Jtaco&s, de minstreel van de mesthoop Eduard Jacobs Levenslied in de pijpenla Publiek van intellectuelen Het eerste en emij Lüuard Jacobs in 1910 REPERTOIRE Dichter-Zanger „Nachtcafé" door Piet van der Hem (collectie Museum Boymans) Lieve moeder Het geboortehuis van het Nederlandse cabaret in Amsterdam HALF OKTOBER VERSCHIJNT BIJ DE UITGEVERIJ DE BEZIGE BIJ TE AMSTERDAM EEN BOEK IN ROYAAL FORMAAT OVER EDUARD JACOBS, DE GRONDLEGGER - WERKEND NAAR FRANSE VOOR BEELDEN - VAN HET NEDERLANDSE CABARET, WAARIN EEN GRAMMOFOONPLAAT IS OPGENOMEN MET EEN KEUZE UIT ZIJN REPERTOIRE, GEDEEL TELIJK (GECOPIEERD VAN OUDE DRAAISCHIJVEN) DOOR HEMZELF GEZONGEN. DE KRONIEK VAN ZIJN LEVEN IS OP SCHRIFT GESTELD DOOR ALEX DE HAAS, KENNER BIJ UITSTEK VAN DE INTER NATIONALE KLEINKUNST. WIJ PRIJZEN ONS GE LUKKIG HIERUIT REEDS THANS EEN FRAGMENT TE KUNNEN PUBLICEREN, WAARIN HET ONTSTAAN VAN HET CAFé-CHANTANT, TER GELEGENHEID VAN DE AMSTERDAMSE WERELDTENTOONSTEL LING WORDT NAVERTELD. ENKELE PROEVEN VAN DE TALRIJKE ILLUSTRATIES GAAN HIERBIJ. AMSTERDAM organiseerde in 1895 een voor die tijd enorme tentoon stelling, aan het hotelbedrijf en reiswezen gewijd. De opzet en de deelneming waren internationaal, het geheel stond opgebouwd op het stuk grond dat begrensd werd door de in aanbouw zijnde Van Baerlestraat en P. C. Hooftstraat, met andere woorden: de grond, waarop nü de Rijkspostspaarbank en het Stedelijk Museum staan, plus het voormalige IJsclub-terrein, waar nu de verbindingsweg De Lairessestraat-Hobbemastraat loopt. TOT DE VELE ATTRACTIES, welke aan deze expositie verbonden waren, be hoorde een kolossale namaak-olifant, geheel gelijk aan de bij alle toeristen bekende reuzenolifant welke in de tuin van de Moulin Rouge stond. Men kon dit bouwsel van binnen beklimmen en kwam dan in een intieme ruimte welke de exploitant, een Duitser, Koch geheten, als Bierkneipe ingericht had en waar zowel hijzelf als zijn vrouw, Lena Koch, Duitse tingeltangelliedjes voordroeg. Er waren op deze tentoonstelling nogal wat buitenlandse exposanten en bezoekers, er liepen vele Duitse kelnerinnen rond bier was de grote modedrank in die dagen en de Duitse be diening verhoogde de illusie van het up-to-date-zijn en zoveel andere verstrooiing bood dat beroemde Amsterdam-uit-de-dagen-van-Olim nu óók niet, dat er niet ergens nog plaats was voor een gelegenheid waar de vreemdelingen na sluiting van de tentoonstelling nog een uurtje gezellig bij elkaar konden zitten. Op grond van deze overwegingen associeerde Koch zich met een geldschieter de Rus A. M. Herzberg en huurde in de Quellijnstraat 64 een benedenhuis met bel-etage. De bel-etage werd door het gezin Koch betrokken, het onderhuis als nacht-sociëteit ingericht. Er stond een piano en er was een pianist, Louis de Bock, in vaste dienst. Als het druk was, traden Koch en zijn vrouw er op, maar ook de klanten, Hollanders Fransen en Duitsers, droegen wel eens een stukje voor en zo kon er soms plotseling dezelfde stemming opbloeien welke de cabarets van Montmartre beroemd gemaakt had. Er gold een eenheidstarief van vijftien cent voor alle consumpties, wat voor dié tijd nog niet eens zo bar goedkoop was. De zaak floreerde. Maar op een avond was Louis de Bock niet verschenen en zat de zaak zonder muziek. Onder het internationale gezelschap bevonden zich echter amateur-anima- teurs genoeg en Jacobs was één van hen. Hij zette zich aan de piano en droeg een nogal pikant parodietje voor op een toenmalig modeliedje, dat „ga fait toujours du plaisir" heette. Het succes was gewéldig. Hij moest nog wat zingen en nog wat en op een bepaald moment nam hij in een vlaag van overmoed een dienplateau van het buffet en ging daar, zoals toen in het café-chantant gebruikelijk was, als een collectant mee rond. De opbrengst van zijn collecte bleek zo hoog dat hij het hele gezelschap er een dronk van kon aanbieden. De pret week niet van de lucht. Tegen het sluitingsuur riepen de bazen hem apart. Men verzocht hem dringend, indien mogelijk, de volgende avond weerom te komen, voor het geval dat De Bock die met privé-perikelen zat opnieuw verstek zou laten gaan. Inderdaad ge schiedde zulks.... en voorgoed! Nu moest Jacobs dus als beroepsman invallen en daaromtrent dienden eerst nog enige woorden gewisseld te worden. Oók met Del- monte, want officieel was hij nog steeds bij diens „Vrije Toneel" een van de vele ambulante groepjes van die dagen in dienst. Er kwam een overeenkomst tot stand, waarbij bepaald werd dat Jacobs twee gulden vijftig per avond ontvangen zou, met het recht van collecteren ten eigen bate. Delmonte verleende toestemming te pen delen, dat wil zeggen: op één dag voor verschillende opdrachtgevers op te treden, de zaak werd beklonkenen Eduard Jacobs stapte naar de piano als solo-„enter- tainer" al kwam dat woord pas vele tientallen jaren later in de mode. De kalender vermeldde 19 augustus 1895 en de kroniekschrijver zet er met hoofdletters onder: GEBOORTE VAN HET NEDERLANDSE CABARET DE NACHTZAAK van Herzberg en Koch stond onder verschillende benamingen bekend. De werkelijke luidde „Het wapen van Habsburg" (naar de geboortestreek van laatstgenoemde). Maar zo officieel betitelde niemand deze gelegenheid. Men sprak van de „Haps" of de „Habbelebabs" totdat iemand zich bij het afdalen van de souterraintrap „de Kuil" ontvallen liet en dat is eigenlijk wel de meest gebruikte aanduiding gebleven. Aangezien er in Amsterdam een vastgesteld sluitingsuur be stond, bleek het dringend nodig de Kuil een politioneel-verantwoord aanzien te geven. Dies maakte men er de sociëteit „Apollo" van, volgens de statuten alléén toegankelijk voor leden en introducés. Dat sociëteitskarakter was natuurlijk een wassen neus, maar het was toch óók niet zo dat iedereen, die met een buidel ram melde, met open armen binnengehaald werd! Jacobs, hoewel niet afkerig van het slijk der aarde, was, waar het zijn werk betrof, een doodernstig man en duldde geen enkele storende interruptie van wie dan ook. In tegenstelling tot de doorsnee-entertainer, die bereid is voor ieder fooitje of ieder borreltje op te zitten en pootjes te geven, bepaalde hij zelf wanneer hij optrad of wat hij voordroeg. En wie tijdens dat optreden niet geheel en al oor was, werd op ondubbelzinnige wijze verzocht zo snel mogelijk te verdwijnen. Zo werd, ondanks het café-karakter, zijn zaakje nooit een echte nachtkroeg, doch bleef het altijd een tikkeltje de aard van een Frans cabaretje behouden, wat trouwens ook geheel in de bedoeling lag. En aangezien voorkomen nu eenmaal beter dan genezen heet, werden nieuwe bezoekers eerst door het luikje in de voordeur aan een grondige inspectie onderworpen, eer de portier met ingestudeerde twijfel de ketting losgooide, welke hier als grendel dienst deed. Als criterium inzake al-dan-niet-toelating gold de vraag: is de nieuw-aange- komene nuchter genoeg om zijn fatsoen te houden en staat zijn uiterlijk aanzien er tevens borg voor dat hij „goed" is voor een bepaald aantal consumpties en een rede lijke bijdrage aan Jacobs' collecteschaal of, zoals die in het toenmalige artiesten jargon heette: het maainsbord (deze uitdrukking is van het Franse „mains" voor „handen" afgeleid. Een en ander sloeg dus op het bedelgebaar dat men maakt door het op houden van de hand. Het maainsgaan of maainzen was een algemeen-verbreid tingel tangel-gebruik. Zelfs Louis Davids heeft het in zijn jonge jaren moeten doen. Pas in 1915 is het, dank zij het krachtig ingrijpen van de Nederlandse Artiestenvereniging, voorgoed afgeschaft). Daarin liet hij niet met zich spotten en ook in dat opzicht stond hij op zijn point d'honneur! Van het moment af dat zijn faam zó verbreid bleek, dat men van heinde en ver kwam om hem te horen bracht hij zijn bezoekers op niet mis te verstane wijze bij dat hij niet voor spek en bonen zong! Na zijn optreden begaf hij zich tussen het publiek en hield het onder een veront schuldigend-gepreveld: „Excusez-moimode de Paris, Mesdames et Messieurs!" zijn maainsbord onder de neus. Wee echter degene die het waagde er minder dan een gulden op te leggen! De minzame plooi om Jacobs' mond verstarde tot een grijns vol meelijdende verachting, met een hautaine geste werd een deel van de inhoud van de geldbak voor de ogen van het slachtoffer op de tafel geschud en op ijskoude toon klonk het: „Koopt u voor mijn rekening een biertje!" Natuurlijk berustte dit en ander brutaliseren van het publiek op pose, een pose die bovendien van Bruant's vermaarde „engueulades" afgekeken was, maar men nam het, vond dat het er bij hoorde.... en deze truc legde hem geen windeieren! TROUWENS, VAN HET OGENBLIK AF dat de periode-Jacobs een aanvang nam. was er méér in die Kuil dat aan Parijs herinnerde. Om te beginnen: de liedjes die Jacobs ten beste gaf. Zolang de tentoonstelling nog duurde en het knusse beneden- verdiepinkje een internationaal gezelschap herbergde, zong hij de liedjes van Xanrof en Bruant in de oorspronkelijke taal. Elke nacht fonkelden de strofen van het door Yvette Guilbert beroemd geworden: Un fiacr' allait trottinant, cahin, caha, hudia, liöpla door de blauwe rookwolken, of trilden de muren bij de weerkaatsing van Bruant's rauwe aanklachten. Ook de zaalinrichting deed eerder aan een bohème-boite op Montmartre dan aan een nachtelijk kombof je in Amsterdam denken. Was men via het eerder gemelde luikje in de buitendeur gewogen en van juist gewicht bevonden, dan stapte men van het blauwe buitenstoepje een donker portaal binnen, daalde een smalle houten trap. af en belandde in de gang van het souterrain. Op de plaats, waar eenmaal een kamer deur gezeten had, hing nu een zwaar groen gordijn en dit had men maar terzijde te schuiven om het allerheiligste te betreden. Drie kleine Amsterdamse binnenkamertjes anno 1880 waren tot één geheel door gebroken, waardoor een zeer smalle, bovendien zéér lage pijpenla ontstaan was. Aan de muren hing een aantal bontgekleurde affiches, in hoofdzaak door de toen malige grootmeester van het genre, Jules Chéret, ontworpen. Links achterin bevond zich een primitief buffetje, met rechts daartegenover de niano. Langs de muren stonden tafeltjes en stoelen van het allereenvoudigste koffiehuisslag aaneengerijd. De Kuil was als een gelegenheidsgevalletje bedoeld geweest, ergo de gehele inven taris uit tweedehandsboedels bijeengesleept. Daardoor takelde ze zeer snel af. Maar van vervanging of herstel was geen sprake en de deplorabele toestand van het interieur gaf meermalen aanleiding tot felle woordentwisten tussen Jacobs en de exploitanten, die inzake het investeren voor vernieuwingen tot geen enkele concessie bereid waren. Wanneer Jacobs hun er op wees, dat er tafels met nog maar drie poten tussen stonden, zodat er voortdurend consumpties omgestoten werden, luidde het laconieke antwoord: „Macht nieks! Da sollen se mahl wieder neie beschtellen!" EN HIER WAS HET DAN dat zich, aanvankelijk aarzelend-aftastend, maar weldra in volle gedurfde bravour, de merkwaardige zangersfiguur van Eduard Jacobs ont wikkelde. Langzamerhand begon hij met het voordragen van Hollandse liedjes. De gasten die een stukje verder in de wereld geweest waren, wisten daarbij verdraaid goed dat „Roeping voor het toneel" of „De goede moeder" rechtstreeks aan Xanrof en „De oude bokken" van Maurice Donnay ontleend waren. Desondanks bewonderden zij zijn moed deze dingen openlijk in het meest-ondubbelzinnige Nederlands voor te dragen. Maar op het merendeel van zijn bezoekers, die hier voor het eerst met deze onderwerpen en dit vocabulaire geconfronteerd werden, had zijn optreden de uit- - 'k Zal eindlijk, moeder, u eens melden Hoe ik het schik hier in de stad; 'k Heb lang gewacht, omdat zoo zelden Ik eens een rustig uurtje had Nu zijn de dames uitgereden In open koets, heel chic gekleed, Daar hebben ze een bedoeling mede. Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Ik zal het hier wel kunnen rooien, Al is de dienst 'n beetje zwaar; Mevrouw is heel goed voor d'r booien, En ook de Dames, dat is waar. Eerst dacht ik dat 't d'r dochters waren, Maar geen zegt moeder, naar 'k weet; Ik hoorde laatst dat wel verklaren. Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Het schijnen rijke lui te wezen, Me dunkt dat kan niet anders zijn. Zij eten soep, ook wel tweevleezen, Een pudding, bier en ook soms wijn! En dan voor t raam na het dineeren Blijven zij saam in d'r ochtendkleed Dat noemen ze - laat 'k practiseeren. Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Somwijlen gaat 'n juffie henen 'n Nieuwe komt dan daadlijk weer; Nog deze week kwam een uit Weenen, Ze werd gebracht door 'n meneer. Die noemen ze: „Meseu Antointje", 't Is 'n fransoos, als ik 't wel weet. Hij heeft daar zeker ook 'n baantje, Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Wat schrok ik toen voor 'n paar weken Politie opeens naar binnen kwam, Ze moesten Juffrouw Elsa spreken, Waarop men 't meisje medenam. Ik hoor haar ouwe lui in Laren Zijn niet gesticht met wat ze deed; Zij is ook nog pas zestien jaren Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Mevrouw riep gister me beneden; Er zat een Heer in den salon, Ze zei: ,,'k Ben over je tevreden, Drink maar eens meê met den Baron! Ik ga intusschen even hooren Hoe laat de meisjes zijn gereed. Toen vroeg die Heer iets aan mijn ooren Maar 'k ben vergeten hoe dat heet. Als ik mevrouw goed blijf bedienen, Heeft ze laatst tegen me gezeid, Dan kan ik heel veel geld verdienen, En dan neemt zij een tweede meid. Ik hoef me dan niet in te spannen En ik ga óók als Juf gekleed, En daarbij schold ze op de mannen. Maar 'k ben vergeten hoe dat heet! Laatst vroeg 'n heer in mijn presentie Hoe 'k in dien dienst daar was beland? Mevrouw zei: „Door een advertentie In het Nieuwsblad voor Nederland". Ze spraken toen heel zacht te samen, Hij zeide: „Het is schande., wreed.. Zoo'n redacteur, hij moest zich schamen!" Nou, 'k schrijf U méér als ik wat weet. Uit de bundel „In het leven" - door Jacobs zelf voor de grammofoon gezongen op Jumbo- Record A 18037. ,L. -Y: werking van een bom-inslag. Er was, zoals de satirieke toneelcriticus „Uiltje" op merkte: „hoé Frans zijn genre dan ook mocht zijn, beslist geen woord Frans bij!" Een paar grammofoonplaten, welke nog van hem resten, bewijzen dat hij een voortreffelijk voordrager, of liever, zoals men dat aan het toneel noemt: een goed „verkoper" van zijn werk geweest is. Hij was geen man die als later Pisuisse dat deed zijn liedjes acteerde. Zijn gehele wijze van voordragen was er op ingesteld de tekst het volle pond te geven. Hij was een getuigend zanger, had de wereld een boodschap te brengen en concentreerde zich uitsluitend op de zegging daarvan, waarin hij dan ook een meester was. Hij stónd, in halfgebogen houding, voor de piano waarop hij zichzelf accompagneerde en béét als het ware halfdeclamerend zijn levenslessen de zaal in. HIJ WIST VERDRAAID GOED dat men Zola voornamelijk las om de „schuine" bladzijden die in zijn werk voorkwamen en evenzeer was hij zich er van bewust dat tachtig percent van zijn bezoekers (en vlak de bezoeksters ook niet uit!) alleen kwam om van een prikkelende vuilbrakerij te genieten. Hij begon dan ook met hun, bij wijze van inleiding, de volgende koude douche te geven: „Voor degenen uwer die niet bekend zijn met de strekking van mijn realistisch repertoire, moet ik een kleine uiteenzetting geven. Ik bezing uitsluitend algemene wantoestanden en bepaalde personen uit de menselijke samenleving en ik doe dat op een manier die u gewaagd zal voorkomen. Ik gebruik namelijk woorden die u zelf ook dagelijks bezigt, dat wil zeggen.... als u onder elkaar bent! Want ik wil afrekenen met het schijnfatsoen, dat ons verbiedt de dingen bij hun ware naam te noemen. Ik zou niet weten waarom ik in het openbaar andere woorden zou moeten gebruiken dan bij een onderonsje. Dit wat de vorm van mijn chansonnetten betreft. Ik maak u echter óók attent op de inhoud. Wanneer u die onbevooroordeeld beluistert, zult u merken dat er een zeer grote moraal aan ten grondslag ligt, waardoor ik iedere verdachtmaking, als zouden ze een onzedelijke bedoeling hebben, met verontwaardiging van de hand wijs. Ik was er van overtuigd dat voor velen uwer deze inleiding noodzakelijk was, en vraag vervolgens uw aandacht voor mijn eerste liedje, dat getiteld is...." En dan volgden ze, de liedjes, zo volkomen afwijkend van wat men in andere amusementsgelegenheden te horen kreeg. Zeker, ze waren rauw en over het al gemeen weerzinwekkend grof, maar men was hier toch wel héél ver van de burger manspornografie van „Prot" in de Plantage, waar men kans zag in iéder stuk een bed en een ontkledingsscène op de planken te brengen, of van de stompzinnigheden welke de soubrettes en komieken,,yjt de, „Victoria" in de Nes. of „De Vereniging" in de Warmoesstraat ten beste gaven. IN DE KUIL kwam dan ook een geheel ander publiek dan men elders ontmoette. Het realisme (of naturalisme, zoals het óók vaak genoemd werd) was in volle op mars en onze zingende Zola werd al spoedig het idool van Amsterdams artistieke en studerende jeugd. Dan had iedereen de Chat-Noir-klok wel eens horen luiden, maar reizen was in die dagen nog een vrij kostbare en vooral bezoeierige bedoening, dus slechts weinigen kenden de Ville Lumière uit eigen aanschouwing. Zo zag men er studenten met hun vriendinnetjes (studeren was toen nog het privi lege van de betere klassen) en schilders, toneelspelers, beeldhouwers, architecten, litteratoren, musici.... en al dan niet in gezelschap van vreemdelingen, provin cialen, zogeheten „vaste vrienden" of van haar souteneurs de meisjes van de vlakte die, vonkenschietend om gekrenkte beroepseer, dan wel met ogen, rood- verhuild van sentimenteel zelfbeklag, haar eigen levenslied hier kwamen beluisteren. Maar behalve deze laatste categorie overigens onmisbaar vanwege de „couleur locale" bleef het publiek overwegend aan de intellectuele kant. Zonder over drijving kan men zeggen, dat al wat tussen 1895 en 1904 tot de uitgaande „jeunesse dorée" van Nederland behoorde, tenminste éénmaal op de gammele stoeltjes van de Kuil onder Jacobs' gehoor gezeten heeft. DIT EERSTE, EN EIGENLIJK ENIG-ECHTE cabaret, dat ons land bezeten heeft, beleefde een periode van zeldzame bloei. Het werd gewoonweg mode Jacobs in dit of dat liedje gehoord te hebben. De bekendste er van gingen van mond tot mond. Zelfs nu nog, zóveel jaren na zijn dood, kan men er zich steeds weer over verbazen hoe veel flarden en brokstukken uit zijn liedjes zijn blijven hangen, al is het onbegonnen werk gebleken uit al deze onsamenhangende fragmenten een sinds vijftig jaar ver loren gegaan repertoire te reconstrueren. Weliswaar verscheen een deel er van in druk, maar dat deel staat in geen enkele verhouding tot het grote aantal liedjes dat hij schreef of voordroeg. Want er kon geen schandaaltje in de Pijp zijn, of Jacobs had er 'n liedje op, zoals geen enkele prostituée veilig was voor zijn direct striemende zweep. Stapte Lien Ladee zijn kelder binnen, dan werd haar meteen een honende boutade over een zekere „Gelardeerde Lien" in het gezicht geslingerd en Alida Turksma, de koppelaarster, werd met het lied van „Aal de Turkse Mama" ingehaald. Ja, de Kuil liep best en Jacobs verdiende veel geld. Van klokke één uur in de nacht af tot de niet-eens-zo-heel-vroege morgenuren toe reden de aapjeskoetsiers af en aan met hun luidruchtige ladingen. Ganse rijen stonden in het morgengloren te wachten tot de „beau monde" van Amsterdam zich naar huis of naar adresjes liet rijden, waar de bij Jacobs opgedane theorie aan de praktijk getoetst kon worden. En als dan eindelijk de ketting voor het laatst op de deur gegaan was, zag men de man waar alles om draaide huiswaarts keren, soms lichtelijk onvast ter been, maar „tou jours tiré a quatre épingles". Hecht omknelden de vingers van de rechterhand het handvat van het kleine koffertje waarin de guldens, de rijksdaalders, de bankjes van tien. een enkele keer zelfs van véértig, getuigden van de gewiekste wijze waarop hij die avond de beurskoorden weer los had weten te krijgen. Soms bleef hij staan en werd het angstig bewaakte kleinood op een kier geopend, zomaar midden op straat. Dat was als hij een of andere armzalige straatmadelief tegenkwam, op dat uur nog op de mannenjacht. Dan heette het: „Mientje of Sientje, hoe is het meid? Wil het niet vannacht?" En als het antwoord dan ontkennend luidde, haalde hij een paar rijksdaalders of een bankje van tien uit zijn city-bag en over handigde het de vrouw onder de woorden: „Hier meid en lazer nou maar gauw naar je nest! Een volgende keer méér mazzel!" Want hij had een hart van goud. Dat konden ook de jonge artiesten bevestigen die wel eens bij hem kwamen kijken. Nooit zou hij hen tot drinken animeren, eerder gaf hij zelf wat weg. En de centenbak werd hun uiteraard ook nooit onder de neus ge schoven! Maar ergens kraakte iets. Door het succes van de Kuil geprikkeld was er langzamerhand een gehele reeks nachtzaken ontstaan, die zich eveneens achter het fraaie schild „sociëteit" verscholen. Nu was de politie in die dagen niet zó onredelijk tegenover de velen, die na het officiële sluitingsuur nog trek in een glaasje bier had den, maar wat zich in sommige van die kombofies afspeelde was van dien aard, dat lijdelijk toezien niet langer mogelijk bleek. Gokken om ontstellende bedragen was nog een van de onschuldigste dagelijkse zonden die er begaan werden. Ook op Ja cobs zaak werd het toezicht strenger en daar was de exploitatie niet op berekend. Niet de ingeschreven sociëteitsleden doch de gaande en komende introducé bepaalden de omzet en dat was nu net wat niet mocht. Doch er kraakte meer: Koch was allang naar zijn „Heimat" weergekeerd en Herz berg, die het zaakje nu alleen bezat, was geheel in de diamanthandel opgegaan waar hij met succes in opereerde. Dientengevolge liet hij zich weinig meer gelegen liggen aan het Pijpkroegje met zijn lichtelijk-bedenkelijk aureool, wat volkomen begrijpelijk is. Minder begrijpelijk is het echter dat hij het vertikte de zaak aan Jacobs over te doen. Het gevolg was natuurlijk dat het op den duur nérgens meer boterde tussen deze twee en dat Jacobs, die er echt genoeg van begon te krijgen, naar andere inkomsten begon uit te zien. En zo werd dan in de loop van het jaar 1904 een gelegenheid geslo ten, die bijna tien jaar lang tot de grootste curiositeiten van ons land behoord heeft en als een unicum voortleeft in de herinnering van velen.... maar niet het minst in de annalen van het Nederlandse amusementsbedrijf I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1958 | | pagina 11