HET ONOPGELOSTE RAADSEL VAN HET ORGELPEDAAL Britse vinding voorkomt dat wielen van auto's blokkeren bij sterk remmen MIJN MEVROUW; Net regenboogrkrijtje ik+ zr jyx /nrTa+LMTiy krvrj zr rn ovrjxr>r ovrx ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1958 Erbij PAGINA VIER Romantische dwalingen naar aanleiding van historische kronieken Weer een kunstcollectie onder de hamer UITGAANDE van de primitieve pans fluit is er een evolutie van eeuwen nodig geweest alvorens het orgel terecht aan spraak mocht maken op de eretitel van „Koning der instrumenten". Een zeer be langrijke factor in deze ontwikkeling is buiten kijf de uitvinding van het pedaal geweest. Niet geheel voldaan met wat de bespeler met tien vingers bereiken kon, kwam men op den duur ook op het idee een klavier aan te brengen dat met de voeten kon worden bespeeld, wat een aan zienlijke verruiming van mogelijkheden betekende. Uiteraard zullen in het begin deze pedaaltoetsen met draden verbonden zijn geweest aan die der manualen. Pas later werden zij in grotere orgels althans in verbinding gebracht met eigen pijpen. Het „aangehangen pedaal" is ook nog heden van toepassing in kleinere werken. „Simple comme bonjour" kan men van deze vinding zeggen, maar degene die het principe voor het eerst van toepassing bracht misschien slechts voor een paar tonen deed een uitvinding van vérstrek kende betekenis. Ik herinner mij eens op een pedaalloos orgel in een kleine dorps kerk een blokje lood aan een kettinkje gezien te hebben, wat de koster-organist mij op mijn navraag betitelde als het ge ijkte middel om een „orgelpunt" dus een aangehouden noot te laten horen door het lood op een bepaalde toets te leg gen. Hij noemde het ook het „orgelpunt". Maar wat wij in de muziektheorie een „or gelpunt" noemen, heet elders bijvoor beeld in Frankrijk pedaalnoot, wat niet zeggen wil dat deze toon op een voetkla vier moet worden gespeeld. Ondertussen is de relatie „orgelpunt" en „pedaalnoot" evident, hetzelfde begrip zijnde. Hiervan uitgaande is de uitvinding van het orgel pedaal logisch te verklaren. We kunnen ons een middeleeuwse organist indenken, die het aanwenden van het blokje lood het orgelpunt al te primitief vond en op zekere dag probeerde om met een paar latten en verbindingsdraden „per pedes" de beoogde toetsen neer te drukken. Ik laat in het midden of dit blokje lood ook kon dienen bij het stemmen van het orgel. Het ene geval sluit het andere niet uit. Waar en wanneer en door wie dit voor het eerst in praktijk gebracht werd, hier over weten de geschiedschrijvers over het orgel ons maar twijfelachtig in te lichten. Het heeft natuurlijk weinig of geen belang, want het kan door verschillenden, onaf hankelijk van elkaar, gevonden zijn. Men zou zich ook kunnen afvragen wie voor het eerst dat „orgelloodje" in toepassing bracht, want dat kan men zien als de aan leiding tot het vinden van het pedaal. Ondertussen, alsof het een uitgemaakte zaak is, vermelden onze boeken over mu ziekgeschiedenis twee namen van uitvin ders van het voetklavier: Bernhard de Duitser en Lodewijk van Vaelbeke, een Brabander, uit de buurt van Leuven af komstig. Dat men deze laatste ook wel eens leest als Louis van Valbecke en soms als Ludwig von Vaelbeke, wijst er op hoe nonchalant en uit welke buitenlandse bronnen de berichtgeving soms geput is. Bernhard de Duitser was organist in Ve netië en zou omstreeks 1470 het pedaal al daar hebben ingevoerd. Dit gaf aanleiding om hem de uitvinder ervan te noemen. Maar het ligt voor de hand dat hij het voetklavier reeds in Duitsland had leren kennen. Praetorius beschreef in zijn Or- ganographia (1618) het orgel van Halber- stadt, dat in 1361 gebouwd was en reeds, behalve drie manualen, ook een voetkla vier van veertien toetsen bezat. Van de vorm dezer pedaaltoetsen gaf Praetorius bijgaande tekening. De vraag is echter of dit voetklavier werkelijk reeds in 1361 werd aangebracht, dan wel of het niet later bij een restauratie werd ingevoerd. In ieder geval kan men Bernhard de Duitser wel definitief als de uitvinder schrappen, want in 1470 was het pedaal in Duitsland en in de Nederlanden lang geen nieuwigheid meer. In ons land was het aangehangen pedaal van het begin der vijftiende eeuw af reeds gebruikelijk. In de tweede helft der eeuw bouwde men hier reeds orgels met eigen pedaalpij pen. Het oude orgel van de Haarlemse Sint Bavo, dat men na de bouw van het befaamde instrument van Müller helaas spoorloos heeft laten verdwijnen, werd in 1466 door Peter Gerritz uitgebreid met tien twintig- voets prospectpij pen voor het pedaal, dat hiermee zelfstandig werd. Dezelfde bouwer zou even later ook het orgel der Buurkerk te Utrecht op gelijke wijze aan een zelf standig pedaal hebben geholpen. HOE MEN nu aan Lodewijk van Vael beke als uitvinder van het orgelpedaal kwam, is een interessante geschiedenis, die ons op het pad van de middelnederlandse litteratuur brengt. „Die goede Vedelaere Lodewyc van Vaelbeke in Brabant" wordt namelijk in de „Brabantsche IJeesten" ge citeerd een berijmde kroniek van Jan van Boendale, bijgenaamd Jan de Klerk, ge storven in 1347, die stadsschrijver van Antwerpen was en zich in zijn omvang rijke letterkundige en historio-grafische werken een verdienstelijke volgeling van Jacob van Maerlant toonde. Dat wil dan tevens zeggen dat ware dichterlijke bezie- Pedaaltoetsen van het orgel te Halbert- stadt (1316) naar Praetorius (1618). Op de foto bi) dit artikel ziet men een der vier speeltafels van het orgel van de dom te Passau, dat als het grootste ter wereld bekend staat. ling zijn grootste kracht niet was, doch dat hij als zedemeester dapper te keer kon gaan en als chroniqueur van de feiten van de dag in een klare verhaaltrant veel be langrijks heeft meegedeeld, net als zijn leermeester. Schrijvende over gebeurtenis sen uit het jaar 1312, rijmde Jan van Boen dale als volgt: In desen tijt stierf menschelyc Die goede vedelaere Lodewyc Die de beste was die voor dien In de werelt ye was ghesien Van makene ende metterhand. Van Vaelbeke in Brabant Alsoo was hi. ghenant. Hi was deerste die vant Van stampiën die manieren Die men noch hoort antieren. Het gaat hier dus over een in 1312 over leden muzikant, een vedelaar die instru menten maakte. Dat zullen dan waar schijnlijk vedels geweest zijn. Niets doet vermoeden dat het orgels waren. Maar als dan aan het dot van het vers verteld wordt, dat de vedelaar Lodewijc de „ma nier van stampiën" uitvond, stelt Boen dale ons voor een raadsel. Ik vermoed dat hier bedoeld is, dat de vedelaar of min streel uit het dorpje Vaalbeke de dans vorm van de „Estampide" in zwang bracht. Maar dat „makene ende metterhand" heeft vele meningen over het woord „stampiën" in het leven geroepen, want er is over dit vers zwaar gedisserteerd. In de Mémoires van de Académie de Bruxelles kan men uit de dertiger jaren van de vorige eeuw een opstel vinden van een zekere De Roche, die meende het wóórd '„sfamjpfën"' Yè mó gen afleiden van het Italiaanse „stampare" drukken en dientengevolge in „die goede Vedelaere" de uitvinder van de boekdrukkunst zag. Hiermee zou dus de strijdvraag CosterGütenberg geen zin meer gehad hebben. Deze dissertatie van De Roche schijnt nog al wat deining te weeg gebracht te hebben en meer spotten de reacties dan instemming gevonden. Een lid van de uitgeversfamilie Breitkopf bracht in een studie over de oorsprong van de drukkunst de kwestie Vaelbeke De Roche ter sprake en vond dat „stam piën" niets anders betekende dan het trap pen met de voet om de maat aan te geven. Fétis, die in zijn „Biographie des Musi- ciens" van. 1835 het geval betreffende het vers van Jan van Boendale breedvoerig behandelt, noemt de zienswijze van Breit kopf onzinnig, daar het markeren van de maat door middel van houten of metalen schoeisels reeds bij de Grieken en de Ro meinen gebruikelijk was. Maar de idee „stampen" (door Breitkopf gelanceerd) bracht Fétis tot een nieuwe hypothese. Hij redeneerde aldus: wanneer men nadenkt over het ambacht van de uitvinder, waarvan in deze kroniek sprake is, daarbij vooral de analogie van het woord „stampiën" met het werkwoord „stampen" in overweging nemend, komt men tot de slotsom, dat de aannemelijkste verklaring van het geval is, dat Lodewijk van Vaelbeke de kunst moet hebben uit gevonden om een instrument met de voe ten te bespelen. In zijn tijd kon dit instru ment geen ander geweest zijn dan het orgel. Wellicht is het dus billijk te ver onderstellen, dat de Brabantse instrument maker op het eind van de dertiende of in het begin van de veertiende eeuw het principe heeft ontdekt van het pedaal mechanisme, dat het constructiesysteem van het orgel completeerde en er een in strument van maakte dat zoveel mogelijk heden bezit. Tot zoverre Fétis, die dus van een vede laar maar een orgeldeskundige maakte, komen. Zeer positief klinkt zijn betoog >m tot een oplossing van het vraagstuk te liet en het zal hem misschien zelf ver ast hebben, dat het door zovelen ernstig werd genomen. Wat dan zo goed als zeker op gezag van de naam Fétis geschiedde. Want men kan zich afvragen hoevelen van hen, die de thesis aanvaardden, het kroniekversje van Jan van Boendale onder ogen hebben gehad of in staat waren het te beoordelen. En tot in onze nuchtere tijd toe, gaat men voort elkaar na te schrijven: „de Brabander Lodewijk (of Louis, of Lud wig) van (of von) Vaalbeke (in verschillen de lezingen) vond in dertienhonderdzoveel het orgelpedaal uit." IK BEN VAN OORDEEL dat het bewijs hiervan niet geleverd is en kan mij de goede „Lodewijc" niet anders voorstellen dan, zoals van Boendale hem noemt: een vedelaer, een muzikant dus, die op een instrument van eigen maaksel in zijn tijd furore maakte met danswijzen die hij „stampiën" noemde, naam die kennelijk afgeleid is van het Provensaalse danslied Estampida, Estampetia of Stantipes, dat omstreeks 1300 grote verbreiding vond. Er zijn ook muziekgeleerden, die in de Estam pida van de veertiende eeuw de oudste vorm van virtuoze speelmuziek zien. Laat ons aannemen dat de speelman uit het dorpje Vaalbeek (volgens laatste telling achthonderd inwoners) deze soort muziek als een nieuwtje in het Brabantse land ingevoerd heeft en er een eigen draai aan gaf, dan klopt het met de berichten van Jan de Klerk alias Van Boendale. WIE DAN WEL het orgelbepaal uit vond? Och wij verliezen er niets bij het niet te weten. Het kunnen er honderd en meer verschillenden geweest zijn. De re cente berichten, dat in Zweden resten van een orgel uit de veertiende eeuw ge vonden zijn, die er op wijzen dat het een pedaal bezat, zijn ook al een waarschuwing om met conclusies niet overijld te werk te gaan en vooral de fantasie van roman tische geschiedschrijvers niet te zeer te vertrouwen. Jos. de Klerk rtiitatce Ui tJf a Boati, Fel, plotseling remmen is voor een auto mobilist bij het huidige intensieve ver keer vaak noodzakelijk en geeft altijd de kans dat de wielen geblokkeerd worden en dus stil komen te staan- Hoe gladder de weg is, hoe eerder dit gebeurt. En als het gebeurt ontstaat een slip. Het is de Britse Dunlop Rubber Com pany gelukt dit probleem op te lossen. Zij heeft een apparatuur ontwikkeld, die zij .maxaret" noemde. Deze apparatuur laat maximale remkracht toe. terwijl zij er te gelijkertijd voor zorgt, dat de wielen bij hoge snelheden niet geblokkeerd kunnen raken, hetgeen vrijwel altijd tot. slippen aanleiding geeft. Hoewel deze apparatuur op het ogen blik nog niet beschikbaar is voor gewone automobielen, werd zij toch reeds in een speciale vorm aangebracht op een sport- auto. Daarbij gaf zij uitstekende resulta ten, wat betreft het algemeen remvermo- gen en een totale afwezigheid van slippen. Deze proeven werden met snelheden tot 150 km. per uur genomen, zowel op natte als op droge wegen. De ..Maxaret'' werd aanvankelijk ont wikkeld als anti-slip-apparatuur voor landingswielen van vliegtuigen. Zij wordt nu als standaarduitrusting op vele burger en militaire vliegtuigen toegepast. Het principe is, dat zij bij toepassing op automobielen de hydraulische kracht, die de remschoen doet aanslaan, onmiddellijk vermindert wanneer er gevaar dreigt voor blokkeren en slippen. De bestuurder kan met het rempedaal bij elke snelheid een maximale remkracht uitoefenen en het overige aan de „Maxaret" overlaten. Elk wiel van de auto drijft een klein vliegwiel aan. Deze vliegwielen zijn dus danig aangebracht, dat zij de snelheid van het autowiel door middel van een veer kunnen volgen. Worden de wielen sterk afgeremd en zou er een slip kunnen ont- taan, dan werkt het tegen de verbindings- eer in nog doordraaiende vliegwiel, dat "■et het betreffende autowiel in verbin- ting staat, zodanig op een regelveer dat 'eze laatste via een klepie de druk in de emvloeistof vermindert, totdat het gevaar 'oor slippen geweken is. Daarna wordt de kortstondige onderbreking in de rem- loeistof weer opgeheven. Zo wordt het 'okkeren der wielen voorkomen. LONDEN (UPI) Op 15 oktober zal bij le Londense kunstveiling Sotheby de col lectie van wijlen de Duitse bankier Jakob Goldschmidt onder de hamer komen. Deze verzameling bevat onder meer zeven waar devolle impressionistische schilderijen: twee van Cézanne, drie van Manet, een van Van Gogh en een van Renoir. Goldschmidt legde zijn collectie in Duits land aan in de jaren tussen 1920 en 1930. Hij emigreerde voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog naar Amerika. MET MIJN huidige mevrouw kan ik het erg goed vinden. Ja dank u, dat is inderdaad een ge lukwens waard. Ik werd aan haar voorgesteld door een jongen, die een baard wil laten groeien en schilder wil worden. In geen van beide plannen zat nog erg veel schot, maar in de baard toch het meeste. Ik zoek een kamer, zei ik tegen hem, op een avond in het artiestencafé. In die tijd zei ik dat tegen iedereen, artiest of belastingambtenaar. Het was dan ook zo. Een kamer? zei die jon gen. Ga maar mee. En hij bracht me bij mevrouw Vroegop, zo heet mijn mevrouw. Het was een uur of half elf in de avond. Ligt mevrouw Vroegop nog niet in bed? vroeg ik aan de artiest, toen we op haar stoep stonden. Mevrouw Vroegop lag inderdaad in bed. Haar dochter Bella stond er naast te strijken, in een peignoir. Ik hoop, dat ik u niet lastig val, zei ik. Mevrouw Vroegop keek mij uiterst be vreemd aan. Ze zei niets. Haar haar lag in een dikke grijze vlecht op het hoofdkussen. Mammie steekt haar haar over dag op, zei de dochter Bella, die mij naar de vlecht zag kijken. Nietwaar, mama? Zeker kind, zei haar moeder, als ik tenminste niet te veel aan mijn hoofd heb. Verder droeg mevrouw Vroegop in bed ook een peignoir, net als haar dochter. Ik zag dat natuur lijk pas, toen zij eruit kwam om meel te gaan zoeken in de kast. Haar dochter had opeens zo'n vreselijke trek in pannekoeken. De jongen, die schilder wilde worden, moest om elf uur weg, omdat hij een afspraak had. Ik bleef pannekoeken eten. Ik hoor, dat u een kamer te huur hebt, zei ik aan de vierde pannekoek. Mevrouw Vroegop had maar een halve pannekoek gegeten. Ze zei, dat ze een kleine eetster was. Ze keek me nu vrien delijk, maar enigszins verlegen aan door haar bril met dunne gouden randen en poten. Tja, dat is een beetje moeilijk, zei ze. Hele maal niet moeilijk, mama, we nemen hem! riep Bella, die enige sympathie voor me had opgevat. Ik had in de loop van de avond opgemerkt dat ik „Tramlijn Be geerte" een aardig toneelwerk vond. En dat vond zij ook. Kijk eens hier, zei haar moeder, wij zijn een beetje vreemde men sen. En wij houden niet zo van gewone mensen. Wij willen iemand op kamers hebben, die ook een beetje vreemd is, anders zou hij onze levenswijze niet be grijpen. En dat zou een aanlei ding tot wrijving kunnen zijn. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik enigszins van mijn stuk ge bracht was. Het leek me een beetje vreemd om te zeggen, dat ik een beetje vreemd ben. Trou wens, hoe staaf je zoiets met be wijzen. Moest ik misschien door de kamer gaan hinkelen? Werd er van mij verwacht, dat ik lange neuzen ging trekken? Ik zal het u uitleggen, zei me vrouw Vroegop: wij hebben iemand gehad, die op een han delskantoor werkte. Hij had niet veel vrije tijd, maar alle vrije tijd die hij had, besteedde hij aan het stofzuigen van mijn ka mer, het wassen van mijn kle ding, ramen lappen en zo. Ik ver moed, dat hij mij ervan verdacht niet erg zindelijk te zijn. Ik lap mijn ramen soms op zaterdag avond, als de meeste mensen in de bioscoop zitten. Daar ergerde meneer Geelhoed zich blauw aan. Hij was een man van regel. Wij daarentegen zijn geen mensen van regel. Daarom heb ik gemeend, meneer Geelhoed te moeten op zeggen, hoewel hij mij veel werk uit handen nam. Daarna, hernam ze, hebben we iemand gehad, die geen man van regel was. Allerminst. Hij kwam nu eens 's nachts om drie uur thuis, dan weer na zessen. Hij had de gewoonte om dan mijn kamer binnen te komen en zich een paar boterhammen te snijden uit mijn broodtrommel. Daar werd ik natuurlijk wakker van. Dat was erg lastig. Hij was een lieve man, maar hij was niet een beetje vreemd. Hij was bij zonder vreemd. Nu begrijpt u mis schien, waarom ik aarzel? Het is mogelijk, dat u te gewoon bent, of te vreemd. Ik verslikte mij nu in een stukje pannekoek. Ik ging op de grond liggen met de benen ge strekt omhoog. Dat is een probaat middel,, als je je verslikt. U moet het ook eens proberen. Het helpt veel beter, dan het traditionele klopje op de rug. Hé, zei me vrouw Vroegop, u doet een beetje vreemd. De eerste van de volgen de maand, iou dat schikken? Guus Vleugel KEES KOEN, de schilder had zijn schildersezel midden in het bos neer gezet. Er stond een stuk linnen op en in zijn hand had hij zijn verfjes en pen seel. Maar hij floot of zong niet zoals andere mensen, die met plezier hun werk doen. Hj mopperde aan één stuk door, omdat zijn schilderij niet wou lukken. Kees Koen wilde de boom met bosroosjes schilderen. Maar het lukte niet. Welke kleur hij ook probeerde en hoe hij ook mengde en verdunde, het rose van de roosjes kon hij niet op zijn schilderij krijgen. Het werd of te rood of te licht. Het leek nergens naar. Op het laatst was Kees Koen zo boos, dat hij zijn penselen neergooide en met grote stappen op en neer liep tus sen zijn schildersezel en de bosroos- boom. Nooit lukt me wat..altijd heb ik pech, mopperde hij. Een doodge woon kleurtje kan ik niet eens vinden. Maar op het ogenblik dat hij dat zei, vond hij het kleurtje. Het was een krijtje, een gewoon krijtje, maar het had precies de kleur van de bosroos jes. Alsjemenou! riep Kees Koen en hij bukte, rende ermee naar zijn schildersezel en tekende de rose roos jes, precies zoals ze moesten zijn. Het werd zó mooi, dat je niet meer zag of er krijt of verf op het doek zat, maar dat het leek alsof het hele stuk linnen was bezaaid met echte bosroosjes. Kees Koen danste om zijn schilderij heen. Dit is het mooiste wat ik ooit heb gemaakt! juichte hij. Iets mooiers bestaat er op de wereld niet. Ik ga nog duizend schilderijen met dit krijt je maken! Hij stak het in de zak van zijn jasje. „Hoho!" riep een stemmetje bij de poot van zijn ezel en vliegensvlug klau terde een klein elfje omhoog naar het schilderij. „Hoho! meneer, dat gaat niet. Het is mijn krijtje!" „Wat zullen we nou hebben?" brom de Kees Koen. „Wat, mijn krijtje? Ik heb het hier zelf gevonden onder de rozenboom. ..Ja, dat kan," zei het elfje haastig, „maar het is heus van mij. Ik had het daar even neergelegd om te gaan slapen in de rozenboom. Ik ben het regenboogelfje, ziet u. Ik zorg voor het rose. Als de zon een regenboog wil ma ken, moeten mijn zusjes en ik zo vlug we maar kunnen met onze krijtjes voor de boog zorgen Stelt u zich eens voor dat het rose er dan niet was". „Nou, wat dan nog," bromde Kees Koen, „dan doet de zon het maar zon der rose. Ik heb dit krijtje nodig en als je zo'n drukte maakt neem ik jou ook mee!" „Meneer..och lieve meneer, alstu blieft geef me mijn krijtje terug", snikte het elfje, maar Kees Koen luis terde niet en begon zijn schilderij en zijn ezel in te pakken. Toen ze niet op hield en hem aan zijn mouw en zijn habért trok,"pakte hij haar beet en stop te haar in zijn schilderskist. Hij ging terug naar de stad en had het prachtige schilderij met de roos jes binnen een uur verkocht. De men sen dromden voor het raam van de winkel, waar het tentoongesteld was. Zó iets moois had nog nooit iemand gezien. In één dag was Kees Koen een beroemde man, die voor wel duizend mensen een schilderij moest maken met die prachtige roosjes. En hij deed het natuurlijk. Fluitend stond hij te schilderen en luisterde niet naar het kloppen en huilen binnen in zijn schil derskist. Dat ging zo een week dooi en toen reed Kees Koen al in de mooi ste auto van de stad met stapels schil derijen vol prachtige rose rozen. Maar na een week kreeg de zon ru zie met de regenwolken. De regen won het, de zon gaf zich over en om het weer goed te maken wilde hij een mooie regenboog maken. Hij stuurde zijn snelste zonnestraal uit om de re genboogelfjes met hun regenboogkrijt jes op te trommelen. In een paar mi nuten waren er zes. Maar het zevende elfje, die van het rose krijtje, kwam natuurlijk niet. En dat gaf me een op schudding, want met zes kleuren wil de de zon geen regenboog maken en omdat er geen regenboog kwam dacht de regen dat de zon nog altijd boos was en het regende, .regende, .regen de, dat er geen eind meer aan kwam. De mensen werden er helemaal treu rig van en zaten bij elkaar in de hui zen zonder dat ze meer op straat kon den gaan. Alleen de mensen die een schilderij van Kees Koen hadden ge- De kralen aan de kurkjes worden met een korte speld bevestigd. Je kunt de kurken ook schilderen kocht, merkten niets van die regen, want die zaten de hele dag op een stoeltje van hun schilderij te genieten. Maar de zes regenboogelfjes zaten ook niet stil. Ze begrepen dat er iets heel ergs met hun zusje gebeurd moest zijn en daarom vergaten ze hun bang heid en gingen, toen ze haar in het bos niet vonden, bij de mensen op zoek. Ze hoorden ze overal zuchten om de regen die maar bleef vallen. Maar toen kwam één van de elfjes bij een huis waar niet gezucht werd. Het keek verbaasd naar binnen en in één seconde had ze al gezien hoe dat kwam. De rose roosjes van een schil derij straalden als een zon in die ka mer. Meteen begreep ze alles. Ze riep haar zusjes, die ook al rose schilde rijen hadden gevonden en ze begon nen een grote zoektocht naar de man die de schilderijen had gemaakt. Ze vonden hem niet en daarom maakten ze een nieuw plan. Wat dat was, merk te Kees Koen de volgende morgen. Hij had tot diep in de nacht geschil derd en werd wakker toen hij buiten geschreeuw hoorde. Hij holde naar het raam en zag een drom boze men sen staan, allemaal met schilderijen in hun hand. „Kom naar buiten!" rie pen ze woedend en daar waren ook al twee politieagenten om Kees Koen zó in zijn pyjama mee te nemen. „Maar wat heb ik dan toch gedaan?" riep hij. „Vraag je dat nog?" riepen ze. „Je hebt ons bedrogen!" En toen pas zag Kees Koen wat er met zijn schilderijen was gebeurd. Er zat geen piezeltje rose meer op. Alleen hier en daar een veegje groen. Kees Koen werd wit. Hij begreep wat er ge beurd was. De regenboogelfjes hadden wraak genomen en al het rose uitge veegd. „Alstublieft, agent," vroeg hij, „mag ik voor ik naar de gevangenis ga, nog even mijn schilderskist ha len?" „Nou, vooruit," bromde één van de agenten. Kees Koen rende naar zijn schilderskist, deed die open en liet het rose regenboogelfje vrij. Hij drukte haar het rose krijtje in haar handje. Nog voor hij de trap af was naar bui ten, was het elfje gevlogen. Vijf minu ten later hield het op met regenen. Een prachtige boog van zeven kleuren stond aan de lucht en het leek of over alle natte daken en bomen elfjes zweef den in diezelfde kleuren. De zon kwam helemaal voor de dag, de vogels flo ten en de mensen kwamen naar buiten en genoten van het verrukkelijke weer. Iedereen was blij en vrolijk, behalve dan Kees Koen die zat in een don ker hokje zijn straf uit te zitten. Mies Bouhuys Deze sleutelhanger maak je van tri plex. Teken de tekening over op het hout en zaag het uitDe drie zwarte rechthoekjes moet je ook uitzagen. De ze gaatjes zijn om de drie hangertjes, waarvan je ook een voorbeeld bij de. tekening ziet, in te lijmen. Schilder het in frisse kleuren met plakkaatverf en vernis het met blanke lak. KL M f1 O PQRSTUVWXUZ Probeer dit geheimschrift te leren. Je kunt er met je vrienden of vriendinnen veel plezier mee hebben, vooral als de oudere mensen er niets van begrijpen. De bovenste regel geeft precies de betekenis van iedere letter, daaronder staat een voorbeeld. 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 8