Kunstbloemen van
de kunstenaar
UITGAVEN
Verzekeringsdirecteur volgt de stem vara zijn hart
m Cézanne en Matisse m
Comfortabel bestaan in Nederland
geruild tegen een karig
maar z
in
Litteraire
Kanttekeningen
Tlieuiae.
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1958
Erbij
PAGINA DRIE
„De kunst der ikonen" in
het museum Fodor
Een bundel verhalen
van Nel Noordzij
„ER ZIJN heel wat mensen die
zeggen, dat ik stapelgek ben.
De meesten denken het in elk
geval". De gebruinde, wat ge-
Algemene Verzekeringssocië
teit te Utrecht, zich in augus
tus inscheept om in Bolivia
voor de missie te gaan wer
ken. Hij verklaart zijn beweeg
redenen op dezelfde rustige
zakelijke manier waarmee hij
nog kort geleden de beleg
gingen van zijn maatschappij
heeft geanalyseerd. Doch ter
wijl hij spreekt ziet men hem
steeds minder vertoeven in
drongen neer tegenover ons
constateert dat op bedaarde
toon. Hij blijkt in het geheel
niet wrevelig jegens degenen
die zijn aanstaande onderne
ming maar een dwaas avon
tuur vinden voor een man van
zijn leeftijd en positie. En al
evenmin veinst hij een neer
buigend begrip voor hen die
maar moeilijk kunnen wennnen
aan de gedachte dat Johan
Smit, hoofddirecteur van de
HET BEGON allemaal twee jaar gele
den toen de zilveren bruiloft van de heer
en mevrouw Smit de eigenlijke aanleiding
werd tot de grote reis welke thans op het
punt staat ondernomen te worden. De
heer en mevrouw Smit deden wat waar
toe slechts weinigen op de hoogtijdagen in
hun leven geraken: zij dachten na. Zij be
zonnen zich op hun verleden en vroegen
zich af wat hun toekomst zou worden.
Over het verleden hadden zij zich niet te
beklagen. Het verzekeringsbedrijf, door
de vader van de heer Johan Smit gesticht,
had zich onder de gestage werkkracht van
de zoon uitgebreid en geconsolideerd tot
een aanzienlijke vennootschap. Hun
eigen welstand had daarmee gelijke tred
gehouden. Zij leidden een comfortabel
bestaan. Naar menselijke berekening kon
dat zo nog vele jaren duren. Het echtpaar
Smit kwam allengs tot de conclusie, dat
het dan weliswaar voor de buitenwacht
een geslaagd leven mocht heten, maar dat
het desondanks toch tekortgeschoten zou
zijn in de verwerkelijking van de heils
boodschap van het christendom. Het was
in die periode, dat de heer en mevrouw
Smit met het missioneringswerk van de
paters Augustijnen in Bolivia bekend ge
raakten. De paters konden best enige ver
sterkingen in de vorm van een echtpaar
gebruiken, vooral wanneer dat niet ten
laste van de missie zou komen. En het zil
veren bruidspaar besloot af te zien van al
le dure uiterlijkheden waarmee zo'n vijf
entwintigjarig huwelijk pleegt te worden
omringd. Het besteedde de daardoor be
spaarde gelden tezamen met de geschen
ken aan een reis van drie maanden naar
hun eventueel toekomstig werkterrein.
Toen de heer en mevrouw Smit terugkeer
den, vele overstelpende indrukken en drie
honderd kleurendia's rijker, was de kogel
eigenlijk al door de kerk. Zij hadden beslo
ten te gaan. Nu is het zover. De koffers
zijn gepakt. De villa aan de Hoogeweg in
Zeist is verkocht, zij trekken voor een
paar weken van het ene tijdelijke onderko
men naar het andere. De opvolger van de
hoofddirecteur van de Algemene Verzeke
ringssociëteit zit al achter het bureau,
waar eens de heer Smit zijn becijferin
gen maakte. Het afscheid van het perso
neel is ook achter de rug: het heeft als ge
schenk een aardig bedrag ingezameld
voor de school, die hun vroegere baas en
zijn vrouw in het verre land gaan leiden.
Die financiële steun is hartelijk welkom,
want de paters hebben nooit geld over,
maar komen altijd tekort. Een van de
voorwaarden waaronder de heer en me
vrouw Smit vertrekken luidt dan ook, dat
zij zichzelf dienen te bedruipen. Gelukkig
is dat mogelijk, want een hoofddirecteur
en mede-oprichter van een verzekerings
maatschappij kan, ook wanneer hij op
éénenvijftigjarige leeftijd zijn werkzaam
heid afbreekt, wel op enige faciliteiten re
kenen. Maar de Finca-plantage met de
school, waarop het echtpaar Smit zal gaan
werken, dient eveneens gefinancierd te
worden. Met zijn driehonderd kleuren
dia's als boeiende illustraties stak de heer
Smit, sinds hij in de zomer van 1956 van
de verkenning terugkeerde, tientallen le
zingen af in alle delen van het land. De op
brengsten van die voordrachten stond hij
af aan de paters Augustijnei voor de
nieuwe school in Chulumanie, honderd
twintig kilometer van de Boliviaanse
hoofdstad La Paz.
WAT WETEN WIJ anders van dat land
dan dat het voor de oorlog onophoudelijk
met Paraguay ruziede om het bezit van
de Gran Chaco, dat er tin wordt gevonden
en dat er, net zoals in alle andere Zuidame-
rikaanse staten op gezette tijden revolutie
wordt gehouden? Dat men er arm is,
straatarm zelfs, wordt door ons, door ve
len nog steeds steenrijk gewaande Neder
landers en West-Europeanen, met de
vanzelfsprekendheid van een natuurver
schijnsel aanvaard. Nadat men een tijde
lijke economische opleving heeft gekend,
maakt Bolivia weer een moeilijke periode
door. Op de wereldmarkt zijn de tinprijzen
voortdurend gedaald sinds de mijnen in
1952 door de revolutionaire nationalisti
sche beweging van president Paz Estens-
soro werden genationaliseerd. Om de prij
zen zo goed mogelijk te handhaven zijn de
zes belangrijkste tinproducerende landen
een uitvoerbeperking van dertig percent
overeengekomen, hetgeen Bolivia voor
een enorm probleem stelt, want zijn tinpro-
duktie leverde zestig tot tachtig percent
der deviezeninkomsten op. En dan te be
denken, dat de werklieden en ambtenaren
gemiddeld veertien tot twintig dollar.per
maand verdienen.
Men kan zich gemakkelijk voorstellen
dat de volksgezondheid in dit land, waar
zeventig percent der bevolking nog anal
fabeet is, de wettelijke leerplicht ten spijt,
evenzeer te wensen laat. De gemiddelde
leeftijd der Bolivianen ligt om de zesen
veertig jaar. Dat verklaart de duizenden
zwervende wezen door de straten van La
Paz en de andere Boliviaanse steden.
„Toen ik op een avond een geestelijke
hielp bij het sluiten van zijn kerk, vonden
we in de banken een klein, achtjarig meis
je verscholen. Het kind vroeg of ze in de
kerk mocht blijven om niet in de ijskou
de nacht de temperatuur zakt dan soms
tot twaalf graden onder nul op straat
te hoeven slapen. Ik heb voor dat meisje
een onderdak kunnen vinden in een wees
huis, waar twee nonnen voor vijfhonderd
kinderen zorgden. Voor nog geen hon
derdtwintig gulden kon ze daar vijf jaar
blijven." En daarna? De heer Smit hoopt
maar, dat het die meisjes uit dat wees
huis goed mag gaan. De duizenden, die
niet het geluk hebben een barmhartige en
welgestelde Nederlander te ontmoeten,
maken maar al te vaak kennis met een
ander soort zakenlieden, dat hen in de
hitte van Rio de Janeiro en Buenos Aires
even spoedig aan haar lot overlaat als
daarvoor in de kilte van La Paz het ge
val was.
Bolivia is meer dan dertig keer zo groot
als Nederland en telt op die oppervlakte
slechts drie miljoen inwoners. Zijn pro
blemen zijn even eindeloos als zijn vlak
ten. Wat kan een éénenvijftigjarige hoofd
directeur van een solide verzekerings
maatschappij in het ordelijke Utrecht
daartegen beginnen? Het antwoord op die
vraag kan slechts verklaard worden uit
de praktische eenvoud, waarmee de heer
Smit en zijn echtgenote dergelijke vraag
stukken benaderen. Iets is immers altijd
beter dan niets, wie niet waagt die niet
wint en natuurlijk is het best mogelijk,
dat men zelf de resultaten van zijn arbeid
niet meer aanschouwt. Dat kan echter
geen reden zijn om in het geheel niet te
beginnen. Een andere vraag die men kan
opwerpen luidt: „Wat is er in Bolivia voor
de missie te doen? Dat land behoort toch
De kerk van Arani bij Cochabamba
sinds de verovering door de Spanjaarden
tot de gebieden waar de paus van Rome
zijn geestelijke heerschappij onbetwist
uitoefent?" Inderdaad kan van missie-ar
beid in eigenlijke zin niet worden gespro
ken. Daarom werken de Augustijnen er
geheel voor eigen rekening en risico.
HET ROOMS-KATHOLICISME in Bo
livia draagt echter een Spaans merkte
ken: het geloof werd er vijf eeuwen gele
den bij wijze van bezettingsmaatregel in
geslagen. De Indianen, die nog steeds de
meerderheid van de Boliviaanse bevol
king vormen, begeleiden de verering van
de „Pacha mamma" evenwel nog steeds
met symbolen, welke nog uit het tijdperk
der Inca's stammen. God is voor hen de
koning van Spanje en de heiligen zijn le
den van de politie. De angst overheerst
een goddelijk liefdebegrip. Daar de
rooms-katholieke kerk in Bolivia nog
overwegend door geestelijken van Spaan
se herkomst wordt geleid, mag men aan
die zijde niet al te veel aandacht voor de
uit die mentaliteit voortvloeiende vraag
stukken veronderstellen. Angst bindt ech
ter minder dan liefde en onder de invloed
van de permanente materiële nood ge
raakt ook de Boliviaan gemakkelijk los
van kerk en christendom.
De paters Augustijnen hebben dat ver
schijnsel duidelijk onderkend. De opvat
ting dat een zekere welstand voor een zui
vere godsdienstbeleving onontbeerlijk is,
blijkt trouwens aan de gedachtenwereld
van de grote kerkvorst, waaraan hun or
de zijn naam ontleent, niet vreemd te
zijn. Vandaar dat er in Bolivia vooral
door middel van het onderwijs wordt ge
werkt aan de toekomstige verbetering dei
levensomstandigheden der bevolking. Die
scholen, waarvoor niet alleen uit Neder
land, maar ook uit de Verenigde Staten
van Noord-Amerika hulp wordt geboden,
zijn vooral afgestemd op de behoeften van
het dagelijks leven. Die van Chulumanie,
waarheen de heer en mevrouw Smit ver
trekken, vormt de kern van een finca,
waar de jongens nieuwe landbouwmetho
den leren kennen en toepassen, opdat ze
het betimmerde, welgedaa
gemeubileerde, privékantoor
dat het zijne al niet meer is
in het volgens de conservatie
ve regelen der kunst var
Granpré Molière ontworper
gebouw aan de statige Malie
baan: de heer Johan Smit be
vindt zich al op de ijle, stof
fige hoogvlakten van Bolivia,
temidden van tengere mensen
die daar, in Zuid-Amerika,
een armelijk bestaan leiden.
wat meer leren verbouwen dan alleen
maïs, bijvoorbeeld groenten en verschil
lende graansoorten. Mevrouw Smit zal
zich inzonderheid gaan wijden aan een
meisjesschool, al gaat het daarbij om een
geheel ander leerprogramma dan zij ge
wend was in de dagen dat zij bij het Ne
derlandse meisjesonderwijs werkte. Tot
de vakken, welke zij met het oog op haar
aanstaande vertrek heeft leren beheer
sen, behoort het weven. Aan de ontwikke
ling van de vrouw wordt in Bolivia vrij
wel niets gedaan. Vandaar dat op de in
Chulumanie te stichten patersschool de
nadruk zal worden gelegd op allerlei vor
men van huishoudonderwijs en vooral op
de hygiëne, waarvan de Bolivianen in het
algemeen bijzonder weinig kaas hebben
gegeten. Vandaar ook dat de Augustijnen
er zo gebrand op waren een echtpaar aan
hun school te verbinden: de heer en me
vrouw Smit kunnen dan en passant door
hun voorbeeld lessen in gezelligheid en
huiselijke sfeer geven. Dat de Indiaan, on
danks het meestal ontbreken daarvan een
trouw echtgenoot is, kan tot de positieve
eigenschappen van dit zachtaardige volk
worden gerekend. Om het motief „huise
lijk leven" goed te kunnen bespelen wor
den de ongeveer dertig meisjes op de fin-
caschool in groepjes van vijf in afzonder
lijke huisjes ondergebracht. De jongens
school, eveneens met een opleidingster
mijn van drie jaar, telt ongeveer tachtig
leerlingen.
De directeur van deze school-en-werk-
gemeenschap is een twee-en-dertigjarige
Haarlemmer, pater Vitalis van Maanen,
die er al vijf jaar praktijk in Bolivia heeft
opzitten, eerst in La Paz, de laatste drie
jaar in Cochabamba, waar hij een tech-
Gezicht op de duizend meter hoge Iljumani
bij La Paz.
de Museumreeks (L. J. Veens Uitgevers
maatschappij n.v.) toegezonden. Adrian
Stokes leidt Cézanne voor ons in en be
spreekt een tiental in kleur gereproduceer
de schilderijen van de Franse meester, die
tegenwoordig zo vaak als voorloper gezien
wordt van allerlei richtingen, waarvan het
nog maar zeer de vraag is of hij daar ooit
iets voor gevoeld zou hebben. „De bezoe
ker van Aix-en-Provence, Cézanne's ge
boorteplaats, waar hij een groot deel van
zijn leven sleet" schrijft Stokes „zal,
zo hij Cézanne's schilderijen kent, ver
baasd zijn dat het landschap hem zo be
kend voorkomt." Inderdaad verging het
mij ook zo, zij het dan dat deze persoon
lijke ervaring werd opgedaan nabij Mar
seille, waar Cézanne ook zo thuis was.
Natuurlijk, Cézanne gaf op zijn doeken
niet de aanschijn der dingen weer. Hij
vond een schilderkunstig equivalent voor
de natuur. Wie bij het kunstbeschouwen
het doel van de schilder uit het oog ver
liest en slechts aandacht voor de middelen
heeft, leert Cézanne's schilderijen niet
kennen en zal de door Stokes gereleveerde
sensatie niet ondergaan. De verbazing,
waarvan Stoker spreekt, wijst er trouwens
op dat we wellicht te zeer aan de middelen
hechtten. De door mij geciteerde regel is
in ieder geval één der belangrijkste uit
Stokes' lezenswaardige inleiding, die ge
tuigt van een echte kennis van het schil
deren.
Van meer filosofische aard is de be
schouwing die Jean Cassou aan Matisse
wijdde. Daar deze schilder op zoveel pun
ten aansluit op Cézanne's ideeën, is het
enigszins jammer dat hier niet iets meer
eenzelfde wijze van beschouwen werd toe
gepast als die van Stokes, waardoor het
verband tussen het werk van deze kunste
naars gemakkelijker nog te onderkennen
ware geweest. De verschillen moet ik
erkennen dwongen echter ook wel tot
een wat anders afgestemd verklaren. De
objecten zijn voor Matisse op één of an
dere wijze belangrijker geweest dan voor
Cézanne: men zou Matisse zelfs minder
abstract kunnen noemen en dat geeft aan
leiding tot een beschouwing op meer dan
alleen maar puur schilderkunstige wijze.
Bob Buys
In het Amsterdamse gemeentemuseum
Fodor is vrijdagavond de expositie „De
kunst der Ikonen" geopend. De expositie,
die tot 1 september duurt, bestaat uit acht
enzestig hoofdzakelijk Russische en voorts
enkele Griekse, Servische, Roemeense en
Macedonische ikonen van de vijftiende tot
en met de negentiende eeuw. Deze ikonen
zijn afkomstig uit een verzameling uit het
museum voor religieuze kunst te Reckling
hausen in Duitsland.
nische school, welke thans ongeveer hon
derddertig leerlingen telt, heeft helpen op
bouwen. Men heeft hem dan ook meer met
timmermansgereedschappen dan met
zijn brevier in de weer gezien. Daarnaast
echter staan deze paters-pioniers even
zeer voor de noodzaak zichzelf de mate
riële middelen te verschaffen die hun werk
mogelijk moeten maken. Pater Vitalis is
een goed fotograaf de foto's bij dit ar
tikel werden door hem gemaakt en
daarom begon hij een kalender samen te
stellen. De opbrengst daarvan vormde
een fonds waaruit grotere acties konden
worden bekostigd.
ZIJN LAATSTE propagandastunt trekt
nogal wat aandacht, want die bestaat uit
een grammofoonplaat met twee liedjes
van Willy van Hemert, die door Corrie
Brokken worden gezongen. De pater heeft
kans gezien de zangeres en haar begelei
ders (Sem Nijveen) te strikken voor een
belangeloze medewerking, zodat het leeu
wendeel van de drie gulden vijftig welke
men op giro 866507 van de Augustijnen-
missieprocuur in Culemborg moet over
schrijven, inderdaad naar Bolivia gaat.
Ook voor de school in Chulumanie, welke
thans door pater Van Maanen wordt op
gebouwd en waarvan de heer Johan Smit
de administratie zal voeren, naast de les
sen welke hij er zal geven, heeft de pater
zelf de middelen bij elkaar moeten bren
gen. Daarbij ondervond hij grote steun
van zijn ouders en broers: een benzine-
agregaat, een broedmachine, naaimachi
nes, gereedschappen, tafels en niet min
der dan vijfenzeventig veldbedden hebben
de ouderlijke woning aan de Zijlstraat in
de laatste maanden verlaten.
Men moet echter niet denken, dat de pa
ters Augustijnen erop uit zijn de Bolivia
nen tot Hollanders om te scholen. Men
streeft ernaar zich aan te passen bij de
volksaard en de bestaande gebruiken.
Men legt er zich ook op toe de oude in
heemse talen te leren kennen en te spre
ken. Ten aanzien van de vele religieuze
insluipsels welke van rooms-katholiek
standpunt uit moeilijk als achttienkaraats
kunnen worden beschouwd neemt men
een tolerant standpunt in .Bij dat alles
staat de praktische zin voorop .Op de tech
nische school in Cochabamba is het heel
gewoon, dat de jongens onder de lessen
OOK IN HAAR nieuwe bundel verhalen
Variaties op een moederbinding" (N.V. De
Arbeiderspers, Amsterdam) is Nel Noordzij
trouw gebleven aan haar eigenlijke thema:
ie frustratie, de menselijke ziel dus in haar
staat van geschondenheid. Negen maal een
„binding" of welgeteld elf keer, want het
titelverhaal, het langste van deze verzame
ling, bestaat uit drie, ten nauwste met el
kaar verbonden situaties dat is rijkelijk
::eel aan psychisch mankement, aan patho
logische zelfbespiegeling en boosaardige
rancune, aan bewustzijnsvernauwing en
monomanische vergeldingsdrift, aan ont
rafeling van seksueel welbehagen en on
behagen, om in één leesmaaltijd zonder
maagbezwaren te worden genuttigd. Wie
zich tot deze „bindingen" aangetrokken
voelt, zal er, tenzij hij een hollebollegijs is,
goed aan doen deze „sketches" met mate tot
zich te nemen een digestieregel, die ik,
wilde ik het geheel niet uit het oog verlie
zen, tot mijn displezier niet in acht kon
riemen. Tot schade van een objectief
oordeel?
IK HEB, men versta mij goed, niets
tegen moederbindingen of welk complex
ook. Het is ermee, denk ik wel eens als
ik ze voor de zoveelste maal in roman
vorm gebonden zie, als met de radio, de
televisie en het bankstel: zodra ze in een
onbewaakt ogenblik zijn uitgevonden,
heeft een ieder recht op z'n bloedeigen
complex, evenals op een ouderdomsuit-
kering. Waarom ook niet? Daarvoor zijn
ze ten slotte ontdekt. Ik bedoel natuurlijk
niet een doodgewone vader- of moeder
binding, een banaal oedipuscomplexje of
zó maar wat strubbelingen met het libido
ofwel het liefdesbegeren. Die zijn zo zoet
jesaan bazargoed geworden. Waar het in
de hedendaagse litteratuur op aankomt,
dat zijn de verfijnde kruisingen, de bij
zondere kweeksoorten, de échte, diepge
wortelde vergroeiingen, waaraan niets te
peuteren valt voor wie peuterlustig is
kortom de veredelde cultures, die zich tot
de doodgewone „simpele zielen" (bestaan
deze nog?) verhouden als de nylonkunst
bloem tot de wilde papaver.
„Kunstbloem van de kunstenaar". Met
deze woorden van Vestdijk is vrij nauw
keurig de indruk weergegeven, die het
werk van Nel Noordzij met uitzondering
van enkele gedichten uit haar bundel
„Wachtende mijn hart" en een zestal van
haar boomplastieken, die onder de titel
liUU ÏOQD 1V 1,1 V*
op kauwgom sabbelen .Maar de paters
vinden' dat altijd nog béter dan de veel
minder onschuldige cocaïne-spenen welke
als snoepgoed in zwang waren. Over de
tact van de paters in godsdienstig opzicht
gaat het volgende mooie verhaal.
Op een dag komt een Indiaanse boerin
een geestelijke vertellen dat zij een visioen
heeft gehad. Fijn, zegt de pater, ik ook. De
boerin zet uiteen, dat de Heilige Bartholo-
meus, die in Bolivia sterk wordt vereerd,
haar gezegd heeft zijn beeld een nieuwe
hoed en nieuwe kleren te geven. Maar
pater Vitalis antwoordt: „Wel nee. Dat vi
sioen moet je niet letterlijk opvatten. Heb
je niet een paar weeskinderen op je boer
derij als knechtjes rondlopen?" De vrouw
bevestigt dat. „Zie je, die kinderen moe
ten nodig eens een paar kleren krijgen,
want ze lopen er slecht bij. Dat wil de
Heilige Bartholomeus graag zien en daar
om kreeg je dat visioen". De vrouw gaat
heen en belooft de wens van de heilige te
vervullen. En de pater heeft twee dingen
bereikt: die weeskinderen worden in de
kleren gestoken en die vrouw krijgt nooit
meer een „visioen". Zij weet nu, dat dat
geld gaat kosten!
DERGELIJKE eenvoudige oplossingen
zijn de heer Johan Smit op het lijf geschre
ven. Theologische geschillen vindt hij
best maar „laat de theologen die alsje
blieft binnenskamers uitvechten". In zijn
woonplaats Zeist, waar hij een belangrij
ke plaats innam in het sociaal-charitatief
werk, heeft hij altijd gestreefd naar een
zo groot mogelijke samenwerking tussen
de christelijke gezindten. „Officieel" was
die vaak moeilijk te bereiken, „officieus"
ging het echter voortreffelijk. Het ging
hem nimmer om een commissie met een
meer of minder ambterijk tintje, maar al
tijd om de samenspraak en de samenwer
king van mensen, die elkander verstonden
en in feite hetzelfde doel nastreefden.
Daarom ook juicht hij het toe, dat er door
de paters Augustijnen vruchtbaar samen
gewerkt wordt met de zendelingen der
Adventisten in Bolivia.
In het welgestelde privékantoor aan de
Maliebaan lijken Utrecht, Zeist en Neder
land ver weg. De heer Johan Smit is reeds
los van zovele zaken welke hem hier in
ditzelfde vertrek hebben bezig gehouden.
„De mensen verkijken zich vaak zo op
hun rijkdommen. Ik heb mensen gekend,
die doodongelukkig waren omdat ze op de
beurs duizend gulden hadden verspeeld.
Aan de negenennegentigduizend, die ze
nog over hadden, dachten ze nooit." En
hij peinst hardop verder: „Geld staat
geestelijke rijkdom dikwijls in de weg. De
mensen jagen op geld, meestal om hun
kinderen een goed leven te gunnen. Maar
je ziet kinderen van rijke ouders meestal
mislukken, ook wanneer ze van buiten ge
zien slagen."
Natuurlijk: het leven in Bolivia zal niet
erg comfortabel zijn. „Maar boeken kun
nen we meenemen en laten sturen. En we
hebben elkaar om te praten, dat is net zo
belangrijk." En dan, met zachte, maar
vaste stem: „En wat zijn die paar jaar
dan nog in vergelijking met de heerlijk
heid die ons wacht." En dan begrijpen wij,
dat de heer Johan Smit over het rommeli
ge verkeer in de Utrechtse straten, over
de ruige bergen en dalen van het eenza
me Bolivia heen bewust op reis is naar
een ander Land, overvloeiende van melk
en honing en waar vreugde en gerechtig
heid geen einde kennen.
J. H. Bartman
„De kromme danser" in uitstekende foto
grafische reprodukties, besloten dpor een
aardig „speels gedicht" bij „De Arbeiders
pers" verschenen bij mij nalaat. Kunst
bloemen: ze zijn, ik kan het niet anders
zien, steriel, deze verhalen. Ik heb een
zeker respect voor de vaardigheden van
de maakster, voor haar vindingrijkheid,
haar scherpzinnigheid, dat er achter een zo
koppige volharding bij het ressentiment
wel achtergronden en ondergronden móé
ten schuilen, die de schrijfster noodzaken
om zo te voelen, te denken, te wrokken en
te schrijven. Maar ik kan desondanks niet
anders zeggen dan dat ik van deze „varia
ties" met dezelfde onberoerde, ten hoogste
wat curieuze gevoelens kennis nam als
van geëtaleerde kunstbloemen: kunstig, ja,
maar kunstloos.
IN HET TWEEDE VERHAAL (met de
titel „Thee") laat de schrijfster één van
haar gemaltraiteerde figuren door het
hoofd gaan: „de fout ligt in het feit dat ik
begin te denken en dat ik niet ophoud met
denken". Daarmee is, dunkt me, precies
gezegd, waarom me werk als dit, voor zo
ver het tenminste niet verveelt, de kille,
onbevredigende sensatie geeft van een ar
tificieel denkspel. Het is dóódgedacht door
al dat ontrafelen, al dat achterdochtige
en rancuneuze doorwroeten van elk ge
voel, elke opwelling, elke ervaring. Mis
schien is dat de onvermijdelijke prijs, die
in de litteratuur moet worden betaald voor
het moedwillig achterhalen van „diepere
zielsdrijtveren". Misschien is het wel bij
de middelmatig begaafden de tragiek van
de specialisatie in de „psychologiserende"
letteren: dat ze uit het troebele meer op
duiken met een dode waarheid. Ze kun
nen niet leven. Ze zijn geen mensen, maar
klinische „gevallen", geamputeerde zielen,
brokstukken, specimen van een bepaalde,
gewelddadig geïsoleerde sector van het
menselijke zieleleven. Wanneer ik dus van
een tragiek spreek, doel ik niet op de door
dit specialistendom gecreëerde figuranten,
maar op het schrijverschap-zèlf, dat onder
de doem van een gecultiveerde obsessie
aan het complex vastkleeft als een vlieg
op de lijmstrook.
Dat is het, geloof ik, wat deze schetsen,
deze uit hun psychisch verband losgesne
den beurse, wormstekige plekken, de in-
druk doet maken van een geromanciëerde
diagnose, afgeluisterd aan de deur van een
psychiatrische kliniek en in de wachtka
mer oververteld met de gretige belang
stelling voor het sensationeel-ziekelijke,
die onder burgerlieden nog al eens opgeld
wil doen. Ik wil wel geloven dat Nel
Noordzij dat effect niet beoogt, dat ze të
veel schrijftalent heeft, te yeel kunstena
res is, om niet méér te willen bieden dan
dit. Maar ik vrees dat ze, al dan niet wil
lens en wetens, toch het slachtoffer dreigt
te worden van de dodelijke vliegenvanger.
ER ZIJN in deze verhalen enkele frag
menten, die me zeer wel geslaagd voor
komen. Er zijn sommige zinswendingen,
enkele karakteristieken en plotselinge in
vallen, die men niet schrijft of men moet
van onverdacht „artistieken" huize zijn.
Zij zag er droevig ongehuwd uit, zo een
voudig is het niet zich de meerdere van
een moeder te voelen, ten slotte viel tijde
lijk de innerlijke stilte, een gevoel tussen
twee gevoelens in ik doe maar een wil
lekeurige greep uit de passages, die mij er
van overtuigden dat Nel Noordzij niet een
litteraire figuur is, aan wie men zo maar
voorbij kan lopen. Daarvoor schrijft ze
trouwens te indirect, want een répresen-
tante van het „psychische realisme" is ze
niet. Ze vertegenwoordigt ongetwijfeld
zichzelf denkend, dóórdenkend, stük-
denkend helaas, tot ze uit het duister van
een gefrustreerd gevoelsleven te voor
schijn treedt met een bundel kunstbloe
men.
Zo zie ik het tenminste, bevooroordeeld
misschien, onbillijk desnoods. Het kan zijn-
Ik geef mijn oordeel voor een beter, maar
houd het bij het duplicaat ervan. Wie weet
ben ik niet de goede criticus voor werk als
dat van Nel Noordzij, al weet ik een twee
tal schetsen „Droogte" en „Verkoop"
te waarderen. Maar goed, laat de lezer de
proef op de som nemen: niet onmogelijk
immers betekent voor deze of gene het
volgende citaat uit het titelverhaal de pas
sende sleutel op deze, mij koud latende
litteratuur: „een waarheid van mijn tijd
en of het iemand aanstaat of niet, ik zit
ermee en wilde wel dat het anders was".
Wil Nel Noordzij het iverkelijk of houdt
ze wel een beetje van het complexje? Soms
denk ik het.
C. J. E. Dinaux
EEN FASCINEREND boek is „Verborgen
verleiders" (oorspronkelijke titel „The hid
den persuaders"). Daarin gunt de Ame
rikaanse socioloog Vance Packard ons een
blik in de methoden en praktijken van de
moderne zielewroeters, die als drijfveer
onderzoekers (motivational researchersl
bekend staan. Dit zijn de academisch ge
vormde dieptepsychologen die voor hun
broodheren grote industriëlen en ambi
tieuze politici ons onderbewustzijn om
ploegen teneinde de diepste wortels van
onze „koopgewoonten" bloot te leggen.
Wanneer zij daarin slagen en Vance
Packard toont ons in zijn boek vele frap
pante voorbeelden van hun successen
kunnen zij ons zelfs dwingen tegen onze
zin allerlei dingen te kopen, waaraan wij.
zuiver verstandelijk gezien, niet de minste
behoefte hebben, daarbij inbegrepen een
bepaalde politieke overtuiging. Hoe deze
„dieptejongens" tewerk gaan en hoe ge
raffineerd zij hun vangnetten leggen om
het publiek in zijn eigen libido te ver
strikken, wordt hier uit de doeken ge
daan op een voor elke leek begrijpelijke
wijze. De vlekkeloze Nederlandse verta
ling is uitgegeven bij H. J. Paris te Am
sterdam.