan, her kend: Bloem, Van Nijlen, Nijhoff en later ook Anthonie Donker. DE PUBLICATIE van Dansers Verza meld Werk als deel van de door W. J. Simons en Johan B. W. Polak geleide „Stichting De Beuk" te Amsterdam is na een zo langdurig stilzwijgen over deze ver onachtzaamde dichterfiguur een onver deelde verrassing geweest. Niet alleen is nu ook het in portefeuille gebleven werk, zij het dan pas achtendertig jaar na de dood van de dichter, openbaar geworden, het boekdeel omvat voor zover mogelijk alles wat een welgeaard poëzielezer om trent het oeuvre en het korte leven van deze vergetene en nu weer verrezene zou willen weten. G. H. 's-Gravesande schreef er een uitstekende, informatieve inleiding bij en de tekstverzorger J. Staal voorzag de typografisch onvolprezen uitgave van een met een respectabele toewijding en nauwgezetheid samengestelde lijst van vindplaatsen en varianten, gevolgd door een volledige beschrijving van de overge leverde manuscripten en drukken, dankzij welke deze bronnenpublikatie een defini tief karakter heeft gekregen. BIJ HET eerste doorbladeren van dit vijftigtal sonnetten ontdekte ik er één, dat ik met een enkele oogopslag herkende als „mijn eerste kennismaking" met Dansers werk, in het najaar van 1918 het gedicht „De leegte" namelijk, dat ik in Groot- Nederland had gevonden. „Eenmaal hebt gij mijn stil vertrek gewijd met even uw ontroerende aanwezigheid" toen, in die jaren, heb ik er mij stellig geen reken schap van gegeven, waaróm deze simpele regels mij troffen en op slag innamen voor een mij onbekende dichter, die ik pas later, 2 jaar na zijn dood, uit zijn enige bundel vollediger zou gaan verstaan. Nu, bij het herlezen even plotseling geraakt als veer tig jaar geleden, realiseer ik me, wat het gewéest is dat zo onmiddellijk en ver overend ontroerde: de gevoelsintensiteit van dit ogenschijnlijk traditionele gedicht, van dit gehele oeuvre trouwens, de tot het- üitérste Vérsoberde ingetogenheid, die als het' ware -naar de stilte toedicht. Het staat er alles zo zonder de geringste stemver heffing, zonder accenten haast, geschreven zoals de wind suizelt, maar met in dat ruisen tweemaal een onontkoombare na druk van binnenuit: op het „eenmaal" in de eerste en het verrassend geplaatste „even" in de tweede regel. En bij dat weer- horen, dit weer-herkennen, wist ik waar om ik destijds, op het gevoel af, van dit werk hield en wat ik gemist had door de vriendschap ermee niet te onderhouden. Want Dansers jeugdwerk hij stierf, evenals de ook alweer vergeten Alex Gut teling op zesentwintigjarige leeftijd is wonderbaarlijk rijp van inhoud en vorm en heeft in zijn melancholische gevoelstoon een zeldzaam edele zuiverheid. Was de dood, die er onmiskenbaar aan meedichtte, toen een andere dan die, welke zich in de vermomming van panische angst, bittere levensonlust en opstandige ontluistering zo rijkelijk mengt in de moderne poëzie? Al lijkt een enkel gedicht („De jonggestorvene") erop te wijzen, dat Danser zijn vroegtijdig einde voorvoelde, het komt mij na mijn aandachtige lectuur van deze sonnetten voor, dat de dood, de vergankelijkheid, de kortstondigheid van ieder geluk en de weemoed die er onver brekelijk mee verbonden is dat dit alles, wat aan het vers van Danser een kleur- klank geeft van de grisaille, een onper soonlijker, een bovenpersoonlijke betekenis had. Danser schreef het merendeel van zijn gedichten tijdens de eerste wereld oorlog, die hij, zoals elke vorm van geweld en militarisme, hartgrondig verfoeide. Was het wonder, dat het leven zich aan deze uiterst fijnbesnaarde dichter een ge voelig klankbord dus voor het onheil van de tijd voordeel als een onherroepelijk geschonden tederheid, die de menselijke conditie voortaan bepaalde? Waar Danser van vervulling en vrede dicht, schrijft hij in de verleden tijd (zoals in „Weeldes herdenking") of in een onbe paalde toekomstigheid zoals in „Later") en waar de eenzaamheid één ogenblik wordt doorbroken door de gemeenzaamheid der liefde is het „een gedroomd samenzijn". Bitter wordt zijn elegische toon, waar hij zich op weg begeeft naar „het beloofde land" en aan het einde van zijn tocht alleen staat in „een dorre woestijn". Voortreffe lijk, dit gedicht: twee kwatrijnen vol ge luksverlangen, vol belofte een sextet vervuld van ontgoocheling en droefenis. Maar wat een ongerepte glans, wat een dauw ligt er op deze herfstige strofen, wat een liefde voor het leven houdt zich ach ter het mistroostige van dit dichterschap schuil! Wat ons, gewend langzamerhand aan de wrangste dissonanten der moderne poëzie, aanvankelijk plechtstatig toe schijnt in deze gedichten, wint bij het her lezen keer op keer aan innigheid, aan zui verheid, aan ontroerende kracht. Moest ik een keuze uit dit oeuvre doen, ik zou nauwelijks weten waaraan ik de voorkeur zou moeten geven. Misschien koos ik „De Sterren" of „Het naakte meisje", misschien „De Bekentenis" of „De schoone herfst". Maar het is alles goed en schoon wat dit werk, wat deze uitgave van De Beuk ons weerschenkt. Het is verre van „modern" maar het is poëzie. WAT DEZE STICHTING haar vrienden kring heeft geboden, is trouwens deel na deel van het beste. Ik noem, ter kenschet sing van het niveau waarop deze uitgaven aanspraak mogen maken, de bundel van Jac. van Hattum „Un an de plus, un an de moins" (verschenen ter gelegenheid van zijn4yjjfgpyijftlgste jaar) en de bundel ..Woorden m het donker" 'van Mauriis Mok, "de sympathieke verzameling gedichten „Een landhuis voor Dante" van Jaap Har ten, de voor het eerst verzamelde „maximes" van Jacob Israël de Haan („Besliste Volzinnen") en de aan de bundel „De weg van het licht" ontleende cyclus van Albert Verwey, die onder de titel „De legenden van de ene weg" heruitgegeven werd. Dat is, dunkt me, een serie om in deze pocket-book-tijd trots op te zijn. C. J. E. Dinaux Asparagus pleegt men ook wel varens te noemen. Het is verkeerd, maar ik geeft toe dat de bekende Asparagus plumosus een leek wel aan een varen doet denken. Aspa ragus of sier-asperge wordt in verschillen de soorten gekweekt en speciaal de spren- geri van de foto ziet men veel. Ze wordt niet alleen als kamerplant gekweekt, de lange groene ranken worden bij andere bloemen als aanvullend groen gebruikt. De plant moet een lichte, niet al te zon nige standplaats hebben, 's Zomers zal men haar een weinig moeten beschermen op het heetst van de dag. Ze verlangt veel water en ook veel voedsel en het is nuttig haar wekelijks opgeloste kamerplantenkunst- mest te geven. Bij oudere planten kan men bloemen verwachten. Ze zijn klein en on aanzienlijk; ze worden echter later gevolgd door rode bessen; daar zitten de zaadjes in, die men vers moet zaaien, anders ko men ze niet zo gemakkelijk tot ontkieming. Asparagus plumosus is veel fijner van groen en is een prima kamerplant. Aspara gus moet 's winters in een matig verwarm de kamer gekweekt worden. Het is nuttig ze vroeg in het voorjaar te verpotten in de bekende bloemistengrond. Steen en been klagen de Westduitse bio scoopeigenaren vanwege de televisie. Vooral in Dusseldorp. Hier liep van 1956 op 1957 het aantal filmbezoekers terug met meer dan 400.000, hoewel de bevolking steeds toenam. Het aantal bioscoopbezoe ken per hoofd der bevolking nam af van 22.S tot 21.6 per jaar meer dan vijf per cent. De Dusseldorpse bioscopen lokken nu de filmliefhebbers van het televisiescherm af met advertenties als „neem een paar leuke uurtjes, ga naar de bios Sedert 1 juni kan men van West-Duits- land naar Luxemburg automatisch telefo neren èh orhgekeerd. Het was in West- Duitsland reeds mogelijk over afstanden van duizend kilometer, van Hamburg naar München bijvoorbeeld automatisch te bel len. Thans kan het ook internationaal. Men draait in een van de twaalf grote of in een van de vierhonderd kleine West duitse steden eerst 069, daarna het ge wenste nummer in Luxemburg. De Luxem burger heeft nog meer keus: hij kan auto matisch bellen naar achthonderd West duitse telefoonnetten. (Van onze correspondent in Brussel) DE EXPO is voor de kunstliefhebbers een buitengewone mee valler. In een van de grote paleizen kan men een expositie bewonderen van een halve eeuw moderne kunst en de stad Gerard David: „Maagd kust hoofd van Christus". Brugge organiseerde een prachtige tentoonstelling van Vlaamse meesterwerken uit Spaanse musea en particuliere collecties. Vooral wat daar in het Groeninge-Museum te Brugge bij elkaar is gebracht, mag uniek heten. Wat ons voornamelijk in de tentoonstelling „Vijftig jaren moderne kunst" heeft getroffen, is de voortreffelijke keuze door de internationale jury. Gepoogd is een origineel beeld op te hangen van de afgelopen halve eeuw, die op het gebied van dé plastische kunsten immers buitengewoon revolutionair is ge weest. Er zijn onder meer prachtige Picasso's uit de Russische verzamelingen van Leningrad en Moskou: in zijn eerste „blauwe en roze periode" heeft de Spaanse meester doeken vervaardigd, waarvoor men verstomd blijft staan. Hier ontvouwen zich de kunst en het vakmanschap van een werkelijk groot schilder. Hoe aanvechtbaar en betwist zijn latere doeken ook mogen zijn, over die werken uit de eerste periode, waarvan ook het Museum of Modern Art te New York er een groot aantal bezit, kan nauwelijks discussie ontstaan. Bij nadere kennismaking valt ook het werk van de Engelse beeldhouwer Henry Moore sterk mee. Wij plaatsen ons hierbij natuurlijk op het standpunt van de leek, die eens buiten de wijze maar helaas zo partijdige en gecompliceerde adviezen van het gilde der Belgische kunst critici, een eigen oordeel wil vormen. De duizenden vreemde bezoekers staan verder in bewondering voor de machtige ex pressionistische doeken van de Vlaming Constant Permeke, diens „Zeug" vooral. De kleine schets, die ais model diende voor het vervaardigen van het grote beeld van Zadkine, is eveneens een openbaring voor vele bezoekers. Aan de wand draait lang zaam maar onafgebroken een „mobile" van Calder, waarbij uiteraard een intellectuele inspanning nodig is om een dergelijk „toestel" als plastische kunst te erkennen. Een „mobile" gelijkt immers meer op kinderspeelgoed dan op een beeldhouwwerk. Die ijzeren staafjes, waaraan ronde metalen schijfjes bewegen (zonder motor) brengen nochtans sommige kunstcritici in ver voering De Italiaan De Chirico en de Belg Delvaux zijn de meest representatieve vertegenwoordigers van de surrealis ten. Bij de Belg spelen onbetwistbaar seksuele complexen mee, maar in sommige doeken maakt hij gebruik van een schitte rend witte kleur, in eenzame landschappen, die een groot ar tistiek effect sorteren. Die mooie tentoonstelling laat de kunst kenner nochtans onbevredigd. Men voelt dat de abstracten, de surrealisten, de tachisten en de anderen in een straat zonder eind zijn terecht gekomen. In het Groeninge-Museum te Brugge zit men volop in de Vlaamse primitieven en renaissancemeesters. Wij hebben er lang een prachtig klein doek van Gerard David bewonderd: de maagd met de Christuskop, door de particuliere verzameling Pilar de Lacalle Arroyo te Granada afgestaan. Friedlaender schrijft het doek formeel toe aan David, die na Hans Memling de voornaamste vertegenwoordiger is van de Brugse school. Een van de meesterwerken, die de reis naar Brugge eveneens tot een genot maken, is de „hooiwagen" van Hieronymus Bosch, eigendom van het Monasterico van het Escorial, van welk doek men in het Prado te Madrid een tweede doch minder goed exemplaar kan zien. Helaas zijn de reproouktierechten van dit mooie doek beperkt. De stad Brugge heeft er twee foto's van gepubliceerd in de catalogus. De „Hooiwagen" van Bosch wordt voortgetrokken door monsterachtige wezens, gevolgd door een stoet van geestelijken en edelen. Het machtige triptiek toont een apocalyptische visie op de bestraffing der zonden, de hel met haar gruwelen, dansende boeren, alles geplaatst in de ver beelding van de strijd van de mensen om het aardse. Van Ru bens zijn er twee schetsen, eigendom van de Markies van Alu- mia te Sevilla: „De val der giganten" en „Argus" (de herder die gedood wordt). Het huis van de Hertog van Alva te Madrid heeft het door Rubens geschilderde portret van Filips IV, koning van Spanje, afgestaan. De Spaanse vorst draagt een met goud geborduurd wambuis en de orde van het Gulden Vlies. Uit een particuliere verzameling te Madrid kwam het ruiter- portret van de hertog van Lerma, waarvan in het Louvre te Parijs een schets aanwezig is. Maar het mooiste schilderij van Rubens, dat in Brugge te zien is, geschilderd rond 1610, stelt de Emmaüsgangers voor. Het treft, dat Rubens hier een dof palet gebruikte, onder meer prachtige fluwelen groenen. In de kerk van St. Eustache te Parijs kan men een enigszins ge- wijzigde dupliek zien van dat mooie doek. Men raakt hier nooit vermoeid van het schone, het unieke werk van de oude mees ters. In tegenstelling met wat wij in Spanje moesten betreuren, namelijk de staat van verval van vele schilderijen, zijn de meeste doeken uit die Spaanse collecties voortreffelijk ge restaureerd. PRIK, ging het in de neus van me neer Brom, hij vloog overeind, onmid dellijk klaar om te mopperen, want hij dacht dat zijn huishoudster tegen al zijn boze bevelen in toch het raam weer had opengezet. Maar nee, het raam van zijn slaapkamer zat potdicht net als altijd. Meneer Brom legde zijn boze hoofd weer in het kussen en trok de deken mopperend over zich heen. Maar hij lag nog niet of daar ging het weer: prik, nu in zijn wang die net nog boven de deken uitkwam. Weer vloog meneer Brom overeind, nóg bozer dit keer. Hij knipte het licht aan en keek zoekend om zich heen of hij die boos doener niet zag. Hij luisterde: nee, geen muggengezoem. Hij tuurde naar het plafond. Hield de mug zich stil? Prik, ging het. Ditkeer was het in zijn hand. Meneer Brom wilde zijn rechter hand met een fikse klap over de linker slaan, waar het prikte, maar op dat ogenblik riep een hoog stemmetje: „Nee, nee, niet doen, niet doen, me neer Brom!" „Wel heb ik me nou!" zei meneer Brom en hij keek naar zijn linkerhand. En toen hij zag, wat daar zat, zei hij nog eens: „Wel heb ik me nou!" nog veel verbaasder dan de eerste keer. Er zat een klein, héél klein poppetje op de rug van zijn hand, niet groter dan de helft van zijn pink, dat je zó zou kun nen wegblazen, als je tenminste kón blazen na zo'n ontdekking. Meneer Brom kon het niet. Hij zat er met open mond naar te kijken en vergat zelfs om te mopperen wat hij anders altijd deed. Hihi. lachte het hele kleine elfje, want dat was ze, dat zag je aan de vleugel tjes op haar rug, die fijner en door zichtiger waren dan spinrag. „Bent u van me geschrokken? Hihi.. die me neer Brom!" Tegen lachen kon meneer Brom niet, nooit in z'n leven en nu zeker niet. Het maakte hem zó kwaad dat hij zijn ver bazing vergat en weer begon te praten. „Wat moet dat?" bulderde hij, zó hard dat de vleugeltjes van het elfje ervan opwoeien en ze zich vast moest houden aan zijn duim om niet weggeblazen te worden. „Mij midden in de nacht uit mijn bed halen, mij steken en prikken? Ik zeg je nog eens, wat moet dat?" „Hihi.." lachte het elfje, helemaal niet geschrokken. Ze zwaaide eigenwijs met het grassprietje, waarmee ze me neer Brom in zijn neus, z'n wang en zijn hand had geprikt. „Hihi .als u al les wist zou u nog veel bozer zijn. Ik heb een opdracht voor u!" „Een opdracht!" schreeuwde me neer Brom weer. „Ik laat me geen op drachten .geven, door zulke kleine pie tepeuterige poppetjes als jij bent. En zéker niet midden in de nacht!"" „Hihi.." lachte het elfje. „Maar u hebt helemaal niets te willen meneer Brom, u moet gewoon. Mijn meester heeft gezegd dat het moet en dan ge beurt het." „Zo.zei meneer Brom, „wie is jouw meester dan wel". „Dat is een geheim," zei het elfje. „Maar ik zou maar gauw doen wat hij beveelt, want anders komen er honderd broertjes en zusjes van me, allemaal met net zo'n kriebelsprietje als ik om u te plagen." „Dat moeten ze eens proberen!" raasde meneer Brom. „Ik heb een vlie genmepper, een heel goeie. Die zal ik eerst eens even op jou proberen. Wacht maar!" Hij greep naar de schoorsteenmantel waar de vliegenmepper lag. „Doe maar," zei het elfje, „probeert u het maar. Ik ben niet te vangen en mijn broertjes en zusjes net zo min. Prik.." Ze prikte hem gewoon in de hand, waarmee hij de vliegenmepper vast hield. „Au!" riep meneer Brom, want dit keer had ze hard geprikt. „Nou, zegt u het maar," riep ze. „Doet u wat mijn meester beveelt, ja of nee?" „Nee," zei meneer Brom en toen prikte het elfje opnieuw. „Au., wat wil je meester dan van me?" „U moet mij terugbrengen naar waar ik vandaan kom." „Nooit," zei meneer Brom., en „Prik" ging het en „au"., riep hij. „Waar is dat dan?" vroeg hij tenslotte, want hij dacht met schrik hoe het zou zijn als er wel honderd van die vlugge elfjes om hem heen dansten. „Komt u maar," zei ze meteen, „ik wijs u de weg wel." „Wat? Nu? Midden in de nacht? Wil die man dat ik midden in de nacht mijn bed uitga en naar buiten?" „Midden in de nacht? Kom nou gauw!" riep het elfje. „Doet u het raam eens open!" Meneer Brom, bang voor de volgen' de prik ,deed het. Een prachtige rode zon keek net over de bomen van de tuin, de vogels draaiden hun kopjes heen en weer en begonnen te zingen: „Een mooie dag.het wordt een mooie dag!" „Nou., als het dan moet," zei me neer Brom. „Zet me maar op uw schou der," zei het elfje, „maar weest u zo lief om eerst even een roos te plukken voor in uw knoopsgat. Ik ben altijd graag in de buurt van een roos." Meneer Brom zei niets. Met het elfje op zijn schouder stapte hij de tuin in, plukte een roos, stak die in zijn knoops gat en wist niet goed meer wat hij mop peren moest. De lucht was heerlijk koel, toch niet koud en alle bomen en bloemen roken verrukkelijk. In geen jaren had meneer Brom daarop gelet. Hij had maar wat rondgestapt met zijn hoofd naar de grond, van huis naar kantoor, van kantoor naar huis met de dichte ramen en de dichte gor dijnen. Het leek wel alsof hij opeens van de ene wereld in de andere viel. Hij merkte opeens dat hij liep te fluiten, terwijl hij zelf niet eens wist dat hij dat nog kon. Het elfje zei niets. Ze wees hem alleen maar met haar handje, wel ke kant hij moest gaan en het leek wel of ze de mooiste plekjes uitkoos. Op het laatst wist meneer Brom zelf pre cies waar ze wijzen zou: een heel mooi laantje, een heel mooi bospaadje of een korenveld waar de bloemen zijn handen streelden. Hij aarzelde niet meer. Hij koos zelf de weg. „Is dit eigenlijk de goeie weg wel?" vroeg hij opeens, want hij bedacht zich dat hij al wel zeker een half uur lang de paad jes had gekozen die hij het mooiste vond. Er kwam geen antwoord. Het elfje was verdwenen. „Wel heb je m? nou!" zei meneer Brom, maar helemaal niet boos dit keer. Hij keek naar de roos in zijn knoopsgat en hij wist opeens niet meer of het elfje er wel ooit echt geweest was. Maar boven hem keek de zon heel aandachtig naar hem door de takken van een berke boom heen. „Hé" dacht meneer Brom, „hij kijkt naar me!" En opeens wist hij wie de geheimzinnige meester van het prik-elfje was geweest: De zon zelf! Nou, meneer Brom had er niets geen spijt van dat hij had gehoorzaamd. Toen niet en vandaag niet. Elke mor gen., komt hij nu gelijk met de vogels uit bed, maakt een lange wandeling en loopt te zingen met een roos in zijn knoopsgat. Mies Bouhuys Bimbam bimbam doet de toren, goeimorgen kraait de haan. Auto's, brommers, fietsen, rijden door de straten af en aan. Morgen bakker, roept de melkboer, morgen melkboer, roept die terug. Morgen, roept de schoorsteenveger met een ladder op zijn rug. Fietsen.rijden, sjouwen, lopen, werken. kopen en verkopen. Halen, brengen, brengen, halen, geld ontvangen, geld betalen. Werken, werken, weg van huis, overdag blijft niemand thuis Niks hoor, spelenzingen, dansen, roept de muzikant en daar komen alle kinderen zonder schooltas, hand in hand Wat is dat nou, roept de melkboer, nee maar, roept de bloemenvrouw, hela, roept de schoorsteenveger en de bakker, hé, wat nou? Stil.wat zingen al die kindren rond die man met zijn viool? Hiep hoera. het is vakantie, boeken dicht en dicht de school! Mies Bouhuys Zoek het begin van de stippellijn en volg dan deze lijn van het ene naar het andere tekeningetje. De eerste letters van deze voorwerpen vormen samen de naam van een sport. Als je niet direct een Rembrandt wilt zijn, maar heel eenvoudig begint en dan steeds iets meer probeert, dan kun je toch erg leuke tekeningen maken, zoals dit voorbeeld laat zien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 15