ten kenscheis aan de dichtec Steiiviq Slen&en^
HUWELIJKSSCHOLEN
Tlieuuie
HET AVONTUUR VAN
TANTE CATO
UITGAVEN
TIEN JAAR
IN ONS LAND
ZATERDAG 2 7 SEPTEMBER 1958
Erbij
lm talrijke steden
an
N ederland
behandelen artsen
en psychologen
problemen
van
huwelijk
voor jonge mensen
Dit kleine drama is bestemd voor oudere lezers. Het
speelt in Delft in 1908, toen ik een jongen van zeven
jaar was. Het heeft mijn jonge gemoedsrust danig
verstoord, al was het maar tijdelijk. Gelukkig komen
met de jaren het verstand en debevrijdende glimlach
DAT TOT nu toe de Vlaamse dichter
Herwig Hensen zo weinig gehoor in ons
land heeft gevonden mag verklaarbaar
zijn, het is niet vergeeflijker dan de stilte,
die er zelfs in Vlaanderen rond zijn werk
is ontstaan. Zijn jongste bundel „Het Ven
ster" (de twaalfde die hij sinds zijn de
buut „De vroege schaduw" anno 1937
bij A. Manteau in Brussel deed ver
schijnen) mag uit het oogpunt van vorm
vernieuwing weinig of geen verrassing
bieden, hij vertoont binnen de grenzen van
de poëtische expressie, die Hensen zich
welbewust heeft gesteld, verschuivingen
in zijn levensgevoel, die te kenmerkend
zijn voor bepaalde aspecten van deze tijd
en van zijn dichterschap in die tijd, om er
stilzwijgend aan voorbij te gaan. Hensen
heeft zich en dat is één van de oor
zaken voor de betrekkelijk geringe aan
dacht die zijn zowel kwalitatief als kwan
titatief achtenswaardige oeuvre heeft ge
trokken afzijdig gehouden van elke stro
ming, groepering en spectaculaire begin
selverklaring. Als men het zo noemen wil:
hooghartig afzijdig. Hijzelf heeft van een
„olympische ongenaakbaarheid" gespro
ken, die men verstaan moet in zijn taal,
verklaren moet uit zijn herkomst, zijn ont
wikkelingsgang, zijn persoonlijke proble
matiek, om haar niet alleen te eerbiedigen
maar te bewonderen en ten volle te her
kennen (en dus te erkennen) als de kern
van zijn dichterschap.
HENSEN HEEFT in zijn jonge jaren,
zoals vrijwel al zijn generatiegenoten, in
de ban van Karei van de Woestijne ver
keerd, Ook hij was eens een „modderen
man". Maar geen van zijn broeders in
Apollo is het als hèm gelukt de traditie
van Van de Woestijne voort te zetten, te
verjongen en te vernieuwen en de dichter
van „Het zatte hart" gelijktijdig in zich
te overwinnen. Poëtisch wist hij zich, dank
zij een niet geringe zelftucht, een weg te
banen naar de tegenpool van Van de Woes
tijne: naar het koel-beheerste, strakke, be
dachtzame, wiskundig-exacte. Hensen is
mathematicus en als zodanig geoefend in
het hanteren van heldere denkwetten, van
constructieve formuleringen en streng ge
objectiveerde waarnemingen, zoals Valé-
ry dat was. Van Valéry is ook de uit
spraak dat de goden weliswaar genadig
lijk een vers schenken, maar dat het dan
aan de dichter staat om daaruit een twee
de vers samen te stellen „dat zijn oudere,
bovennatuurlijke broeder waardig moet
zijn". In die geest noemde hij zien geen
dichter maar een verzenmaker, een con
structeur, evenals Poe, die aan zijn feno
menaal dichterschap geen afbreuk deed
door te verklaren dat zijn befaamde „Ra
ven" maar „maakwerk" was.
Meer dan eens noemde Hensen zich een
„maker" (in een andere, meer ambach
telijk-wij sgerigfe zin dan Verwey er meta
fysisch aan toekende). Op dat punt geko
men van zijn ontwikkeling zou Hensen, zo
hij dat had gewild, dat wil zeggen: inner
lijk als een noodzaak had gevoeld, de weg
naar het experimentele vers hebben kun
nen Inslaan. Hij heeft dat al is dat wel
van hem verwacht getracht noch ge
wenst. De traditionele versvorm, getuch
tigd tot een pijnlijk nauwgezette uitdruk
king van zijn levensgevoel en levenspro
blematiek, bood hem mogelijkheden ge
noeg. Wat hij innerlijk zocht behoud en
verheldering van zijn onbesmet jeugdge-
voel, loutering, zuivering van het zinne-
lijk-aardse, vergeestelijking, vervolma
king tenslotte kon niet gewetensvoller
worden verwoord dan hij het, gehoorza
mend aan de traditionele verswetmatig
heid, deed. Hij was in steeds meerdere
mate de denkende lyricus, zoals Elisabeth
Langgasser het noemde de dichter, die
zich in de geest van Stefan George (en
als men wil: van Albert Verwey) en in
zeker opzicht óók in die van de beschou
welijke orde van P. N. van Eyck, aan „de
vorm" als „gevoels"-zuiveraar, als poëti
sche katharsis, actief onderwierp.
WIE DUS bij Hensen hoe represen
tatief zijn gedichten, vooral de latere en
laatste qua inhoud ook zijn voor het mo
derne levensgevoel speurt naar verras
sende beelden, overrompelende metaforen
onthullende associaties of welk ander ex
pressiemiddel der „modernen" ook, zal
vergeefs zoeken. Hensen dicht niet als de
„experimentelen" van het woord uit, maar
naar het woord toè. Hij geeft uitdrukking
aan alle schakeringen die er tussen „voe
len" en „denken" zijn, om zichzelf en an
deren van de levensproblematiek, de mo
derne mens eigen, bewust te maken en
dankzij die bewustwording een eervolle,
een menswaardige en voor de geest dóór
en dóór verantwoorde uitweg te vinden uit
de doolhof der innerlijke gewaarwordingen.
al dichtend. Want dichten is voor hem in
de meest strikte betekenis van het woord
een levensfunctie, een zelfverwerkelijking,
een bouwen aan het leven, en als zodanig
een handeling die de dood, het verval, de
vergankelijkheid, de ondergang weer
streeft.
Van jongsaf was zijn kunst belijdenis
poëzie: getuigenis, bezinning, rekenschap
—uiterlijk koel bedwongen, van binnen
felbrandend „met een witte vlam". Te
ruggetrokken in zichzelf, strijdend om een
mogelijke verstandhouding tussen zijn iso
lement en het leven, tussen de geest en
de zinnen, heil en doem, volheid en leeg
te, vlekkeloosheid en vertroebeling, wan
hoop en verrukking, hield hij zich man
haftig staande op de smalle basis van zijn
zuiver levensbeginsel. Er is in hem een
kuisheid levend gebleven, die een verge
lijking met Marsman opdringt. Als Mars
man is Hensen ik verwijs naar het voor
treffelijke essay, dat Vestdijk destijds aan
de dichter van „Tempel en Kruis" wijdde
een Apollinische persoonlijkheid, hoe
verschillend de inzet van beider poëzie ook
is. Marsman bewoog zich van het vitalis-
tisch-expressionistische gedicht naar het
klassieke, Hensen sloot onmiddellijk bij
het traditioneel-klassicisme (van de
„symbolisten") aan, krachtens zijn dich
terlijke aanleg èn apollinische levensge
voel, dat Vestdijk kenschetste als „een
twee-eenheid van maximale beheersing en
maximale fijnbesnaardheid".
Ik wil niet beweren dat Hensen d,e
twee-eenheid als harmonie veroverd heeft
als dichter niet en waarschijnlijk als
mens niet. Het bleef en dat is zijn on
miskenbare betekenis een moeizaam,
moedig streven. Het eiste een voortduren
de gedaanteverwisseling: Narcissus, Da
vid, Adonis, Hamlet, Daidalos, Apollo
de weg was lang en moeilijk. Een gemak
kelijke weg zou Hensen trouwens niet heb
ben geduld. En wanneer hij zich in zijn
jongste bundel „Het venster" met Robin
son uitgestoten en weggeworpen op
dit blinde strand" vereenzelvigt, wan
neer hij, vereenzaamd, met alle macht
van zijn beschouwelijk „denken" en be
dwongen „voelen" in zijn dichten een zin
tracht te geven aan het ervaren zinloze,
dan is hij, ruim veertig jaar nu, niet aan
het eind van zijn ontwikkelingsgang, noch
aan dat van zijn dichterlijke mogelijkhe
den. De tijd, deze verwarrende en in zo
veel opzichten beschamende tijd, heeft
hem onvermijdelijk in zijn greep gekre
gen. De bitterheid van zijn Mozartcyclus,
de wanhoop en de moeheid, die in een dof
fe branding langs de rotsige vastheid van
zijn traditionele vers schuurt, laten geen
twijfel of Hensen is een kritiek levenssta
dium binnengaan, gedreven door „de
tijd". Maar dat hij desondanks stand zal
houden en zich vernieuwen zal, doet een
Strofe als deze (en zo staan er meer
in de bundel „Het Venster") hopen en ge
loven
„Met mijn wanhoop beaam ik het leven.
Jammer vernedert en wrok verknecht.
Geen van wie 't oor .aan zijn stilten legt
zal ooit zich overgeven."
C. J. E. Dinaux
„De vogelaar van Alcatraz" door Tho
mas E. Gaddis is de geschiedenis van de
wegens moord terdoodveroordeelde Ro
bert F. Stroud die gratie kreeg en gedoemd
was levenslang in de beruchte Amerikaan
se staatsgevangenis van Alcatrax te ver
blijven, waar hij zich ontwikkelde tot één
der vermaardste vogelkenners van de
Verenigde Staten. Het boek is door W. P.
van Stockum en Zoon te Den Haag uitge
geven. Op minutieuze wijze beschrijft het
boek de eenzame dagen in de gevange
nis, waar Stroud begint met enige jonge
mussen te houden. Hij weet ze met on
eindige zorg te voeden van de schrale kost,
die hij zelf krijgt en bouwt met vreselijk
veel moeite van afvalstoffen een grote
kooi. Dit is het begin van een merkwaar
dige loopbaan, die de gevangene tenslotte
naam en faam doet krijgen als vogelken
ner. Hij schrijft in de gevangenis een
standaardwerk over vogels en beant
woordt brieven van vogelliefhebbers uit
alle delen van de Verenigde Staten, die
hem schrijven onder een postbusnummer,
opdat zijn ware identiteit niet bekend
wordt. Tussen deze uitzonderlijke ge
schiedenis in beweegt zich het verhaal
van de eindeloze moeite, die zijn moeder
en een vogelliefhebster waarmee hij zelfs
trouwt, zich getroosten om gratie voor
hem te krijgen. Alles is echter tevergeefs
en tenslotte worden hem zelfs zijn gelief
de vogels afgenomen. Het is geen zonnig
boek, maar het geeft een beeld van het
Amerikaanse gevangeniswezen, tesamen
met één van de meest verbluffende histo
ries, die ooit op dit gebied zijn voorgeval
len.
Hier lacht de asceet (Over deugden en
ondeugden, die niet in de catechismus
staan) van de Weense Jezuïet Michaël
Horatczuk, uit het Duits vertaald door
Henk Baljon, voorzien van een kerkelijk
keur van Belgische rooms-katholieke zij
de, uitgegeven door Lannoo Tielt te Den
Haag, is een bundeltje vrijmoedige spot
met rooms-katholieke hebbelijkheden bin
nen de perken van de geloofsleer. Heilza
me lecteur, niet alleen voor rooms-katho
lieke farizeeërs, die de uitgever aanprijst
als geestelijke penicilline.
(Van onze medische medewerker)
HET IS DIT NAJAAR tien jaar geleden, dat de eerste huwe
lijksscholen in Nederland, te Amsterdam en Rotterdam, gehou
den werden. Thans, tien jaar later, worden huwelijksscholen
georganiseerd in achttien steden, waaronder Haarlem, terwijl in
andere plaatsen overwogen wordt eveneens tot de oprichting
van een dergelijke instelling te komen.
Het klinkt een beetje vreemd: een huwelijksschool. We ken
nen dagscholen, avondscholen, we hebben scholen voor diverse
vakcursussen. Maar meestal is iemand niet op een speciale
school of cursus geweest, alvorens hij of zij ging trouwen. In
vele landen is het gebruikelijk, dat jonge mensen, in ieder geval
op middelbare scholen en universiteiten, soms ook in de hoogste
klassen van de lagere school, voorlichting krijgen over diverse
problemen, die met het huwelijk samenhangen. Dit is ondermeer
in Denemarken, Zweden en Engeland het geval. In ons land
kennen we deze voorlichting op school of universiteit niet (wel
bij studentenverenigingen). Toch, naar de ervaring en mening
van artsen, geestelijken en juristen, is het zeker gewenst, dat
jonge mensen die in het huwelijk treden of die kortgeleden in
het huwelijk getreden zijn, iets meer weten van het huwelijk
dan nu meestal het geval is.
Zeker, er zijn vele boeken over huwelijk en geslachtsleven.
Maar toch, niet alle problemen worden in deze boeken behan
deld en men kan toch niet alle boeken over dit onderwerp lezen.
Bovendien rijzen bij het lezen van een boek over huwelijk en
huwelijksleven vaak vele vragen. En waar kan de jonge man of
jonge vrouw heen gaan, ten einde daarop een antwoord te krij
gen? De meeste boeken over het huwelijk beperken zich tot de
kennis van het geslachtsleven. Maar het huwelijk heeft nog vele
andere facetten: er zijn juridische problemen, er is het vraag
stuk van de inrichting van het huishouden en de verzorging van
de baby.
HET IS VAAK verbazingwekkend als men verneemt, welke
wanbegrippen over diverse facetten van het huwelijk nog be
staan bij jonge mensen, studenten en anderen, die overigens
over een goede algemene ontwikkeling beschikken. Wat weet
een jonge man eigenlijk van „de vrouw" als hjj rond,de leeftijd
van vijfentwintig jaar in het huwelijksbootje stapt? Hij neeft
zo zijn opvattingén over de vrouw op
grond van zijn ervaringen met moeder en
zusters, of met een meisje op school of
werk. Hij maakt zich vaak een volkomen
verkeerde voorstelling van „de vrouw" aan
de hand van de vele films, die het soms
bijzonder verwrongen en abnormale leven
van de hoofdfiguren uitbeelden. Zeker, hij
is verloofd geweest alvorens te trouwen,
hij heeft soms wel contact gehad met meer
dan één meisje. Maar toch, het is wel zeer
nuttig als de jonge man leert beseffen, dat
er nu eenmaal grote psychologische ver
schillen bestaan tussen man en vrouw, dat
een vrouw vaak geheel anders denkt en
voelt dan de man en dus op geheel andere
gronden handelt als hij- De jonge vrouw
weet meestal maar heel weinig van men
struatie, eirijping, zwangerschap en be
valling, als ze gaat trouwen. Ze is verloofd
geweest en kent haar aanstaande man dus
een tijd. Maar het kan een grote waarde
zijn voor haar huwelijk als zij bepaalde
uitingen en gedragingen van haar echtge
noot leert begrijpen als uitdrukkingen van
zijn mannelijk karakter en manlijk wezen,
dat nu eenmaal grote verschillen vertoont
met haar vrouwelijke aard.
Voorbereiding van verloofden, voorlichting ook van jongge
huwden is dus zeker wel op zijn plaats. Tien jaar lang worden
in ons land in lente en najaar cursussen voor jonge mensen
georganiseerd. De meeste mensen die de huwelijksscholen be
zoeken, zijn in de leeftijd van twintig tot vijfentwintig jaar.
Maar ook mensen van achttien tot twintig jaar bezoeken de
huwelijksscholen en een kwart van de bezoekers is ouder dan
vijfentwintig jaar. Meer dan de helft van de leerlingen van de
huwelijksscholen waren verloofd, een kwart van alle bezoekers
was kortere of langere tijd getrouwd, de overige jonge mensen
waren niet verloofd. De bezoekers van de huwelijksscholen be
horen tot uiteenlopende levensovertuigingen: meer dan een der
de van de bezoekers was Nederlands Hervormd, een kleiner
aantal was vrijzinnig hervormd, een kwart was rooms-kathohek
of gereformeerd, de overigen gaven op niet tot een kerkgenoot
schap te behoren.
De arts-docent tijdens het beantwoorden van vragen.
DE HUWELIJKSSCHOLEN worden georganiseerd door de
Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, welke zijn
hoofdzetel in Den Haag heeft. Zestien artsen, twaalf psychologen
en acht juristen behoren nu tot het vaste docentenkorps van
deze dagscholen. Een cursus bestaat thans uit een achttal les
sen. Een arts vertelt iets over bouw en functies van het mense
lijk lichaam. Bijzondere aandacht wordt hierbij geschonken
aan de bouw en verrichtingen van de geslachtsorganen. De
cursus duurt acht weken, één keer per week wordt op een avond
ongeveer tjyee uurjes gegeven.. Mqt. tekeningen en lichtbeelden
wórdt het gesproken woord toegelicht. Tijdens de pauze en ook
na afloop van de lesavond kunnen vragen
worden gesteld, die door de inleider wor
den beantwoord.
Een nieuwe methode bestaat hierin, dat
men gezamenlijk luistert naar een moment,
een scène, uit het huwelijksleven. Bijvoor
beeld een discussie tussen man en vrouw,
welke op een grammofoonplaat is opge
nomen. Onder leiding van de docent geven
de bezoekers van de huwelijksschool dan
hun mening over het gehoorde. De docent
tracht dan weer een uiteenzetting te geven
van datgene, wat met de beluisterde scène
samenhangt.
„Bevalling zonder pijn" is meestal een
onderwerp van bespreking door de arts
docent. De jonge mensen horen van het
grote wonder, dat zich voltrekt tijdens de
zwangerschap in het lichaam van de vrouw.
De jonge vrouw verneemt iets over hy
giënische maatregelen, welke zij tijdens de
zwangerschap moet treffen, over aanwij
zingen voor een juiste voeding. Voor de
jonge man, die deze lessen bijwoont, is het
bijzonder nuttig als hij ook iets verneemt
over de veranderingen in het lichaam
van de jonge vrouw en over de problemen,
die samenhangen met de bevalling. Hij zal
meer begrip kunnen krijgen voor ae zwangerschap en bevalling
van zijn vrouw. Door middel van filmstrips en foto's krijgen de
jonge mensen een beeld van een bevalling. Angsten meestal ver
oorzaakt door wanbegrip en onjuiste voorstellingen, verminder
den of verdwijnen.
De arts bespreekt ook de geboorteregeling. Vele jonge mensen
vernemen, vaak tot hun verbazing, dat ongeveer tien percent
van alle huwelijken zonder kinderen blijven, ofschoon de echt
genoten toch gaarne kinderen zouden wensen. De cursisten leren
dan, dat geboortebeperking dus niet alleen „dat men geen kin
deren wil krijgen" behoeft te betekenen, ook kan inhouden, dat
men graag kinderen wil hebben. Uiteraard wordt juist bij dit on
derdeel door de dokter veel aandacht geschonken aan de op
vattingen, die bij de uiteenlopende levensbeschouwingen bestaan
over het probleem van de geboorteregeling.
JONGE MENSEN, die pas verloofd of getrouwd zijn, kunnen
vaak heel moeilijk begrijpen, dat andere echtparen elkaar het
leven zo moeilijk maken, of erger nog, dat huwelijken wel ont
bonden worden door echtscheiding. Ook die andere mensen zijn
toch eens als verliefde verloofden of jonggehuwden hun huwe
lijksleven begonnen. Het is de taak van de psychologen en psy
chiaters op de huwelijksscholen de bezoekers duidelijk te ma
ken, dat het van elkaar houden niet altijd voldoende is om een
huwelijk tot een succes te maken. De mensen moeten elkaar ook
kunnen en willen begrijpen. De psycholoog vertelt, hoe dat
„elkaar begrijpen in het huwelijk" bevorderd kan worden, hij
verklaart waardoor wanbegrip kan ontstaan, maar ook probeert
hij de jonge mensen duidelijk te maken, op welke wijze men tot
beter wederzijds begrip in het huwelijk kan komen.
DE HUWELIJKSWETGEVING is juist de laatste jaren in ons
land belangrijk gewijzigd. Problemen van huwelijkse voorwaar
den, het recht tot zelfstandig handelen van de vrouw, juridische
consequenties van het huwelijk voor de echtgenoten en voor de
mogelijke kinderen, het zijn alle problemen waarvan de mees
ten van ons maar weinig, te weinig weten, als ze in het huwelijk
treden. Een jurist vertelt de cursisten welke wettelijke bepalin
gen voor het huwelijk van bijzondere betekenis zijn. Het is op
merkelijk, dat ook die les, waarvan men zou verwachten, dat
deze door de „droge" stof met weinig belangstelling gevolgd zou
worden, toch veel aandacht van de cursisten heeft.
In de meeste plaatsen wordt na afloop van de acht cursus
avonden nog een forum gehouden. De docenten treden dan weer
op. maar nu gezamenlijk. De cursisten hebben ondertussen de
leerstof niet alleen op de wekelijkse lesavonden beluisterd, maar
ook thuis kunnen doorlezen. Want na afloop van elke lesavond
krijgen zij het behandelde in gedrukte vorm mee naar huis. Op
de forumavond komen de cursisten dan nog eens met de vragen,
die alsnog bij hen gerezen mochten zijn. Want op elke lesavond
hebben zij reeds ruimschoots gebruik kunnen maken van hun
recht de docenten vragen te stellen.
Vele honderden jonge mensen hebben in de afgelopen tien
jaar de Huwelijksscholen van de N.V.S.H. bezocht. Het aantal
plaatsen, waar huwelijksscholen worden georganiseerd, breidt
zich uit. Rest nog te vermelden, dat de huwelijksscholen van de
N.V.S.H. toegankelijk zijn voor allen boven de achttien jaar, ook
als zij geen lid zijn van de organiserende vereniging.
TANTE CATO, een ongehuwde zus
ter van mijn vader, was de vleesge
worden vroomheid. Ze woonde aan het
grachtje achter ons huis boven een ga-
ren-en-bandwinkel, die gedreven werd
door een oude juffrouw met twee bleke,
magere dochters. Tante had voor aan
de straat een salon, waarvan het gre
nadinerode brocaat en veel verguldsel
in mijn herinnering zijn gebleven. De
salon, waarin we wel eens oude inge
bonden „illustraties" mochten doorbla
deren in afwachting van een traktatie
op flensjes, maakte Tante Cato voor
ons aanvaardbaar. Voor de rest was ze
hinderlijk, daar zij ons gewéten was in
kerkelijke zaken en de moraal. Ze
sloeg geen mis over in de parochie
kerk en onze gedragingen aldaar wer
den dagelijks aan onze ouders overge
bracht. Dat was meestal niet erg om
dat wij geen wilde kinderen waren,
maar wel catastrofaal als we inderdaad
voor de verleiding waren bezweken het
vriendje, dat naast ons in de bank in
labiel evenwicht verkeerde, het laatste
duwtje te geven dat hem in het mid
denpad deed tuimelen. De komst van
Tante was dag op dag de oorzaak van
een haastig gewetensonderzoek. Dat
Tante Cato een verlengstuk van de
kerk en haar geboden was, was dus
hinderlijk maar normaal, zo normaal
en hinderlijk als het natuurverschijn
sel motregen. Voor mijn zusje van vijf
tien jaar had deze semikerkelijke func
tie van Tante nog de consequentie, dat
haar „paden" de paden van mijn
zusje welbegrepen werden bewaakt.
De school van mijn zusje was vlak
naast een school voor grotere jongens.
Een dergelijk voor die dagen hachelijk
arrangement gaf mijn Tante heel wat
werk en deed mijn zusje in blijvend
alarm verkeren.
PAS VEEL LATER hoorden wij dat
Tante Cato niet altijd zo geweest was.
Ik heb haar portret voor mij uit ons
oude familiealbum. Een tengere, jon
ge vrouw met een geestig gezichtje on
der een voor die tijd sobere coiffure,
een portret dat wonderlijk modern lijkt.
Ze was een schoonheid, omringd door
een eregarde van jongelui, aan wie ze
met nauwgezette eerlijkheid een toer
beurt gaf om haar meer van nabij van
hun bewondering blijk te geven. Mijn
grootouders konden daar geen waarde
ring voor opbrengen en zij werd dan
ook naar een paar degelijke nichten ge
stuurd, die in Den Bosch een winkel in
handschoenen hadden. Tante hielp mee
in de winkel. De omzet steeg, vooral
die in herenhandschoenen. Ze verkreeg
daardoor de naam „mooi Catootje"
maar nooit een man, zoals dat wel meer
gebeurd met dames die iets te mooi
zijn en dat zelf weten.
Hoe het overigens verder in Tante's
leven is gegaan weet ik niét. Zij duikt
pas weer in de geschiedenis op, toen
wij kinderen waren. Ze was een kleine,
wat gezette maar niet onknappe vrouw,
nog steeds geestig als ze dat wilde,
maar vroom en lastig. En ze was voor
ons kinderen, de onfeilbare exegeet van
kerkelijke wet en moraal. Dat was in
die tijd helemaal niet zo vreemd. En ik
heb gezegd dat dit een verhaal is voor
oudere lezers.
HET WAS in de dagen, dat Tante's
gezag in het zenith stond, dat wij op
een lentedag in het Agnatapark gin
gen wandelen, mijn wat oudere broer
tje en ik. We werden begeleid door het
zusje van vijftien jaar.
Het was een middag, waarop we eigen
lijk allemaal in school hadden moeten
zitten, maar er was iets gebeurd dat
het hele onderwijzend personeel van de
stad plotseling bij elkaar bracht en
Tante kon niet weten, dat wij vrij had
den. Wij voelden ons dus gelukkig. Het
was een heerlijke wandeling naar het
Agnetapark: je moest als je geluk
had eerst een tijd wachten voor de
spoorwegovergang, waar met gestamp
en gesis en omgeven door de geur van
vrijheid en avontuur, de lange zware
trein voorbij kwam, die naar Den Haag
en nog veel verdere nooitgeziene ste
den reed en die daar de mensen zou
brengen, die je achter de raampjes zag
zitten. Gelukkige mensen, wier harten
wel moesten kloppen van verwachting.
Daarna ging de weg dwars over het
terrein van de Gist-en-Spiritusfabriek,
onder rijen brede buizen door, langs ge
heimzinnige poorten en zwarte gebou
wen met gapende vensters, waarachter
je mannen zag, die in rook en stoom
bezig waren met grote machines, waar
van je in het duister alleen het koper
zag glanzen. Het stonk er, zei mijn zus
je, maar mij deed de lucht daar denken
aan de geur van de platte, ronde peper
koeken, waarop met rose suiker „Voor
Moeder" stond en die je alleen op de
kermis kon krijgen. Achter de fabriek
lag het Agnetapark, een klein plant
soen met wat slingerpaden, bomen en
struikgewas en een vijver met eenden,
een anticlimax na de zoëven ondergane
sensaties.
Langs de slingerpaden, waarvan de
dikke laag grint het lopen allerminst
plezierig maakte, stonden banken. Wij
wandelden over net krakende grint, nu
ineens al moe en bij iedere ronding van
het pad uitziende naar een bank, die
nog niet bezet zou zijn. Toen wij weer
eens achter een groep struiken uitkwa
men en het gezicht op een nieuwe
kromming kregen, zagen we dat de
bank daar ook alweer niet vrij was.
Maar op die bank zat Tante en
Tante zat daar niet alleen! Mijn zusje
trok ons snel terug. Wij konden door de
takken der uitsterste struiken zien dat
het een lange man was, waarnaast ze
zat. Mijn zusje siste wat tussen haar
tanden en zei toen „Oh la la (ze had
Franse les bij een juffrouw, die echt
uit Frankrijk kwam). Ik begreep niet
veel van het gedrag van mijn zusje. Be
ter gezegd: ik zag niets ongewoons.
Nog niet! Maar ik was graag bereid
Indiaantje te spelen. Wij bleven nu
doodstil staan en daarom kreeg ik de
verwachting, dat er toch iets moest ge
beuren. Wij gluurden ook nog steeds
door de takken der struiken. En toen
gebeurde het, wat mijn zusje noopte
ons in één ruk aan de hand mee te sleu
ren naar huis, dwars over het fabrieks
terrein, de spoorwegovergang, de
grachten en het grote marktplein,
hoogrood, dan weer lachend en dan
weer in zich zelf mompelend alsof ze
ook nog verontwaardigd was.
De lange man, die de koster van onze
kerk was dat zagen we aan zijn
grijze haren en zijn rode uitstaande
oren had zich naar Tante voorover
gebogen en haar een zoen gegeven. In
haar hals! En Tante had dit prettig ge
vonden, dat zagen wij ook want ze scha
terde van het lachen.
IK HEB lang niet begrepen, waar
voor mijn zusje dit leuk vond. Ik zelf
werd rood van schaamte en ellende.
Bij mij stortte een stuk van het geloof
ineen en ik verkeerde in de grootste
verwarring.
Thuis sloot mijn zusje zich dadelijk
in de keuken op bij moeder. Even daar
na werden ook wij daar binnengeroe
pen. Wij moesten beloven nooit iets van
wat wij die middag gezien hadden aan
iemand te zeggen. Mijn zusje was nog
rood van opwinding en ik zag dat mijn
moeder moeite had om haar vermanin
gen de hoognodige achtergrond van
ernst te geven. Toen Tante 's avonds
kwam werden wij zonder omslag naar
bed gestuurd, waar ik lang angstig
bleef wakker liggen, omdat ik bang
was dat er beneden iets vreselijks zou
gebeuren. Maar ik hoorde niets en
sliep tenslotte in.
De andere dag in de mis gaf mijn
broertje zo maar een klap op het kerk
boek, dat zijn buurjongen in handen
had. De talloze bidprentjes vlogen in
het rond en het kerkboek kwam tegen
de rug van de jongen vóór ons terecht.
Het gaf een kleine consternatie in de
kerk. Maar thuis gebeurde er die dag
niets. Ik kon dit maar niet in orde vin
den en de eerste dagen en weken leef
de ik wat zenuwachtig tussen de ver
wachting, dat alles weer normaal zou
worden of dat ik nu zou moeten instel
len op heel andere normen. Het laatste
gebeurde en dit was op den duur toch
wél prettig. Ik zei al: met de jaren
komt het verstand.
Spero
Ontwerp voor het nieuwe gebouw van de Metropolitan Opera te New York.