Het Atlantis van de Oosterschelde BIERVLIET Water, vuur en oorlog spanden samen tegen welvarende Zeeuwse koopstad Erbij FEEST VAN DE HARING TUSSEN DORSEN EN OOGSTEN HANDEL EN INDUSTRIE VOORBODE Oorlogsgeweld vernietigde in 1940 schaarse historische nalatenschap van Reimerswaal ZATERDAG 30 AUGUSTUS 1958 PAGINA TWEE MORGEN, 31 AUGUSTUS, is hst vierhon derd jaar geleden, dat de toen reeds door twee branden en vijf watersnoden zwaar getroffen stad Reimerswaal op Zuid- Beveland nogmaals door brand voor een groot deel in de as werd gelegd. Het trieste lot van deze, door de gol ven van de Oosterschelde verzwolgen, in de middeleeuwen zo bloeiende han dels- en industriestad spreekt nog steeds tot de verbeelding van velen. Verbeel ding welke vrij spel heeft omdat er zo bitter weinig historische documenten over Reimerswaal bewaard zijn gebleven, net zo weinig als er sporen van zijn bestaan terug gevonden kunnen worden in de bo dem van de Oosterschelde. Misschien komt het ook wel daardoor, dat er nog steeds mensen zijn die bij laag water de tijdrovende tocht ondernemen naar de zandplaat waar wat puin en gruis, wat leisteen, een stuk pilaar en vooral veel menselijke geraamten de laatste aanduiding vormen van wat eens de derde stad van Zeeland was. Ook die resten zijn gedoemd te verdwijnen. De Zeeuwse historicus Jacob Ermerins kon in 1776 nog de omvang van de kerk meten en negentig jaar later zou de Thoolse landbouwer A. Geluk, die zijn leven lang gefascineerd was geweest door het droomgezicht op de stad aan de over zijde van de rivier langs zijn hofstede, op zijn oude dag nog constateren hoe precies die opmeting was geweest. De veerman Larooy uit Scherpenisse weet te vertellen, dat voor de tweede wereld oorlog honderden vakantiegangers een pelgrimage naar het verdronken land van Reimerswaal ondernamen om vandaar met wat stenen, een kannetje of een doods kop terug te keren. Deze tastbare her inneringen, door dergelijke toeristische exploraties sterk verminderd, geraken steeds dieper onder het slib. EN DE DOCUMENTEN DAN, de privileges, de keuren, de ordonnantiën, de stede lijke rekeningen, de vonnissen, de char ters en wat er al verder niet ten behoeve van het stadsbestuur op papier wordt ge zet? Helaas: van deze archiefstukken was nimmer veel voor het nageslacht behou den gebleven. En het weinige dat er wèl was ging in vlammen op tijdens de brand die de Middelburgse Abdijgebouwen in de meidagen van 1940 verwoestte. Dank zij de in druk verschenen inventaris welke archivaris Robert Fruin niet te verwar ren met de gelijknamige geschiedschrij ver van het Archief van Reimerswaal opmaakte weten wij tenminste wat er voorhanden geweest is. De oorlogshaard van 1940 heeft het laatste verteerd van wat Reimerswalers eens deden en dachten. Daarmee is Rei merswaal voorgoed een stad geworden „dont il ne reste rien", waarvan niets meer over is, zoals Jacques Prévert in zijn be kende chanson „Barbara" van Brest zegt. DE GESCHIEDENIS van Reimers waal is niet alleen, althans wat de na dagen der stad betreft, een aaneenscha keling van rampen en ellendigheden, zij verliest zich ook van stonde af aan in onzekerheden. Of men nu de „Nieuwe Cronyk van Zeeland" van M. Smallegan- ge, welk standaardwerk in 1696 ver scheen, of de Zeeuwse oudheden van Jacob Ermerins, welke bijna een eeuw later werden gepubliceerd, erop naslaat, omtrent de eerste tijden blijft men in het ongewisse. Ook latere onderzoekers als de provinciale archivaris J. P. Visvliet en de amateur A. Geluk J.A.zn., die zich in het midden van de vorige eeuw moeite gaven om tot een. historische be schrijving van de ongelukkige stad te komen, bleven het antwoord op het hoe en het waarom van het ontstaan van Reimerswaal schuldig. Het begint er al mee, dat over herkomst en juiste schrijfwijze van de naam geen eenstemmigheid heerst. Smallegange houdt het op Rommerswael, anderen, die menen dat de stad uit het begin onzer jaartelling dateert, geven de voorkeur aan Romers- walle, maar tenslotte is Reimerswaal tegenwoordig algemeen aanvaard. Het schijnt dat deze benaming in oude officiële stukken het meest voorkomt. Wat de her komst betreft is men geneigd de nuchtere verklaring, dat een visspr Reimer zich het gange zijn minder dan apocrief, namelijk eerst bij een „waal" (kreek) vestigde, als de meest logische te accepteren. Het oudst bekende stuk waarin Reimers waal wordt genoemd, dateert uit 1258. Otto III van Gelre rukt dan met zijn leger op naar Zeeland om Vrouwe Aleid te bevech- pure fantasie mag men het bewijs uit het ongerijmde leveren, dat de openbare gebouwen een afspiegeling vormden van een nog vrij sober bestaan. Ook de om streeks het midden van de vorige eeuw ontdekte plattegrond, welke aan Jacob van ten en hij is bij Reimerswaal geland. Ver- Deventer wordt toegeschreven, maakt niet werij, water- en korenmolens, drie veren der is.nog een koopacte bekend uit 1292, de indrjik van een opmerkelijke stad met (op Antwerpen, Bergen op Zoom en Tho- waarbij Floris V grond bij Reimerswaal allure. len), zes poorten, een of twee markten, een verwierf. Zijn grootste bloei bereikte Reimerswaal kade en tien straten De inwoners van de stad aan de Ooster- in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Maar in 1520 klopt het noodlot dringen- Hertog Willem VI van Beieren laat zich er der aan de poorten, de klokken kleppen op 6 juli 1405 inhuldigen. Zijn dochter Jacoba, wier veelvuldig huwelijksleven meer tot onze verbeelding spreekt dan haar politieke betekenis, draagt Reimers waal eveneens een goed hart toe. Geen wonder: na het huwelijk met Frank van Borssele, dat de toorn van neef Filips over bij wijze schelde zullen zeker hebben ingestemd met de bijnaam „De Goede" van graaf Willem III, want aan hem danken zij het privilege, dat alle goederen in het handelsverkeer tussen Brabant en Zeeland met uitzon dering van verse vis in Reimerswaal aan de markt moest worden gebracht. Behalve deze donderdagse weekmarkt verwierf Reimerswaal ook nog het recht op twee haar bracht, mocht zij de stad jaarmarkten. Daar mee werd de basis voor de ongeveer anderhalve eeuw du rende welvaart ge legd. De nog ont brekende stadsrech ten muren, wallen en poorten wor den op 1 april 1374 door hertog Albrecht verleend. Laatstgenoemde vorst „in behoeftigheid van gelden zijnde, niet karig der steden voorrechten te vermeer deren als die maar met genoegzame pen ningen gekocht werden", zoals Ermerins ironisch boekstaaft verschafte de Rei merswalers voor „vierhonderdvijflig pond Groote en drije honderd gulden" dertien jaar later nog het recht op de exploitatie van water- en windmolens en de heffing van accijnsen. HET RIEKT niet naar vis in het gemoe delijke Biervliet in Zeeuws-Vlaanderen. En ook zal men er geen ■haringstalletjes aantreffen. Wel boeren en landerijen met gezapig grazende koeien en goudgele koren velden en combined harvesters. Dat laat ste omdat we nu eenmaal in de twintigste eeuw leven. Ook omdat, de boeren in Bier vliet er moderne ideeën op nahouden en hun bedrijven steeds meer mechaniseren. Ook zal men in Biervliet geen haven aantreffen met honderden vissersschepen. Er is geen vismeelfabriek en geen visaf- slag, geen geur van taan en pek, geen net ten met de zilveren schubben van de zil veren vangst er nog in. En toch werd Willem Beukelszoon in dat dorpje, waar men zich met problemen als vrije veren en aansluiting bij België bezig houdt, geboren. Willem Beukelszoon, de uitvinder van het haringkaken. Daarom wijst een vergulde haring op het eeuwenoude torentje van het oude raadhuis in Biervliet de richting van de wind aan. En daarom zal men bij het be treden van de Nederlands Hervormde Kerk (de zogenaamde visserskerk), die in 1659 werd gebouwd „het glas van Bier vliet" aantreffen, drie panelen breed en vijf panelen hoog, waarop Willem Beukels zoon staat afgebeeld. Als men dit gedenk raam uit 1660 wat beter bekijkt zal men er ook het wapen van Zeeland en een ha ring op ontdekken. De windvaan, het gedenkraam en het feit dat men de Biervlietenaren in de na burige dorpen „êrinke" (haringen) noemt zijn de enige bewijzen, dat in vervlogen en roemruchte jaren Willem Beukelszoon hier het eerste levenslicht aanschouwde. Dat gebeurde precies zeshonderd jaar geleden, welk feit iedere Biervlietenaar, al lust hij nu haring of niet is het in ieder geval daarover eens gevierd moet wor den. En niet met zo'n klein feestje. Nee. Als er gefeest moet worden dan moet dat ook goed gebeuren. Want feesten kunnen die Biervlietenaren. En hoe! „Da moet ge maor an De Die vroahen" (Dat moet je dan maar aan De Die vra gen), zeggen de mensen. „Die weet er al les van". Ze wijzen naar het raadhuis. „Daar kun je hem wel vinden". De heer L. M. de Die huis- en kunstschilder, vogelliefhebber en antiquair; „een ma nusje van alles", zegt hij zelf staat op een ladder en voorziet het raadhuis van een fleurig verfje. „Ik kom voor dat feest ter herdenking van Willem Beukelszoon". Onmiddellijk komt hij van zijn trapje af, veegt zijn be smeurde handen aan zijn overal af om vervolgens zijn lange verwarde haren wat te ordenen. „Zo hebben ze gezegd, dat je maar naar De Die moest vragen.„Kom mee..." In ,,'t Oude Raedhuys" vertelt hij en vertelt hij. Over de grootscheepse histori sche optocht, die 5 september zal worden gehouden, over het beeld van Willem Beu kelszoon dat dan zal worden onthuld en hoe hij over de „Hollanders" denkt. „Ik heb die hele optocht geschiedkundig uitgezocht. Bewaar namelijk alle oude kro nieken". „Och, dat is een hobby van me", zegt hij lakoniek. De optocht zal een gedeelte van de ge schiedenis van Biervliet tot onderwerp hebben. „Als we alle historische gebeurte nissen weer moesten laten herleven, dan zou de optocht uren in beslag nemen. Trou wens het aantal inwoners van Biervliet zou er te klein voor zijn". Nu zullen de feestgangers een groep kunnen aanschouwen, die hen terugvoert naar het jaar 1183. Toen schonk Filips van den Elzas aan Biervliet tolvrijheid voor ge heel Vlaanderen. Maar ook worden de kruistochten uitgebeeld. Men ziet de Bier vlietenaren weer als eerste de wallen van Konstantinopel nemen en de banier van Vlaanderen planten. Het wapen van Bier vliet wijst hier nog op. Niemand minder dan Jacob Cats liet het wapen afbeelden en schreef erbij: „Een schild dat weerdig is om eeuwiglijk te leven, Is om zo'n vrome daad aan Biervliet toen gegeven. Ei ziet, vier Griekse Beeën omtrent een bloedig kruis Droeg dit manhaftig volk haar tot een wapen thuis". Voor de betoonde dapperheid zouden de Biervlieters namelijk beloond zijn met een windvaan in de vorm van een draak, die na jarenlang in Biervliet bewaard te zijn gebleven, door de Gentenaren zou zijn ge stolen. Thans prijkt de vaan in ieder geval op het Gentse Belfort. Dan komt er nog een groep, waarin men Floris V, Der Keerlen God, kan ontwaren. In 1290 was zijn schoonvader, Guy Dam- pierre, namelijk van kwade zin. Floris werd geketend en in Biervliet gevangen gezet. Hoe Jacob van Artevelde met zijn gildebroeders de Leliaerts verdrijft en wel ke uitbundige feestelijkheden er plaats hadden bij de verloving van Jacoba van Beieren en Jan van Brabant op het kasteel in Biervliet kan men eveneens zien. Dat is echter nog niet alles, want Karei V duikt uit de geschiedenis op en brengt in 1417 met zijn zusters, de koninginnen van Frankrijk en Hongarije, een bezoek aan het graf van de uitvinder van het haring kaken. Tenslotte zijn er nog de Water geuzen, die na zich in 1572 in Vlissingen te hebben ontscheept Biervliet binnenval len. Zo zal dus de rijke sluier van Biervliets geschiedenis voor een wijle worden opge licht. De heer De Die zal dat mogelijk ma ken. Echter tezamen met zijn trouwe hel pers: de heer M. Franken en mevrouw Hoevenagel. Of het feest zal slagen? Niemand kan dat uiteraard voorspellen. Maar de kansen zijn groot. De heer De Die heeft al meer getoond een goed organisator te zijn. Vier DE BESTAANSMIDDELEN van de stad zijn niet alleen voortgevloeid uit haar functie van marktcentrum, uit de omstan digheid dat zij het middelpunt was van een landbouwstreek met achttien bloeiende dorpen en uit de op de Oosterschelde be oefende visvangst. Zij kende ook twee belangrijke industrieën binnen haar muren, namelijk de zoutbereiding en de verf fabricage. Zout werd gewonnen uit het Zeeuwse veen of derrie, welke gemakkelijk brandde. De as der verbrande derrie werd met zout water geblust, waarna een schoon en wit blinkend zout overbleef. Dit pro- duktieproces speelde zich af in de zoge naamde zoutketen. De verf werd verkregen uit de meekrapwortel, welke cultuur nog in de vorige eeuw in Zeeland op grote schaal werd toegepast, maar nu door de uitvinding der synthetische kleurstoffen geheel is verdwenen. De meekrapwortels werden in de zogenaamde meestoven met verhitte lucht gedroogd. Zoutketen en meestoven moeten het stadsbeeld van Rei merswaal in belangrijke mate bepaald hebben. Gezien tegen de achtergrond van de wei nig ontwikkelde Noordnederlandse gebie den in die dagen, was Reimerswaal een aanzienlijke stad, maar men moet daarbij niet zo overdrijven als de negentiende eeuwse poëet J. F. Helmers in zijn zang „De Hollandse natie": ,,'k Zag arme vissers dwalen waar eertijds feestmuziek klonk in de marmeren zalen". Uit de omstandigheid dat er geen enkele afbeelding van Reimerswaal bekend is de gravures in de „Cronyk" van Smalle- van bron van inkomsten behouden. Zij stelde in 1432 een kapittel van tien kanun niken en een deken over de kerk aan, wel licht bij wijze van compensatie voor het verlenen van het recht een jaarmarkt te houden aan de concurrerende Goessenaren, die zich later zo lelijk tegen het getroffen Reimerswaal zouden gedragen. Aan haar opvolger, Filips de Goede, dankt de stad overigens het privilege van een eigen rechtspraak en Reimerswaal staat bij de Boergondische hertog wel zo in aanzien, dat hij zijn bekwaamste juris ten Philips Wielandt en Jan Roussel, die ook een instructie voor de stad Haarlem opstelden zendt om een staatsrechtelijk geschil op te lossen. DE GROTE BRAND van 1450, waarbij onder meer tweeëndertig zoutketen in de as werden gelegd, is de voorbode van de naderende ondergang. Weliswaar herstelt de stad zich nog wel van die ramp de nieuwe kerk wordt in 1497 beschreven als „een der schoonste nieuwe edificiën van den lande van Zeeland" met een orgel, zes altaren en kapellen maar het vet is van de ketel. Toch vindt men er nog tien gil den en drie schutterijen, er bestaat een rederijkerskamer „In minne verzaemt", de kunstschilder Marinus de Seeuw, de dich ter Nicolaas de Conflita en de hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Leuvensè universiteit Cor nells van Reimers waal, laten de stad ook in kringen van kunst en weten schap ietwat mee tellen. Nog in het jaar van de derde grote brand, 1558. vermaakt een pas toor vier schilder stukken van Al brecht Dürer en een „clavicordie" aan een familielid, het geen op een zekere welstand luidt. In de Staten van Zee land zitten de vertegenwoordigers van Reimerswaal Het wanhopige stadsbestuur poogt hen daarvan te weerhouden door een hoge boete te stellen op het slopen van de on roerende goederen. Goes, dat zijn kans om de rivaal op Zuid-Beveland te verdringen schoon ziet, vaardigt een bepaling uit, waarbij die van Reimerswaal als „vreem delingen" worden beschouwd. Filips II is er verontwaardigd over en maakt deze be paling ongedaan. De kunstenaar die de „Nieuwe Cro- nyck van Zeeland" door Smallegan ge met. kopergravures illustreerde maakte zich deze voorstelling van Reimerswaal in de periode van bloei. naast die van Zierikzee, toen de twee de stad van het gewest. Behalve de reeds genoemde kerk bezit de stad aan openbare gebouwen een stadhuis met een toren en een slaand uurwerk, een laken- en een vleeshal, een gast- en een armen huis, twee kloosters, een waag, een brou- wederom voor een grote brand, die drie honderd woonhuizen en vele pakhuizen met kostelijke koopwaar vernietigt. TIEN JAAR LATER voltrekt zich de ramp, welke men als eigenlijke oorzaak van de ondergang van Reimerswaal kan beschouwen. In de morgen van de vijfde november 1530 zwelt de noordwester aan tot een orkaan, 's Middags spoelt het water over de stra ten: niet ver van de stad is de dijk ge broken. Een gebied van twee uur gaans breed en vier uur gaans lang staat blank en zal later op de landkaarten wor den aangeduid als Verdronken land van Zuid-Beveland. Weliswaar zendt Karei V geld om de Oostwatering opnieuw te be dijken. maar er ontstaat een langdurig gehaspel tussen de regenten der stad en de dijkbestuurders over de te volgen metho de. Besloten wordt, dat ieder voor zich zal werken, maar voordat het zover komt teistert in 1532 een nieuwe vloedgolf Rei merswaal. Het water staat acht voet hoog in de kerk, het klooster der Zwarte zusters buiten de stad wordt verwoest. Acht jaar later komt Karei V zich per soonlijk op de hoogte stellen van de toe stand in de rampzalige stad, die enig respijt schijnt te krijgen. In 1549 laat Filips de Tweede zich als toekomstig graaf van Zeeland in Reimerswaal inhuldigen. De inwoners maken van die gelegenheid ge bruik de vorst op hun treurige toestand opmerkzaam te maken. Het antwoord is mild, maar blijft, zonder gevolg. Op 13 januari 1551 klinkt er opnieuw alarm voor een stormvloed, waarbij de toren van de lakenhal omwaait. Vier jaar later slaat de zee alle gronden buiten de stadsmuren weg en het daarop volgende jaar ondermijnt zij de muren en de poor ten. Daar de burgers al sinds 1530 alle wederopbouwkosten zelf dragen, beginnen de welgestelden Reimerswaal te verlaten. Na de herhaalde overstromingen moet. Reimerswaal ongeveer deze trieste indruk op de bezoeker hebban gemaakt. mogen kopen. Vaak zijn de voorraden dan al uitverkocht. Filips II is er verontwaar digd over en maakt deze bepaling onge daan. Op 31 augustus 1558 nieuw onheil: een Je zoutketen en meestoven welke nog over felle brand verwoest het grootste deel van zijn. Vijf jaar later wordt de stad voor de zesde keer in twaalf jaar overstroomd, WATER EN VUUR krijgen dan een bondgenoot in de Tachtigjarige oorlog. Rei merswaal houdt zich, waarschijnlijk omdat de verarmde stad zich geen enkel risico meer kan veroorloven, tijdens de beelden storm rustig. Er wordt zelfs een galg op gericht als waarschuwing voor eventuele „predikanten der sectarischen". De twee door Alva gestuurde inquisiteurs, die het stadsbestuur over zijn houding aan de tand hebben gevoeld, gaan dan ook weer tevre den heen. In 1573 drie jaar na een nieuwe overstroming belegeren de Zeeuwse geuzen de stad, omdat er een Spaans regiment ligt ter dekking van de vloot van admiraal Glimes op de Ooster schelde. Na zes dagen geven de Spanjaar den zich over en de stad wordt geplunderd en in brand gestoken, om te voorkomen dat Alva er een sterke vesting van kan maken. Het jaar daarop deelt Reimerswaal aan de Staten van Zeeland mede, dat het geen bekwame personen en geen middelen meer heeft zich in dat College te doen vertegen woordigen. Het doet afstand van de rang der goede steden van Zeeland. Na de Pacificatie van Gent gaat het er overigens op lijken dat de plaats de kans krijgt wat op z'n verhaal te komen. Nu zij afstand heeft gedaan van haar rechten worden de Staten wat inschikkelijker en krijgt zij enige financiële tegemoetkomin gen. Allerwege bouwen de burgers hun woningen weer op. In 1596 wordt deze rust echter doorbroken door een plotselinge overval van vrijbuiters uit Antwerpen. De Reimerswalers zenden hun zoveelste re quest naar de Staten, nu om fortificaties te vragen. De Staten schijnen nimmer geant woord te hebben. Tien jaar later laten zij wel een onderzoek instellen naar een mo gelijk dijkherstel, maar verder dan het op maken van een begroting komt men niet. De inwoners van Reimerswaal hebben dan allang het hoofd in de schoot gelegd. Na de onverschillige houding der Staten in 1596 laten burgemeesters en schepenen de gebouwen van de stad voor de sloop verkopen opdat de burgerij in de winter niet van honger zal omkomen. Eerst kwa men de fundameaten van de kerk en de toren aan de beurt, toen verschillende vleugels van het stadhuis en zo vervolgens tot er, in 1632, niets meer over was dan de straatstenen en de zeeweringen. De laatste bewoners, een handjevol berooide vissers, die zich zelfs toen nog moesten verweren tegen de Spaanse krijgsgevangenen die in een naburig poldertje geïnterneerd waren, vestigden zich in Tholen, waar ze nog lang als vreemde eenden in de bijt beschouwd zouden worden. In 1634 besloten de Staten van Zeeland tot de verkoop van de straat- en de schorrestenen. Uit de opbrengst, vijf honderdveertig gulden en negentig cent, werden de schuldeisers pondspondsgewijze voldaan. Vijftig jaar later was Reimerswaal al niet meer dan een hoog gelegen eilandje, waar een kudde schapen graasde. Maar hoewel de tastbare herinneringen aan de onfortuinlijke stad steeds geringer werden, tot zij nu vrijwel verdwenen zijn, bleef haar faam steeds levendig en tot de verbeelding spreken diergenen die in haar lot het menselijk bestaan weer spiegeld menen. J. H. Barttmn f jaar geleden was hij „de grote man" van de Braakmanfeesten. Velen speet het ge ducht dat de feestelijkheden toendertijd niet wat langer duurden. Beter compli ment voor de heer De Die bestaat er niet. Diezelfde dag zal op het Raadhuisplein een standbeeld van Willem Beukelszoon worden onthuld door de commissaris van de Koningin in Zeeland, jhr. mr. A. F. C Casembroot. Aan deze onthulling gaat een bijeen komst vooraf in de „Visserskerk", waar dr. H. A. H. Kranenburg, secretaris van de Redersvereniging voor de Nederland se Haringvisserij een lezing zal houden over „Het kaken en de haringvisserij". Het standbeeld is omgeven door een la ge muur van basaltblokken. „Eerst had den ze er een vijvertje bij willen bouwen. Maar ik zei: dat kan toch niet. Willem Beukelszoon past een eenvoudige omge ving. Net zo als het standbeeld van Michiel de Ruyter op de boulevard thuis hoort", zegt de heer De Die. Als het beeld onthuld is worden de ge nodigden onthaald op haringhapjes. „Van de honderd Biervlieters zijn er tachtig die geen „groene" lusten", verzekert de heer De Die. Ook zal het bier hoe toepasse lijk in grote hoeveelheden stromen, ter wijl muziekgezelschappen de plechtigheid muzikaal zullen omlijsten. Zaterdag volgt een herhaling van de his torische optocht, terwijl voorts een bijzon der aantrekkelijk programma zal worden afgewerkt: sportmanifestaties door hon derden landbouwjongeren uit geheel Zeeuws-Vlaanderen, behendigheidswed- strijden voor tractoren en concerten door verscheidene muziekgezelschappen. Het hoogtepunt van de feestelijkheden wordt wel gevormd door de kaakwedstrijden voor Biervlieters. „De tijden zijn wel veranderd", mij mert de heer De Die, „vroeger lagen er wel duizend schepen in de haven van Bier vliet. En nu. allemaal polder zo ver als het oog reikt". Dan lachend: „Ja we hebben nog een heel klein haventje. Met een heel klein havenmeestertje erbij." De burgervader van Biervliet, de heer A. Kostensen, vertelt even later iets van de geschiedenis van zijn dorp (of moet ik zeggen stad. Overal zijn immers nog res ten van de stadswallen te zien. Overigens een vreemd gezicht, so midden tussen de nieuwbouw). Er komt een oud geschrift op tafel. Marcus van Vaernewijck verhaalt hier in: „Op den dertichsten dach der maent Ougste int jaar 1556 trock de keyserlicke Maiesteyt met beede sijn susters, die co- nynghinnen Eleonora ende Maria, naar Biervliet, ende ghynghen tsamen wande len tot in der kerken, om de sepulture te stene van Willem Beukels, stierman, de welcke starf int jaer 1397. Deze vorseide Willem Beukels was den eersten, die den toharynck vynck ende saute." Deze laat ste zin betekent: „Willems Beukels heeft het middel uitgevonden om de haring te kaken, 't is te zeggen hem te ontdoen van zijn ingewanden vooraleer hem in te zou ten en in tonnen op elkander te persen om hem lang te bewaren". Burgemeester Kostensen is trots op zijn gemeente. Hij voelt zich Biervliéter in hart en nieren en hoe kan het ook anders, want het plaatsje werd reeds genoemd in het jaar 984 en kan terugzien op een roem rijke geschiedenis. „Ik had nog een boekje waarin een ha ring staat afgebeeld. Tezamen met de heer Van Kaan heb ik het beestje toen na getekend, kijk dat is het resultaat". De heer J. P. van der Sande, eerzaam elektri cien en caféhouder, wijst uit .het raam van zijn achterkamer naar de enige molen van Biervliet, waarop thans een enorme ha ring prijkt. In zijn vrije uren vervaardig de hij een haring van ruim zeven meter lang. „Zo'n 38 meter elektriciteitspijpen aan elkaar gelast. Bovendien zitten er 267 lampjes in. Een moeilijk en secuur werk je". De heer Van der Sande zegt niet veel. Maar hij deed des te meer om zijn aan deel te leveren in het welslagen van „het feest". „Hoe lang hij erover gedaan heeft?" „Zestig uur", luidt zijn antwoord. Als ik afscheid neem van de heer Van der Sande zegt zijn vrouw: „Weet u wat die haring nou doet als ie jonge meisjes ziet. Dan knipoogt ie". Ik lach en ga op weg naar het „onvrije" maar prachtige nieuwe veer, de „Prinses Marijke". En in Biervliet praten de mensen over het feest, over Willem Beukels, over ,,d' êrink" en over het standbeeld. Maar zij vergeten intussen de oogst niet. Inte gendeel! Pieter van de Vliet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 12