DOOD VAN EEN GOUDVIS
ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1958
Erbij
Schenking aan Rijksmuseum
In Rotterdamorkest van
Amerikaanse luchtmacht
Nieuwe voetbalagenda
PAGINA DRIE
De lichtbruin met zwarte kleine parelmoervlinder op het
koninginnekruid.
Een pronkendedagpauwoog, die in feite dreigt tegen
de camera.
meer zij. Gaat dat zien en
u zult er versteld van
staan! Benader de koning
in en haar aanbidders met
enige omzichtigheid en laat
u niet uit het veld slaan
door het abrupte vertrek
van sommige feestvierders
bij uw komst. Blijf maar
kalm staan, beweeg uw ar
men niet en uw hoofd zo
weinig mogelijk, dan komen
de dieren al heel spoedig
terug, gewoon omdat ze net
niet laten kunnen.
Tien tegen één dat een
dartele citroenvlinder, hele
maal citroengeel op een
paar heel kleine oranje
vlekjes na, zich van uw
verschijning nauwelijks
iets heeft aangetrokken.
Misschien klapt hij even
zijn vleugels uit, maar
binnen tien secpnden heeft
hij ze alweer boven zijn rug
tegen elkaar gelegd an is
hij ijverig doende met zijn
lange, draaddunne tong
nectar uit de bloempjes te
zuigen. Die tong kunt u
heel duidelijk zien en ook
hoe de vlinder er steeds
weer op dezelfde plaats een
knik in kan leggen.
gens en zes uur 's avonds,
daar waar de koningin van
het feest zich ophoudt.
Voor het geval deze aan
duiding u niet duidelijk
genoeg mocht zijn: de ko
ningin van dit feest, dat is
het koninginnekruid, ook
wel leverkruid genoemd en
in de boeken aangeduid als
Eupatorium cannabinum.
Óf ze mooi is, deze ko
ningin? Naar mijn smaak
helemaal niet zo bijzonder.
Nogal lang en stakerig,
hetgeen weer wat wordt
goedgemaakt doordat de
stengels meestal in flinke
bossen bij elkaar staan op
vochtige en liefst ietwat
beschutte plaatsen. De grof-
gezaagde bladeren zijn diep
ingesneden en aan de top
pen van de soms wel mans
hoge stengels zijn er brede
schermachtige verzamelin
gen van kleine bloemen,
die een wat onbestemd
goorlila kleurtje hebben.
Gewapend met deze sum
miere beschrijving zult u
haar gemakkelijk genoeg
vinden, onverschillig of u
gaat zoeken langs een sloot
kant in het Vogelenzangse
bos, aan de oevers van het
Brouwerskolkje, in het
oude R.ooswijk of waar enk.
want waar vocht en wat
heschuttina ziin te vinden,
is het koninginnekruid
verre van zeldzaam.
dat dagpauwoog heet en
dat iedereen alleen al door
deze naam onmiddellijk
herkent.
Mocht het geluk u in
dezen niet gunstig gezind
zijn, de aurelia misschien
al in een spinneweb gevlo
gen en daar op minder
prettige wijze aan haar
einde gekomen, dan zal dit
zeker worden goedgemaakt
door de dagpauwoog. Want
die is niet zeldzaam en
bovendien een uiterst trou
we bezoeker van het ko
ninginnekruid. Hij zal zich
alleen wat schuwer dan het
citroentje betonen, er z'ker
vandoor gaan bij uw komst
en zelfs na zijn terugkeer
nog een duidelijk wantrou
wen in uw richting ten toon
spreiden. Maar. dat is
eigenlijk juist wat u moet
hebben. Want een dag
pauwoog tracht een ware
of vermeende vijand altijd
op een afstand te houden
door hem de felle kleuren
en de „schrikaanjagende"
ogen aan de bovenzijde van
zijn vleugels te vertonen.
Dat zult u wel merken. Tot
dat de dieren helemaal aan
uw (roerloze) gestalte ge
wend zijn, zullen ze telkens
weer hun vleugels open
klappen, niet om te pronken
met hun schoonheid van
zwart met blauw en witte
ogen op een diep wijnrood
fond, maar om te trachten
u weg te krijgen. Weg,
want het is hun feest. En
ondanks mijn uitnodiging
bent u er toch eigenlijk een
indringer. Of u zich dit
wilt aantrekken, wordt aan
uw eigen inzicht overge
laten!
IS HET U wel eens opge
vallen, dat er op feesten
soms heel onverwachte
dingen worden vertoond?
Dingen, welke nauw ver
band houden met de feest
gangers zelf en waarvoor
de oppervlakkig toeziende
buitenstaander maar niet
meteen een verklaring weet
te geven? Neem bijvoor
beeld het geval van de be
kende uitstekend geklede
en knappe jongemannen
of de altijd wel aanwezige
opvallend mooie meisjes.
Hebben zij altijd de groot
ste aftrek? Nee, dat noeft
helemaal niet, u weet het
even goed als ik. En u zult
het ook wel hebben meege
maakt, dat ietwat slordige
en robbedoezige jongeman
nen of helemaal niet zo
knappe meisjes hun gezel
schap maar voor het kie
zen hadden waarmee
duidelijk werd bewezen,
dat 's mensen uiterlijk be
slist geen hoofdzaak is. Wij
kunnen deze zaak nog al
gemener stellen en zonder
nu ineens te beweren, dat
het uiterlijk er helemaél
niet op aankomt, toch op
merken dat andere dingen
gemakkelijk van veel gro
ter importantie kunnen
zijn. Niet alleen in de men
senwereld, maar ook bij
vele andere schepselen dei-
natuur. Dit wordt op het
ogenblik in heel Kenne-
merland (ja, tot ver erbui
ten) bewezen op het grote
feest van de zomervlinders,
dat in volle gang is en
waarvoor ik u bij deze een
officiële uitnodiging doe
toekomen. U wordt ver
wacht op de eerste de
beste zonnige en warme
dag tussen tien uur 's mor-
MISSCHIEN. heel mis
schien hebt u evenveel ge
luk als ik een paar dagen
geleden: dan kunt u er ge
tuige van zijn hoe er een
vrij kleine vlinder met
sterk gelobde vleugelran
den, vosbruin van grond-
kleur en getekend met vele
zwarte vlekken, neerstrijkt
op het koninginnekruid.
Het is de in de duinstreek
nogal zeldzame gehakkelde
aurelia, een familielid van
de alombekende zwartrode
atalanta of nummervlinder
en van het pronkjuweel,
Wat de vlinders zien in
deze plant, waar heel veel
mensen „niks an" vinden?
Ik weet het niet. Maar een
feit is, dat het lichtelijk
leverkleurige lila van haar
bloemen een onweerstaan
bare aantrekkingskracht
heeft voor vlinders, zweef
vliegen, kevers en wat d'es
Kees Hana
Ter gelegenheid van het jubileum van
het Rijksmuseum heeft een antiquairsfir
ma te Amsterdam ten geschenke aange
boden een interessant stuk vroeg Neder
lands zilver. Het is een sierlijk kroesje uit
het begin van de zestiende eeuw, mis
schien een doopgeschenk. Op de vergulde
band staat in gothische letters het op
schrift „O mater dei memento mei". Het
stuk is nu tentoongesteld in een zilvervi
trine op de tentoonstelling „Middeleeuwse
Kunst der Noordelijke Nederlanden",
(Van onze correspondent)
AFTER THE RAIN, de tweede roman
van John Bowen, verschenen bij Faher in
Londen, is een toekomstroman in zoverre
dat het historische omstandigheden be
schrijft die nog niet bestaan hebben en dat
wij ons onder het lezen inderdaad voelen
alsof wij in de naaste toekomst zien. Ove
rigens behelst het geen profetie, ook niet
van de politiek-sociaal-culturele soort die
gebruikelijk is nu de religieuzq soort moei
lijk meer geloof vindt. Bowen vertelt van
een nieuwe zondvloed en van het bestaan
op een vlot van een kleine groep overle
venden, bij wie zich zijn tweede ik bevindt.
Dat het natuurgeweld een bovennatuurlij
ke oorzaak zou kunnen hebben, komt bij
niemand op. Er valt alleen toevallig lange
tijd veel regen, slechts weinigen weten
zich te redden. God is er niet de oorzaak
van, maar het gevolg. Op het vlot immers
treffen wij Arthur aan, die de eigenaar is
en bovendien een heerszuchtig aangelegd
man. Als na enige weken zijn leiderschap
over de gemeenschap op de eindeloze wa
teren een axioma is geworden, deelt hij
mee dat het beter zou zijn als hij voort
aan als god vereerd werd. Het voornaam
ste argument, dat hij opgeeft, verdient
aangehaald te worden. Als wij willen dat
het nageslacht zich aan onze hoge begin
selen houdt, zegt Arthur, moeten wij ons
gedragen alsof die beginselen een meer
dan menselijke inspiratie hadden: „Som
migen van jullie hebben misschien het ge
voel dat ik zo'n verheffing niet waardig
ben, maar dat gevoel moeten jullie over
winnen. Het zal toch tegelijk met jullie
sterven, maar wat er dan bekend is van
jullie gedrag zal voortleven als geopen
baarde religie. Zijn er ook vragen?"
Niemand stelt vragen en Arthur staat
voortaan als „de god Arthur" bekend. Het
bekomt hem niet goed: hij gaat lelijke te
kenen van machtswaanzin tonen en aan
de andere kant verliezen zijn gelovigen
hun vertrouwen in zichzelf. Het is tenslotte
een hele opluchting als Arthur met een on
willige volgeling gaat worstelen. Beiden
vallen overboord en worden door de haaien
opgegeten. En zie, de volgende ochtend
komt er na maanden voor het eerst land
in zicht.
De satirische beschrijving van de ge
boorte van een godsdienst is een aardige
opgave voor een intelligente auteur, die
weet wat hij van de kwestie denkt en
John Bowen voert haar heel bekwaam uit.
Een zondvloed is moeilijker te behande
len, want als al dat water er is moet nog
begonnen worden aan de analyse van de
gemoederen der personen, die een onme
telijke verbeeldingskracht vergt. John Bo
wen maakt zich daar nogal makkelijk af.
Hij heeft zich verdiept in de technische
problemen van het leven op een vlot, in
het bijzonder in dat van de voeding, maar
het besef van eenzaamheid en nutteloos
heid, dat zich waarschijnlijk van de opva
renden meester zou maken, heeft hij ter
zijde gelaten, met het 'gevolg dat de tocht
van zijn bescheiden ark tot het laatst toe
op een sportieve onderneming lijkt, die be
loond zal worden met een ontvangst door
overheidspersonen en verslaggevers aan
de bij nader inzien toch nog bewoonde wal.
Het is dan ook niet zijn bedoeling geweest
een werk te leveren dat voorlopig niets
meer te zeggen liet. Men kan dat al dui
delijk zien aan het eerste hoofdstuk, waar
een personage in optreedt dat de ware
techniek van het regenmaken ontdekt
meent te hebben en juist voordat hij zijn
kunsten toepast de zwarte wolken ziet
aankomen van de grote regens, die tot de
overstromingen zullen leiden. Zo geeft Bo
wen een toon aan waarmee de zwaarste
eisen van de lezer bij voorbaat afgewe
zen zijn en er is hem tenslotte niets te
verwijten.'Men kan niet zeggen dat het
boek in zijn geheel een diepe iniruk na
laat, maar in sommige onderdelen is het
suggestief genoeg, zoals in de beschrijving
van een tocht over het al half verdronken
zuiden van Engeland en later van de li
chamelijke ongemakken die de opvaren
den van het vlot ondervinden.
NU HET OVER fantastische omstandig
heden gaat, is de gelegenheid gunstig om
ook het nieuwste boek te vermelden van
de Nigeriaanse auteur Amos Tutuola,
wiens romancierscarrière, zoals de lezer
zich misschien herinnert, in deze kolom
men door dik en dun gevolgd is. In het
geval van „The Brave African Huntress"
bij dezelfde uitgever verschenen
gaat het door dun. Men zou Tutuola's boe
ken moeilijk kunnen beoordelen op hun
waarde als getuigenissen van een hart en
een intelligentie. Het gaat om de avontu
ren zelf en vervolgens ook een beetje om
de variaties, die zij in hun groteske een
tonigheid toch nog bereiken. Misschien is
de indruk van variatie louter toeval, al
thans te danken aan voorkeuren van de
Europese lezer, die nog minder dan an
ders het geval is te maken hebben met de
bedoelingen van de schrijver, maar wij
kunnen toch niet anders doen dan daar
naar oordelen.
Een van de attracties van Tutuola's werk
is natuurlijk het rare Engels dat hij
schrijft, waarmee hij zijn lezer eenzelfde
soort plezier verschaft als de roman „The
Young Visiters", van indertijd de twaalf
jarige Daisy Ashford, die na veertig jaar
de positie van een klein klassiek docu
ment heeft bereikt. Het verschil is dat de
taal van Daisy Ashford bij de inhoud van
haar werk hoorde, terwijl die van Tutuola
Bij de n.v. Uitg. Mij. „De Tijdstroom" te
Lochem is een voetbalagenda verschenen
voor het komende seizoen. Het boekje, dat
in een handig formaat is uitgegeven en
onder redactie staat van de sportjournalist
H. Kuiphof, bevat tal van lezenswaardige
artikelen over het voetbalspel, benevens
de competitie-indeling met diagrammen en
de resultaten van het vorige seizoen, het
geen van belang kan zijn voor degenen die
wekelijks de poolformulieren insturen. De
agenda is verlucht met tal van foto's.
TOEN WILLEM zijn zaak in goud-en-
siervissen „Neon Tetra" begon, zei ieder
een dat hij het toch maar goed voor el
kaar had gebokst. Niets was minder waar.
Willem, machtig van tors, breed in de
schouders, geweldig in de kaken, had zich
letterlijk naar zijn winkel toe geslagen.
Met boksen had hij het geld voor een eigen
zaak verdiend. Toen hij er dan nog eens
de schouders onder zette om het een eind
in de maatschappij te schoppen was
„Neon Tetra" binnen korte tijd een bloei
ende zaak. De winkel stond altijd vol.
„Wie niet wil komen, moet maar wegblij
ven" luidde Willems devies en dat ver
kondigde hij zo luid, het stellend met zo
veel ondubbelzinnige logica, dat niemand
het in zijn hoofd zou halen zijn deur voor
bij te gaan. Toch behandelde Willem zijn
clientèle niet met zachtheid. Hij liet rus
tig twaalf klanten wachten op de dag dat
ze nog eens aan de beurt zouden komen,
wanneer hij bezig was een dertiende het
geheim van het paren uit te leggen. Wie
hem in de weg stond, plukte hij als een
berkenboompje van de grond en plantte
hem elders neer om zijn voorraad maan
vissen te bewonderen. Niemand genoot
voorrang. Niemand werd met respect be
jegend. Maar de jongen, die om een
kwartje watervlooien kwam, kon erop re
kenen, dat Willem ze hem leverde, al
moest hij het hele huis overhoop halen
voor een jampotje. De klant, die in een
Packard voorreed, zag zich niet bevoor
deeld boven de anderen,
Soms nam hij me even apart. Dat was
wanneer ik tegen zessen uit kantoor kwam
en de laatste klant huistoe ging. We wan
delden dan langs de groen gepavoiseerde
bakken en bewonderden het glimmende
mysterieuze leven. Bi; een bak stond
Willem altijd wat langer stil. Er zwom
slechts één goudvis in, een ronde dikbuiki
ge goudvis. „Dat is een geluksvis", zei
Willem, „daar heb ik een zwak voor". Hij
roerde met zijn vinger in het water. „Hij
schuift niet van zijn plaats", zei Wil
lem, „nou moet jij het eens proberen". Ik
volgde zijn voorbeeld en meteen sprong
de goudvis weg als het levend slachtoffer
van agressie. „Zie je, hij kent me", zei
Willem, „hij is niet bang voor me. Ik ben
zijn vriend". Hij haalde een pakje sigaret
ten tevoorschijn en stak er een op. „Jij
rookt niet, hè?" zei hij. Dan begon hij luid
te lachen en wierp er me een toe. „Je
klimt nog altijd boven op de kast. Ik zie het
aan je gezicht. Maar het is toch sterk van
die goudvis. Van dieren heb je soms meer
plezier dan van mensen...." Ik knikte.
TOEN IK op een van die avonden thuis
kwam, die tussen herfst en winter inhan-
gen, vol schemer en toch nog niet hele
maal donker, trof ik Willem niet aan de
deur. Binnenkijkend zag ik hem bij zijn
goudvis staan, het hoofd gebogen, of hij
er iets aan wilde onderzoeken. Ik voegde
me bij hem en volgde zijn blik. Willem zei
niets. Omdat ik begreep dat hij met een
ernstig probleem bezig was, paste ik er
wel voor op hem te storen, maar tracht
te aandachtig iets vreemds aan de goud
vis te ontdekken. „Ik weet het niet", zei
Willem eindelijk, „ik weet het niet, maar
er is iets met hem aan de hand". Hij schud
de het hoofd en bleef de vis taxeren. „Is
hij ziek?? vroeg ik.
„Ik ben er bang voor", zei Willem.
„Maar hoe heb je dat gemerkt?" zei ik,
want ik kon nog steeds niets aan de vis ont
dekken. „Kijk", zei Willem en hij stak zijn
vinger in het water. Als door de bliksem
getroffen sprong de goudvis weg, net als
of ik mijn vinger in het water gestoken
had. „Hé", riep ik. „Gek hè?" zei Wil
lem. „Er kan toch niks met hem zijn dat
hij zo eenkennig doet?" „Misschien ligt
het aan je vinger?" opperde ik. Een ogen
blik keek Willem me aan met zo'n gram
storige blik, dat ik me in een flits realiseer
de dat hij een bokser was, maar klaarblij
kelijk oordeelde hij me te goedertrouw. Er
kwam zelfs een glans van blijdschap in zijn
ogen toen hij uitriep: „Verrek, ja zeg, daar
kon je wel eens gelijk in hebben!" Hij
rook aan zijn vinger. „Nou", zei hij triom
fantelijk,,, nou, wat je zegt: teer! Ik ben
met teer bezig geweest! Hier! Ruik zelf!"
Willems vinger onder mijn neus gaf mij
niet de minste zekerheid, maar het leek
me onder deze omstandigheden beter zijn
zienswijze te beamen en ik verklaarde dan
ook met de hand op het hart, dat ik teer
rook. „Die beesten zijn zo gevoelig. Ze
kunnen nergens tegen", zei Willem. Hij
bleef nog een tijdje naar de goudvis staan
kijken en liep toen naar de keuken om
zeep. Halverwege bedacht hij zich. Hij
haalde zijn sigaretten te voorschijn en
wierp me er een toe. „Ik was werkelijk
een beetje ongerust", zei hij. „Je gaat toch
aan zo'n beest wennen."
„En hij aan jou", zei ik. „Maar als ie wer
kelijk wat had gemankeerd, zou je dat toch
wel aan de verschijnselen hebben ge
merkt". Jij bent tenslotte kenner".
„Alleen maar van dooie vissies", zei
Willem en fluitend begon hij de winkel aan
kant te ruimen.
MAAR de volgende dag was de goudvis
dood. Ik wist het meteen, toen ik de win
kel binnenstapte. Ik zag het aan de manier
waarop Willem met zijn rug naar de klan
ten stond en watervlooien in een doosje
schepte. Hij keek even op, toen ik achter
hem stond, hij zei niets. Ik liep onopval
lend naar de bak: de goudvis zwom er niet
meer in. Toen ik al bij de deur was om
naar buiten te gaan, klonk Willems stem:
„Hé!"
Ik draaide me om. „Kan je niks zeg
gen?" vroeg Willem. „Ik vind het jam
mer", zei ik. „Is dat alles?" vroeg Wil
lem. „Wat moet ik anders zeggen?" vroeg
ik. „Nou", antwoordde Willem „dat ik
stom ben geweest, ik had moeten roepen:
„Lang zal ie leven!"
Hij draaide zich om en liet een luid ge
lach horen. Maar de winkel was toch een
beetje verdrietig!
Michael Réty
In het City-Theater
te Amsterdam zal
donderdag 18 sep
tember de gala
première worden ge
geven van de nieuwe
Nederlandse speel
film „Dorp aan de
rivier" waarmee
Fons Rademakers als
regisseur debuteert
De film is gemaakt
rmar de roman van
Anton Coolen en
wordt op 19 septem
ber in Amsterdam,
Rotterdam en Den
Haag ingezet. Het
scenario is van Hugo
Claus, de muziek van
Jurriaan Andriessen
en Wim van de
Velde was de voor
naamste assistent
van de regisseur. Het
affiche voor de film,
dat men hiernaast
vindt afgebeeld, is
door W. Ledel ont
worpen. De opzet was
het evenwaardig te
maken aan de artis
tieke betekenis van
Coolens in tien talen
vertaalde roman en
de film in de reclame
al meteen boven het
louter commerciële
plan te verheffen.
eigenlijk juist niet bij het zijne past. Zijn
verhalen van avonturen met verschrikke
lijke monsters in het oerwoud hoorden in
zijn eigen taal geschreven te zijn. Hij il
lustreert als weinig anderen de verwar
ring die ontstaat als een gevorderde cul
tuur zich aan een achtergeblevene oplegt.
Intussen beschikt hij dan toch over een
talent en hij heeft een verhaal te vertel
len, in dit geval over de dochter van een
beroemde jqger, die in het Bos der Pyg
meeën, waar nooit iemand uit terugkeert,
op zoek gaat naar haar broers. Het is wel
weer een mooi sterk verhaal. Wie de moei
te neemt zich voor te stellen wat er be
schreven wordt kan er zich moeilijk bij
vervelen, vooral als hij nog geen van Tu
tuola's vorige drie boeken kent. Als hij die
gelezen heeft, krijgt hij toch het gevoel
dat hij het langzamerhand wel weet. Het
zou misschien goed zijn als Tutuola zich
een ordelijker en banaler Engels eigen
maakte. Wanneer men eenmaal genoeg
heeft van zijn rare Engels, dat trouwens
steeds meer besmet wordt met halfver-
werkte alledaagse uitdrukkingen, stelt
men zich voor dat zijn verhalen daar aan
zienlijk bij zouden winnen, als hij er dan
tenminste zelf nog in kon geloven.
DEN HAAG De beroemde „Airmen
of Note" het officiële dansorkest van
de Amerikaanse luchtmacht, dat destijds
heeft meegewerkt aan de totstandkoming
van de succesrijke film „The Glenn Miller-
story" komt naar ons land. Het zal op
zaterdag 11 oktober een exclusief concert
in de Ahoy-hal te Rotterdam onder be
scherming van de Amerikaanse ambassa
deur en de Commissaris der Koningin in
de provincie Zuid-Holland geven. De
baten van het concert komen geheel ten
goede aan het Prinses Beatrix Poliofonds.
Het concert in Rotterdam vormt een on
derdeel van een grote Europese tournee,
die twee maanden zal duren. Het wordt
beschouwd als een nuttig en noodzakelijk
verlengstuk van de in Amerika zo popu
laire „March of dimes" (Mars van de
dubbeltjes) een actie voor de bestrij
ding van de kinderverlamming.
De „Airmen of Note" is een ensemble
van zestien veelzijdige en solistisch zeer
bekwame beroepsmusici. Het orkest staat
onder leiding van Johnny O'Seekee, het
werd zeven jaar geleden opgericht en heeft
thans dezelfde functie en organisatorische
achtergrond als het orkest van majoor
Glenn Miller gedurende de tweede wereld
oorlog.