HET ONOPGELOSTE RAADSEL VAN HET ORGELPEDAAL
Britse vinding voorkomt
dat wielen van auto's
blokkeren bij sterk remmen
MIJN
MEVROUW;
Net regenboogrkrijtje
ik+ zr jyx /nrTa+LMTiy
krvrj zr rn ovrjxr>r ovrx
ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1958
Erbij
PAGINA VIER
Romantische dwalingen
naar aanleiding van
historische kronieken
Weer een kunstcollectie
onder de hamer
UITGAANDE van de primitieve pans
fluit is er een evolutie van eeuwen nodig
geweest alvorens het orgel terecht aan
spraak mocht maken op de eretitel van
„Koning der instrumenten". Een zeer be
langrijke factor in deze ontwikkeling is
buiten kijf de uitvinding van het pedaal
geweest. Niet geheel voldaan met wat de
bespeler met tien vingers bereiken kon,
kwam men op den duur ook op het idee
een klavier aan te brengen dat met de
voeten kon worden bespeeld, wat een aan
zienlijke verruiming van mogelijkheden
betekende. Uiteraard zullen in het begin
deze pedaaltoetsen met draden verbonden
zijn geweest aan die der manualen. Pas
later werden zij in grotere orgels althans
in verbinding gebracht met eigen pijpen.
Het „aangehangen pedaal" is ook nog
heden van toepassing in kleinere werken.
„Simple comme bonjour" kan men van
deze vinding zeggen, maar degene die het
principe voor het eerst van toepassing
bracht misschien slechts voor een paar
tonen deed een uitvinding van vérstrek
kende betekenis. Ik herinner mij eens op
een pedaalloos orgel in een kleine dorps
kerk een blokje lood aan een kettinkje
gezien te hebben, wat de koster-organist
mij op mijn navraag betitelde als het ge
ijkte middel om een „orgelpunt" dus
een aangehouden noot te laten horen
door het lood op een bepaalde toets te leg
gen. Hij noemde het ook het „orgelpunt".
Maar wat wij in de muziektheorie een „or
gelpunt" noemen, heet elders bijvoor
beeld in Frankrijk pedaalnoot, wat niet
zeggen wil dat deze toon op een voetkla
vier moet worden gespeeld. Ondertussen
is de relatie „orgelpunt" en „pedaalnoot"
evident, hetzelfde begrip zijnde. Hiervan
uitgaande is de uitvinding van het orgel
pedaal logisch te verklaren. We kunnen
ons een middeleeuwse organist indenken,
die het aanwenden van het blokje lood
het orgelpunt al te primitief vond en op
zekere dag probeerde om met een paar
latten en verbindingsdraden „per pedes"
de beoogde toetsen neer te drukken. Ik
laat in het midden of dit blokje lood ook
kon dienen bij het stemmen van het orgel.
Het ene geval sluit het andere niet uit.
Waar en wanneer en door wie dit voor
het eerst in praktijk gebracht werd, hier
over weten de geschiedschrijvers over het
orgel ons maar twijfelachtig in te lichten.
Het heeft natuurlijk weinig of geen belang,
want het kan door verschillenden, onaf
hankelijk van elkaar, gevonden zijn. Men
zou zich ook kunnen afvragen wie voor
het eerst dat „orgelloodje" in toepassing
bracht, want dat kan men zien als de aan
leiding tot het vinden van het pedaal.
Ondertussen, alsof het een uitgemaakte
zaak is, vermelden onze boeken over mu
ziekgeschiedenis twee namen van uitvin
ders van het voetklavier: Bernhard de
Duitser en Lodewijk van Vaelbeke, een
Brabander, uit de buurt van Leuven af
komstig. Dat men deze laatste ook wel
eens leest als Louis van Valbecke en soms
als Ludwig von Vaelbeke, wijst er op hoe
nonchalant en uit welke buitenlandse
bronnen de berichtgeving soms geput is.
Bernhard de Duitser was organist in Ve
netië en zou omstreeks 1470 het pedaal al
daar hebben ingevoerd. Dit gaf aanleiding
om hem de uitvinder ervan te noemen.
Maar het ligt voor de hand dat hij het
voetklavier reeds in Duitsland had leren
kennen. Praetorius beschreef in zijn Or-
ganographia (1618) het orgel van Halber-
stadt, dat in 1361 gebouwd was en reeds,
behalve drie manualen, ook een voetkla
vier van veertien toetsen bezat. Van de
vorm dezer pedaaltoetsen gaf Praetorius
bijgaande tekening. De vraag is echter of
dit voetklavier werkelijk reeds in 1361
werd aangebracht, dan wel of het niet
later bij een restauratie werd ingevoerd.
In ieder geval kan men Bernhard de
Duitser wel definitief als de uitvinder
schrappen, want in 1470 was het pedaal
in Duitsland en in de Nederlanden lang
geen nieuwigheid meer. In ons land was
het aangehangen pedaal van het begin der
vijftiende eeuw af reeds gebruikelijk. In
de tweede helft der eeuw bouwde men hier
reeds orgels met eigen pedaalpij pen. Het
oude orgel van de Haarlemse Sint Bavo,
dat men na de bouw van het befaamde
instrument van Müller helaas spoorloos
heeft laten verdwijnen, werd in 1466 door
Peter Gerritz uitgebreid met tien twintig-
voets prospectpij pen voor het pedaal, dat
hiermee zelfstandig werd. Dezelfde bouwer
zou even later ook het orgel der Buurkerk
te Utrecht op gelijke wijze aan een zelf
standig pedaal hebben geholpen.
HOE MEN nu aan Lodewijk van Vael
beke als uitvinder van het orgelpedaal
kwam, is een interessante geschiedenis, die
ons op het pad van de middelnederlandse
litteratuur brengt. „Die goede Vedelaere
Lodewyc van Vaelbeke in Brabant" wordt
namelijk in de „Brabantsche IJeesten" ge
citeerd een berijmde kroniek van Jan van
Boendale, bijgenaamd Jan de Klerk, ge
storven in 1347, die stadsschrijver van
Antwerpen was en zich in zijn omvang
rijke letterkundige en historio-grafische
werken een verdienstelijke volgeling van
Jacob van Maerlant toonde. Dat wil dan
tevens zeggen dat ware dichterlijke bezie-
Pedaaltoetsen van het orgel te Halbert-
stadt (1316) naar Praetorius (1618). Op de
foto bi) dit artikel ziet men een der vier
speeltafels van het orgel van de dom te
Passau, dat als het grootste ter wereld
bekend staat.
ling zijn grootste kracht niet was, doch
dat hij als zedemeester dapper te keer kon
gaan en als chroniqueur van de feiten van
de dag in een klare verhaaltrant veel be
langrijks heeft meegedeeld, net als zijn
leermeester. Schrijvende over gebeurtenis
sen uit het jaar 1312, rijmde Jan van Boen
dale als volgt:
In desen tijt stierf menschelyc
Die goede vedelaere Lodewyc
Die de beste was die voor dien
In de werelt ye was ghesien
Van makene ende metterhand.
Van Vaelbeke in Brabant
Alsoo was hi. ghenant.
Hi was deerste die vant
Van stampiën die manieren
Die men noch hoort antieren.
Het gaat hier dus over een in 1312 over
leden muzikant, een vedelaar die instru
menten maakte. Dat zullen dan waar
schijnlijk vedels geweest zijn. Niets doet
vermoeden dat het orgels waren. Maar als
dan aan het dot van het vers verteld
wordt, dat de vedelaar Lodewijc de „ma
nier van stampiën" uitvond, stelt Boen
dale ons voor een raadsel. Ik vermoed dat
hier bedoeld is, dat de vedelaar of min
streel uit het dorpje Vaalbeke de dans
vorm van de „Estampide" in zwang bracht.
Maar dat „makene ende metterhand" heeft
vele meningen over het woord „stampiën"
in het leven geroepen, want er is over dit
vers zwaar gedisserteerd. In de Mémoires
van de Académie de Bruxelles kan men
uit de dertiger jaren van de vorige eeuw
een opstel vinden van een zekere De Roche,
die meende het wóórd '„sfamjpfën"' Yè mó
gen afleiden van het Italiaanse „stampare"
drukken en dientengevolge in „die
goede Vedelaere" de uitvinder van de
boekdrukkunst zag. Hiermee zou dus de
strijdvraag CosterGütenberg geen zin
meer gehad hebben. Deze dissertatie van
De Roche schijnt nog al wat deining te
weeg gebracht te hebben en meer spotten
de reacties dan instemming gevonden. Een
lid van de uitgeversfamilie Breitkopf
bracht in een studie over de oorsprong
van de drukkunst de kwestie Vaelbeke
De Roche ter sprake en vond dat „stam
piën" niets anders betekende dan het trap
pen met de voet om de maat aan te geven.
Fétis, die in zijn „Biographie des Musi-
ciens" van. 1835 het geval betreffende het
vers van Jan van Boendale breedvoerig
behandelt, noemt de zienswijze van Breit
kopf onzinnig, daar het markeren van de
maat door middel van houten of metalen
schoeisels reeds bij de Grieken en de Ro
meinen gebruikelijk was.
Maar de idee „stampen" (door Breitkopf
gelanceerd) bracht Fétis tot een nieuwe
hypothese. Hij redeneerde aldus: wanneer
men nadenkt over het ambacht van de
uitvinder, waarvan in deze kroniek sprake
is, daarbij vooral de analogie van het
woord „stampiën" met het werkwoord
„stampen" in overweging nemend, komt
men tot de slotsom, dat de aannemelijkste
verklaring van het geval is, dat Lodewijk
van Vaelbeke de kunst moet hebben uit
gevonden om een instrument met de voe
ten te bespelen. In zijn tijd kon dit instru
ment geen ander geweest zijn dan het
orgel. Wellicht is het dus billijk te ver
onderstellen, dat de Brabantse instrument
maker op het eind van de dertiende of in
het begin van de veertiende eeuw het
principe heeft ontdekt van het pedaal
mechanisme, dat het constructiesysteem
van het orgel completeerde en er een in
strument van maakte dat zoveel mogelijk
heden bezit.
Tot zoverre Fétis, die dus van een vede
laar maar een orgeldeskundige maakte,
komen. Zeer positief klinkt zijn betoog
>m tot een oplossing van het vraagstuk te
liet en het zal hem misschien zelf ver
ast hebben, dat het door zovelen ernstig
werd genomen. Wat dan zo goed als zeker
op gezag van de naam Fétis geschiedde.
Want men kan zich afvragen hoevelen
van hen, die de thesis aanvaardden, het
kroniekversje van Jan van Boendale onder
ogen hebben gehad of in staat waren het
te beoordelen. En tot in onze nuchtere tijd
toe, gaat men voort elkaar na te schrijven:
„de Brabander Lodewijk (of Louis, of Lud
wig) van (of von) Vaalbeke (in verschillen
de lezingen) vond in dertienhonderdzoveel
het orgelpedaal uit."
IK BEN VAN OORDEEL dat het bewijs
hiervan niet geleverd is en kan mij de
goede „Lodewijc" niet anders voorstellen
dan, zoals van Boendale hem noemt: een
vedelaer, een muzikant dus, die op een
instrument van eigen maaksel in zijn tijd
furore maakte met danswijzen die hij
„stampiën" noemde, naam die kennelijk
afgeleid is van het Provensaalse danslied
Estampida, Estampetia of Stantipes, dat
omstreeks 1300 grote verbreiding vond. Er
zijn ook muziekgeleerden, die in de Estam
pida van de veertiende eeuw de oudste
vorm van virtuoze speelmuziek zien. Laat
ons aannemen dat de speelman uit het
dorpje Vaalbeek (volgens laatste telling
achthonderd inwoners) deze soort muziek
als een nieuwtje in het Brabantse land
ingevoerd heeft en er een eigen draai aan
gaf, dan klopt het met de berichten van
Jan de Klerk alias Van Boendale.
WIE DAN WEL het orgelbepaal uit
vond? Och wij verliezen er niets bij het
niet te weten. Het kunnen er honderd en
meer verschillenden geweest zijn. De re
cente berichten, dat in Zweden resten
van een orgel uit de veertiende eeuw ge
vonden zijn, die er op wijzen dat het een
pedaal bezat, zijn ook al een waarschuwing
om met conclusies niet overijld te werk
te gaan en vooral de fantasie van roman
tische geschiedschrijvers niet te zeer te
vertrouwen.
Jos. de Klerk
rtiitatce
Ui tJf a Boati,
Fel, plotseling remmen is voor een auto
mobilist bij het huidige intensieve ver
keer vaak noodzakelijk en geeft altijd de
kans dat de wielen geblokkeerd worden
en dus stil komen te staan- Hoe gladder de
weg is, hoe eerder dit gebeurt. En als het
gebeurt ontstaat een slip.
Het is de Britse Dunlop Rubber Com
pany gelukt dit probleem op te lossen. Zij
heeft een apparatuur ontwikkeld, die zij
.maxaret" noemde. Deze apparatuur laat
maximale remkracht toe. terwijl zij er te
gelijkertijd voor zorgt, dat de wielen bij
hoge snelheden niet geblokkeerd kunnen
raken, hetgeen vrijwel altijd tot. slippen
aanleiding geeft.
Hoewel deze apparatuur op het ogen
blik nog niet beschikbaar is voor gewone
automobielen, werd zij toch reeds in een
speciale vorm aangebracht op een sport-
auto. Daarbij gaf zij uitstekende resulta
ten, wat betreft het algemeen remvermo-
gen en een totale afwezigheid van slippen.
Deze proeven werden met snelheden tot
150 km. per uur genomen, zowel op natte
als op droge wegen.
De ..Maxaret'' werd aanvankelijk ont
wikkeld als anti-slip-apparatuur voor
landingswielen van vliegtuigen. Zij wordt
nu als standaarduitrusting op vele burger
en militaire vliegtuigen toegepast.
Het principe is, dat zij bij toepassing op
automobielen de hydraulische kracht, die
de remschoen doet aanslaan, onmiddellijk
vermindert wanneer er gevaar dreigt voor
blokkeren en slippen. De bestuurder kan
met het rempedaal bij elke snelheid een
maximale remkracht uitoefenen en het
overige aan de „Maxaret" overlaten.
Elk wiel van de auto drijft een klein
vliegwiel aan. Deze vliegwielen zijn dus
danig aangebracht, dat zij de snelheid van
het autowiel door middel van een veer
kunnen volgen. Worden de wielen sterk
afgeremd en zou er een slip kunnen ont-
taan, dan werkt het tegen de verbindings-
eer in nog doordraaiende vliegwiel, dat
"■et het betreffende autowiel in verbin-
ting staat, zodanig op een regelveer dat
'eze laatste via een klepie de druk in de
emvloeistof vermindert, totdat het gevaar
'oor slippen geweken is. Daarna wordt de
kortstondige onderbreking in de rem-
loeistof weer opgeheven. Zo wordt het
'okkeren der wielen voorkomen.
LONDEN (UPI) Op 15 oktober zal bij
le Londense kunstveiling Sotheby de col
lectie van wijlen de Duitse bankier Jakob
Goldschmidt onder de hamer komen. Deze
verzameling bevat onder meer zeven waar
devolle impressionistische schilderijen:
twee van Cézanne, drie van Manet, een
van Van Gogh en een van Renoir.
Goldschmidt legde zijn collectie in Duits
land aan in de jaren tussen 1920 en 1930.
Hij emigreerde voor het uitbreken van de
tweede wereldoorlog naar Amerika.
MET MIJN huidige mevrouw
kan ik het erg goed vinden. Ja
dank u, dat is inderdaad een ge
lukwens waard. Ik werd aan haar
voorgesteld door een jongen, die
een baard wil laten groeien en
schilder wil worden. In geen van
beide plannen zat nog erg veel
schot, maar in de baard toch het
meeste. Ik zoek een kamer, zei
ik tegen hem, op een avond in
het artiestencafé. In die tijd zei
ik dat tegen iedereen, artiest of
belastingambtenaar. Het was dan
ook zo. Een kamer? zei die jon
gen. Ga maar mee. En hij bracht
me bij mevrouw Vroegop, zo heet
mijn mevrouw.
Het was een uur of half elf in
de avond. Ligt mevrouw Vroegop
nog niet in bed? vroeg ik aan de
artiest, toen we op haar stoep
stonden. Mevrouw Vroegop lag
inderdaad in bed. Haar dochter
Bella stond er naast te strijken,
in een peignoir. Ik hoop, dat ik
u niet lastig val, zei ik. Mevrouw
Vroegop keek mij uiterst be
vreemd aan. Ze zei niets.
Haar haar lag in een dikke
grijze vlecht op het hoofdkussen.
Mammie steekt haar haar over
dag op, zei de dochter Bella, die
mij naar de vlecht zag kijken.
Nietwaar, mama? Zeker kind, zei
haar moeder, als ik tenminste
niet te veel aan mijn hoofd heb.
Verder droeg mevrouw Vroegop
in bed ook een peignoir, net als
haar dochter. Ik zag dat natuur
lijk pas, toen zij eruit kwam om
meel te gaan zoeken in de kast.
Haar dochter had opeens zo'n
vreselijke trek in pannekoeken.
De jongen, die schilder wilde
worden, moest om elf uur weg,
omdat hij een afspraak had. Ik
bleef pannekoeken eten.
Ik hoor, dat u een kamer te
huur hebt, zei ik aan de vierde
pannekoek. Mevrouw Vroegop
had maar een halve pannekoek
gegeten. Ze zei, dat ze een kleine
eetster was. Ze keek me nu vrien
delijk, maar enigszins verlegen
aan door haar bril met dunne
gouden randen en poten. Tja, dat
is een beetje moeilijk, zei ze. Hele
maal niet moeilijk, mama, we
nemen hem! riep Bella, die enige
sympathie voor me had opgevat.
Ik had in de loop van de avond
opgemerkt dat ik „Tramlijn Be
geerte" een aardig toneelwerk
vond. En dat vond zij ook.
Kijk eens hier, zei haar moeder,
wij zijn een beetje vreemde men
sen. En wij houden niet zo van
gewone mensen. Wij willen
iemand op kamers hebben, die
ook een beetje vreemd is, anders
zou hij onze levenswijze niet be
grijpen. En dat zou een aanlei
ding tot wrijving kunnen zijn.
Ik moet eerlijk bekennen, dat
ik enigszins van mijn stuk ge
bracht was. Het leek me een
beetje vreemd om te zeggen, dat
ik een beetje vreemd ben. Trou
wens, hoe staaf je zoiets met be
wijzen. Moest ik misschien door
de kamer gaan hinkelen? Werd
er van mij verwacht, dat ik lange
neuzen ging trekken?
Ik zal het u uitleggen, zei me
vrouw Vroegop: wij hebben
iemand gehad, die op een han
delskantoor werkte. Hij had niet
veel vrije tijd, maar alle vrije
tijd die hij had, besteedde hij
aan het stofzuigen van mijn ka
mer, het wassen van mijn kle
ding, ramen lappen en zo. Ik ver
moed, dat hij mij ervan verdacht
niet erg zindelijk te zijn. Ik lap
mijn ramen soms op zaterdag
avond, als de meeste mensen in
de bioscoop zitten. Daar ergerde
meneer Geelhoed zich blauw aan.
Hij was een man van regel. Wij
daarentegen zijn geen mensen van
regel. Daarom heb ik gemeend,
meneer Geelhoed te moeten op
zeggen, hoewel hij mij veel werk
uit handen nam.
Daarna, hernam ze, hebben we
iemand gehad, die geen man van
regel was. Allerminst. Hij kwam
nu eens 's nachts om drie uur
thuis, dan weer na zessen. Hij
had de gewoonte om dan mijn
kamer binnen te komen en zich
een paar boterhammen te snijden
uit mijn broodtrommel. Daar
werd ik natuurlijk wakker van.
Dat was erg lastig. Hij was een
lieve man, maar hij was niet
een beetje vreemd. Hij was bij
zonder vreemd. Nu begrijpt u mis
schien, waarom ik aarzel? Het is
mogelijk, dat u te gewoon bent,
of te vreemd.
Ik verslikte mij nu in een
stukje pannekoek. Ik ging op de
grond liggen met de benen ge
strekt omhoog. Dat is een probaat
middel,, als je je verslikt. U moet
het ook eens proberen. Het helpt
veel beter, dan het traditionele
klopje op de rug. Hé, zei me
vrouw Vroegop, u doet een beetje
vreemd. De eerste van de volgen
de maand, iou dat schikken?
Guus Vleugel
KEES KOEN, de schilder had zijn
schildersezel midden in het bos neer
gezet. Er stond een stuk linnen op en
in zijn hand had hij zijn verfjes en pen
seel. Maar hij floot of zong niet zoals
andere mensen, die met plezier hun
werk doen. Hj mopperde aan één stuk
door, omdat zijn schilderij niet wou
lukken. Kees Koen wilde de boom met
bosroosjes schilderen. Maar het lukte
niet. Welke kleur hij ook probeerde en
hoe hij ook mengde en verdunde, het
rose van de roosjes kon hij niet op
zijn schilderij krijgen. Het werd of te
rood of te licht. Het leek nergens naar.
Op het laatst was Kees Koen zo boos,
dat hij zijn penselen neergooide en
met grote stappen op en neer liep tus
sen zijn schildersezel en de bosroos-
boom. Nooit lukt me wat..altijd heb
ik pech, mopperde hij. Een doodge
woon kleurtje kan ik niet eens vinden.
Maar op het ogenblik dat hij dat zei,
vond hij het kleurtje. Het was een
krijtje, een gewoon krijtje, maar het
had precies de kleur van de bosroos
jes. Alsjemenou! riep Kees Koen en
hij bukte, rende ermee naar zijn
schildersezel en tekende de rose roos
jes, precies zoals ze moesten zijn. Het
werd zó mooi, dat je niet meer zag of
er krijt of verf op het doek zat, maar
dat het leek alsof het hele stuk linnen
was bezaaid met echte bosroosjes.
Kees Koen danste om zijn schilderij
heen. Dit is het mooiste wat ik ooit
heb gemaakt! juichte hij. Iets mooiers
bestaat er op de wereld niet. Ik ga
nog duizend schilderijen met dit krijt
je maken! Hij stak het in de zak van
zijn jasje.
„Hoho!" riep een stemmetje bij de
poot van zijn ezel en vliegensvlug klau
terde een klein elfje omhoog naar het
schilderij. „Hoho! meneer, dat gaat
niet. Het is mijn krijtje!"
„Wat zullen we nou hebben?" brom
de Kees Koen. „Wat, mijn krijtje? Ik
heb het hier zelf gevonden onder de
rozenboom.
..Ja, dat kan," zei het elfje haastig,
„maar het is heus van mij. Ik had
het daar even neergelegd om te gaan
slapen in de rozenboom. Ik ben het
regenboogelfje, ziet u. Ik zorg voor het
rose. Als de zon een regenboog wil ma
ken, moeten mijn zusjes en ik zo vlug
we maar kunnen met onze krijtjes
voor de boog zorgen Stelt u zich eens
voor dat het rose er dan niet was".
„Nou, wat dan nog," bromde Kees
Koen, „dan doet de zon het maar zon
der rose. Ik heb dit krijtje nodig en als
je zo'n drukte maakt neem ik jou
ook mee!"
„Meneer..och lieve meneer, alstu
blieft geef me mijn krijtje terug",
snikte het elfje, maar Kees Koen luis
terde niet en begon zijn schilderij en
zijn ezel in te pakken. Toen ze niet op
hield en hem aan zijn mouw en zijn
habért trok,"pakte hij haar beet en stop
te haar in zijn schilderskist.
Hij ging terug naar de stad en had
het prachtige schilderij met de roos
jes binnen een uur verkocht. De men
sen dromden voor het raam van de
winkel, waar het tentoongesteld was.
Zó iets moois had nog nooit iemand
gezien. In één dag was Kees Koen een
beroemde man, die voor wel duizend
mensen een schilderij moest maken
met die prachtige roosjes. En hij deed
het natuurlijk. Fluitend stond hij te
schilderen en luisterde niet naar het
kloppen en huilen binnen in zijn schil
derskist. Dat ging zo een week dooi
en toen reed Kees Koen al in de mooi
ste auto van de stad met stapels schil
derijen vol prachtige rose rozen.
Maar na een week kreeg de zon ru
zie met de regenwolken. De regen won
het, de zon gaf zich over en om het
weer goed te maken wilde hij een
mooie regenboog maken. Hij stuurde
zijn snelste zonnestraal uit om de re
genboogelfjes met hun regenboogkrijt
jes op te trommelen. In een paar mi
nuten waren er zes. Maar het zevende
elfje, die van het rose krijtje, kwam
natuurlijk niet. En dat gaf me een op
schudding, want met zes kleuren wil
de de zon geen regenboog maken en
omdat er geen regenboog kwam dacht
de regen dat de zon nog altijd boos
was en het regende, .regende, .regen
de, dat er geen eind meer aan kwam.
De mensen werden er helemaal treu
rig van en zaten bij elkaar in de hui
zen zonder dat ze meer op straat kon
den gaan. Alleen de mensen die een
schilderij van Kees Koen hadden ge-
De kralen aan de kurkjes worden met
een korte speld bevestigd. Je kunt de
kurken ook schilderen
kocht, merkten niets van die regen,
want die zaten de hele dag op een
stoeltje van hun schilderij te genieten.
Maar de zes regenboogelfjes zaten
ook niet stil. Ze begrepen dat er iets
heel ergs met hun zusje gebeurd moest
zijn en daarom vergaten ze hun bang
heid en gingen, toen ze haar in het bos
niet vonden, bij de mensen op zoek.
Ze hoorden ze overal zuchten om de
regen die maar bleef vallen. Maar
toen kwam één van de elfjes bij een
huis waar niet gezucht werd.
Het keek verbaasd naar binnen en in
één seconde had ze al gezien hoe dat
kwam. De rose roosjes van een schil
derij straalden als een zon in die ka
mer. Meteen begreep ze alles. Ze riep
haar zusjes, die ook al rose schilde
rijen hadden gevonden en ze begon
nen een grote zoektocht naar de man
die de schilderijen had gemaakt. Ze
vonden hem niet en daarom maakten
ze een nieuw plan. Wat dat was, merk
te Kees Koen de volgende morgen.
Hij had tot diep in de nacht geschil
derd en werd wakker toen hij buiten
geschreeuw hoorde. Hij holde naar
het raam en zag een drom boze men
sen staan, allemaal met schilderijen
in hun hand. „Kom naar buiten!" rie
pen ze woedend en daar waren ook
al twee politieagenten om Kees Koen
zó in zijn pyjama mee te nemen.
„Maar wat heb ik dan toch gedaan?"
riep hij. „Vraag je dat nog?" riepen
ze. „Je hebt ons bedrogen!" En
toen pas zag Kees Koen wat er met
zijn schilderijen was gebeurd. Er zat
geen piezeltje rose meer op. Alleen
hier en daar een veegje groen. Kees
Koen werd wit. Hij begreep wat er ge
beurd was. De regenboogelfjes hadden
wraak genomen en al het rose uitge
veegd. „Alstublieft, agent," vroeg hij,
„mag ik voor ik naar de gevangenis
ga, nog even mijn schilderskist ha
len?"
„Nou, vooruit," bromde één van de
agenten. Kees Koen rende naar zijn
schilderskist, deed die open en liet het
rose regenboogelfje vrij. Hij drukte
haar het rose krijtje in haar handje.
Nog voor hij de trap af was naar bui
ten, was het elfje gevlogen. Vijf minu
ten later hield het op met regenen.
Een prachtige boog van zeven kleuren
stond aan de lucht en het leek of over
alle natte daken en bomen elfjes zweef
den in diezelfde kleuren. De zon kwam
helemaal voor de dag, de vogels flo
ten en de mensen kwamen naar buiten
en genoten van het verrukkelijke weer.
Iedereen was blij en vrolijk, behalve
dan Kees Koen die zat in een don
ker hokje zijn straf uit te zitten.
Mies Bouhuys
Deze sleutelhanger maak je van tri
plex. Teken de tekening over op het
hout en zaag het uitDe drie zwarte
rechthoekjes moet je ook uitzagen. De
ze gaatjes zijn om de drie hangertjes,
waarvan je ook een voorbeeld bij de.
tekening ziet, in te lijmen. Schilder het
in frisse kleuren met plakkaatverf en
vernis het met blanke lak.
KL M f1 O PQRSTUVWXUZ
Probeer dit geheimschrift te leren. Je kunt er met je vrienden of vriendinnen
veel plezier mee hebben, vooral als de oudere mensen er niets van begrijpen. De
bovenste regel geeft precies de betekenis van iedere letter, daaronder staat
een voorbeeld.
1