Brussel Bureaucratie in Een Monöools verkeerswonder in de dertiende eeuw „DE HOOIWAGEN" vrouw met een klomp goud op liet hoofd te voet het onmetelijke gebied WILHELMINA RECINA Zó veilig was liet in liet rijk van Hlai-Klian, dat een schone jonge VAN JEROEN BOSCH kon doorkruisen zonder in enigerlei opzicht te worden gemolesteerd, (Uit een oude kroniek) (Van onze correspondent in Brussel) (Van onze bijzondere medewerker) GA THANS heen en keer in vrede terug tot de uwenGeen kwaad zal u geschieden, geen letsel zal u worden toegebracht! DE VORST, die deze woorden sprak, was een der machtigste heersers aller tijden. Zijn naam was Khublai Khan en hij sprak ze in Peking de hoofdstad van het Hemelse Rijk (China) tot een Perzische grote, die geruime tijd als „gast-gevan- gene" aan het hof van Khublai Khan had doorgebracht. De Pers, die met enige schrik dacht aan de reusachtige afstand van Peking naar zijn vaderland, dankte de Khan en vroeg vervolgens om gidsen Khublai Khan, heerser der Mongolen, keizer van China in de tweede helft van de dertiende eeuw. of een escorte. Trots en waardig ant woordde de Khan: Ga alleen, in mijn rijk zal u geen haar op het hoofd worden ge krenkt. Mijn landen zijn goed georgani seerd. Mijn onderdanen zijn oppassende mensen. Mijn wegen zijn in uitstekende conditie. Herbergen zijn er te over, zodat gij steeds een maaltijd en een slaapplaats zult vinden. Ga thans heen en ga in vrede! HET WAREN fiere woorden, die de Mongoolse heerser tot de Pers sprak. Maar hij had ook stellig reden om fier te spre ken. Als kleinzoon en een der opvolgers van Dsjenghis Khan was hij er met zijn snelle bereden legerscharen in geslaagd, het grote en machtige Chinese Rijk te ver overen. Bij verovering was het niet ge bleven. De Mongoolse overwinnaar had de regerende dynastie verdreven en zichzelf de keizerskroon op het hoofd gezet. Zo was de Vorst der Steppen tot Heerser over het Hemelse Rijk geworden. Kort na zijn troonsbestijging reeds was zijn hof te Peking een wonder van weelde en rijkdom. Het was voorts een brandpunt van weten schap en kunst. Prinsen van den bloede, staatslieden, veldheren en hooggeplaatste mandarijnen kwamen er samen. Vreemde lingen waren er welkom en werden er gastvrij en met onderscheiding ontvangen. Tot die vreemdelingen behoorde ook Marco Polo, een beroemde Venetiaanse ontdekkingsreiziger, die in de tweede helft der dertiende eeuw een aantal jaren aan liet hof van Khublai Khan doorbracht. Teruggekeerd in Europa heeft Signor Polo heel veel verteld over die even machtige als begaafde vorst wiens woord in China. Vlidden-Azië, Turkestan, Rusland en Perzië ïoogste wet was. De handel bloeide in dat onmetelijke rijk. Evenals andere reizigers, die er kwamen, wist Marco Polo te ver tellen, dat het in Khublai Khan's tijd alom in Centraal-Azië veilig was als in de rus tigste streken van Europa en dat wil heel wat zeggen, als men weet. dat vóór die tijd het roverswezen welig bloeide in de dun bevolkte Middenaziatische steppen, heuvels en gebergten. WEGEN ZIJN het fundament van orde n veiligheid, zei een functionaris der Engelse Oost-Indische Compagnie in de achttiende eeuw tegen een Indiase vorst, die klaagde over de gevaren, verbonden met reizen in zn land. De Engelsman had gelijk. Wegen zijn inderdaad het fundament van orde en veiligheid. Ook Khublai Khan besefte dit. Hij begreep, dat hij zijn rijk slechts blijvend kon beheersen en zijn onderdanen slechts werkelijk rust, veilig heid en orde kon garanderen, als hij over goede verbindingswegen beschikte. Hij liet het niet bij begrijpen, maar zorgde er voor, dat er inderdaad zeer goede wegen kwa men. Hij bouwde voort op het werk zijner voorgangers en perfectioneerde dit. Na tuurlijk beschikte hij niet over telefoon, telegraaf en radio, maar zijn koeriers waren de snelste ruiters, die ooit hebben bestaan. Dag en nacht waren Khublai Khans pijlboden" (zo heetten de koeriers) van de Perzische Golf tot aan de Gele Zee onderweg. Zij legden zeer lange trajecten in ongelooflijke korte tijd af. Khublai Khan liet nieuwe wegen en bruggen bouwen. Hij verbeterde bestaande wegen en bruggen. Hij liet bergpassen bruikbaar maken voor het verkeer. Hij zorgde voor een goed functionei-ende post dienst. Hij zorgde ook voor herbergen op onderlinge afstanden van dertig kilometer langs de grote wegen. Dank zij dit alles konden zowel de dienaren als de gasten van de Keizer-Khan gerieflijk en veilig reizen. In de stallen en weideplaatsen dier herbergen bevonden zich steeds enige honderden postpaarden. Dit kwam zeer te goede aan de snelheid van het vervoer, want steeds kon men vermoeide paarden wisselen tegen frisse rijdieren. Het aantal paarden, dat aan die herbergen was toe gevoegd, bedroeg in totaal ruim drie honderdvijftig duizend. De verpleging van mens en dier was uitstekend. De her bergiers en stalmeesters kenden hun plichten en hadden plezier in hun werk. Zij waren even trots op het „Mongoolse Verkeerswonder" als Khublai Khan zelf. Evenals hun meester achten zij het van het grootste belang, dat „wonder" intact te houden. TEGENWOORDIG ziet men in Neder land dikwijls militaire koeriers, die op snelle motorfietsen berichten, mededelin gen en documenten van de ene instantie naar de andere brengen. Khublai Khan beschikte niet over motorkoeriers, maar wel stonden hem zijn „pijlboden" ten dienste. Deze regeringskoeriers konden niet volstaan met de gewone herbergen en paardendepots. Hun taak was het immers om „pijlsnel" te reizen. Te hunnen behoeve Zestig jaar geleden was een volksfeest nog iets anders dan nu. Er bestonden toen nog niet de mechanische communi- 1893 Het is soms goed om met onze herinnerin gen in het verleden te toeven. In de be schouwing, die de lezer hiernaast aantreft, herleven de dagen van augustus en sep tember 1898, het feest van de inhuldiging van prinses Wilhelmina. Toch is niet Am sterdam de plaats van handeling. We be geven ons naar de provincie, naar Fra- neker. De herinnering is er niet minder charmant om. Heel de vreugdevolle be roering, die ons land in die dagen in haar ban hield, vindt men er ten volle in weer spiegeld. Hierboven een staatsieportret van Koningin Wilhelmina, dat werd gemaakt op de dag der inhuldiging 6 sept. 1898. catiemiddelen van thans en men moest alles rechtstreeks mee beleven. Niet op de televisie, niet door de radio, maar als actieve deelnemer aan de gebeurtenissen. Geen megafoons deden muziek en toe spraken door de lucht schallen, maar men luisterde naar de levende stem. Een volksfeest was een familiefeest in liet groot. En er waren maar weinig volksfeesten. Nog verzonnen geen toeristenlokkende V.V.V.'s jubilea voor het zoveel honderd jaar bestaan ener stad; nog organiseerde men geen festivals, voorjaars-, zomer- en winterfeesten; en de kermis kwam maar éénmaal in het jaar. Zo werd het feest van de troonsbestijging van de achttien jarige koningin Wilhelmina een gebeur tenis, die men voor de tegenwoordige tijd misschien nog het best met de Brus selse Expo kan vergelijken. Jaren tevoren en jaren daarna heeft men op deze dag der dagen geteerd. WIE ALS SCHRIJVER dezes het „kro ningsfeest" heeft mogen beleven in de voor vreugdevolle emoties zo ontvankelijke jon genstijd, blijkt ook na zestig jaren nog onder de indruk van deze waarlijk „onver getelijke" gebeurtenis. Het doet er niet toe, of men het door de revue-dichter Reyding bezongen „Amsterdamse kroningsfeest" mee heeft gevierd of zich moest verge noegen met de kleinsteedse vreugde van Franeker bij deze nationale betoging was héél Nederland een aaneengesloten gebied van vlaggen en slingers, triomf bogen en vetpotjes, en 's nachts in z'n slaap dreunde in de dromen het van Maastricht tot Schiermonnikoog massaal uitgegalmde „Wees gegroet met jubeltonen, wees gezegend grote dag!" onafgebroken door. Voor ons, Friese scholieren, was niet 31 augustus, maar 1 september de „grote dag". Woensdag, de verjaardag van de jonge koningin, werd bovendien bedorven door een onophoudelijke plasregen, die echter niets aan de pret bedierf. Maar deze pret was te plechtig: klokgelui en kerkdiensten, concerten en „jubel-cantates", waarbij naar gelang van de tekst de beeltenis van Wil lem de Zwijger, koningin Emma en ko ningin Wilhelmina „zichtbaar" werden. Donderdag 1 september waren de plech tigheid en de regen overgedreven en begon onder stralende zon een windstille feestdag. Wij troffen het, dat wij kinderen waren van de man, die bij de Franeker feesten de centrale figuur is geweest. Notaris Can- negieter van Tzum stond in heel Friesland bekend om zijn archivarische, historische en heraldische belangstelling en zo verzocht men hem een ontwerp te maken van een historische optocht, die het oude Franeker op de „kroningsdag" luister zou bijbrengen. Mijn vader koos tot onderwerp de vestiging van de Saksische regering in Friesland binnen Franeker in het jaar 1498 juist vier eeuwen geleden dus. Maanden, misschien zelfs wel jaren van tevoren waren wij kinderen getuige van het minutieuze werk bij de voorbereiding. Elk onderdeel van de wapentekens, de costumes, het paardentuig werd nauw keurig bestudeerd en in tekening gebracht. Een uitvoerige beschrijving van de poli tieke en sociale situatie, waarin de ge beurtenis plaatsvond en een biografie van elk der gerepresenteerde personages moest voor de feestwijzer gereed gemaakt. OP DE DAG ZELF interesseerden ons als schooljongens deze bijzonderheden niet bijster. Onze belangstelling ging meer uit naar de tijdgenoten, die deze middel eeuwers voorstelden. Het verhoogde de pret, in een wapenheraut te paard een dorpeling te herkennen, onder de boog schutters een bekend stads-type aan te treffen, onze banketbakker als kanselier van de hertog te zien functioneren ert in de door vier paarden getrokken statie-koets een paar boerenmeisjes als edelvrouwen vermomd te ontdekken. Toen waren er nog grootse dingen te beleven, die thans doodgewoon zijn. De dagelijkse trein, die Franeker passeerde, bestond uit een locomotief en drie wagens. Maar op deze buitengewone dag was alles buitengewoon: twee locomotieven sleepten de lange sliert wagons voort van de extra- treinen, die de bezoekers uit heel Friesland naar de stad van de optocht brachten. En het aantal rijtuigen, dat bij de herbergen gestald stond, deed niet onder voor de geparkeerde auto's van nu. Drommen paarden klitten samen in de weilanden. En de stijve Friezen waren buiten zichzelf van uitbundigheid: zelfs mijn in zijn eenvoud zo deftige vader had zich als lid van de feestcommissie getooid met een sjerp om zijn buik! Gelukkig beschikte men zestig iaar ge leden nog over de onvolprezen schutterij, die met parade en muziek de straten op vrolijkte. En de kleurige uniformen van de toenmalige politie en marechaussee, die „de trein besloot"! Er zullen nog méér Haarlemmers zijn, die een heuglijke herinnering bewaren aan deze glorieuze dag, waarop de vader van onze J. B. Schuil als kapelmeester van de Harlinger schutterij-muziek het volkscon cert op de Bredeplaats dirigeerde en de vader van mevrouw Marguerite Couperus de feestgangers als gastheer bij het ge meenschappelijke diner ontving. Wat wij in 't „kroningsjaar" 1898 te Fra neker beleefden, is door iedereen in die dagen in elke plaats van Nederland op dergelijke wijze beleefd. Een algemene extase had zich meester gemaakt van ons nuchtere volk; een zeldzaam gevoel van verbroedering, dat ieder in elke voorbij ganger, ongeacht politiek, kerkelijk of standsverschil, een vriend en feestgenoot deed ontmoeten. „Want", zoals het in een der feestliederen heette, „Want op de troon, zo lang verlaten, Prijkt thans in vorst'lijk hermelijn, Voor 't oog van Neerlands onderzaten 't Alom beminde Maagdelijn". IT. G. Cannegietcr Naar aanleiding van de wereldtentoon stelling, aldus onze Brusselse correspondent, worden in vele Belgische steden kunstten toonstellingen georganiseerd. In het Groe- ninge museum te Brugge houdt men bij voorbeeld 'n tentoonstelling Vlaamse kunst in Spaans bezit, en van alle Expo-exposi- ties is het-voorzeker de merkwaardigste, speciaal om het prachtige doek van Jeroen Bosch „De hooiwagen". Dr. Pauwels, adjunct-conservator van het Groeninge museum dat voornamelijk om zijn unieke collectie Memlings, Van Eycks en Gerard Davids beroemd is, deelt enkele historische gegevens mee over dit meesterwerk. Het triptiek, dat rond 1485-1490 geschilderd is, toont de schepping van de mens, de zondeval en de uitdrijving uit het paradijs. In het centrale paneel, dat men hierboven ziet afgebeeld, concentreert Bosch zijn machtig epos rond de hooiwagen. Monsters trekken de wagen voort, terwijl mensen van alle stand en rang van het hooi trachten te bemachtigen. Boven op het hooi ziet men een jong paar-, met links een engel en rechts een duivel. Er is lang gediscussieerd over de vraag of het tweede, overigens gedurende lange jaren onvolledige, drieluik dat men in he Prado te Madrid kan bewonderen, niet he: originele zou zijn geweest. Over het doel werd reeds in 1605 een boek geschrever, door een Spaanse pater, Joseph de Siguen- ga. Hij bracht het thema van de hooiwagen in verband met de tekst van Isaïas: „Alle vlees is als hooi en al zijn bekoorlijkheid is als de bloem op het veld. Het gras verdort, de bloem verwelkt, als de adem Jahweh over haar komt. Ja, de mens is als hooi, het hooi verdort, de bloem verwelkt, maar het woord Gods blijft" (Isaïas 7-8). De des kundige historicus de heer Lebeer conservator van het prentenkabinet te Brussel, vond een oude gravure van B. de Mompere. gedateerd 1559, „Al hoy" waarop het thema van de hooiwagen eveneens voorkomt. Op de rechter deur heeft Bosch een afschrikwekkend visioen van de hel geschilderd. Het gehele doek ademt trou wens de aangrijpende apocalyptische visie, die zo typisch is voor Bosch. De inhuldigingsplechtigheid, in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. stonden aan de grote wegen om de vijf a zes kilometer speciale „pijlposthuizen". Hier waren de allerbeste paarden gesta tioneerd. Dag en nacht waren die koeriers posthuizen geopend. Dag en nacht waren er paardenknechts aanwezig om vermoeide rijdieren te verzorgen en verse paarden in gereedheid te houden. De „pijlboden" reden verre van geruis loos. Zij waren namelijk behangen met belletjes, die tijdens de rit luide rinkelden. Van verre reeds kon men hen dus aan horen komen. Gewone reizigers maakten dan ruim baan om de koeriers des Khans te laten passeren. Als de postcommandant van zo'n „pijlpósthuis" belgerinkel ver nam, gaf hij onmiddellijk opdracht het allerbeste paard gereed te houden. Zodra de rinkelende koerier bij het posthuis kwam, sprong hij van zijn paard en be steeg hij meteen het verse dier. Een korte groet en weg was hij weer, in razende galop de oneindigheid van Khublai Khans rijk in. Zelfs de beste ruiters onder ons kunnen zich nauwelijks een voorstelling maken van de afstanden, die de „pijl boden" in korte tijd aflegden. Zij haalden een gemiddelde van vierhonderd a vier honderdvijftig kilometer per etmaal. Menige automobilist zou zich in onze tijd flink moeten inspannen om gemiddeld zo'n afstand per etmaal in Centraal-Azië te halen. Sneller en beter ruiters dan Khublai Khans „pijlboden" hebben wel nooit be staan! En hoe was het met de veiligheid langs die grote wegen dwars door Azië gesteld? Het antwoord kan kort zijn, namelijk uit stekend. Khublai Khan was geen man van halve maatregelen. Hij beschikte over dappere, geoefende en trouwe soldaten. Deze ruiters bewaakten de heirbanen. De ambtenaren van de Khan noteerden pre cies, wanneer reizigers of karavanen ver trokken, waarheen zij gingen en of zij op tijd en zonder overlast op de plaatsen van bestemming arriveerden. Het was zó veilig in het rijk van Khublai Khan berichtte een kroniekschrijver dat een mooie jonge vrouw met een klomp goud op het hoofd te voet door zijn eindeloze gebieden kon trekken zonder in enigerlei opzicht te worden gemolesteerd. En als het eens een enkele maal gebeurde, dat een reiziger of karavaan iets overkwam, dan liet de Khan de gouverneur van het district, waarin het „incident" had plaatsgehad, bij zich komen. In de regel werd zo'n ter ver antwoording geroepen bestuursambtenaar voorbeeldig, snel en zwaar gestraft. Wie een verantwoordelijke functie bekleedt redeneerde de Khan moet ook per soonlijk alle verantwoordelijkheid dragen. De bureaucratie is zo oud als de be schaafde wereld en er zal wel nooit een eind komen aan dit tergende verschijnsel. In Brussel wordt dat weer eens afdoende bewezen door de gang van zaken met een pensioen voor kleine zelfstandigen en vrije beroepsbeoefenaren. De wet werd aange nomen en op het ogenblik ontvangen on geveer 92.000 zelfstandigen een staatspen sioen van, maximum 18.000 frank per jaar. Men trachtte al spoedig aan de pensioen wet een vaste financiële 'oasis te geven. Hiervoor diende een lijst te worden ge maakt van de ongeveer 820.000 zelfstandi gen van België, er zijn er thans 620.000 geregistreerd. Intussen hebben duizenden, die meenden - en natuurlijk vaak ook te recht - aanspraak te kunnen maken op een pensioen een aanvraag ingediend. Het was echter niiet mogelijk direct al die ver zoekschriften te bundelen en te behande len. Bovendien engageerde de minister van de middenstand allerlei personeel dat wèl diensten had bewezen aan zijn politieke partij, maar van pensioensystemen niet veel afwist. Het gevolg is dat er nu in het ministerie wel 50.000 dossiers liggen, die nog niet eens zijn geopend. Soms werd in de kelders of zolders waar de dikke pak ken liggen opgestapeld, een soort razzia gehouden. Nerveuze ambtenaren gooien elkaar de pakken dossiers toe om het dos sier van een of andere politieke vriend van de minister te ontdekken. En intussen is er nog een nieuwe com plicatie bijgekomen. De dossiers worden onderzocht door ambtenaren, die nu niet zozeer pensioendeskundigen kunnen heten. Zo komt het, dat een aantal pensioenge rechtigden zelf in de gaten krijgt, dat zij in feite een hoger bedrag zouden dienen te ontvangen. De zeer gecompliceerde wet voorziet erin, dal de betrokken pensioen- trekkers een verzoek tot herzienin- van hun pensioenrente mogen indienen. F i zo komen er momenteel weer enkele duizen den dossiers per maand bij Illl!llllllll!!!ll!lll!!ll!!!!lllllllllll!ll|||!l!l||||||||||||||!l|||||||||!|||![|!||||||[ Wij willen het bij deze korte schets van Khublai Khans „verkeerswonder" laten. Het was een zegen voor zijn volken en voor alle vreemdelingen, die zijn rijk be reisden. En het was op grond van dat wonder, dat Khublai Khan zonder zich aan grootspraak schuldig te maken tot de Pers kon zeggen: ga thans heen en keer in vrede terug tot de uwen, geen kwaad tal u geschieden, geen haar op het hoofd zal u worden gekrenkt!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 5