ten kenscheis aan de dichtec Steiiviq Slen&en^ HUWELIJKSSCHOLEN Tlieuuie HET AVONTUUR VAN TANTE CATO UITGAVEN TIEN JAAR IN ONS LAND ZATERDAG 2 7 SEPTEMBER 1958 Erbij lm talrijke steden an N ederland behandelen artsen en psychologen problemen van huwelijk voor jonge mensen Dit kleine drama is bestemd voor oudere lezers. Het speelt in Delft in 1908, toen ik een jongen van zeven jaar was. Het heeft mijn jonge gemoedsrust danig verstoord, al was het maar tijdelijk. Gelukkig komen met de jaren het verstand en debevrijdende glimlach DAT TOT nu toe de Vlaamse dichter Herwig Hensen zo weinig gehoor in ons land heeft gevonden mag verklaarbaar zijn, het is niet vergeeflijker dan de stilte, die er zelfs in Vlaanderen rond zijn werk is ontstaan. Zijn jongste bundel „Het Ven ster" (de twaalfde die hij sinds zijn de buut „De vroege schaduw" anno 1937 bij A. Manteau in Brussel deed ver schijnen) mag uit het oogpunt van vorm vernieuwing weinig of geen verrassing bieden, hij vertoont binnen de grenzen van de poëtische expressie, die Hensen zich welbewust heeft gesteld, verschuivingen in zijn levensgevoel, die te kenmerkend zijn voor bepaalde aspecten van deze tijd en van zijn dichterschap in die tijd, om er stilzwijgend aan voorbij te gaan. Hensen heeft zich en dat is één van de oor zaken voor de betrekkelijk geringe aan dacht die zijn zowel kwalitatief als kwan titatief achtenswaardige oeuvre heeft ge trokken afzijdig gehouden van elke stro ming, groepering en spectaculaire begin selverklaring. Als men het zo noemen wil: hooghartig afzijdig. Hijzelf heeft van een „olympische ongenaakbaarheid" gespro ken, die men verstaan moet in zijn taal, verklaren moet uit zijn herkomst, zijn ont wikkelingsgang, zijn persoonlijke proble matiek, om haar niet alleen te eerbiedigen maar te bewonderen en ten volle te her kennen (en dus te erkennen) als de kern van zijn dichterschap. HENSEN HEEFT in zijn jonge jaren, zoals vrijwel al zijn generatiegenoten, in de ban van Karei van de Woestijne ver keerd, Ook hij was eens een „modderen man". Maar geen van zijn broeders in Apollo is het als hèm gelukt de traditie van Van de Woestijne voort te zetten, te verjongen en te vernieuwen en de dichter van „Het zatte hart" gelijktijdig in zich te overwinnen. Poëtisch wist hij zich, dank zij een niet geringe zelftucht, een weg te banen naar de tegenpool van Van de Woes tijne: naar het koel-beheerste, strakke, be dachtzame, wiskundig-exacte. Hensen is mathematicus en als zodanig geoefend in het hanteren van heldere denkwetten, van constructieve formuleringen en streng ge objectiveerde waarnemingen, zoals Valé- ry dat was. Van Valéry is ook de uit spraak dat de goden weliswaar genadig lijk een vers schenken, maar dat het dan aan de dichter staat om daaruit een twee de vers samen te stellen „dat zijn oudere, bovennatuurlijke broeder waardig moet zijn". In die geest noemde hij zien geen dichter maar een verzenmaker, een con structeur, evenals Poe, die aan zijn feno menaal dichterschap geen afbreuk deed door te verklaren dat zijn befaamde „Ra ven" maar „maakwerk" was. Meer dan eens noemde Hensen zich een „maker" (in een andere, meer ambach telijk-wij sgerigfe zin dan Verwey er meta fysisch aan toekende). Op dat punt geko men van zijn ontwikkeling zou Hensen, zo hij dat had gewild, dat wil zeggen: inner lijk als een noodzaak had gevoeld, de weg naar het experimentele vers hebben kun nen Inslaan. Hij heeft dat al is dat wel van hem verwacht getracht noch ge wenst. De traditionele versvorm, getuch tigd tot een pijnlijk nauwgezette uitdruk king van zijn levensgevoel en levenspro blematiek, bood hem mogelijkheden ge noeg. Wat hij innerlijk zocht behoud en verheldering van zijn onbesmet jeugdge- voel, loutering, zuivering van het zinne- lijk-aardse, vergeestelijking, vervolma king tenslotte kon niet gewetensvoller worden verwoord dan hij het, gehoorza mend aan de traditionele verswetmatig heid, deed. Hij was in steeds meerdere mate de denkende lyricus, zoals Elisabeth Langgasser het noemde de dichter, die zich in de geest van Stefan George (en als men wil: van Albert Verwey) en in zeker opzicht óók in die van de beschou welijke orde van P. N. van Eyck, aan „de vorm" als „gevoels"-zuiveraar, als poëti sche katharsis, actief onderwierp. WIE DUS bij Hensen hoe represen tatief zijn gedichten, vooral de latere en laatste qua inhoud ook zijn voor het mo derne levensgevoel speurt naar verras sende beelden, overrompelende metaforen onthullende associaties of welk ander ex pressiemiddel der „modernen" ook, zal vergeefs zoeken. Hensen dicht niet als de „experimentelen" van het woord uit, maar naar het woord toè. Hij geeft uitdrukking aan alle schakeringen die er tussen „voe len" en „denken" zijn, om zichzelf en an deren van de levensproblematiek, de mo derne mens eigen, bewust te maken en dankzij die bewustwording een eervolle, een menswaardige en voor de geest dóór en dóór verantwoorde uitweg te vinden uit de doolhof der innerlijke gewaarwordingen. al dichtend. Want dichten is voor hem in de meest strikte betekenis van het woord een levensfunctie, een zelfverwerkelijking, een bouwen aan het leven, en als zodanig een handeling die de dood, het verval, de vergankelijkheid, de ondergang weer streeft. Van jongsaf was zijn kunst belijdenis poëzie: getuigenis, bezinning, rekenschap —uiterlijk koel bedwongen, van binnen felbrandend „met een witte vlam". Te ruggetrokken in zichzelf, strijdend om een mogelijke verstandhouding tussen zijn iso lement en het leven, tussen de geest en de zinnen, heil en doem, volheid en leeg te, vlekkeloosheid en vertroebeling, wan hoop en verrukking, hield hij zich man haftig staande op de smalle basis van zijn zuiver levensbeginsel. Er is in hem een kuisheid levend gebleven, die een verge lijking met Marsman opdringt. Als Mars man is Hensen ik verwijs naar het voor treffelijke essay, dat Vestdijk destijds aan de dichter van „Tempel en Kruis" wijdde een Apollinische persoonlijkheid, hoe verschillend de inzet van beider poëzie ook is. Marsman bewoog zich van het vitalis- tisch-expressionistische gedicht naar het klassieke, Hensen sloot onmiddellijk bij het traditioneel-klassicisme (van de „symbolisten") aan, krachtens zijn dich terlijke aanleg èn apollinische levensge voel, dat Vestdijk kenschetste als „een twee-eenheid van maximale beheersing en maximale fijnbesnaardheid". Ik wil niet beweren dat Hensen d,e twee-eenheid als harmonie veroverd heeft als dichter niet en waarschijnlijk als mens niet. Het bleef en dat is zijn on miskenbare betekenis een moeizaam, moedig streven. Het eiste een voortduren de gedaanteverwisseling: Narcissus, Da vid, Adonis, Hamlet, Daidalos, Apollo de weg was lang en moeilijk. Een gemak kelijke weg zou Hensen trouwens niet heb ben geduld. En wanneer hij zich in zijn jongste bundel „Het venster" met Robin son uitgestoten en weggeworpen op dit blinde strand" vereenzelvigt, wan neer hij, vereenzaamd, met alle macht van zijn beschouwelijk „denken" en be dwongen „voelen" in zijn dichten een zin tracht te geven aan het ervaren zinloze, dan is hij, ruim veertig jaar nu, niet aan het eind van zijn ontwikkelingsgang, noch aan dat van zijn dichterlijke mogelijkhe den. De tijd, deze verwarrende en in zo veel opzichten beschamende tijd, heeft hem onvermijdelijk in zijn greep gekre gen. De bitterheid van zijn Mozartcyclus, de wanhoop en de moeheid, die in een dof fe branding langs de rotsige vastheid van zijn traditionele vers schuurt, laten geen twijfel of Hensen is een kritiek levenssta dium binnengaan, gedreven door „de tijd". Maar dat hij desondanks stand zal houden en zich vernieuwen zal, doet een Strofe als deze (en zo staan er meer in de bundel „Het Venster") hopen en ge loven „Met mijn wanhoop beaam ik het leven. Jammer vernedert en wrok verknecht. Geen van wie 't oor .aan zijn stilten legt zal ooit zich overgeven." C. J. E. Dinaux „De vogelaar van Alcatraz" door Tho mas E. Gaddis is de geschiedenis van de wegens moord terdoodveroordeelde Ro bert F. Stroud die gratie kreeg en gedoemd was levenslang in de beruchte Amerikaan se staatsgevangenis van Alcatrax te ver blijven, waar hij zich ontwikkelde tot één der vermaardste vogelkenners van de Verenigde Staten. Het boek is door W. P. van Stockum en Zoon te Den Haag uitge geven. Op minutieuze wijze beschrijft het boek de eenzame dagen in de gevange nis, waar Stroud begint met enige jonge mussen te houden. Hij weet ze met on eindige zorg te voeden van de schrale kost, die hij zelf krijgt en bouwt met vreselijk veel moeite van afvalstoffen een grote kooi. Dit is het begin van een merkwaar dige loopbaan, die de gevangene tenslotte naam en faam doet krijgen als vogelken ner. Hij schrijft in de gevangenis een standaardwerk over vogels en beant woordt brieven van vogelliefhebbers uit alle delen van de Verenigde Staten, die hem schrijven onder een postbusnummer, opdat zijn ware identiteit niet bekend wordt. Tussen deze uitzonderlijke ge schiedenis in beweegt zich het verhaal van de eindeloze moeite, die zijn moeder en een vogelliefhebster waarmee hij zelfs trouwt, zich getroosten om gratie voor hem te krijgen. Alles is echter tevergeefs en tenslotte worden hem zelfs zijn gelief de vogels afgenomen. Het is geen zonnig boek, maar het geeft een beeld van het Amerikaanse gevangeniswezen, tesamen met één van de meest verbluffende histo ries, die ooit op dit gebied zijn voorgeval len. Hier lacht de asceet (Over deugden en ondeugden, die niet in de catechismus staan) van de Weense Jezuïet Michaël Horatczuk, uit het Duits vertaald door Henk Baljon, voorzien van een kerkelijk keur van Belgische rooms-katholieke zij de, uitgegeven door Lannoo Tielt te Den Haag, is een bundeltje vrijmoedige spot met rooms-katholieke hebbelijkheden bin nen de perken van de geloofsleer. Heilza me lecteur, niet alleen voor rooms-katho lieke farizeeërs, die de uitgever aanprijst als geestelijke penicilline. (Van onze medische medewerker) HET IS DIT NAJAAR tien jaar geleden, dat de eerste huwe lijksscholen in Nederland, te Amsterdam en Rotterdam, gehou den werden. Thans, tien jaar later, worden huwelijksscholen georganiseerd in achttien steden, waaronder Haarlem, terwijl in andere plaatsen overwogen wordt eveneens tot de oprichting van een dergelijke instelling te komen. Het klinkt een beetje vreemd: een huwelijksschool. We ken nen dagscholen, avondscholen, we hebben scholen voor diverse vakcursussen. Maar meestal is iemand niet op een speciale school of cursus geweest, alvorens hij of zij ging trouwen. In vele landen is het gebruikelijk, dat jonge mensen, in ieder geval op middelbare scholen en universiteiten, soms ook in de hoogste klassen van de lagere school, voorlichting krijgen over diverse problemen, die met het huwelijk samenhangen. Dit is ondermeer in Denemarken, Zweden en Engeland het geval. In ons land kennen we deze voorlichting op school of universiteit niet (wel bij studentenverenigingen). Toch, naar de ervaring en mening van artsen, geestelijken en juristen, is het zeker gewenst, dat jonge mensen die in het huwelijk treden of die kortgeleden in het huwelijk getreden zijn, iets meer weten van het huwelijk dan nu meestal het geval is. Zeker, er zijn vele boeken over huwelijk en geslachtsleven. Maar toch, niet alle problemen worden in deze boeken behan deld en men kan toch niet alle boeken over dit onderwerp lezen. Bovendien rijzen bij het lezen van een boek over huwelijk en huwelijksleven vaak vele vragen. En waar kan de jonge man of jonge vrouw heen gaan, ten einde daarop een antwoord te krij gen? De meeste boeken over het huwelijk beperken zich tot de kennis van het geslachtsleven. Maar het huwelijk heeft nog vele andere facetten: er zijn juridische problemen, er is het vraag stuk van de inrichting van het huishouden en de verzorging van de baby. HET IS VAAK verbazingwekkend als men verneemt, welke wanbegrippen over diverse facetten van het huwelijk nog be staan bij jonge mensen, studenten en anderen, die overigens over een goede algemene ontwikkeling beschikken. Wat weet een jonge man eigenlijk van „de vrouw" als hjj rond,de leeftijd van vijfentwintig jaar in het huwelijksbootje stapt? Hij neeft zo zijn opvattingén over de vrouw op grond van zijn ervaringen met moeder en zusters, of met een meisje op school of werk. Hij maakt zich vaak een volkomen verkeerde voorstelling van „de vrouw" aan de hand van de vele films, die het soms bijzonder verwrongen en abnormale leven van de hoofdfiguren uitbeelden. Zeker, hij is verloofd geweest alvorens te trouwen, hij heeft soms wel contact gehad met meer dan één meisje. Maar toch, het is wel zeer nuttig als de jonge man leert beseffen, dat er nu eenmaal grote psychologische ver schillen bestaan tussen man en vrouw, dat een vrouw vaak geheel anders denkt en voelt dan de man en dus op geheel andere gronden handelt als hij- De jonge vrouw weet meestal maar heel weinig van men struatie, eirijping, zwangerschap en be valling, als ze gaat trouwen. Ze is verloofd geweest en kent haar aanstaande man dus een tijd. Maar het kan een grote waarde zijn voor haar huwelijk als zij bepaalde uitingen en gedragingen van haar echtge noot leert begrijpen als uitdrukkingen van zijn mannelijk karakter en manlijk wezen, dat nu eenmaal grote verschillen vertoont met haar vrouwelijke aard. Voorbereiding van verloofden, voorlichting ook van jongge huwden is dus zeker wel op zijn plaats. Tien jaar lang worden in ons land in lente en najaar cursussen voor jonge mensen georganiseerd. De meeste mensen die de huwelijksscholen be zoeken, zijn in de leeftijd van twintig tot vijfentwintig jaar. Maar ook mensen van achttien tot twintig jaar bezoeken de huwelijksscholen en een kwart van de bezoekers is ouder dan vijfentwintig jaar. Meer dan de helft van de leerlingen van de huwelijksscholen waren verloofd, een kwart van alle bezoekers was kortere of langere tijd getrouwd, de overige jonge mensen waren niet verloofd. De bezoekers van de huwelijksscholen be horen tot uiteenlopende levensovertuigingen: meer dan een der de van de bezoekers was Nederlands Hervormd, een kleiner aantal was vrijzinnig hervormd, een kwart was rooms-kathohek of gereformeerd, de overigen gaven op niet tot een kerkgenoot schap te behoren. De arts-docent tijdens het beantwoorden van vragen. DE HUWELIJKSSCHOLEN worden georganiseerd door de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming, welke zijn hoofdzetel in Den Haag heeft. Zestien artsen, twaalf psychologen en acht juristen behoren nu tot het vaste docentenkorps van deze dagscholen. Een cursus bestaat thans uit een achttal les sen. Een arts vertelt iets over bouw en functies van het mense lijk lichaam. Bijzondere aandacht wordt hierbij geschonken aan de bouw en verrichtingen van de geslachtsorganen. De cursus duurt acht weken, één keer per week wordt op een avond ongeveer tjyee uurjes gegeven.. Mqt. tekeningen en lichtbeelden wórdt het gesproken woord toegelicht. Tijdens de pauze en ook na afloop van de lesavond kunnen vragen worden gesteld, die door de inleider wor den beantwoord. Een nieuwe methode bestaat hierin, dat men gezamenlijk luistert naar een moment, een scène, uit het huwelijksleven. Bijvoor beeld een discussie tussen man en vrouw, welke op een grammofoonplaat is opge nomen. Onder leiding van de docent geven de bezoekers van de huwelijksschool dan hun mening over het gehoorde. De docent tracht dan weer een uiteenzetting te geven van datgene, wat met de beluisterde scène samenhangt. „Bevalling zonder pijn" is meestal een onderwerp van bespreking door de arts docent. De jonge mensen horen van het grote wonder, dat zich voltrekt tijdens de zwangerschap in het lichaam van de vrouw. De jonge vrouw verneemt iets over hy giënische maatregelen, welke zij tijdens de zwangerschap moet treffen, over aanwij zingen voor een juiste voeding. Voor de jonge man, die deze lessen bijwoont, is het bijzonder nuttig als hij ook iets verneemt over de veranderingen in het lichaam van de jonge vrouw en over de problemen, die samenhangen met de bevalling. Hij zal meer begrip kunnen krijgen voor ae zwangerschap en bevalling van zijn vrouw. Door middel van filmstrips en foto's krijgen de jonge mensen een beeld van een bevalling. Angsten meestal ver oorzaakt door wanbegrip en onjuiste voorstellingen, verminder den of verdwijnen. De arts bespreekt ook de geboorteregeling. Vele jonge mensen vernemen, vaak tot hun verbazing, dat ongeveer tien percent van alle huwelijken zonder kinderen blijven, ofschoon de echt genoten toch gaarne kinderen zouden wensen. De cursisten leren dan, dat geboortebeperking dus niet alleen „dat men geen kin deren wil krijgen" behoeft te betekenen, ook kan inhouden, dat men graag kinderen wil hebben. Uiteraard wordt juist bij dit on derdeel door de dokter veel aandacht geschonken aan de op vattingen, die bij de uiteenlopende levensbeschouwingen bestaan over het probleem van de geboorteregeling. JONGE MENSEN, die pas verloofd of getrouwd zijn, kunnen vaak heel moeilijk begrijpen, dat andere echtparen elkaar het leven zo moeilijk maken, of erger nog, dat huwelijken wel ont bonden worden door echtscheiding. Ook die andere mensen zijn toch eens als verliefde verloofden of jonggehuwden hun huwe lijksleven begonnen. Het is de taak van de psychologen en psy chiaters op de huwelijksscholen de bezoekers duidelijk te ma ken, dat het van elkaar houden niet altijd voldoende is om een huwelijk tot een succes te maken. De mensen moeten elkaar ook kunnen en willen begrijpen. De psycholoog vertelt, hoe dat „elkaar begrijpen in het huwelijk" bevorderd kan worden, hij verklaart waardoor wanbegrip kan ontstaan, maar ook probeert hij de jonge mensen duidelijk te maken, op welke wijze men tot beter wederzijds begrip in het huwelijk kan komen. DE HUWELIJKSWETGEVING is juist de laatste jaren in ons land belangrijk gewijzigd. Problemen van huwelijkse voorwaar den, het recht tot zelfstandig handelen van de vrouw, juridische consequenties van het huwelijk voor de echtgenoten en voor de mogelijke kinderen, het zijn alle problemen waarvan de mees ten van ons maar weinig, te weinig weten, als ze in het huwelijk treden. Een jurist vertelt de cursisten welke wettelijke bepalin gen voor het huwelijk van bijzondere betekenis zijn. Het is op merkelijk, dat ook die les, waarvan men zou verwachten, dat deze door de „droge" stof met weinig belangstelling gevolgd zou worden, toch veel aandacht van de cursisten heeft. In de meeste plaatsen wordt na afloop van de acht cursus avonden nog een forum gehouden. De docenten treden dan weer op. maar nu gezamenlijk. De cursisten hebben ondertussen de leerstof niet alleen op de wekelijkse lesavonden beluisterd, maar ook thuis kunnen doorlezen. Want na afloop van elke lesavond krijgen zij het behandelde in gedrukte vorm mee naar huis. Op de forumavond komen de cursisten dan nog eens met de vragen, die alsnog bij hen gerezen mochten zijn. Want op elke lesavond hebben zij reeds ruimschoots gebruik kunnen maken van hun recht de docenten vragen te stellen. Vele honderden jonge mensen hebben in de afgelopen tien jaar de Huwelijksscholen van de N.V.S.H. bezocht. Het aantal plaatsen, waar huwelijksscholen worden georganiseerd, breidt zich uit. Rest nog te vermelden, dat de huwelijksscholen van de N.V.S.H. toegankelijk zijn voor allen boven de achttien jaar, ook als zij geen lid zijn van de organiserende vereniging. TANTE CATO, een ongehuwde zus ter van mijn vader, was de vleesge worden vroomheid. Ze woonde aan het grachtje achter ons huis boven een ga- ren-en-bandwinkel, die gedreven werd door een oude juffrouw met twee bleke, magere dochters. Tante had voor aan de straat een salon, waarvan het gre nadinerode brocaat en veel verguldsel in mijn herinnering zijn gebleven. De salon, waarin we wel eens oude inge bonden „illustraties" mochten doorbla deren in afwachting van een traktatie op flensjes, maakte Tante Cato voor ons aanvaardbaar. Voor de rest was ze hinderlijk, daar zij ons gewéten was in kerkelijke zaken en de moraal. Ze sloeg geen mis over in de parochie kerk en onze gedragingen aldaar wer den dagelijks aan onze ouders overge bracht. Dat was meestal niet erg om dat wij geen wilde kinderen waren, maar wel catastrofaal als we inderdaad voor de verleiding waren bezweken het vriendje, dat naast ons in de bank in labiel evenwicht verkeerde, het laatste duwtje te geven dat hem in het mid denpad deed tuimelen. De komst van Tante was dag op dag de oorzaak van een haastig gewetensonderzoek. Dat Tante Cato een verlengstuk van de kerk en haar geboden was, was dus hinderlijk maar normaal, zo normaal en hinderlijk als het natuurverschijn sel motregen. Voor mijn zusje van vijf tien jaar had deze semikerkelijke func tie van Tante nog de consequentie, dat haar „paden" de paden van mijn zusje welbegrepen werden bewaakt. De school van mijn zusje was vlak naast een school voor grotere jongens. Een dergelijk voor die dagen hachelijk arrangement gaf mijn Tante heel wat werk en deed mijn zusje in blijvend alarm verkeren. PAS VEEL LATER hoorden wij dat Tante Cato niet altijd zo geweest was. Ik heb haar portret voor mij uit ons oude familiealbum. Een tengere, jon ge vrouw met een geestig gezichtje on der een voor die tijd sobere coiffure, een portret dat wonderlijk modern lijkt. Ze was een schoonheid, omringd door een eregarde van jongelui, aan wie ze met nauwgezette eerlijkheid een toer beurt gaf om haar meer van nabij van hun bewondering blijk te geven. Mijn grootouders konden daar geen waarde ring voor opbrengen en zij werd dan ook naar een paar degelijke nichten ge stuurd, die in Den Bosch een winkel in handschoenen hadden. Tante hielp mee in de winkel. De omzet steeg, vooral die in herenhandschoenen. Ze verkreeg daardoor de naam „mooi Catootje" maar nooit een man, zoals dat wel meer gebeurd met dames die iets te mooi zijn en dat zelf weten. Hoe het overigens verder in Tante's leven is gegaan weet ik niét. Zij duikt pas weer in de geschiedenis op, toen wij kinderen waren. Ze was een kleine, wat gezette maar niet onknappe vrouw, nog steeds geestig als ze dat wilde, maar vroom en lastig. En ze was voor ons kinderen, de onfeilbare exegeet van kerkelijke wet en moraal. Dat was in die tijd helemaal niet zo vreemd. En ik heb gezegd dat dit een verhaal is voor oudere lezers. HET WAS in de dagen, dat Tante's gezag in het zenith stond, dat wij op een lentedag in het Agnatapark gin gen wandelen, mijn wat oudere broer tje en ik. We werden begeleid door het zusje van vijftien jaar. Het was een middag, waarop we eigen lijk allemaal in school hadden moeten zitten, maar er was iets gebeurd dat het hele onderwijzend personeel van de stad plotseling bij elkaar bracht en Tante kon niet weten, dat wij vrij had den. Wij voelden ons dus gelukkig. Het was een heerlijke wandeling naar het Agnetapark: je moest als je geluk had eerst een tijd wachten voor de spoorwegovergang, waar met gestamp en gesis en omgeven door de geur van vrijheid en avontuur, de lange zware trein voorbij kwam, die naar Den Haag en nog veel verdere nooitgeziene ste den reed en die daar de mensen zou brengen, die je achter de raampjes zag zitten. Gelukkige mensen, wier harten wel moesten kloppen van verwachting. Daarna ging de weg dwars over het terrein van de Gist-en-Spiritusfabriek, onder rijen brede buizen door, langs ge heimzinnige poorten en zwarte gebou wen met gapende vensters, waarachter je mannen zag, die in rook en stoom bezig waren met grote machines, waar van je in het duister alleen het koper zag glanzen. Het stonk er, zei mijn zus je, maar mij deed de lucht daar denken aan de geur van de platte, ronde peper koeken, waarop met rose suiker „Voor Moeder" stond en die je alleen op de kermis kon krijgen. Achter de fabriek lag het Agnetapark, een klein plant soen met wat slingerpaden, bomen en struikgewas en een vijver met eenden, een anticlimax na de zoëven ondergane sensaties. Langs de slingerpaden, waarvan de dikke laag grint het lopen allerminst plezierig maakte, stonden banken. Wij wandelden over net krakende grint, nu ineens al moe en bij iedere ronding van het pad uitziende naar een bank, die nog niet bezet zou zijn. Toen wij weer eens achter een groep struiken uitkwa men en het gezicht op een nieuwe kromming kregen, zagen we dat de bank daar ook alweer niet vrij was. Maar op die bank zat Tante en Tante zat daar niet alleen! Mijn zusje trok ons snel terug. Wij konden door de takken der uitsterste struiken zien dat het een lange man was, waarnaast ze zat. Mijn zusje siste wat tussen haar tanden en zei toen „Oh la la (ze had Franse les bij een juffrouw, die echt uit Frankrijk kwam). Ik begreep niet veel van het gedrag van mijn zusje. Be ter gezegd: ik zag niets ongewoons. Nog niet! Maar ik was graag bereid Indiaantje te spelen. Wij bleven nu doodstil staan en daarom kreeg ik de verwachting, dat er toch iets moest ge beuren. Wij gluurden ook nog steeds door de takken der struiken. En toen gebeurde het, wat mijn zusje noopte ons in één ruk aan de hand mee te sleu ren naar huis, dwars over het fabrieks terrein, de spoorwegovergang, de grachten en het grote marktplein, hoogrood, dan weer lachend en dan weer in zich zelf mompelend alsof ze ook nog verontwaardigd was. De lange man, die de koster van onze kerk was dat zagen we aan zijn grijze haren en zijn rode uitstaande oren had zich naar Tante voorover gebogen en haar een zoen gegeven. In haar hals! En Tante had dit prettig ge vonden, dat zagen wij ook want ze scha terde van het lachen. IK HEB lang niet begrepen, waar voor mijn zusje dit leuk vond. Ik zelf werd rood van schaamte en ellende. Bij mij stortte een stuk van het geloof ineen en ik verkeerde in de grootste verwarring. Thuis sloot mijn zusje zich dadelijk in de keuken op bij moeder. Even daar na werden ook wij daar binnengeroe pen. Wij moesten beloven nooit iets van wat wij die middag gezien hadden aan iemand te zeggen. Mijn zusje was nog rood van opwinding en ik zag dat mijn moeder moeite had om haar vermanin gen de hoognodige achtergrond van ernst te geven. Toen Tante 's avonds kwam werden wij zonder omslag naar bed gestuurd, waar ik lang angstig bleef wakker liggen, omdat ik bang was dat er beneden iets vreselijks zou gebeuren. Maar ik hoorde niets en sliep tenslotte in. De andere dag in de mis gaf mijn broertje zo maar een klap op het kerk boek, dat zijn buurjongen in handen had. De talloze bidprentjes vlogen in het rond en het kerkboek kwam tegen de rug van de jongen vóór ons terecht. Het gaf een kleine consternatie in de kerk. Maar thuis gebeurde er die dag niets. Ik kon dit maar niet in orde vin den en de eerste dagen en weken leef de ik wat zenuwachtig tussen de ver wachting, dat alles weer normaal zou worden of dat ik nu zou moeten instel len op heel andere normen. Het laatste gebeurde en dit was op den duur toch wél prettig. Ik zei al: met de jaren komt het verstand. Spero Ontwerp voor het nieuwe gebouw van de Metropolitan Opera te New York.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 15