DER VERBEELDINGSKRACHT
OP VLEUGELS
HET HEELAL IN
D.e qeöe£ u-an
de o-o-hlö-q
HOLLAND IN
•—LONDEN
biologische schatkamer wordt
Onze
bedreigd
Nu werd hun gestalte zwarter dan roet, zij werden niet herkend op de
straten, hun huid was verschrompeld om hun gebeente, was dor geworden
ais hout. (Klaagliederen van de profeet Jeremia)
Vijf kunstenaars
aanschouwden de
zwaarste zonde
van de mens
Erb
„HOEWEL DE NATUURBESCHERMING goed georganiseerd is, is er geen
reden op onze lauweren te gaan rusten, daar wij gezien de snelle huidige ont
wikkeling zeer bezorgd zijn dat voor de wetenschap onvervangbare natuurmonu
menten verloren zullen gaan zoals de Biesbosch, de kalkrijke duinen van Voorne,
het in ornithologisch opzicht internationaal beroemde natuurreservaat „De Beer"
en de noordoosthoek van Twente. Wij zullen daarom al onze krachten moeten in
spannen om deze en dergelijke natuurgebieden te behouden". Dit heeft de directeur
van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, mr. H. P.
Gorter, verklaard. De vereniging, die nauw samenwerkt met de afdeling oudheid
kunde en natuurbescherming van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, heeft onder meer ten doel het intact houden van bepaalde levensgemeen
schappen van planten en dieren ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek.
Het Tweede Kamerlid drs. H.
Veschar te Haarlem, die thans
een studiereis door Amerika
maakt, stuurde ons na een tus
senlanding in Londen de
onderstaande beschouwing.
Wanneer men als Nederlander - in het 3
bijzonder als Haarlemmer - een bezoek 3
brengt aan die zalen in Londen's beroemde
National Galleïy, Waar' ëen' groot' aantal e
schilderijen van meesters uit de Hollandse 3
School zijn tentoongesteld, dati té"dSt'iéen 3
indrukwekkende belevenis. Te midden van 3
al het schoons, dat daar valt te aanschou- 3
wen, maken enige, meest kleine schilde- 3
rijen van zo bij uitstek Haarlemse taferelen e
een bijzondere indruk op de bezoeker, die 3
een dergelijke confrontatie, met het zo 3
van nabij vertrouwde zeker aan de rand e
van Trafalgar Square niet had verwacht. e
Het interieur van de Haarlemse Grote
Kerk vindt men er twee keer. Pieter Saen- 3
redams in grijzig-wit gehouden, preciezige
schilderij mist ditkeer zijn beroemde tint 3
van het houtwerk. Gerrit Berckheydes in- 3
terieur is wat kleuriger, ondanks de zwar- 3
te kleding van de kerkgangers die de 3
preek beluisteren. De waarschuwende 3
hand, door de koster opgeheven, maakt g
duidelijk, dat het ook toen voor kinderen 3
een hele opgave was om in gepaste rust 3
een kerkdienst bij te wonen. Maar er is e
méér Kennemer schoonheid met luchtige e
hand over de wanden verspreid. Men komt 3
te staan voor de, door Hobbema geschil- e
derde, ruïne van Brederode en men vraagt
zich even af waarom in de ruïne zélf niet 3
een kopie, een reproduktie of een foto van
dit schilderij aanwezig is. Een paar rood- e
stenen torenstukken - nog niet zo keurig e
gerestaureerd als thans het geval is - rijzen
omhoog, enkele eenden maken juist aan-
stalten om van de gracht uit de wal te e
gaan beklimmen en veel van wat pas later 3
aan muren en fundamenten zichtbaar zou
worden, gaat nog schuil onder een zande- 3
rige heuvel, waarop enkele bomen staan.
Natuurlijk ontbreekt in deze verzame- 3
ling de Grote Markt niet. Er hangt een 5
schilderij van de Grote Kerk, gezien van E
de stadhuiskant van de Grote Markt, be-
nevens een in grijs en rose gehouden schil- 3
derij van de voorkant van het stadhuis, e
Beide zijn van Berckheyde die zijn foto- 3
grafische schilderingen completeerde door 3
ook een aantal wandelende of met elkaar 3
in gesprek zijnde Haarlemmers af te beel- 3
den. En dan is er verder nog een land- 3
schapsschildering van de omgeving van 3
Haarlem, door Ruysdael vervaardigd. Van e
de duinkant ziet men onder een zwartgrijs 3
bewolkte hemel een strook nog net door
de zon beschenen weiland, geelgroen op- 3
lichtend. En als men dan, nadat door mid- e
del van een klein winterlandschap van A. 3
van de Velde, waarop de koude van het 3
ijs haast voelbaar is, tevens nog eens het e
bewijs voor de Hollandse oorsprong van j|
het ijshockey is geleverd, komt te staan 3
voor de grootsheid van het portret van
Margaretha Trip, dan heeft men van de 3
Hollandse schilders uit onze bloeiperiode 3
wel wat gezien. Margaretha Trip is oud. 3
Zij heeft een klein, rood gevlekt gezicht. 3
De handen, mager en dooraderd, rusten 3
op de leuningen van de stoel waarin zij 3
zit. De ingevallen, toegeknepen mond 3
accentueerd hoe oud, hoe ontzettend oud e
zij is. Rembrandt houdt ons de beklem- 3
mende tragedie daarvan op ontroerende 3
wijze voor. 3
Als men enkele ogenblikken later op 3
Trafalgar Square staat, temidden van de 3
zich naar bus en ondergrondse spoedende 3
typistes, bebolhoede zakenlieden en met 3
opgerolde paraplu's uitgeruste kantoorbe- 3
dienden, kost het enige moeite om de 3
sprong te maken naar de, ook in Londen, 3
gehaaste wereld. Het vermanende woord
van een statige, flink besnorde Engelsman
tot zijn vijfjarige zoon „Wees voorzichtig, e
old chap" bij het oversteken, is echter vol- e
doende om ons ervan bewust te maken, 3
dat men in Engeland nog steeds links van 3
de weg rijdt en dat voor de bij het over- e
steken naar de verkeerde kant kijkende 3
Hollander zo'n waarschuwing geen over- 3
bodigheid is.
ELKE DAG sterven er op aarde duizenden
mensen. Zij sterven gelijk motten, zoals
de bijbel zegt, individueel of collectief,
maar altijd even éénzaam. De mens heeft
wel, geleerd zijn levenseinde als zodanig
te aanvaarden, maar het ;is hem niet on
verschillig op welke wijze het zich aan
dient. „De dood is niets, het doodgaan
alles", heeft Du Perron geschreven. Ouder
dom en ziekte, ongelukken die met onze
dagelijkse handel en wandel samenhan
gen, zelfs natuurrampen en epidemieën
kunnen wij in onze levensbeschouwelijke
verklaringen nog wel een bevredigende
plaats toekennen. Met de oorlog is dat
niet het geval. Het is duidelijk waarom:
ons eigen schuldbesef komt dan te sterk
in het geding.
De oorlog is, de eeuwen door, de
grimmigste en tevens de trouwste met
gezel van de mens. Wanneer men geen
oorlog voert, werpt hij zijn zwarte scha
duwen vooruit of men gaat gebukt onder
zijn gevolgen. Oorlog en dood zijn voor
ons gevoel synoniem, de rouw overheerst
altijd de victorie. René Clair is de laatste
geweest die ons herinnerd heeft aan
de voze fagade, waarmee men het krijgs
bedrijf nog in de negentiende eeuw
trachtte te verhullen. De kleurige cava
lerie uit „Les grandes manoeuvres" ver
tedert ons alleen, omdat we haar als
spelelement herkennen: we weten allang
dat de werkelijkheid wat wreder is. Toch
heeft het lang geduurd voordat de mens
heid de ware aard van deze realiteit
begreep. Zolang de oorlog voornamelijk
een persoonlijke en geen gemeenschap
pelijke ondergang betekende, speelde
de mens graag schuilevinkje met zijn ver
antwoordelijkheid. De Europeaan is pas
wakker geworden nu de visioenen van
de ziener van Patmos zo'n geducht nabije
gedaante zijn geworden, dat de tweede
engel waarlijk niet meer behoeft te ba
zuinen omdat de hagel en het vuur door
de eerste opgeroepen de mensheid nog
tot op het merg en het gebeente
schroeien. Men beseft, dat men andermaal
en onherroepelijker het gevaar loopt tot
„het object van een gebeuren te worden
gemaakt dat ver buiten zijn existentie
en zijn invloed ligt". Aldus de geschied-
filosoof Wolfram von den Steinen.
■JL. DAT GAAT ONS nu juist zo aan het
hart en dat is de kern van ons
groeiend verzet tegen de oorlog:
onze beste eigenschappen, onze
persoonlijkheid, ons mens-zijn wor
den geliquideerd in een collectieve ver
nietiging. Voor velen vormde het beeld
van een van de romp gescheurd kinder
hoofdje in een totaal verwoeste stad,
waar een neonreclame op de ruïnes van
een warenhuis als opperste dwaasheid in
tact is gebleven, dan ook het aangrij
pendste moment van de film „Things to
come" naar het boek van H. G. Wells,
waardige twintigste-eeuwse opvolger van
de profeet der Openbaringen.
Die tweeslachtigheid van een collectief
beleefd duizendvoudig individueel leed is
wellicht de opmerkelijkste indruk welke
de tentoonstelling „Gesel van de oorlog"
die deze zomer in Kampen wordt ge
houden bij de bezoeker achterlaat. De
expositie, welke vijf groepen grafisch
werk (Ca I lot, Goya, Dix, Picasso en
Moore) omvat, gaat straks ook naar
andere plaatsen, onder meer naar het
Stedelijk Museum in de hoofdstad. Toch
dient men deze collectie bij voorkeur
in die blanke Kamper Koornmarktspoort
aan de traag naar zijn bestemming stro
mende llsel te gaan zien. Nergens immers
zal men zo'n scherp contrast ondergaan
tussen „binnen" en „buiten" als juist hier.
Nergens ook zal men daardoor beter
gelegenheid vinden om te herademen.
Wie de aanblik van drie-en-zeventig etsen
uit „Los Desastres de la Guerra" (De ram
pen van de oorlog) van Goya niet
langer kan verdragen, kan naar verkiezing
in het uitzicht op de machtige Bovenkerk
of in dat over de hooivelden van het
Kampereiland de troost vinden, welke de
Spaanse hofschilder hem onthoudt. Goya
heeft zijn prenten, welke een rijkgeva-
rieerde en toch triest eentonige staalkaart
bieden van alle laagheden waaraan in de
oorlog de vrije loop wordt gelaten, van
tendentieuze onderschriften voorzien, die
in al hun snijdende bondigheid aan de
bittere gevoelens van de gekwelde kun
stenaar over wat hij tijdens de Frans-
Spaanse oorlog van 1808 aanschouwde
des te meer nadruk verlenen.
JL. MAAR GOYA, voorloper op de
drempel tussen twee tijdperken, had
toch voornamelijk oog voor indivi-
yf dueel leed en dat plaatst hem dich
ter in de buurt van de pionier der
etskunst, Tacques Callot, die een reeks
„Droeve ellendigheden van den oorlogh
seer aardigh en konstigh" afbeeldde, zo
als de plundering, de foltering aan de
wipgalg, het opknopen, de fusillade, de
brandstapel, het radbraken en de ver
gelding van de boeren. Zijn uitbeeldingen
zijn weliswaar dikwijls voornamelijk anek
dotisch van aard, zij zijn evenmin vrij van
critiek, protest en veroordeling.
Met de etsenreeks „Der Krieg" van Otto
Dix komt de hedendaagse bezoeker ech
ter op helaas maar al te bekend terrein.
In de eerste wereldoorlog, waarop dit
werk betrekking heeft, werden mensen
immers voor het eerst op in West-Europa
ongekende schaal gedegradeerd tot
naamlozen. Dix heeft oog gehad voor
beide aspecten. Bij hem worden we zowel
geconfronteerd met verlaten stervende
soldaten, met radeloos vluchtende ge
wonden als met die Vlakte van Wyt-
schaete vol anonieme lijken, een ware
doodsvallei, een Hades zonder weerga.
Wie veronderstelt bij de aanblik van
zoveel verdierlijking en verwording nog
enige relatie tot een mensengeslacht dat
ook een Mozart, een Ruysdael, een
Shakespeare voortbracht? In de tekenin
gen, welke Henry Moore in de Londense
schuilkelders maakte, herkennen we de
voortschrijdende despotie van Mars:
hier immers zijn het geen soldaten meer
in de aanval of verdediging, maar moede,
natte burgers, die als mollen het mense
lijk leven trachten te redden. Propaganda
voor de onwankelbare onverschrokken
heid ^der Londense burgerij tijdens de
„Blitz" vormen deze tekeningen nauwe
lijks of in het geheel niet: de apathie
van een vermoeide massa ligt er duimen-
dik op. Hoe treffend past bij deze voor
stellingen van ons venijnige „mal du
siècle" de „Wenende vrouw" uit de reeks,
welke Pablo Picasso wijdde aan Guernica(
het Spaanse stadje dat door de Duitse
luchthelden op verzoek van Franco bij
wijze van generale repetitie voor
Warschau, Rotterdam en Coventry op een
zonnige marktdag in puin en as werd
gelegd. Eindeloos verdriet en grenzen
loze ontzetting staan in dat vrouwenge
zicht gegrift. Maar dat is nog niet het
ergste. Zij kan haar kinderen geen ant
woord meer qeven op de vraag: „Moeder,
waarom leven wij?" Zij zullen het niet'
meer horen. Men ziet de prent hierboven
Een van de onderschriften bij de etsen
van Goya luidt: „Ik heb het gezien". Dat
woord geld voor de vijf kunstenaars
waarvan men de tot getuigenissen ver
heven afbeeldingen bijeen heeft gebracht.
Zij hebben het gezien, alle gruwelijkheid
waartoe de oorlog leidt. En wat zij aan
schouwden was nog maar een heel klein
deel van alle leed, dat er sinds Genesis
over de aarde is gekomen. Het vergeet
boek der geschiedenis is veel dikker dan
de officiële annalen.
H. Bartman
De aanleiding tot de oprichting der ver
eniging was het plan der gemeente Am
sterdam om het stadsvuil in het Naarder-
meer te gaan storten. Dr. Jac. P. Thjjsse
nam toen het initiatief tot het in het leven
roepen van de vereniging, waarvan hjj
jarenlang secretaris is geweest. Vele jaren
is mr. P. G. van Tienhoven voorzitter ge
weest van de vereniging, die er in de loop
der tijden in slaagde de miljoenen bijeen
te brengen, nodig voor de aankoop van
natuurmonumenten. Bij zijn overlijden in
1953 vermaakte hij zijn woonhuis aan de
Amsterdamse Herengracht aan de ver
eniging die er haar kantoor in vestigde.
Op het ogenblik telt de vereniging 28000
leden. Zij nam het initiatief om in alle
provincies provinciale en zelfstandig wer
kende organisaties in het leven te roepen
die de naam van „landschap" dragen.
In verhouding tot zijn geringe opper
vlak-te bevat ons land een bijzonder groot
aantal verschillende landschaps- en vege
tatietypen, elk met hun eigen fauna. Dit
is toe te schrijven aan de bijzondere ge
steldheid van Nederland: een deltagebied
van drie grote rivieren valt samen met het
zeldzame verschijnsel van een uitgestrekte
waddenkust en met een brede duinenrij.
Reeds door deze combinatie is Nederland
een unicum op de wereld.
Door industrialisatie, wateronttrekking,
wegenaanleg, ruilverkaveling en door de
uitbreiding der steden zijn de woeste
gronden in snel tempo ontgonnen. Daar
door daalde hun totale oppervlakte van
ruim 900.000 ha in 1833 tot 205 a 210.000
ha in 1950. Onder meer verdwenen de
hoogveengebieden in Drente en oostelijk
Overijsel, en de overal in Nederland ver
spreide blauwgras- of schraallanden, ge
kenmerkt door zeer zeldzame planten
soorten. Bovendien worden door de ont
watering vele vennen bedreigd.
Daar de biologie tegenwoordig bij voor
keur haar onderzoekingen in het open
luchtlaboratorium der natuur verricht is
het van het hoogste belang, dat er voor de
wetenschap geen onvervangbare terreinen
verloren gaan. Dit alles is voor de Ver
eniging tot Behoud van Natuurmonumen
ten in Nederland dan ook aanleiding ge
weest om in de loop der jaren bedreigde
natuurterreinen aan te kopen, waarbij de
natuurbescherming zich als ideaal stelt een
representatief voorbeeld te behouden van
elke voor Nederland karakteristieke le
vensgemeenschap. De eerste aankoop was
het Naardermeer.
Op het ogenblik is de vereniging eige
naresse van een zeventigtal terreinen. Van
groot wetenschappelijk belang zijn onder
andere de Dwingelose Heide, de duinen
van Voorne, plassen en moerasgebieden in
Noordwest-Overijsel (de Beulakker- en
Belterwijde), en het Korenburger Veen.
Zijn met deze aankopen aanzienlijke be
dragen gemoeid, ook het wetenschappelijk
beheer der gebieden is verre van goedkoop.
Sedert tien jaar wordt in de ontwikkeling
der vegetatie waar dit nodig is ingegrepen.
Dit is noodzakelijk omdat de verschillende
gebieden na een bepaald aantal jaren van
karakter veranderen: plassen groeien dicht
en rietlanden worden op den duur bos
gebied. Om zulk een ingrijpen met succes
te kunnen doen verlopen, dient men over
wetenschappelijke gegevens te beschikken
en daarom worden op de desbetreffende
gronden permanente proefvlakken inge
richt, aan de hand waarvan men het ver
loop der vegetatie kan nagaan. De resul
taten van dit ingrijpen zijn bijzonder gun
stig geweest want verschillende verdwenen
gewaande planten keerden er terug. Bij de
beoordeling der diverse terreinen en het
beheer der natuurmonumenten wordt de
vereniging geadviseerd door het Rijksin
stituut voor Veldbiologisch Onderzoek ten
behoeve van Natuurbehoud. Dit instituut
ressorteert onder Staatsbosbeheer.
Behalve de Vereniging tot Behoud van
Natuurmonumenten zorgt ook het ministe
rie van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen voor het instandhouden van na
tuurmonumenten. Oorspronkelijk stichtte
het rijk deze reservaten op gronden die
reeds zijn eigendom waren en onder be
heer van het Staatsbosbeheer stonden. Deze
reservaten zijn onder meer de Bosplaat op
Terschelling, de Muy op Texel en het Koot-
wijkerzand. Na de oorlog is het ministerie
ook terreinen gaan aankopen, zoals de
Strabrechtse heide, de Ospelse peel en een
deel der Zuid-Limburgse hellingbossen,
Het Is merkwaardig dat in dezelfde
maand, waarin Amerika voorberei
dingen treft voor het lanceren van
een maanraket, hondervijfenzeventig
jaar geleden de geschiedenis van de
luchtvaart daadwerkelijk begon. Op
27 augustus 1783 werd de eerste
met waterstofgas gevulde ballon
door de gebroeders Etiennc en Jo
seph Montgolfier omhoog gelaten,
welke gebeurtenis op een der bij
gaande prenten vereeuwigd werd. Er
waren voor deze openbare opstij
ging duizenden belangstellenden op
het Champ de Mars in Parijs ver
zameld. De tocht duurde drie kwar
tier en eindigde bij Escouen, waar
de boeren het „satanische monster"
met hooivorken aanvielen. Men kan
daar nu wel om lachen, maar hoe
zijn in vele gebieden van onze mo
derne samenleving de reacties op de
zogenaamde vliegende schotels?
Blijkbaar echter was de „science
fiction" nog niet doorgedrongen tot
het platteland rond de Franse hoofd
stad. Vele geesten hielden zich na
melijk allang bezig met speculaties
aangaande de mogelijkheden van
planetair verkeer. Erg wetenschap
pelijk waren de fantastische denk
beelden aangaande de ruimtevaart
niet en toch zjjn er enige van in
vervulling gegaan. De „reis naar de
maan" heeft vanouds tot de ver
beelding gesproken. Zo verscheen in
1683 „Man in the Moone" van F.
Godwin, waaruit wjj als curiositeit
een prent „De merkwaardige ex
peditie van Domingo Gonsales naar
de maan" hebben overgenomen.
Eberhard Christan Kindermann be
schreef in 1744 „Die geschwinde
Reise auf dem Luft Schiff nach der
oberen Welt" en in die publikatie is
het hier eveneens gereproduceerde
wonderlijke luchtschip voor de in
terplanetaire tocht van Lana te
vinden. Het modernste „toekomst
beeld" dateert uit het jaar 1883: de
laatste tekening uit het grote boek
„Le XXme siècle" door de Franse
illustrator Albert Robida, die in 1926
is gestorven. Hij voorspelde, groten
deels met zijn visionaire beschou
wingen Jules Verne voor zijnde, in
tijdschriften en boeken onder meer
de ontwikkeling van de luchtvaart,
de onderzeeboot, de radio, de film en
de televisie, de emancipatie van de
vrouw en de komst van een soort
spoetnik. Zjjn kleinzoon het is
merkwaardig dit te vernemen
heeft eens verteld dat de kunste
naar deze voorspellingen tekende ter
overwinning van zijn angst voor de
evolutie van de techniek. Hij was
daar zelfs in zijn hart zo bang
voor, dat hij nooit een telefoon heeft
durven aanraken...