Kunstbloemen van de kunstenaar UITGAVEN Verzekeringsdirecteur volgt de stem vara zijn hart m Cézanne en Matisse m Comfortabel bestaan in Nederland geruild tegen een karig maar z in Litteraire Kanttekeningen Tlieuiae. ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1958 Erbij PAGINA DRIE „De kunst der ikonen" in het museum Fodor Een bundel verhalen van Nel Noordzij „ER ZIJN heel wat mensen die zeggen, dat ik stapelgek ben. De meesten denken het in elk geval". De gebruinde, wat ge- Algemene Verzekeringssocië teit te Utrecht, zich in augus tus inscheept om in Bolivia voor de missie te gaan wer ken. Hij verklaart zijn beweeg redenen op dezelfde rustige zakelijke manier waarmee hij nog kort geleden de beleg gingen van zijn maatschappij heeft geanalyseerd. Doch ter wijl hij spreekt ziet men hem steeds minder vertoeven in drongen neer tegenover ons constateert dat op bedaarde toon. Hij blijkt in het geheel niet wrevelig jegens degenen die zijn aanstaande onderne ming maar een dwaas avon tuur vinden voor een man van zijn leeftijd en positie. En al evenmin veinst hij een neer buigend begrip voor hen die maar moeilijk kunnen wennnen aan de gedachte dat Johan Smit, hoofddirecteur van de HET BEGON allemaal twee jaar gele den toen de zilveren bruiloft van de heer en mevrouw Smit de eigenlijke aanleiding werd tot de grote reis welke thans op het punt staat ondernomen te worden. De heer en mevrouw Smit deden wat waar toe slechts weinigen op de hoogtijdagen in hun leven geraken: zij dachten na. Zij be zonnen zich op hun verleden en vroegen zich af wat hun toekomst zou worden. Over het verleden hadden zij zich niet te beklagen. Het verzekeringsbedrijf, door de vader van de heer Johan Smit gesticht, had zich onder de gestage werkkracht van de zoon uitgebreid en geconsolideerd tot een aanzienlijke vennootschap. Hun eigen welstand had daarmee gelijke tred gehouden. Zij leidden een comfortabel bestaan. Naar menselijke berekening kon dat zo nog vele jaren duren. Het echtpaar Smit kwam allengs tot de conclusie, dat het dan weliswaar voor de buitenwacht een geslaagd leven mocht heten, maar dat het desondanks toch tekortgeschoten zou zijn in de verwerkelijking van de heils boodschap van het christendom. Het was in die periode, dat de heer en mevrouw Smit met het missioneringswerk van de paters Augustijnen in Bolivia bekend ge raakten. De paters konden best enige ver sterkingen in de vorm van een echtpaar gebruiken, vooral wanneer dat niet ten laste van de missie zou komen. En het zil veren bruidspaar besloot af te zien van al le dure uiterlijkheden waarmee zo'n vijf entwintigjarig huwelijk pleegt te worden omringd. Het besteedde de daardoor be spaarde gelden tezamen met de geschen ken aan een reis van drie maanden naar hun eventueel toekomstig werkterrein. Toen de heer en mevrouw Smit terugkeer den, vele overstelpende indrukken en drie honderd kleurendia's rijker, was de kogel eigenlijk al door de kerk. Zij hadden beslo ten te gaan. Nu is het zover. De koffers zijn gepakt. De villa aan de Hoogeweg in Zeist is verkocht, zij trekken voor een paar weken van het ene tijdelijke onderko men naar het andere. De opvolger van de hoofddirecteur van de Algemene Verzeke ringssociëteit zit al achter het bureau, waar eens de heer Smit zijn becijferin gen maakte. Het afscheid van het perso neel is ook achter de rug: het heeft als ge schenk een aardig bedrag ingezameld voor de school, die hun vroegere baas en zijn vrouw in het verre land gaan leiden. Die financiële steun is hartelijk welkom, want de paters hebben nooit geld over, maar komen altijd tekort. Een van de voorwaarden waaronder de heer en me vrouw Smit vertrekken luidt dan ook, dat zij zichzelf dienen te bedruipen. Gelukkig is dat mogelijk, want een hoofddirecteur en mede-oprichter van een verzekerings maatschappij kan, ook wanneer hij op éénenvijftigjarige leeftijd zijn werkzaam heid afbreekt, wel op enige faciliteiten re kenen. Maar de Finca-plantage met de school, waarop het echtpaar Smit zal gaan werken, dient eveneens gefinancierd te worden. Met zijn driehonderd kleuren dia's als boeiende illustraties stak de heer Smit, sinds hij in de zomer van 1956 van de verkenning terugkeerde, tientallen le zingen af in alle delen van het land. De op brengsten van die voordrachten stond hij af aan de paters Augustijnei voor de nieuwe school in Chulumanie, honderd twintig kilometer van de Boliviaanse hoofdstad La Paz. WAT WETEN WIJ anders van dat land dan dat het voor de oorlog onophoudelijk met Paraguay ruziede om het bezit van de Gran Chaco, dat er tin wordt gevonden en dat er, net zoals in alle andere Zuidame- rikaanse staten op gezette tijden revolutie wordt gehouden? Dat men er arm is, straatarm zelfs, wordt door ons, door ve len nog steeds steenrijk gewaande Neder landers en West-Europeanen, met de vanzelfsprekendheid van een natuurver schijnsel aanvaard. Nadat men een tijde lijke economische opleving heeft gekend, maakt Bolivia weer een moeilijke periode door. Op de wereldmarkt zijn de tinprijzen voortdurend gedaald sinds de mijnen in 1952 door de revolutionaire nationalisti sche beweging van president Paz Estens- soro werden genationaliseerd. Om de prij zen zo goed mogelijk te handhaven zijn de zes belangrijkste tinproducerende landen een uitvoerbeperking van dertig percent overeengekomen, hetgeen Bolivia voor een enorm probleem stelt, want zijn tinpro- duktie leverde zestig tot tachtig percent der deviezeninkomsten op. En dan te be denken, dat de werklieden en ambtenaren gemiddeld veertien tot twintig dollar.per maand verdienen. Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat de volksgezondheid in dit land, waar zeventig percent der bevolking nog anal fabeet is, de wettelijke leerplicht ten spijt, evenzeer te wensen laat. De gemiddelde leeftijd der Bolivianen ligt om de zesen veertig jaar. Dat verklaart de duizenden zwervende wezen door de straten van La Paz en de andere Boliviaanse steden. „Toen ik op een avond een geestelijke hielp bij het sluiten van zijn kerk, vonden we in de banken een klein, achtjarig meis je verscholen. Het kind vroeg of ze in de kerk mocht blijven om niet in de ijskou de nacht de temperatuur zakt dan soms tot twaalf graden onder nul op straat te hoeven slapen. Ik heb voor dat meisje een onderdak kunnen vinden in een wees huis, waar twee nonnen voor vijfhonderd kinderen zorgden. Voor nog geen hon derdtwintig gulden kon ze daar vijf jaar blijven." En daarna? De heer Smit hoopt maar, dat het die meisjes uit dat wees huis goed mag gaan. De duizenden, die niet het geluk hebben een barmhartige en welgestelde Nederlander te ontmoeten, maken maar al te vaak kennis met een ander soort zakenlieden, dat hen in de hitte van Rio de Janeiro en Buenos Aires even spoedig aan haar lot overlaat als daarvoor in de kilte van La Paz het ge val was. Bolivia is meer dan dertig keer zo groot als Nederland en telt op die oppervlakte slechts drie miljoen inwoners. Zijn pro blemen zijn even eindeloos als zijn vlak ten. Wat kan een éénenvijftigjarige hoofd directeur van een solide verzekerings maatschappij in het ordelijke Utrecht daartegen beginnen? Het antwoord op die vraag kan slechts verklaard worden uit de praktische eenvoud, waarmee de heer Smit en zijn echtgenote dergelijke vraag stukken benaderen. Iets is immers altijd beter dan niets, wie niet waagt die niet wint en natuurlijk is het best mogelijk, dat men zelf de resultaten van zijn arbeid niet meer aanschouwt. Dat kan echter geen reden zijn om in het geheel niet te beginnen. Een andere vraag die men kan opwerpen luidt: „Wat is er in Bolivia voor de missie te doen? Dat land behoort toch De kerk van Arani bij Cochabamba sinds de verovering door de Spanjaarden tot de gebieden waar de paus van Rome zijn geestelijke heerschappij onbetwist uitoefent?" Inderdaad kan van missie-ar beid in eigenlijke zin niet worden gespro ken. Daarom werken de Augustijnen er geheel voor eigen rekening en risico. HET ROOMS-KATHOLICISME in Bo livia draagt echter een Spaans merkte ken: het geloof werd er vijf eeuwen gele den bij wijze van bezettingsmaatregel in geslagen. De Indianen, die nog steeds de meerderheid van de Boliviaanse bevol king vormen, begeleiden de verering van de „Pacha mamma" evenwel nog steeds met symbolen, welke nog uit het tijdperk der Inca's stammen. God is voor hen de koning van Spanje en de heiligen zijn le den van de politie. De angst overheerst een goddelijk liefdebegrip. Daar de rooms-katholieke kerk in Bolivia nog overwegend door geestelijken van Spaan se herkomst wordt geleid, mag men aan die zijde niet al te veel aandacht voor de uit die mentaliteit voortvloeiende vraag stukken veronderstellen. Angst bindt ech ter minder dan liefde en onder de invloed van de permanente materiële nood ge raakt ook de Boliviaan gemakkelijk los van kerk en christendom. De paters Augustijnen hebben dat ver schijnsel duidelijk onderkend. De opvat ting dat een zekere welstand voor een zui vere godsdienstbeleving onontbeerlijk is, blijkt trouwens aan de gedachtenwereld van de grote kerkvorst, waaraan hun or de zijn naam ontleent, niet vreemd te zijn. Vandaar dat er in Bolivia vooral door middel van het onderwijs wordt ge werkt aan de toekomstige verbetering dei levensomstandigheden der bevolking. Die scholen, waarvoor niet alleen uit Neder land, maar ook uit de Verenigde Staten van Noord-Amerika hulp wordt geboden, zijn vooral afgestemd op de behoeften van het dagelijks leven. Die van Chulumanie, waarheen de heer en mevrouw Smit ver trekken, vormt de kern van een finca, waar de jongens nieuwe landbouwmetho den leren kennen en toepassen, opdat ze het betimmerde, welgedaa gemeubileerde, privékantoor dat het zijne al niet meer is in het volgens de conservatie ve regelen der kunst var Granpré Molière ontworper gebouw aan de statige Malie baan: de heer Johan Smit be vindt zich al op de ijle, stof fige hoogvlakten van Bolivia, temidden van tengere mensen die daar, in Zuid-Amerika, een armelijk bestaan leiden. wat meer leren verbouwen dan alleen maïs, bijvoorbeeld groenten en verschil lende graansoorten. Mevrouw Smit zal zich inzonderheid gaan wijden aan een meisjesschool, al gaat het daarbij om een geheel ander leerprogramma dan zij ge wend was in de dagen dat zij bij het Ne derlandse meisjesonderwijs werkte. Tot de vakken, welke zij met het oog op haar aanstaande vertrek heeft leren beheer sen, behoort het weven. Aan de ontwikke ling van de vrouw wordt in Bolivia vrij wel niets gedaan. Vandaar dat op de in Chulumanie te stichten patersschool de nadruk zal worden gelegd op allerlei vor men van huishoudonderwijs en vooral op de hygiëne, waarvan de Bolivianen in het algemeen bijzonder weinig kaas hebben gegeten. Vandaar ook dat de Augustijnen er zo gebrand op waren een echtpaar aan hun school te verbinden: de heer en me vrouw Smit kunnen dan en passant door hun voorbeeld lessen in gezelligheid en huiselijke sfeer geven. Dat de Indiaan, on danks het meestal ontbreken daarvan een trouw echtgenoot is, kan tot de positieve eigenschappen van dit zachtaardige volk worden gerekend. Om het motief „huise lijk leven" goed te kunnen bespelen wor den de ongeveer dertig meisjes op de fin- caschool in groepjes van vijf in afzonder lijke huisjes ondergebracht. De jongens school, eveneens met een opleidingster mijn van drie jaar, telt ongeveer tachtig leerlingen. De directeur van deze school-en-werk- gemeenschap is een twee-en-dertigjarige Haarlemmer, pater Vitalis van Maanen, die er al vijf jaar praktijk in Bolivia heeft opzitten, eerst in La Paz, de laatste drie jaar in Cochabamba, waar hij een tech- Gezicht op de duizend meter hoge Iljumani bij La Paz. de Museumreeks (L. J. Veens Uitgevers maatschappij n.v.) toegezonden. Adrian Stokes leidt Cézanne voor ons in en be spreekt een tiental in kleur gereproduceer de schilderijen van de Franse meester, die tegenwoordig zo vaak als voorloper gezien wordt van allerlei richtingen, waarvan het nog maar zeer de vraag is of hij daar ooit iets voor gevoeld zou hebben. „De bezoe ker van Aix-en-Provence, Cézanne's ge boorteplaats, waar hij een groot deel van zijn leven sleet" schrijft Stokes „zal, zo hij Cézanne's schilderijen kent, ver baasd zijn dat het landschap hem zo be kend voorkomt." Inderdaad verging het mij ook zo, zij het dan dat deze persoon lijke ervaring werd opgedaan nabij Mar seille, waar Cézanne ook zo thuis was. Natuurlijk, Cézanne gaf op zijn doeken niet de aanschijn der dingen weer. Hij vond een schilderkunstig equivalent voor de natuur. Wie bij het kunstbeschouwen het doel van de schilder uit het oog ver liest en slechts aandacht voor de middelen heeft, leert Cézanne's schilderijen niet kennen en zal de door Stokes gereleveerde sensatie niet ondergaan. De verbazing, waarvan Stoker spreekt, wijst er trouwens op dat we wellicht te zeer aan de middelen hechtten. De door mij geciteerde regel is in ieder geval één der belangrijkste uit Stokes' lezenswaardige inleiding, die ge tuigt van een echte kennis van het schil deren. Van meer filosofische aard is de be schouwing die Jean Cassou aan Matisse wijdde. Daar deze schilder op zoveel pun ten aansluit op Cézanne's ideeën, is het enigszins jammer dat hier niet iets meer eenzelfde wijze van beschouwen werd toe gepast als die van Stokes, waardoor het verband tussen het werk van deze kunste naars gemakkelijker nog te onderkennen ware geweest. De verschillen moet ik erkennen dwongen echter ook wel tot een wat anders afgestemd verklaren. De objecten zijn voor Matisse op één of an dere wijze belangrijker geweest dan voor Cézanne: men zou Matisse zelfs minder abstract kunnen noemen en dat geeft aan leiding tot een beschouwing op meer dan alleen maar puur schilderkunstige wijze. Bob Buys In het Amsterdamse gemeentemuseum Fodor is vrijdagavond de expositie „De kunst der Ikonen" geopend. De expositie, die tot 1 september duurt, bestaat uit acht enzestig hoofdzakelijk Russische en voorts enkele Griekse, Servische, Roemeense en Macedonische ikonen van de vijftiende tot en met de negentiende eeuw. Deze ikonen zijn afkomstig uit een verzameling uit het museum voor religieuze kunst te Reckling hausen in Duitsland. nische school, welke thans ongeveer hon derddertig leerlingen telt, heeft helpen op bouwen. Men heeft hem dan ook meer met timmermansgereedschappen dan met zijn brevier in de weer gezien. Daarnaast echter staan deze paters-pioniers even zeer voor de noodzaak zichzelf de mate riële middelen te verschaffen die hun werk mogelijk moeten maken. Pater Vitalis is een goed fotograaf de foto's bij dit ar tikel werden door hem gemaakt en daarom begon hij een kalender samen te stellen. De opbrengst daarvan vormde een fonds waaruit grotere acties konden worden bekostigd. ZIJN LAATSTE propagandastunt trekt nogal wat aandacht, want die bestaat uit een grammofoonplaat met twee liedjes van Willy van Hemert, die door Corrie Brokken worden gezongen. De pater heeft kans gezien de zangeres en haar begelei ders (Sem Nijveen) te strikken voor een belangeloze medewerking, zodat het leeu wendeel van de drie gulden vijftig welke men op giro 866507 van de Augustijnen- missieprocuur in Culemborg moet over schrijven, inderdaad naar Bolivia gaat. Ook voor de school in Chulumanie, welke thans door pater Van Maanen wordt op gebouwd en waarvan de heer Johan Smit de administratie zal voeren, naast de les sen welke hij er zal geven, heeft de pater zelf de middelen bij elkaar moeten bren gen. Daarbij ondervond hij grote steun van zijn ouders en broers: een benzine- agregaat, een broedmachine, naaimachi nes, gereedschappen, tafels en niet min der dan vijfenzeventig veldbedden hebben de ouderlijke woning aan de Zijlstraat in de laatste maanden verlaten. Men moet echter niet denken, dat de pa ters Augustijnen erop uit zijn de Bolivia nen tot Hollanders om te scholen. Men streeft ernaar zich aan te passen bij de volksaard en de bestaande gebruiken. Men legt er zich ook op toe de oude in heemse talen te leren kennen en te spre ken. Ten aanzien van de vele religieuze insluipsels welke van rooms-katholiek standpunt uit moeilijk als achttienkaraats kunnen worden beschouwd neemt men een tolerant standpunt in .Bij dat alles staat de praktische zin voorop .Op de tech nische school in Cochabamba is het heel gewoon, dat de jongens onder de lessen OOK IN HAAR nieuwe bundel verhalen Variaties op een moederbinding" (N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam) is Nel Noordzij trouw gebleven aan haar eigenlijke thema: ie frustratie, de menselijke ziel dus in haar staat van geschondenheid. Negen maal een „binding" of welgeteld elf keer, want het titelverhaal, het langste van deze verzame ling, bestaat uit drie, ten nauwste met el kaar verbonden situaties dat is rijkelijk ::eel aan psychisch mankement, aan patho logische zelfbespiegeling en boosaardige rancune, aan bewustzijnsvernauwing en monomanische vergeldingsdrift, aan ont rafeling van seksueel welbehagen en on behagen, om in één leesmaaltijd zonder maagbezwaren te worden genuttigd. Wie zich tot deze „bindingen" aangetrokken voelt, zal er, tenzij hij een hollebollegijs is, goed aan doen deze „sketches" met mate tot zich te nemen een digestieregel, die ik, wilde ik het geheel niet uit het oog verlie zen, tot mijn displezier niet in acht kon riemen. Tot schade van een objectief oordeel? IK HEB, men versta mij goed, niets tegen moederbindingen of welk complex ook. Het is ermee, denk ik wel eens als ik ze voor de zoveelste maal in roman vorm gebonden zie, als met de radio, de televisie en het bankstel: zodra ze in een onbewaakt ogenblik zijn uitgevonden, heeft een ieder recht op z'n bloedeigen complex, evenals op een ouderdomsuit- kering. Waarom ook niet? Daarvoor zijn ze ten slotte ontdekt. Ik bedoel natuurlijk niet een doodgewone vader- of moeder binding, een banaal oedipuscomplexje of zó maar wat strubbelingen met het libido ofwel het liefdesbegeren. Die zijn zo zoet jesaan bazargoed geworden. Waar het in de hedendaagse litteratuur op aankomt, dat zijn de verfijnde kruisingen, de bij zondere kweeksoorten, de échte, diepge wortelde vergroeiingen, waaraan niets te peuteren valt voor wie peuterlustig is kortom de veredelde cultures, die zich tot de doodgewone „simpele zielen" (bestaan deze nog?) verhouden als de nylonkunst bloem tot de wilde papaver. „Kunstbloem van de kunstenaar". Met deze woorden van Vestdijk is vrij nauw keurig de indruk weergegeven, die het werk van Nel Noordzij met uitzondering van enkele gedichten uit haar bundel „Wachtende mijn hart" en een zestal van haar boomplastieken, die onder de titel liUU ÏOQD 1V 1,1 V* op kauwgom sabbelen .Maar de paters vinden' dat altijd nog béter dan de veel minder onschuldige cocaïne-spenen welke als snoepgoed in zwang waren. Over de tact van de paters in godsdienstig opzicht gaat het volgende mooie verhaal. Op een dag komt een Indiaanse boerin een geestelijke vertellen dat zij een visioen heeft gehad. Fijn, zegt de pater, ik ook. De boerin zet uiteen, dat de Heilige Bartholo- meus, die in Bolivia sterk wordt vereerd, haar gezegd heeft zijn beeld een nieuwe hoed en nieuwe kleren te geven. Maar pater Vitalis antwoordt: „Wel nee. Dat vi sioen moet je niet letterlijk opvatten. Heb je niet een paar weeskinderen op je boer derij als knechtjes rondlopen?" De vrouw bevestigt dat. „Zie je, die kinderen moe ten nodig eens een paar kleren krijgen, want ze lopen er slecht bij. Dat wil de Heilige Bartholomeus graag zien en daar om kreeg je dat visioen". De vrouw gaat heen en belooft de wens van de heilige te vervullen. En de pater heeft twee dingen bereikt: die weeskinderen worden in de kleren gestoken en die vrouw krijgt nooit meer een „visioen". Zij weet nu, dat dat geld gaat kosten! DERGELIJKE eenvoudige oplossingen zijn de heer Johan Smit op het lijf geschre ven. Theologische geschillen vindt hij best maar „laat de theologen die alsje blieft binnenskamers uitvechten". In zijn woonplaats Zeist, waar hij een belangrij ke plaats innam in het sociaal-charitatief werk, heeft hij altijd gestreefd naar een zo groot mogelijke samenwerking tussen de christelijke gezindten. „Officieel" was die vaak moeilijk te bereiken, „officieus" ging het echter voortreffelijk. Het ging hem nimmer om een commissie met een meer of minder ambterijk tintje, maar al tijd om de samenspraak en de samenwer king van mensen, die elkander verstonden en in feite hetzelfde doel nastreefden. Daarom ook juicht hij het toe, dat er door de paters Augustijnen vruchtbaar samen gewerkt wordt met de zendelingen der Adventisten in Bolivia. In het welgestelde privékantoor aan de Maliebaan lijken Utrecht, Zeist en Neder land ver weg. De heer Johan Smit is reeds los van zovele zaken welke hem hier in ditzelfde vertrek hebben bezig gehouden. „De mensen verkijken zich vaak zo op hun rijkdommen. Ik heb mensen gekend, die doodongelukkig waren omdat ze op de beurs duizend gulden hadden verspeeld. Aan de negenennegentigduizend, die ze nog over hadden, dachten ze nooit." En hij peinst hardop verder: „Geld staat geestelijke rijkdom dikwijls in de weg. De mensen jagen op geld, meestal om hun kinderen een goed leven te gunnen. Maar je ziet kinderen van rijke ouders meestal mislukken, ook wanneer ze van buiten ge zien slagen." Natuurlijk: het leven in Bolivia zal niet erg comfortabel zijn. „Maar boeken kun nen we meenemen en laten sturen. En we hebben elkaar om te praten, dat is net zo belangrijk." En dan, met zachte, maar vaste stem: „En wat zijn die paar jaar dan nog in vergelijking met de heerlijk heid die ons wacht." En dan begrijpen wij, dat de heer Johan Smit over het rommeli ge verkeer in de Utrechtse straten, over de ruige bergen en dalen van het eenza me Bolivia heen bewust op reis is naar een ander Land, overvloeiende van melk en honing en waar vreugde en gerechtig heid geen einde kennen. J. H. Bartman „De kromme danser" in uitstekende foto grafische reprodukties, besloten dpor een aardig „speels gedicht" bij „De Arbeiders pers" verschenen bij mij nalaat. Kunst bloemen: ze zijn, ik kan het niet anders zien, steriel, deze verhalen. Ik heb een zeker respect voor de vaardigheden van de maakster, voor haar vindingrijkheid, haar scherpzinnigheid, dat er achter een zo koppige volharding bij het ressentiment wel achtergronden en ondergronden móé ten schuilen, die de schrijfster noodzaken om zo te voelen, te denken, te wrokken en te schrijven. Maar ik kan desondanks niet anders zeggen dan dat ik van deze „varia ties" met dezelfde onberoerde, ten hoogste wat curieuze gevoelens kennis nam als van geëtaleerde kunstbloemen: kunstig, ja, maar kunstloos. IN HET TWEEDE VERHAAL (met de titel „Thee") laat de schrijfster één van haar gemaltraiteerde figuren door het hoofd gaan: „de fout ligt in het feit dat ik begin te denken en dat ik niet ophoud met denken". Daarmee is, dunkt me, precies gezegd, waarom me werk als dit, voor zo ver het tenminste niet verveelt, de kille, onbevredigende sensatie geeft van een ar tificieel denkspel. Het is dóódgedacht door al dat ontrafelen, al dat achterdochtige en rancuneuze doorwroeten van elk ge voel, elke opwelling, elke ervaring. Mis schien is dat de onvermijdelijke prijs, die in de litteratuur moet worden betaald voor het moedwillig achterhalen van „diepere zielsdrijtveren". Misschien is het wel bij de middelmatig begaafden de tragiek van de specialisatie in de „psychologiserende" letteren: dat ze uit het troebele meer op duiken met een dode waarheid. Ze kun nen niet leven. Ze zijn geen mensen, maar klinische „gevallen", geamputeerde zielen, brokstukken, specimen van een bepaalde, gewelddadig geïsoleerde sector van het menselijke zieleleven. Wanneer ik dus van een tragiek spreek, doel ik niet op de door dit specialistendom gecreëerde figuranten, maar op het schrijverschap-zèlf, dat onder de doem van een gecultiveerde obsessie aan het complex vastkleeft als een vlieg op de lijmstrook. Dat is het, geloof ik, wat deze schetsen, deze uit hun psychisch verband losgesne den beurse, wormstekige plekken, de in- druk doet maken van een geromanciëerde diagnose, afgeluisterd aan de deur van een psychiatrische kliniek en in de wachtka mer oververteld met de gretige belang stelling voor het sensationeel-ziekelijke, die onder burgerlieden nog al eens opgeld wil doen. Ik wil wel geloven dat Nel Noordzij dat effect niet beoogt, dat ze të veel schrijftalent heeft, te yeel kunstena res is, om niet méér te willen bieden dan dit. Maar ik vrees dat ze, al dan niet wil lens en wetens, toch het slachtoffer dreigt te worden van de dodelijke vliegenvanger. ER ZIJN in deze verhalen enkele frag menten, die me zeer wel geslaagd voor komen. Er zijn sommige zinswendingen, enkele karakteristieken en plotselinge in vallen, die men niet schrijft of men moet van onverdacht „artistieken" huize zijn. Zij zag er droevig ongehuwd uit, zo een voudig is het niet zich de meerdere van een moeder te voelen, ten slotte viel tijde lijk de innerlijke stilte, een gevoel tussen twee gevoelens in ik doe maar een wil lekeurige greep uit de passages, die mij er van overtuigden dat Nel Noordzij niet een litteraire figuur is, aan wie men zo maar voorbij kan lopen. Daarvoor schrijft ze trouwens te indirect, want een répresen- tante van het „psychische realisme" is ze niet. Ze vertegenwoordigt ongetwijfeld zichzelf denkend, dóórdenkend, stük- denkend helaas, tot ze uit het duister van een gefrustreerd gevoelsleven te voor schijn treedt met een bundel kunstbloe men. Zo zie ik het tenminste, bevooroordeeld misschien, onbillijk desnoods. Het kan zijn- Ik geef mijn oordeel voor een beter, maar houd het bij het duplicaat ervan. Wie weet ben ik niet de goede criticus voor werk als dat van Nel Noordzij, al weet ik een twee tal schetsen „Droogte" en „Verkoop" te waarderen. Maar goed, laat de lezer de proef op de som nemen: niet onmogelijk immers betekent voor deze of gene het volgende citaat uit het titelverhaal de pas sende sleutel op deze, mij koud latende litteratuur: „een waarheid van mijn tijd en of het iemand aanstaat of niet, ik zit ermee en wilde wel dat het anders was". Wil Nel Noordzij het iverkelijk of houdt ze wel een beetje van het complexje? Soms denk ik het. C. J. E. Dinaux EEN FASCINEREND boek is „Verborgen verleiders" (oorspronkelijke titel „The hid den persuaders"). Daarin gunt de Ame rikaanse socioloog Vance Packard ons een blik in de methoden en praktijken van de moderne zielewroeters, die als drijfveer onderzoekers (motivational researchersl bekend staan. Dit zijn de academisch ge vormde dieptepsychologen die voor hun broodheren grote industriëlen en ambi tieuze politici ons onderbewustzijn om ploegen teneinde de diepste wortels van onze „koopgewoonten" bloot te leggen. Wanneer zij daarin slagen en Vance Packard toont ons in zijn boek vele frap pante voorbeelden van hun successen kunnen zij ons zelfs dwingen tegen onze zin allerlei dingen te kopen, waaraan wij. zuiver verstandelijk gezien, niet de minste behoefte hebben, daarbij inbegrepen een bepaalde politieke overtuiging. Hoe deze „dieptejongens" tewerk gaan en hoe ge raffineerd zij hun vangnetten leggen om het publiek in zijn eigen libido te ver strikken, wordt hier uit de doeken ge daan op een voor elke leek begrijpelijke wijze. De vlekkeloze Nederlandse verta ling is uitgegeven bij H. J. Paris te Am sterdam.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 7